Unfortunately, at the moment we can provide only parts of this website in the English language. For those parts of the website that not yet have been translated we recommend use of the Google Translate option next to the title of the item.



Heveskes heeft als wierdedorp vele eeuwen lang nabij de brede monding van de Eems, de Bocht van Watum, gelegen en is dikwijls bedreigd door de zee die het Eems-Dollardbekken in omvang deed groeien. Heveskes is sinds een eeuw of acht min of meer beschermd door een dijk. De forse kerktoren zal omstreeks 1200 zijn verrezen, de romano-gotische kerk kwam in de 13de eeuw tot stand. Kerk en dorp wisten zich ondanks de gevaren van de zee te handhaven. Daarna, in de late middeleeuwen en tijdens de Tachtigjarige Oorlog, heeft het dorp te lijden gehad van oorlogsgeweld en daar is de kerk in 1584 niet aan ontkomen. Na de verwoestende brand zijn kerk en toren deels afgebroken. Van de overlangs gespleten toren resteerde het oostelijke gedeelte van de onderbouw en van de kerk de noordelijke muur.

Bij de herbouw van 1595 tot 1604 waarbij de kerk werd versmald en verkort, konden deze restanten worden opgenomen. De westelijke partij met grotendeels ingebouwde toren kwam, getuige een grote, nog maar net te lezen gedenksteen in 1778-’80 tot stand in opdracht van Lambertus Schotto Rengers – die spoedi g stierf – zijn douairière A.L. RengersBentinck en zijn moeder, douairière M.B. Rengers-Tjarda van Starckenborch. Tijdens de Tweede Wereldoorlog leed de kerk opnieuw door oorlogsgeweld. Vanaf het midden van de jaren zestig stonden kerk en toren er verwaarloosd bij. De gemeente Delfzijl besloot in het midden van de jaren zeventig om de haven en industriegebieden langs de kust in oostelijke richting uit te breiden. Dit betekende de nekslag voor Heveskes. Het dorp werd opgeheven en gesaneerd. De Stichting Oude Groninger Kerken had de kerk intussen in eigendom gekregen en heeft de vervallen kerk in verschillende fasen gerestaureerd. De kerk staat nu samen met een grote boerderij eenzaam in een gebied dat nooit tot ontwikkeling is gekomen. In de inwendig uitgepelde kerk is een kunstpresentatie van de teloorgang van het dorp te zien: ‘Paradise Lost’. De fraaie preekstoel uit 1781 van Heveskes wordt herplaatst in de kerk van Engelbert.

De kerk, oorspronkelijk gewijd aan Sint-Nicolaas, wordt tegenwoordig Stefanuskerk genoemd. Oorspronkelijk is het een begin 11de-eeuws bouwwerk van tufsteen, wat nog goed aan de onderste zone van het schip is te zien. Daar zit aan de noordzijde in elk door een bakstenen lisene gescheiden travee een enkel romaans rondboogvenster; aan de zuidzijde zitten tweemaal twee van deze vensters, waarvan er drie zijn dichtgemetseld. De rondbogige ingang aan de noordzijde is er nog; aan de zuidzijde is deze dichtgemetseld. Dit schip is in de 13de eeuw in baksteen verhoogd, waarbij per travee een spitsbogig en geprofileerd venster tussen twee nissen is aangebracht. Aan het begin van de 14de eeuw is de kerk opnieuw vergroot. Het schip is verhoogd en het laat-romano-gotische transept en het vroeg-gotische koor zijn toegevoegd.

De sluitmuren van de dwarsarmen hebben elk een slank en hoog venster in geprofileerde dagkanten tussen nissen en beneden spitsbogige nissen met geprofileerde ingangen (de noordelijke is dichtgemetseld) en boog-trommels van roze zandsteen. De geveltoppen zijn het resultaat van de restauratie van 1945-’50. Het vijfzijdig gesloten koor bezit slanke hoge spitsboogvensters in geprofileerde dagkanten en met stenen traceringen.

Van binnen is het schip gedekt met een vlak balkenplafond dat sinds de 16de eeuw een stenen overwelving vervangt. De viering heeft nog een meloenvormig koepelgewelf en de dwarsarmen ribloze koepelgewelven. Het koor heeft een straalgewelf met geprofileerde ribben. Op het kruisingsgewelf zitten decoratieve en vertellende schilderingen – vlechtwerk, dierfiguren, heiligen en engelen – uit verschillende perioden. In de rozetring waarin de acht ribben worden vergaard zit een versiering met Franse lelies. Op de wanden van het schip zijn ook fragmenten van schilderingen gevonden. Op de zuidwand een hert en op de noordwand twee fraai geschilderde heiligen, onder wie Sint-Sebastiaan. Tussen viering en schip staat een vroeg 16deeeuws houten oksaal met getoogde uitkragingen die een zangerstribune dragen. Het orgel had aanvankelijk hier een plaats, maar staat nu op de westelijke galerij. De preekstoel met getorste hoekzuilen dateert van het midden van de 17de eeuw.

De Mariakerk, waarschijnlijk ook gewijd aan Sint-Ulrich getuige de wijdingsopdracht op de luidklok uit 1451, is in de 13de eeuw totstandgekomen op een hoge uitloper van de Hondsrug. De kerk had aan de westzijde een forse toren, die in 1514 in de strijd tussen de Saksers en Groningers is vernield en waarvan de fundamenten tijdens de restauratie van 1962-’67 zijn onderzocht. De kerk is eenbeukig en bezit een iets versmald maar ruim, rechtgesloten koor. Zowel het schip als het koor bezitten boven in het muurwerk fraaie rondboogfriezen en aan beide zijden rijk geprofileerde ingangen waarvan de noordelijke is dichtgezet. De kleine rondboogvensters in de hoge muurzones zijn bij de laatste restauratie gereconstrueerd. De uit 1835 daterende dakruiter met koepeldak is toen ook hersteld. Bij deze restauratie zijn de westelijke travee en de westgevel vernieuwd. De rustige westgevel heeft drie venstervakken in twee verdiepingen voor de voorkerk, waarin runetekens zijn opgenomen, en een gepleisterde geveltop.

Het interieur van zowel schip als koor is gedekt met een vlak balkenplafond dat decoratief is beschilderd. In het ruime koor is in de noordmuur een sacramentsnis hersteld en de bij de restauratie gevonden altaarplaat is tegen de sluitmuur herplaatst. De toen ontdekte decoratieve schilderingen zijn hersteld, onder meer op de triomfboog tussen schip en koor en op de muurtogen naast de preekstoel, waarboven nog wijdingskruisen zitten. In de boogtrommel boven de zuidelijke ingang van het koor zijn fraaie rondpassen geschilderd.

Bovendien zijn ook de bogen boven de kleine rondboogvensters en andere muuropeningen gekleurd. De preekstoel is in het midden van de 18de eeuw vervaardigd. Onder de preekstoel ligt de 17de-eeuwse grafzerk van Bernardina Fritema, echtgenote van een van de eerste docenten van de Groningse universiteit, William McDowell, die op de borg Elmersma woonden. Het huidige orgel is na veel voorgangers in 1988 geplaatst. Het is in 1848 gebouwd door L. van Dam uit Leeuwarden voor de kerk van Pietersbierum in Noordwest-Friesland.

In het midden van Hornhuizen staat de kerk op een ruim, door een boomzoom omringd kerkhof, waarachter zich nog een forse begraafplaats bevindt. De kerk is in 1850 gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse voorgangster. Zij is van bruine mangaansteen opgetrokken en is vier, door lisenen aangegeven traveeën met grote spitsboogvensters diep. De oostzijde is driezijdig gesloten. Hierin staat een rechthoekige ingang en daarboven zit de stichtingssteen met een tekst uit het boek Prediker: ‘De wijsheid heeft uitnemendheid boven de dwaasheid gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis’. Mogelijk is het mede een verwijzing naar de betere lichtval in de nieuwe kerk.

De stoere toren is laat-gotisch. Hij heeft twee geledingen en aan de noordoostelijke zijde een begeleidende traptoren. Ondanks de kloeke bouw heeft men de stabiliteit van de toren niet vertrouwd. Hij wordt op de westelijke hoeken geschoord door zware, schuingeplaatste beren. In 1815 is de toren deels ingestort en verloor hij het bovenste gedeelte. In 1818 kreeg hij de huidige, kenmerkende kleurige bekroning. Op het piramidedak staat een vierkante houten opbouw die wordt gedekt door een tentdak met daarop een achtkante lantaarn met een koepeldakje. De torenklok is in 1617 gegoten door Hans Falck van Neurenberch voor de kerk van Ranum. Toen deze in 1818 werd gesloopt is de klok overgenomen. In de toren staat een smeed-ijzeren uurwerk dat Gerck Elles in 1679 vervaardigde.

Het interieur is gedekt door een gedrukt houten tongewelf. In de vloer liggen grafzerken, waarvan de oudste met bronzen wapenschild is voor Allert Tamminghe, overleden in 1498. Tegen de zuidwand staat de eenvoudige preekstoel in een dooptuin. Daartegenover staat de herenbank met een kuifstuk op het rugschot met de wapens Meeckema van Aylva-Camstra. Het orgel, een huisorgel uit Delft, is in 1833 in de kerk geplaatst; op de achtermuur zijn fraaie draperieën geschilderd. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken. Zij heeft de functie van gemeenschapscentrum en wordt ook gebruikt voor trouwerijen en rouwdiensten.

De kerk staat aan de westzijde van de wierde van Huizinge op een omgracht kerkhof. Zij telt liefst vier hoge traveeën en een koor en daarbij lijkt de toren met zijn tentdak nogal gedrukt. De kerk is in het tweede kwart van de 13de eeuw totstandgekomen in romanogotische stijl, waarbij vooral het rondgesloten koor bijzonder sierlijk is uitgevoerd. De nauwelijks gelede of versierde toren verrees ruim een eeuw later. Het gebouw is aan de buitenzijde in traveeën ingedeeld door middel van lisenen die halfweg de hoogte van de oorspronkelijke vensters een lichte versnijding kennen. Over de volle lengte zit onder de dakvoet een rondboogfries dat door gestukadoorde vakken geaccentueerd is. De noordmuur laat de oorspronkelijke indeling het beste zien, met in elk vak in de bovenzone een rondboogvenster in geprofileerde dagkanten. In de benedenzone staan twee in onbruik geraakte ingangen in nissen. De kleine ingang die mogelijk uit de bouwtijd dateert is licht spitsbogig, voorzien van een kraal en heeft een boogtrommel met metselmozaïek in vlechtpatroon. De grote ingang in een spitsbogige, rijk geprofileerde nis dateert kennelijk uit de 15de eeuw en bezit in de boogtrommel een gotische tracering.

In de dichtgemetselde doorgang zit nu een venstertje. In de oostelijke travee zitten een rondbogige hagioscoop, een spitsboognis en een spoor van nog een derde opening. Ook aan de zuidzijde zitten zo’n romaanse hagioscoop en een spitsboognis. De vensters zijn in de 15de eeuw gewijzigd in grote spitsboogvensters. In de westelijke travee staat een vergelijkbare ingang als aan de noordzijde en in het volgende vak zit het spoor van de oorspronkelijk romano-gotische ingang. Bovendien is in de derde travee de dichtgemetselde, geprofileerde priesteringang nog te zien. De halfronde koorsluiting heeft een fraaie, gave geleding met stevige lisenen, licht spitsbogige vensters met kraalprofielen, beneden en boven rondboogfriezen en ronde nissen die alle door pleistervullingen zijn geaccentueerd.

De robuuste, lage toren is ongeleed en bezit onder de dakvoet merkwaardige rechthoekige spaarnissen, alsof de torenromp al eens is ingekort. In de westgevel is een rondbogige ingang aangebracht en daarboven staat een klein gotisch spitsboogvenster. De enkele galmgaten zijn rondbogig. Er hangen luidklokken uit 1452 en 1950.

Het interieur wordt gedekt door meloenvormige koepelgewelven met steeds acht slanke, decoratief gepolychromeerde, ronde ribben die in ringen of stervormen worden vergaard. De koorsluiting heeft acht straalsgewijs verdeelde ribben. De gewelven dragen enkele fragmenten romano-gotische beschilderingen in baksteenimitatie, maar verder vooral gotische schilderingen, waarbij rank- en bloemmotieven domineren. Er zijn ook bijbelse voorstellingen. Op het tweede gewelf is bijvoorbeeld breeduit op drie gewelfschelpen in 1490 het Laatste Oordeel geschilderd met in het midden Christus als wereldrechter en aartsengel Michael als weger van de zielen. Links daarvan zien we het hemelgebouw waar de zaligen door Maria en Petrus worden binnengeleid en rechts de hellemuil waar de verdoemden in terechtkomen. Op de volgende gewelfkoepel is onder meer een eenhoorn te zien, symbool voor de maagdelijkheid van Maria.

Schip en koor zijn gescheiden door een renaissancehek, geschonken in 1641 door Bernhardus Coenders van Helpen en Anna Coenders, de bewoners van huize Fraam. Op het hek wordt een aedicula met wapens geflankeerd door uitbundig rolwerk. Aan de koorzijde is de schenking vermeld. In het midden van de koorvloer ligt een zeer grote grafzerk met wapens en wapenfeiten voor Wilhelmus Coenders van Helpen, overleden in 1639, die de grafkelder van de familie Coenders dekt. Aan noord- en zuidzijde van het koor liggen twee grote zandstenen priesterzerken uit 1539 en 1553. In de koorsluiting staat aan de noordzijde een groot sacramentshuis, een bakstenen huis met in het midden een nis en een bekroning van een spitsbogige boogtrommel binnen een gotisch geveltje met pinakels. De kansel met klankbord in de dooptuin is in 1808 met snijwerk van M. Walles vervaardigd en draagt op de kanselpanelen personificaties van de deugden Geloof, Hoop, Liefde en Waakzaamheid en van de Overvloed. Het orgel is in 1824-’25 gebouwd door L. en J. van Dam uit Leeuwarden.

De kerk met toren van Kantens heeft op het hoogste punt van de dorpswierde met een ruim kerkhof een kenmerkend silhouet. Dat is te danken aan de achtkante, door een grote steunbeer geschoorde toren die zijn weerga niet kent. De onderbouw van de toren dateert met het westelijke gedeelte van het schip van omstreeks 1200. De muren vertonen in de bovenzone brede spaarnissen, gedekt door rondboogfriezen die op consoles rusten die soms de vorm van kopjes kregen. Aan de zuidzijde is een spoor van een rondboogvenster te zien en aan de noordzijde staan in de spaarnis – waarbij een paar friesboogjes van tufsteen zijn – drie romaanse vensters. Hier wijzen bouwnaden op een weggewerkte ingang, terwijl de ingang aan de zuidzijde in de 17de eeuw is voorzien van een zandstenen poort. De uitbreiding van schip en koor heeft in de tweede helft van de 13de eeuw plaatsgevonden. Aan de noordzijde staan grote, licht spitsbogige vensters en – net als aan de zuidzijde – een hagioscoop in een spitsboog-nis met siermetselwerk in de boogtrommel.

In de noordzijde zijn de vensters vervangen door gotische spitsboogvensters. Vlak voor de bouwnaad bij het koor zit een zeer klein venster met een rondboog van tuf. De koorsluiting is ongeleed en grotendeels gesloten, op kleine vensters in de geveltop na. Er staat een zandstenen, barokke poort uit 1664. De ingebouwde, achtzijdige toren is omstreeks 1500 verhoogd en eindigt als een stenen lantaarn met grote galmgaten en een ingesnoerde spits. De enorme, van een rondbogige doorgang voorziene steunbeer is in de 16de eeuw tegen de toren geplaatst.

Het inwendige wordt gedekt door een vlak balkenplafond. In de kerkvloer ligt een aantal 17de- en 18de-eeuwse zerken. Er staat een 17deeeuwse eiken koorafsluiting. De preekstoel is in 1741 naar ontwerp van Jan Bitter vervaardigd met prachtig snijwerk van Casper Struiwig. Het orgel is in 1661 waarschijnlijk door de gebroeders Huis gebouwd, heeft een dramatische geschiedenis gekend en is in 1986 gerestaureerd. Onlangs is het lange tijd lege rugwerk gereconstrueerd.

De kerk van Krewerd staat buitengewoon schilderachtig in het midden van het wierdedorp, waarvan de hoogte goed is te ervaren. De kerk in rijke romano-gotische stijl is een pronkje en het interieur bezit fraaie onderdelen waarbij de middeleeuwse rooms-katholieke aspecten en de onderdelen uit de reformatorische tijd elkaar lijken te verdringen.

Uit schriftelijke bronnen is bekend dat de rijke weduwe Tyadeke de kerk liet bouwen en ten geschenke gaf aan het belangrijke klooster van Wittewierum. Het muurwerk is aan beide zijden in traveeën geleed door uitmetselingen die het midden houden tussen lisenen en steunberen en onder de dakvoet zijn fragmenten of sporen van een rondboogfries zichtbaar. De benedenzone van noord- en zuidzijde en de koorsluiting bezitten spitsbogige spaarvelden die door verticale, tot pilasters van koppenlagen gevormde lisenen worden gescheiden, als een nissencolonnade.

Het is een geleding die hier en daar onregelmatig is, bijvoorbeeld bij de met rondstaven geprofileerde ingangen aan noord- en zuidzijde die overigens beide zijn dichtgemetseld. Zowel aan de zuid- als de noordzijde zitten beneden, op onregelmatige plaatsen in het muurwerk, kleine rondbogige vensters en nissen van (voormalige) hagioscopen of piscina’s. De bovenzone is op een evenmin regelmatige wijze ingedeeld met groepen smalle vensters en nissen die allemaal omrand zijn door rondstaven. De middelste traveeën hebben bijvoorbeeld geen nissen gekregen. De nissen zijn alle met kepervormig metselmozaïek versierd, waarbij het opmerkelijk is dat de patronen afwisselend horizontaal en verticaal gericht zijn en dat zo nu en dan een met een kraaltje afgelijst benedenvak vlechtwerk vertoont. De koorsluiting heeft beneden een vijfdelige nissencolonnade, maar in de bovenzone een venstertriplet van een hoog spitsboogvenster, geflankeerd door iets lagere rondboogvensters.

De toren is in de 15de eeuw gebouwd in een eenvoudige gotische stijl en heeft twee, door een zandstenen waterlijst gescheiden geledingen. De eerste geleding is onversierd, de tweede heeft een enkele hoge of twee kleinere spitsboognissen, waarin hoog de galmgaten zijn aangebracht. De toren wordt aan de noordzijde begeleid door een achtzijdige traptoren en hij is bekroond door een vierzijdig tentdak. In 1782 kwam in deze toren de westelijke ingang naar de kerk; twee van de verder met rozetten versierde neggen in het rondbogige poortje vertellen dit.

Van het inwendige van de kerk wordt de westelijke travee gedekt door een gotisch kruisribgewelf dat omstreeks 1500, gelijk met de torenbouw, een kennelijk ouder gewelf verving. De ribben hebben een beschildering van baksteenimitatie en bij de kruising banden in wit, zwart en oker. Op de gewelfschelpen zijn fragmenten van fijn bladornament zichtbaar. De andere, romano-gotische traveeën bezitten meloenvormige koepelgewelven met elk acht stevige ronde ribben. Ze zijn in de bouwtijd beschilderd met vlechtwerk, kepervormen, ring formaties en verwante decoratiepatronen. Op het middelste gewelf, waarbij de ribben vergaard zijn in een ring gevuld met driepassen, zijn alle gewelfschelpen voorzien van deze geometrische patronen. In het koorgewelf, waarbij de ribben zijn vergaard in een ring met een bloemkruis, zijn de gewelfschelpen om en om gedecoreerd. Al deze schilderingen zullen omstreeks 1500 zijn aangebracht. De wanden zijn deels verlevendigd met spitsbogige spaarnissen.

Tussen de tweede schip- en de koortravee staat een romano-gotisch oksaal met ruimten voor zijaltaren, dat uit of van vlak na de bouwtijd dateert. In de opening staat een dubbele deur uit de vroege 16de eeuw in een mengstijl van late gotiek en vroege renaissance: beneden bestaat het uit briefpanelen en boven de stijlenhekken zit een fries met medaillons tussen loofwerk. Op de oksaalgalerij staat het oudste nog bespeelbare orgel van het land uit 1531. De kas in vroege renaissancestijl heeft zijluiken uit 1634 met geschilderde orgelpijpen. Het instrument is verschillende keren vernieuwd en gerepareerd, onder meer in 1857 door H.E. Freytag. In de koorwand zit een sacramentsnis. De preekstoel met klankbord en een kuip met gewrongen hoekzuilen en gesneden toogpanelen dateert van ongeveer 1660 en staat binnen een doophek met balusters uit dezelfde periode. Ook de herenbank met gesneden kuif op het rugschot van de familie Ripperda stamt uit dezelfde tijd.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat op een verhoogd, door bomen omzoomd en door een gracht omringd kerkhof. Zij dateert deels uit het tweede of derde kwart van de 13de eeuw. De westgevel en de noordelijke schipmuur zijn romano-gotisch van karakter, terwijl het na oorlogsschade vernieuwde koor en de zuidmuur laat-gotisch zijn en van omstreeks 1620 dateren. Van het romano-gotische gedeelte vertoont de noordmuur traveeën tussen lisenen met in de bovenzone vrij grote vensters en nissen met kraalprofielen. De ingang is hier kennelijk in de gotische tijd gewijzigd, want deze staat in een gepleisterde spitsboognis.

De overgang van schip naar het smallere koor geschiedt met een dubbele sprong; in het tussenstuk staat laag een hagioscoop. In de westgevel staan twee vensters tussen iets grotere nissen met kraalprofielen. De vernieuwde zuidmuur en het koor zijn door de geleding met (bij de restauratie in 1973 gereconstrueerde) steunberen, grote spitsboog-vensters en een waterlijst ter hoogte van de onderdorpels kenmerkend laat-gotisch. Hier is de sprong tussen schip en koor weggewerkt. De zuidelijke ingang, gecombineerd met een bovenliggend spitsboogvenster, is op een aandoenlijke wijze verzakt. Op de westzijde van het dak vormt de dakruiter een elegante bekroning.

Schip en koor zijn door vlakke balkenzolderingen gedekt; de muraalbogen aan de west- en noordzijde vertellen dat het schip een stenen overwelving kende. Tussen schip en koor staat een 16de-eeuwse scheidingswand met een rondboogopening. In de kerkvloer liggen grafzerken uit de 17de tot 19de eeuw. Aan de westzijde staat als in Fransum een forse standvink, gedateerd 1641, in de ruimte. In en aan de koorwanden zijn een fraaie gotische sacramentsnis en een piscina opgenomen en zijn naar gevonden sporen schilderingen teruggebracht: een systeem van imitatie muurstijlen in oker en in dezelfde kleur vensteromlijstingen met in rood ornamentwerk. De kansel uit 1647 heeft gegroefde hoekzuilen en toogpanelen en het doopbekken van koper op een ijzeren stander dateert van 1675. De kerk bezit zowel een Tiengebodenbord als een veel zeldzamer avondmaalbord. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Het schip van de Petruskerk is omstreeks 1100 in tufsteen opgetrokken. Toen ongeveer een eeuw later het dwarsschip en het koor werden gebouwd, was de techniek van het bakken van steen in de kuststreek doorgedrongen. Van het ongelede muurwerk van het schip is de noordzijde van tufsteen. In de bovenzone staat nog een klein romaans venster. De later ingebroken gotische spitsboogvensters steken met hun rood bakstenen dagkanten af. Aan de zuidzijde is het muurwerk met baksteen bekleed en valt juist een veld van tufsteen met een romaans venster op. Aan beide zijden zitten dichtgezette ingangen. Ook het transept bestaat aan de noordzijde nog uit stroken tufsteen, terwijl de zuidelijke arm van baksteen is. Er staan middelgrote romano-gotische vensters in het muurwerk. In het door lisenen gelede koor met halfronde sluiting eveneens en daar zitten onderin kleine vensters, hagioscopen; noord één en zuid twee. Ten westen van het schip is nog een deel van de 13de-eeuwse toren blijven zitten, maar de huidige ongelede en van hoekpenanten voorziene toren met licht ingesnoerde spits is van 1863.

Inwendig is de koorsluiting gedekt door een tufstenen gewelf uit de bouwtijd. Schalken met kapitelen dragen de ribben. De overige meloenvormige gewelven met vier of acht ribben zijn in de 13de eeuw van baksteen over koor, schip en transeptarmen geslagen. Het heeft een bijzonder sfeervol interieur voor de rijke inventaris opgeleverd. De preekstoel tegen de zuidoostelijke kruisingspijler heeft kussenpanelen en getorste hoekzuilen en een klankbord met rolwerk. Hij dateert net als de avondmaaltafel uit het derde kwart van de 17de eeuw. Ook de drievoudige, overhuifde herenbank met snijwerk en wapens van de families Starckenborgh, Clant, Gaikinga en Coenders is uit deze tijd, een andere is in 1844 samengesteld uit 17de-eeuwse fragmenten. De trots van de kerk is het excellente orgel, gebouwd in 1734 door A.A. Hinsz in een kas die van rijk snijwerk door Theodorus van der Haven en Casper Struiwigh is voorzien. Het instrument is bekend geworden dankzij de regelmatige zomerconcerten.

De Donatuskerk staat op een hoge wierde, een van de hoogste in de provincie Groningen, die deels is afgegraven en vanuit het noorden heel goed is te ervaren. Zij ligt daar temidden van een ruim, omheind kerkhof. De bouw van de huidige kerk is al omstreeks 1100 begonnen met de bouw van het tufstenen schip. Daarmee ving een voor dit kleine dorp opmerkelijk rijke bouwgeschiedenis aan. Gedurende de laatste tientallen jaren van de 12de eeuw is een tufstenen transept totstandgekomen, waarbij beide armen aan de oostzijde van een halfronde apsis werden voorzien die liturgisch dienden voor het plaatsen van bij-altaren. In deze periode is de oorspronkelijke westtoren vervangen door een front dat geflankeerd werd door twee slanke torens. Weer een halve eeuw later, omstreeks 1240, werd het tufstenen koor vervangen door een vierkant romano-gotisch koor en onder dit koor werd een op vier pijlers rustende, overwelfde grafkelder aangelegd. Het geheel is omstreeks 1400 nog eens verhoogd. Het westelijke front met de twee flanktorentjes is in 1822 vervangen door een nieuwe westelijke gevel waarop een dakruiter is geplaatst. Deze is bij een brand in 1952 met het westelijke gedeelte van de kap en het orgel verloren gegaan en vervolgens weer hersteld. De huidige kruiskerk laat de bewogen geschiedenis van zich aflezen. Het oudste gedeelte, het tufstenen schip, heeft aan de zuidzijde nog een klein romaans venster, maar er zijn ook twee grote gotische vensters ingebroken. Bij de verhoging in baksteen lijkt het tufstenen rondboogfries mee te zijn verhuisd. Ook bij de noordmuur, die veel meer tufsteen bevat, is dit gebeurd en daar zijn bij de restauratie twee romaanse vensters gereconstrueerd. De toen vlakbij de transeptarm gevonden knielnissen zijn weer geopend. In het vernieuwde westelijke gedeelte zit een moet van een dichtgemetselde ingang. De zij- maar ook de sluitmuren van de transeptarmen bevatten nog veel tufsteen en ze laten duidelijk de verhoging met baksteen zien. De zuidelijke sluitmuur heeft boven de geprofileerde, korfbogige ingang een groot gotisch venster. De noordzijde heeft in het tufstenen gedeelte in de geveltop een spaarveld dat trapvormig is gesloten. De moeten van de apsiden die beide armen hebben bezeten zijn duidelijk te herkennen.

De muren van het romano-gotische koor zijn van een bijzondere ambachtelijke kwaliteit. Ze kunnen als het hoogtepunt van deze stijl in Groningen worden beschouwd. Het is alsof er gevellagen met nissen over elkaar liggen, een plastisch effect dat wordt verhevigd door lichte verschuivingen in de symmetrie met perspectivische gevolgen. De vensters zijn omlijst met kralen en staan in nissen die levendig gevarieerd worden met nissen gevuld met metselmozaïek. Daarvoor staat een fijn uitgewerkte rondbogenreeks op colonnetten met kapiteeltjes. In de oostelijke geveltop staan klimmende rondboognissen met siermetselwerk tussen colonnetten. Het hoogste driehoekige veld is gevuld met een wafelpatroon.

Inwendig zijn het schip en het transept gedekt door vlakke balkenplafonds. De scheibogen zijn blokvormig gepolychromeerd met zwart, oker en blauw; de geprofileerde triomfboog naar het koor heeft slechts één kleine decoratieve bies. Het koor heeft een fraai romano-gotisch koepelgewelf met acht deels gedecoreerde ribben. De gewelfschelpen kregen decoratieve schilderingen in patronen van allerlei metselmozaïek, van vlecht- tot keperwerk. In de ring waarmee de gewelfribben in het koor zijn vergaard zit een rozet waar in het midden het Lam Gods is afgebeeld en in de passen rondom zijn bladornament en de symbolen van de vier evangelisten te zien. Op de zuidelijke koorwand zijn fragmenten van prachtige schilderingen uit het midden van de 15de eeuw te genieten. Aan het tafereel van de martelaarsdood van Sint-Sebastiaan ontbreekt nogal wat, maar de Mantelmadonna en de tronende Maria met Kind zijn vrij compleet.

In de koorwanden zitten verschillende nissen die voor de liturgie gebruikt zijn, waaronder een piscina. Op de overgang van schip naar zuidelijke transeptarm staat een baldakijn, dat het restant is van een midden 13deeeuwse oksaal, op een zuil met een vroeg-gotisch kapiteel en een borstwering met restanten van beschilderingen. De preekstoel heeft getordeerde zuiltjes op de kuiphoeken en dateert uit het midden van de 17de eeuw.

De eenvoudige kerk doet op het eerste gezicht niet middeleeuws aan, maar bij nader inzien wijzen oude sporen op de 13de eeuw. De merkwaardig gedrongen maatverhoudingen van het kerkgebouw vallen op. Het korte schip is na een periode van verval waarschijnlijk in het midden van de 17de eeuw aan de westzijde ingekort. De westelijke gevel is in 1890 met gladde, machinale steen vervangen. Er is bij wijze van torenromp een middenrisaliet onder de toen vernieuwde dakruiter aangebracht. Dit daktorentje bestaat uit een vierkante houten lantaarn met aan alle zijden rondbogige galmgaten met bolle omlijstingen op diamantkoppen en een sterk ingesnoerde naaldspits. De windvaan in de vorm van een klimmende leeuw verwijst naar de heren van Nienoord, de collatoren van de kerk.

Hoog in de noordmuur zitten sporen van kleine romaanse vensters; de oorsprong van de kerk is dan ook in het begin van de 13de eeuw te plaatsen. In deze muur staat aan de koorzijde een groot spitsboogvenster en vlakbij het koor het spoor van een zeer smalle hagioscoop. Aan de zuidzijde heeft ook zo’n hagioscoop gezeten. Aan de westzijde bevindt zich de ingang in een spitsbogige nis. In de zuidmuur staan drie grote spitsboogvensters en is het spoor van een dichtgemetselde ingang te zien met een afdekking met een plaat roze Bremer zandsteen. De zaalkerk was waarschijnlijk recht gesloten en heeft aan het begin van de 16de eeuw een ruime, vijfzijdige sluiting gekregen van oud sloopmateriaal. In drie zijden kwamen vensters met enigszins wringende spitsbogen. Die in de sluitwand is vanwege de plaatsing van de preekstoel gedicht.

Het interieur wordt gedekt door een vlak, blauw gekleurd balkenplafond. De preekstoel is mogelijk in 1651 vervaardigd toen de kerk voor de protestantse eredienst in gebruik werd genomen. De kuippilasters hebben versieringen met bladeren en bloemen. Het overige meubilair is eenvoudig en harmonieus en ontving bij de restauratie in 1985 een mooie kleurstelling. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De grote gotische kruiskerk met zijkapellen is van de 13de tot de 16de eeuw totstandgekomen. Na een brand is in het begin van de 13de eeuw een eenbeukige tufstenen kerk herbouwd. Aan de noordzijde van het schip zitten nog stukken muur van tuf. In het derde kwart van de 13de eeuw is de kerk fors vergroot: het koor is vervangen door een transept en een nieuw koor en het schip werd verhoogd. De armen van het transept zijn daarna gewijzigd; inwendig heeft zij de romano-gotische koepelgewelven behouden.

Aan het einde van de 15de eeuw is het koor vervangen door het huidige laat-gotische. Er zijn toen grote, twee traveeën diepe kapellen toegevoegd, de zuidelijke rechtgesloten, de noordelijke, de Mariakapel, met een driezijdige sluiting, die weer wat later onder een kap met de dwarsarm werd gebracht. De smalle zuidelijke zijbeuk is tussen 1520 en 1530 toegevoegd. Door dit alles is binnen een hoogst gevarieerde ruimte ontstaan die aan een hallenkerk doet denken, maar een kruiskerk is met verschillend geaarde zijkapellen. Aan de buitenzijde lijkt het geheel vooral gotisch, met uitzondering van het genoemde tufstenen gedeelte en, ook aan de noordzijde, de noordelijke transeptarm die romano-gotische vormen bezit.

Binnen vertonen de overwelvingen grote variatie. Het schip en de viering hebben fijne netgewelven, de transeptarmen meloenvormige koepelgewelven, het koor en de zijkapellen kruisribgewelven en de koorsluiting een straalgewelf. Op de koorwand is een Laatste Oordeel geschilderd, dat niet al te duidelijk meer is, op de koorgewelven zitten nieuw-testamentische taferelen en de wijheiligen van de kerk en op die in de Mariakapel scènes uit haar leven. Deze en ook de schilderingen in het transept dateren uit de 15de en 16de eeuw. De kerk bezit een laat-17deeeuwse preekstoel met klankbord en een herenbank met gesneden kuifstuk op het rug-schot met de wapens Rengers en Tjarda van Starkenborgh. Het orgel dateert van 1665 met onderdelen – de borstwering met cariatiden – in renaissancestijl uit 1562, terwijl A.A. Hinsz het instrument vernieuwde met snijwerk van Casper Struiwig en M. Walles.

De romaanse kerk staat op een restant van de hoge dorpswierde en is met de zadeldaktoren een icoon van de Groninger dorpskerken. De kerk is vermoedelijk in de tweede helft van de 12de eeuw gebouwd, al is er ook een gegeven van een datering in 1306. De noordelijke en zuidelijke muur zijn verlevendigd met brede horizontale spaarvelden, die worden afgesloten met blokfriezen en zaagtandlijsten, waarin kleine romaanse vensters (noord twee en zuid drie) staan. In de ongelede benedenzone zijn aan elke zijde twee dichtgemetselde ingangen te zien, een rondbogige en een jonger segmentvormig gesloten exemplaar.

Nabij de koorsluiting is laag aan beide zijden een hagioscoop aanwezig. In het iets versmalde, halfronde koor staan kleine rondboogvensters, waarvan het oostelijke later is vergroot. Op het koordak liggen holle en bolle pannen, de zogenoemde monniken en nonnen. De brede toren heeft een lichte versnijding maar is verder onversierd. Bovenin zitten gepaarde, rondgesloten galmgaten in rondbogige nissen. Er hangt een klok die in 1620 is gegoten door Antonius Simon en Petrus Joly. In de westelijke torengevel is later de rondbogige ingang gemaakt.

Inwendig is de kerkruimte gedekt met een vlak balkenplafond uit mogelijk de 17de eeuw. Op de verdieping van de toren zit een kapel die via een rondbogige opening in verbinding staat met het schip en daarmee overeenkomst vertoont met de verder ontwikkelde gereduceerde westwerken. Deze ruimte kreeg bij de restauratie in 1949-’51 een stenen gewelf terug. In beide wanden zijn de sporen van de dichtgezette ingangen als diepe nissen zichtbaar; in de noordwand zit bovendien een sacramentsnis. Het koor wordt van het schip afgescheiden door een laat-16de-eeuws koorhek met spijlen. In het koor staat het fraai gedecoreerde Theophilus-orgel, een recente reconstructie naar middeleeuwse bronnen. De eenvoudige, onversierde preekstoel met klankbord is in 1791-’92 vervaardigd. Het meubilair met gedraaide knoppen op de wangen dateert ook ongeveer uit deze periode. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk bestaat uit een kort schip, een smaller koor en een weer licht inspringende vijfzijdige koorsluiting. Het is een van de oudste bakstenen kerken van Groningen. Het koor dateert vermoedelijk uit de tweede helft van de 12de eeuw vlak nadat de techniek van het steenbakken was geïntroduceerd. Schip en toren zijn in het eerste kwart van de 13de eeuw gebouwd. Door wijzigingen is het romaanse karakter nauwelijks te herkennen. In de noordmuur van het koor zit een dichtgemetseld romaans venster en in de zuidmuur staat de eveneens dichtgezette, rondbogige priesteringang met een latei van roze Bremer zandsteen. In de koorsluiting zit laag een dichtgezet rondboogvenster. De muren van de koorsluiting lopen taps. Ze konden zo de spatkrachten van het (inmiddels verdwenen) stenen koorgewelf beter afvoeren. Van de oorspronkelijke ingangen is de noordelijke dichtgezet. De nog steeds in gebruik zijnde zuidelijke ingang staat in een met rondstaaf geprofileerde, gepleisterde omlijsting. Rond de boog zijn een koppenlaag en een in gebogen vorm gebakken strekkenlaag gemetseld.

Bij een ingrijpende vernieuwing in 1770 zijn de grote rondbogige vensters in schip en koor aangebracht en toen zullen ook de wig-vormige steunberen tegen de muren van het schip zijn geplaatst. De toren van twee geledingen is 13de-eeuws en werd in het midden van de 16de eeuw verhoogd. De toren heeft rondbogige galmgaten en een bekroning van een ingesnoerde spits. De romp is verzakt en helt naar het noordwesten. Met enige correcties kon de spits loodrecht worden geplaatst.

De kerkruimte wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De wanden laten de verspringingen van schip naar koor zien. In de noordmuur is, nu grotendeels verstopt achter de herenbank, een sacramentsnis aanwezig. De preekstoel met klankbord is in 1826 vervaardigd door D. Duursma uit Drachten. Hiertegenover staat de herenbank van kort na 1700, met een door Jan de Rijk gesneden kuifstuk met wapen van Carel Ferdinand von Inn- und Kniphausen. Het orgel is in 1939 aangekocht, maar dateert oorspronkelijk uit 1658 en is in 1708 en in 1890 sterk gewijzigd. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De hooggelegen gotische kerk van Meeden is in de 15de eeuw gebouwd; er zijn aanwijzingen dat zij in 1482 is ingewijd. Zij is een van de zuidelijkst gelegen middeleeuwse kerken aan de noordelijke rand van de veenkoloniën. Bij de kerk staat een losstaande toren, net als in het noordelijker en oostelijker gelegen Zuidbroek, Noordbroek, Scheemda en Winschoten. De kerk is een regelmatig gebouwde laat-gotische zaalkerk van vijf traveeën die door eenmaal versneden steunberen, die al eens in een kleine steensoort zijn vervangen, zijn aangegeven. Onder de dakvoet zit een zaagtandfries, maar verder is het muurwerk niet versierd. Het vertoont ook weinig sporen van veranderingen. Tegen de gevels is in de 19de eeuw een plint in iets kleinere steen gemetseld. In de traveevakken staan spitsboogvensters die aan de noordzijde smaller zijn dan aan de zuidzijde. In de oostelijke sluitgevel heeft ook een spitsboog-venster gezeten maar dat is dichtgemetseld. Het venster in de westelijke gevel is voor de helft gedicht. De zuidelijke ingang in de tweede travee is in de 19de eeuw voorzien van een ingangsportaal met een zadeldak en een neoclassicistisch poortje. Aan de noordzijde is de ingang in een spitsbogige nis dichtgemetseld.

Kort na de kerkbouw, zo omstreeks 1500, is ten zuidwesten van de kerk een kloeke, bijna dertig meter hoge zadeldaktoren verrezen. De via een trap bereikbare ingang zit op de verdieping. In de andere zijden zitten halve kloostervensters, waarvan de westelijke is dichtgezet. De benedenruimte met een gereconstrueerd gewelf heeft mogelijk een gewijde functie gehad, getuige de lampnissen in de muren.

De kerkruimte is gedekt door een houten en met karton beplakt tongewelf waarop sterren zijn geschilderd. Het orgel is in 1751 door A.A. Hinsz gebouwd op de westelijke galerij met hergebruik van materiaal uit 1645. Het instrument werd in 1818 verplaatst naar de oostelijke galerij. De preekstoel met klankbord is in 1801 vervaardigd door Berend Bekenkamp uit Groningen. Op de kuippanelen staan personificaties van Liefde, Waakzaamheid, Hoop, Overvloed en Standvastigheid.

De kerk staat op het hoogste, oorspronkelijk omgrachte, gedeelte van de wierde. Zij moet in de eerste helft van de 13de eeuw in romanogotische stijl zijn gebouwd. Dat is slechts aan één aspect te zien. De rechtgesloten koormuur bevat in de bovenzone twee dichtgezette vensters met rondstaven in de dag-kanten. De rondbogen van deze voormalige vensters verdwijnen aan de bovenzijde bijna in de dakvoet. Vooral aan deze oostzijde is te zien hoezeer het muurwerk aan de bovenzijde naar buiten is geweken. De kerkruimte is kennelijk in steen overwelfd geweest en de oostelijke muur heeft een topgevel gehad. In 1703 is bij een ingrijpende verbouwing nogal wat gebeurd. De gewelven zijn uit de kerk genomen en de geveltoppen zijn afgebroken en vervangen door dakschilden, waardoor het kerkgebouw een wolfskap kreeg. Het muurwerk van de kerk is zo sterk verzakt dat het een en ander met ankers bijeen moet worden gehouden. Ook de opvallend zware, wigvormige steunbeer tegen de zuidoosthoek dient dat doel. De kerk is door de eeuwen heen zo vaak hersteld dat er verder geen sporen uit de tijd van de bouw te vinden zijn. De kap is in 1833 opnieuw vervangen en wel door een tentdak. Bij deze gelegenheid is de in 1803 gebouwde westtoren verlaagd en voorzien van een tentdak. Een kleine eeuw later is de toren omklampt met baksteen in klein formaat en voorzien van hoekpenanten en de huidige ingesnoerde spits met een windvaan in de vorm van de wapens van de families Rengers en Van der Noot. Deze wapens herinneren aan Edzard Rengers en Catharina van der Noot.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond met veel trekstangen die het verder wijken van de muren moeten voorkomen. De eenvoudige, donker gekleurde kansel met gouden biezen en klankbord dateert uit het midden van de 19de eeuw. In het koor zijn banken voor het avondmaal opgesteld. Op de westelijke galerij staat het orgel dat in 1906 door Marten Eertman is gebouwd.

Het oudste gedeelte van de Martinuskerk dateert van omstreeks 1200. De derde travee van het schip dat halverwege de 13de eeuw naar het westen uitgebreid met twee iets smallere traveeën. In het oudste gedeelte zijn aan de zuidzijde een dichtgezette rondbogige ingang, aan de noordzijde een hagioscoop en daarboven het spoor van een romaans venster te zien. In de noordmuur van de uitbreiding zitten flauwe sporen van twee segmentbogig gesloten vensters en aan de zuidzijde het spoor van een rondbogige ingang. In 1683 is een dakruiter op de westzijde van de kerk geplaatst. Het huidige met leien beklede lantaarntorentje is het in 1905 vernieuwde exemplaar. De westelijke gevel is in 1731 vernieuwd en voorzien van een gevelsteen met in het Grieks gestelde bijbelteksten. De vernieuwing van het koor op de oude fundamenten volgde in 1767, toen ook de grote spitsboogvensters werden aangebracht. In 1905 volgde weer een verandering.

De westgevel kreeg de huidige uitdossing met een rondbogige ingang, twee spitsboog-vensters en een rond venster, alle met gietijzeren traceringen. Zijgevels en muren van het koor kregen een pleisterlaag die bij de restauratie van 1975-’77 weer verwijderd is.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. In de wanden zijn de muraalbogen van de vroegere stenen overwelving zichtbaar. Bovendien zijn in de wanden van het schip de meeste van de twaalf zogenoemde apostelnissen te zien, waarvan sommige worden begeleid door een wijdingskruis. Het meubilair dateert grotendeels uit 1744. De bankenblokken en de banken voor de kerkdienaars zijn voorzien van gedraaide knoppen. De kansel uit 1753 met dubbele koperen kandelaar, een engel op het voorpaneel en verder rocailleversieringen op de kuip, is geschilderd in zwart met gouden biezen. Het offerblok dateert van 1655. In het koor staat een fraai ensemble van tafel en banken voor het avondmaal. Het is omstreeks 1850 vervaardigd. Het orgel is in 1822 gebouwd door J.W. Timpe. De orgelgalerij en de pui eronder zijn buitengewoon fraai geschilderd. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De Hippolytuskerk staat midden op de radiale dorpswierde op een ruim kerkhof. Zij is mogelijk in twee fasen gedurende de tweede helft van de 15de eeuw gebouwd en vertoont een eenduidig gotisch karakter, op een wijze die maar zelden wordt aangetroffen. Sinds de bouw is, op de sacristie na, maar weinig aan de kerk veranderd. Waarschijnlijk is men met de bouw van schip en koor begonnen, is daarna het transept totstandgekomen en is het geheel in 1487 afgerond met de bouw van de toren. Het verhaal gaat dat de kerk is gesticht door Onno van Ewsum als dank voor zijn veilige terugkeer na een tocht die hem onder meer in Jerusalem en op Cyprus bracht. De bewoners van de borg Ewsum bij Middelstum hebben hun sporen in de kerk nagelaten. De sacristie is vermoedelijk aan het begin van de 16de eeuw tussen noordertransept en koor toegevoegd. Schip en koor worden in traveeën geleed door slanke steunberen. In elk vak staat een gotisch spitsboogvenster. Die in het koor zijn breder dan die in het schip en ze zijn voorzien van bij de restauratie teruggebrachte traceringen. De transeptvensters ontvingen in de koppen een rijkere tracering met veelpassen en visblazen. In de middelste, rijzige nissen in de geveltoppen wordt deze tracering herhaald. Onderin de schipmuren is hergebruikt tufsteenmateriaal te zien. In de westelijke traveeën staat aan beide zijden een ingang in een spitsboognis, waaromheen de waterlijst is getrokken, die om het hele bouwwerk loopt. De korfbogige zuidelijke transeptingang is dichtgemetseld; de noordelijke is voorzien van een classicistisch poortje.

De kloeke toren is drie geledingen hoog. In de onversierde onderste geleding staat in de westgevel een brede, korfbogige ingang omringd door beeldnissen en een spitsboog-venster. De tweede geleding kreeg aan elke zijde drie onversierde spitsboognissen en de derde kreeg dergelijke nissen met eenvoudige traceringen waarbij de middelste steeds het galmgat bevat. Op het tentdak wordt de toren bekroond door een 17de-eeuwse lantaarn met koepeltje waarin een carillon met 23 klokken hangt, in 1662 vervaardigd door François Hemony. In 1949 zijn zeven klokken toegevoegd.

Schip, koor en transept zijn overdekt met kruisribgewelven, waarvan de slanke gordelbogen en ribben op muurconsoles steunen. Bij de restauratie zijn wand- en gewelfschilderingen onder kalklagen vandaan gehaald. De gewelfribben en –bogen en de randen om de vensters in een beige-oker zagen eruit als een imitatie van zandsteen; rond de vensters waren ze als in blokken geschilderd. Zowel op de koorwanden – met voorstellingen van Christus als Salvator Mundi en heiligen – als op alle gewelven kwamen figurale schilderingen aan het licht. Hoofdvoorstelling is het Laatste Oordeel met een hemel en hellepoort. Ook de Zondeval met een zeer levendig voorgestelde Adam en Eva en het Pinkstergebeuren behoren tot de schilderingen. Een vreemde eend in de bijt is een kookpot met een eend of gans, die gerekend moet worden tot de gotische drôleries. Veel gewelfhoeken en randen zijn versierd met acanthusblad, bloemen en vogels. In de noordmuur van het koor zit een met een houten deur afgesloten sacramentsnis. Onder het koor bevindt zich de grafkelder van het geslacht dat de borg Ewsum bewoonde, met een deksteen uit 1645. In het noordertransept zit een buitengewoon fraai reliëf in de muur dat op het eerste gezicht een Aanbidding der Koningen lijkt, maar een epitaaf is van een Madonna met Kind, waarvoor de herdachte pastoor Egbert Onsta, overleden in 1476, neerknielt, geassisteerd door twee hulpheiligen, van wie de ene ook Onno van Ewsum, de stichter van de kerk, kan zijn. Op het portaal in deze beuk staat een ridderbeeldje met het wapen van het jonkersgeslacht Lewe, dat lange tijd de borg Ewsum bewoonde.

Ook de herenbank die op de scheiding van viering en koor staat, is van de bewoners van Ewsum, in 1704 vervaardigd door Allert Meijer en met snijwerk van Jan de Rijk. De preekstoel met klankbord en doophek is in 1733 totstandgekomen in rijke barokke vormen en is mogelijk van de hand van Casper Struiwig. Het grote orgel met twee klavieren en aangehangen pedaal is in 1863 gebouwd door Van Oeckelen.

Het schip van de kerk en het onderste deel van de toren zijn in de tweede helft van de 12de eeuw totstandgekomen. Aan de noordzijde van het schip is het romaanse karakter het best te zien. In de bovenzone staan kleine romaanse rondboogvensters en iets westelijk van het midden een geprofileerde, rondbogige ingang in een enigszins risalerende partij. De ingang is toegemetseld net als die in de zuidmuur die eveneens in een risalerende partij staat. Aan de zuidzijde zit maar een enkel romaans venster in de bovenzone en zijn twee grote gotische vensters ingebroken. Het iets smallere koor is in de 13de eeuw gebouwd en kreeg omstreeks 1400 een rechte sluiting. Bij de restauratie in 1910 zijn de muren van het koor beklampt. De noordmuur is blind, op een rondbogige ingang aan de koorzijde na. Dit koor kreeg namelijk de functie van begraafkapel. In de zuidmuur zorgen twee grote gotische vensters voor verlichting van deze kapel. De sluitmuur is gesloten; twee flinke spitsboogvensters zijn dichtgemetseld.

In de geveltop staat een klein spitsboogvenster en helemaal boven zitten twee rondbogige luiken en een cirkelvormig venster. Deze gevel wordt bekroond door een achtzijdige pinakel. De ongelede, slanke zadeldaktoren is in twee fasen totstandgekomen. Dit is te zien aan de twee zones met galmgaten boven elkaar. Het onderste gedeelte is in de tweede helft van de 12de eeuw gebouwd en omstreeks 1400 is de toren verhoogd. Later is de toren op de westelijke hoeken geschoord met overhoekse steunberen. Daartussen staat de rondbogige ingangspoort. Boven staan eerst aan elke zijde enkele rondbogige galmgaten en daarboven gepaarde galmgaten van hetzelfde model. Op de overgang naar het zadeldak zit rondom een rondboogfries.

Inwendig worden schip en koor gedekt door houten tongewelven met trekbalken; dat van het koor kwam in 1910 bij een ingrijpende verbouwing en verving toen een stenen tongewelf. Schip en koor worden gescheiden door een geprofileerde spitsbogige triomfboog. Onder deze gewelven is een bijzonder rijke inrichting gekomen, grotendeels vervaardigd in opdracht van de bewoners van de borg Nienoord. De kerk is als geen andere kerk in het Noordzeekustgebied een mausoleum voor een voornaam geslacht geworden.

Pièce-de-milieu is het praalgraf tegen de oostelijke sluitgevel. De wit- en zwartmarmeren graftombe is ontworpen door Rombout Verhulst in opdracht van Anna van Ewsum die zich samen met haar eerste man Carel Hieronymus van In- en Kniphuisen, overleden respectievelijk 1714 en 1664, op de tombe liet vereeuwigen in een ontroerend innige houding. Na de dood van de opdrachtgeefster is het mogelijk al omstreeks 1690 door Bartholomeus Eggers vervaardigde beeld van haar tweede echtgenoot Georg Wilhelm van In- en Kniphuisen toegevoegd. Putti met doodsattributen begeleiden de figuren. Op de achtergrond wordt het tekstmedaillon door een viertal putti vastgehouden en aan weerszijden zit een aan guirlandes geknoopte baaierd aan familiewapens. Ten noorden van het monument staat een op stijlen geplaatste herenbank (1660), kennelijk onder invloed van de familie In- en Kniphuisen naar het Oostfriese model van een ‘empore’ ontworpen. Op de borstwering is een grote reeks kwartierwapens geschilderd en op de overhuiving zit een kuifstuk met alliantiewapens. Hiernaast staat een vroeg 17de-eeuws eikenhouten portaal met kuifstuk en vazen.

De preekstoel, een geschenk van Anna van Ewsum, is in 1711 ontworpen door Allert Meijer, uitgevoerd door Mencke Molaan en van zeer rijk snijwerk voorzien door Jan de Rijk. Aan de wanden hangt een collectie rouwborden voor bewoners van Nienoord. Het vroegste is het ruitvormige voor Caspar van Ewsum (1639); de andere zeven veelal overdadig versierde rouwborden zijn voor leden van de familie In- en Kniphuisen en ze dateren van 1664 tot 1768. Het orgel heeft een verleden als huisorgel op Nienoord, waarvoor het in 1630 door L. Eekman is gebouwd. Het is met beschilderde luiken in 1657-’60 door A. de Mare hergebruikt voor de bouw van het huidige kerkorgel. Onder de gekleurde vensterglazen valt een in 1912 door F. Nicolas & Zn. gebrandschilderd glas op dat de tragische verdrinkingsdood herdenkt van de laatste bewoners van Nienoord, de familie Panhuys.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk is in het laatste kwart van de 14de eeuw gebouwd, waarbij het jaar 1385 wordt genoemd, op initiatief van de abdij van Aduard. De eenvoudige zaalkerk met rechtgesloten koor kwam op een verhoogd kerkhof te staan. De spierwit geschilderde buitenmuren worden geleed door lisenen in zes traveeën. Op de hoeken zijn de lisenen tot steunberen verzwaard. De naar binnen buigende noordmuur bezit twee vensters, een rondbogige en een met een spitsboog. Voor verlichting van de bijruimten aan de westzijde is een vierkant venstertje ingebroken. Tegen de rechte koorsluiting staat een middenlisene die tot steunbeer is verdikt. Aan weerszijden daarvan staat een rondboogvenster uit 1831. In de zuidmuur staan grote rondboogvensters die eveneens in 1831 zijn aangebracht en een in onbruik geraakte ingang. De westgevel bevat de huidige rondbogige ingang. Daarboven staat een gotisch spitsboogvenster. De dakruiter met ingesnoerde achtzijdige spits uit 1773 is waarschijnlijk bij de grote verbouwing in 1831 vernieuwd. Daarvoor stond een klokkenstoel ten zuiden van de kerk.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. In de koorwanden zitten verschillende middeleeuwse nissen voor liturgisch gebruik. De ruimte heeft een kenmerkende protestantse inrichting. In het brandpunt is meubilair te vinden met snijwerk van de befaamde beeldhouwer Casper Struiwig dat hij in 1743 vermoedelijk in opdracht van de familie Ibema vervaardigde. De kansel met klankbord heeft het voor hem karakteristieke barokke vlecht- en krulwerk van banden op de panelen en op de buikvormige verdikking aan de onderzijde schelp- en acanthusversieringen. Naast de preekstoel hangt de collectezakhouder en op de koorafscheiding zit een voorzangers-lezenaar die ook van de hand van Struiwig is, evenals de herenbank tegenover de kansel met gesneden kuifstuk en vazen. Kuifstukken van andere, vertimmerde banken zijn naar de orgelgalerij verplaatst.

De 17de-eeuwse balpoottafel is afkomstig van het Iwemasteenhuis en is als avondmaaltafel in gebruik. Het orgel is in 1913 door Bakker & Timmenga gebouwd en in 1941 in Niebert geplaatst. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Midden op de radiale dorpswierde staat de kerk op een ovaal kerkhof. De vrij lange kerk dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw, maar was toen korter. Het koor met driezijdige sluiting is in de 15de eeuw toegevoegd. De onregelmatige stroken metselwerk aan beide zijden van het muurwerk tonen dat de kerk daar haar oorspronkelijke oostelijke sluiting had. De noordmuur van het schip bevat de oorspronkelijke smalle romaanse rondboogvensters. Ze staan ver uit elkaar, een aanwijzing dat er stenen gewelven zaten. Aan de westzijde staat de huidige ingang in een geprofileerde rondboog; het gedenksteentje geeft aan dat deze uit 1613 is. Daarnaast is het spoor te zien van een kleine rondboog. Veel oostelijker zit het spoor van een laaggeplaatst rondboogvenstertje, waarschijnlijk een hagioscoop. De noordzijde vormt een redelijk laat-romaans geheel. In de zuidmuur zijn drie grote, gotische vensters ingebroken. Alleen aan de westzijde is nog een smal romaans venster te zien en daar zit ook het spoor van de dichtgemetselde ingang. Het muurwerk van de volgende traveeën is voorzien van lisenen en dichtbij het koor zit een vaag spoor van een kleine, dichtgezette opening in het muurwerk en ook de vroegere priesteringang is met moeite te ontdekken. De koorsluiting met grote gotische vensters wordt geschoord door tweemaal versneden steunberen. Op enkele zeer kleine vensters na is de westgevel gesloten en ongeleed. Op deze gevel staat een dakruiter met een hoge naaldspits die een klok herbergt van grote ouderdom, uit de 14de of zelfs de 13de eeuw.

Het interieur wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf op sleutelstukken. De zwart geschilderde preekstoel met gouden biezen dateert net als het andere meubilair, zoals het doophek, de overhuifde herenbank tegenover de kansel en de avondmaaltafel uit het einde van de 18de of het begin van de 19de eeuw. Het orgel, in 1816 in Niehove geplaatst en toen gewijzigd, dateert van 1632. In de kerk, eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken, is een presentatie van het wierdedorp te zien.

De kerk is in de 13de eeuw op een hoge wierde opgetrokken en is van heinde en ver zichtbaar. Het drie traveeën diepe kerkje is bepleisterd, waardoor het weinig van haar geschiedenis prijsgeeft. Aan de noordzijde zijn de lisenen uit de bouwtijd nog zichtbaar. Boven de westelijke ingang zit een steen die meldt dat de kerk in 1628 is beschadigd en 1629 is hersteld in opdracht van Evert Lewe.

Het waren de jaren van de verovering van de Zilvervloot en van de herovering van Wesel en Den Bosch. De westelijke en zuidelijke muren zijn deels van oud moppenmateriaal opnieuw opgetrokken, het dak is vermoedelijk vervangen en de flinke geveltoren kwam toen tot stand. De windwijzer in de vorm van een leeuw verwijst naar het geslacht Lewe dat het hier voor het zeggen had. De 1.20 meter dikke noordelijke en oostelijke muur zijn nog middeleeuws. In de oostelijke sluitmuur zijn in de geveltop drie nissen met halfronde pasjes te zien; onder de pleisterlaag zitten nog drie klimmende, dichtgezette vensternissen verborgen. De rondbogige ingangen aan noord- en zuidzijde zijn dichtgemetseld, maar door sporen in het pleisterwerk aangegeven. De beide zijgevels bezitten nu drie rondbogige vensters.

Het interieur wordt gedekt door een houten plafond met sierlijsten. De stenen gewelven zijn in 1629 gesloopt en vervangen door een zoldering van eiken moerbalken en kinderbinten die een van kloostermoppen gemetselde zolder dragen. Deze is bij de huidige restauratie in het zicht gekomen. Voor de plaatsing van het in 1883 door Petrus van Oeckelen en Zoon gebouwde en door adelaars bekroonde orgel is een deel van deze zoldering weggenomen. De preekstoel met een merkwaardig klankbord is aan het einde van de 18de eeuw vervaardigd en laat tegen de bolle plint fraaie door linten omwikkelde laurierbundels zien. De herenbank van het geslacht In- en Kniphuisen-Lewe dateert uit de vroege 18de eeuw. De kerk, eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken, wordt nog voor de eredienst gebruikt en is in restauratie.

Het fascinerend gevarieerde middeleeuwse kerkcomplex staat enigszins verscholen achter de bebouwing. Het van tufsteen gebouwde schip dateert van omstreeks 1200. Het eenbeukige bouwwerk had, zo heeft onderzoek uitgewezen, oorspronkelijk een halfronde apsis die in de 17de eeuw is vervangen door een grote driezijdige koorsluiting. Deze is in de 19de eeuw geblokt gepleisterd en van grote rondboogvensters met ijzeren traceringen voorzien. Het schip heeft bij de restauratie van 1964 tot 1967 zijn kleine romaanse vensters teruggekregen. In beide zijmuren zitten dichtgemetselde ingangen. Aan de noordzijde is dat een rondbogige, bakstenen poort binnen een rechthoekige omlijsting en aan de zuidzijde een dubbel geprofileerde bakstenen poort die deels is bepleisterd en in imitatiebaksteenwerk is beschilderd.

In het muurwerk waarmee deze ingang is dichtgezet is een venstertje aangebracht. De ongelede toren is op levendige wijze, in afwisselende lagen tufsteen en baksteen, in de 13de eeuw opgetrokken op een basement van veldkeien die aan de onderzijde deels zichtbaar zijn. Bovenin zitten aan elke zijde in tufsteen uitgevoerde, gepaarde rondbogige galmgaten in rondboognissen. Beneden is een korfbogig gesloten, geprofileerde ingang aangebracht. Iets later dan de torenbouw is nog in de 13de eeuw aan de zuidzijde een dwarsbeuk toegevoegd. Aan de noordzijde zit in het muurwerk een breed bakstenen vak, dat doet vermoeden dat er een soort transept heeft bestaan. Opgravingen konden dit niet bevestigen. In de muren van de aanbouw staan licht spitsbogige vensters van romano-gotisch model.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De zuidelijke aanbouw is met een spitsbogige scheiboog naar het schip geopend. Naast de preekstoel tegen de noord-wand staat een gedicht spitsbogig venster met gekleurde dagkanten. De preekstoel met klankbord is in 1705 vervaardigd door Allert Meijer en voorzien van snijwerk door Jan de Rijk. De kuip heeft gegroefde hoekzuiltjes en het voorpaneel vertoont een Vanitas-voorstelling, de andere panelen laten de vier evangelisten zien. De kerkbanken hebben gedraaide knoppen en enig rolwerk; die in de aanbouw zijn rijker versierd. Het orgel is in 1894 gebouwd door P. van Oeckelen.

De rijke romano-gotische kruiskerk met losstaande klokkentoren is in de eerste helft van de 14de eeuw totstandgekomen, in de jaren 1298 tot 1335. De fraaie exterieure geleding neigt door de rijzigheid en openheid al naar de vroege gotiek. Het schip is met lisenen in tweeëneenhalve travee verdeeld, waardoor de halve travee aan de westzijde zonder venster is gebleven. In het schip is de onderste zone met nissenarcade minder hoog gemaakt ten gunste van de hoogte van de vensterzone. In de venstertraveeën worden de vensters nog wel geflankeerd door nissen met siermetselwerk, maar ze zijn heel slank gemaakt om de fraai geprofileerde en van kralen voorziene spitsboogvensters een flinke breedte te kunnen geven. Bij de armen van het transept is voor eenzelfde geleding gekozen. De geveltoppen van de armen zijn bijzonder rijk versierd. Aan de zuidzijde met een nissentriplet met metselmozaïek, geflankeerd door nissen met drievoudig klimmende boogjes en een top met wafelversiering. Aan de noordzijde met klimmende nissen met kralen en metselmozaïek, geflankeerd door cirkelvormige nissen met kraal en mozaïek. De westelijke sluitmuur met een veelheid aan nissen is toch niet zeer plastisch geworden. Het is het resultaat van een beklamping in 1720, hetzelfde jaar waarin zowel aan de zuider- als noordertranseptarm een bakstenen portaal is toegevoegd. In het koor dat in één bouwstroom met schip en transept tot stand is gekomen, is het open karakter van de gotiek helemaal bereikt, terwijl het toch een geheel is blijven vormen met de overige bouwdelen.

De vijfzijdige sluiting zorgt al voor een meer open en ruimtelijk effect. De benedenzone is tot een hoge plint zonder geleding verlaagd en de volle hoogte is beschikbaar voor de vensters. In de koortravee wordt het venster nog geflankeerd door versierde nissen, maar in elke zijde van de door tweemaal versneden steunberen geschoorde sluiting zit uitsluitend een groot spitsboogvenster. Merkwaardig is daarbij dat de oostelijke vensters van de dwarsarmen en die van het koor aan de onderzijde deels zijn dichtgezet; die in de sluitmuur zelfs voor het grootste deel. Mogelijk is dit al vroeg om liturgische redenen gedaan, want aan de binnenzijde zitten oude schilderingen. De vrijstaande, kloeke, maar niet zeer hoge toren is ook in de eerste helft van de 14de eeuw gebouwd. Hij heeft een rondbogig omlijste ingang uit het begin van de 19de eeuw.

Inwendig wordt de ruimte gedekt door meloenvormige, door licht spitsbogige gordelbogen gescheiden koepelgewelven. Ze hebben elk acht ribben die van de grond af oprijzen, alleen in de transeptarmen zitten telkens zes ribben. In de koormuur zitten enkele nissen waaronder een sacramentsnis en een piscina. In de vrij goed verlichte kerkruimte komen de belangwekkende schilderingen in volle glorie uit. Meteen na de bouw zijn de gewelven voorzien van schilderingen in baksteenimitatie en van kleurige banden en biezen, rankwerk en enkele voorstellingen, zoals een Kroning van Maria in de noorder transeptarm, een Christoffel in de zuiderarm en de vier evangelisten in de travee voor de viering. In een tweede fase, de eerste tientallen jaren van de 16de eeuw, zijn de fraaiste schilderingen aangebracht: florale sier bij de gewelfknopen en -ringen. Maar we zien vooral voorstellingen: de Zondeval, de Doop van Christus in de Jordaan, opnieuw de vier evangelisten en een Christoffel, in de koortravee een gedetailleerd tafereel van het Laatste Oordeel en in de koorsluiting de Man van Smarten. In een derde fase, in 1599, zijn er nog een paar schilderingen bijgekomen.

Op de zuidelijke hoek van viering en dwarsarm is de preekstoel binnen de dooptuin geplaatst. Ze zijn in 1757 naar ontwerp van W.E. Struve vervaardigd in een overdadige, sierlijke barokstijl die het lichte en beweeglijke van de rococo al in zich draagt, te zien aan de elegante lezenaar op het doophek. De preekstoel bevat verrassende details, zoals het houten koord dat over de trapleuning is gedrapeerd. Het orgel is in 1696 door Arp Schnitger gebouwd met enig bestaand materiaal. A.A. Hinsz en H.H. Freutag hebben er in 1768 en 1809 nog aan gewerkt.

De Stefanuskerk staat op een verhoogd en door een gracht omgeven kerkhof. Het vrij korte schip is omstreeks 1250 in romano-gotische stijl gebouwd. Het is geleed door lisenen en vertoont in de bovenzone nissen met kepervormig metselmozaïek, een programma dat door latere veranderingen niet helemaal compleet meer is. Aan beide zijden is een dichtgemetselde spitsbogige en van een rondstaaf voorziene ingang te zien. Het schip is overwelfd geweest; de sporen van muraalbogen zijn nog vaag in de wanden van het interieur te bespeuren. In het midden van de 16de eeuw zijn de gewelven vervangen door een vlak plafond en is de kerk naar het oosten verlengd met een koor dat vierzijdige sluiting ontving. Waarschijnlijk kreeg de kerk toen ook de grote spitsboogvensters met gepleisterde, thans fraai okergekleurde dagkanten.

De toren met drie weinig verjongende geledingen en speklagen van zandsteen is volgens de stichtingssteen in 1648 gebouwd; Anna Maria Ulgers legde de eerste steen. De meldingen van de jaren 1735 en 1843 duiden op reparaties. De windvaan in de vorm van een adelaar of een griffioen is in 1865 op het tentdak geplaatst.

Onder het balkenplafond uit de 16de eeuw is in 1894 een gestukadoord plafond aangebracht met lijstwerk en enkele rozetten. Middenin het schip hangt een bronskleurige lichtkroon die rijk versierd is met leeuwenkopjes en draken. De kerkbanken met gedraaide knoppen dateren van omstreeks 1700, de grote banken zijn tot kerkenraadsbanken omgebouwde herenbanken. In de koorsluiting staat de ronde preekstoel met rond klankbord in neoclassicistische stijl, in 1840 vervaardigd door A.C. Cramwinkel. Op de als gegroefde zuilbasis uitgewerkte kuip hangt een aan linten en ringen gedrapeerde guirlande. Tegen de onderkant van het klankbord is een stralenster gesneden. Vier vensters zijn voorzien van gebrandschilderde ramen, in 1865 vervaardigd door Petrus van der Veen en geschonken door de kerkvoogden die hun familiewapens erin lieten verwerken. Een van de glazen toont een afbeelding van de kerk. Het orgel is in 1864 gebouwd door P. van Oeckelen.

De zaalkerk uit de 13de eeuw heeft veel sporen in het muurwerk die vertellen dat zij dikwijls aan veranderingen onderhevig is geweest en de 14de-eeuwse toren is evenmin ongewijzigd de eeuwen doorgekomen. Schip en koor zijn door vier lisenen in traveeën verdeeld, waarvan die van de zuidmuur niet meer compleet zijn. Er staan nu grote spitsboogvensters in; aan de zuidzijde is tussen de middelste vensters een dichtgezet, oorspronkelijk rondboogvenster van romano-gotisch formaat te zien. In de noordmuur zit een dichtgezette rondbogige ingang en boven de huidige korfbogige ingang staat een dichtgemetselde nis, mogelijk een oude beeldnis. Op dezelfde plaats aan de zuidzijde is de ingang met pleister dichtgemaakt, voorzien van een venstertje dat de voorkerk verlicht. Iets verder oostwaarts zit opnieuw een spoor van een rondbogige ingang en weer verder naar het oosten zijn de dichtgemetselde priesteringang en bij het koor het restant van een hagioscoop te zien. De warrige verstoring van het metselwerk aan de noordzijde kan een vroegere hagioscoop zijn. De rechte koorsluiting is duidelijk van eenvoudige, romano-gotische stijl: twee rondboogvensters met gepleisterde dagkanten en in de geveltop gepleisterde spaarnissen in geblokte vormen. De hoge, ongelede toren heeft een achtzijdige, ingesnoerde spits. Ongeveer in het midden zitten luiken en bovenin staan aan elke zijde spitsbogige galmgaten, aanwijzingen dat de toren in de 14de eeuw tot stand is gekomen. Hij lijkt jonger door een beklamping uit waarschijnlijk de 18de eeuw. In de toren hangt een klok uit 1774, gegoten door Claude Fremy.

In de door een vlak balkenplafond gedekte kerkruimte herinnert slechts één aspect aan voorreformatorische tijden. In de sluitwand van het koor zit een sacramentsnis in gotische vormen. De preekstoel met klankbord tegen de zuidwand is in 1718 vervaardigd en voorzien van losstaande, gewrongen hoekzuilen en het snijwerk op de panelen is van Jan de Rijk. Ertegenover en in de koorsluiting staan vijf herenbanken uit de 17de en 18de eeuw met gesneden kuifstukken op de rug-schotten. Het orgel is in 1898 vervaardigd door J. Doornbos en inmiddels uitgebreid.

De kerk gewijd aan Sint-Bartholomeus staat op de hier negen meter hoge Hondsrug en heeft een ommuurd kerkhof. Het oudste gedeelte is het rechtgesloten koor dat mogelijk al aan het einde van de 12de eeuw tot stand is gekomen. Het onderste gedeelte van de op zwerfkeien gefundeerde toren is aan het begin van de 13de eeuw gebouwd en het schip met gotische karaktertrekken volgde in de eerste helft van deze eeuw. In de 15de eeuw is de toren verhoogd en de zadeldakbekroning is mogelijk in de 16de eeuw toegevoegd. In de 15de eeuw kreeg het koor de fijne kruisribgewelven en de huidige spitsboogvensters zijn ook uit deze tijd. In de loop der eeuwen is nogal wat aan de kerk en toren veranderd, maar er is toch een harmonieuze eenheid ontstaan. Het schip wordt geschoord door veelvoudig versneden steunberen en is geopend met spitsboogvensters met witte dag-kanten. In zowel de noordelijke als de zuidelijke muur staan rondbogige, dichtgemetselde ingangen, waarvan de noordelijke fraai is omlijst. In de rechte sluitmuur van het koor zitten aan weerszijden van het grote venster sporen van kleine rondboogvensters – in de noordelijke koormuur zit nog zo’n venster – en hoger zien we de even vage sporen van een kapvorm, die vertellen dat het koor óf eens verhoogd werd, óf dat er nog een apsis aangekapt is geweest. De toren heeft drie geledingen waarvan de onderste twee versierd zijn met rondbogige spaarvelden in laat-romaanse vormen. De hoogste torengeleding is onversierd en bevat de galmgaten. Op de naald van het zadeldak staat de windvaan in de vorm van een paard op een opvallend sierlijke stander.

Het interieur van het schip wordt gedekt door een vlak balkenplafond; het koor heeft kruisribgewelven. Boven de spitsbogige triomfboog tussen schip en koor zit een 15de-eeuwse muurschildering met een voorstelling van heiligen in gotische nissen. De preekstoel met klankbord en getorste zuilen op de kuiphoeken dateert van 1675. Het orgel is in 1876 gebouwd door P. van Oeckelen.

De kerk van Noordwijk staat op een kruispunt van wegen op een aanzienlijk verhoogd en ruim kerkhof dat opvallend veel graven bevat. De kerk is moeilijk te dateren omdat het gebouw in 1868 geheel is gepleisterd waardoor de geschiedenis onder deze laag verscholen ligt. Het is bekend dat het gebouw van kloostermoppen is opgetrokken. Door de zowel uitwendig als inwendig diepe dagkanten van de vensters is zwaar muurwerk te zien dat niet jonger dan de 15de eeuw zal zijn. In 1868 is de kerk sterk verbouwd.

De huidige vier spitsboogvensters aan beide zijden en de twee rondboogvensters en het halfronde venster in de geveltop van de rechte koorsluiting dateren van die tijd. De pleisterlaag is toen aangebracht in een patroon van blokken om natuursteen te imiteren. De huidige ingang aan de noordzijde zit waarschijnlijk wel op de oorspronkelijke plaats, vanouds de plaats van de vrouweningang. De corresponderende mannendeur aan de zuidzijde zal onder het pleister wel sporen hebben nagelaten maar is nu niet te zien. De gevels kregen bij de jongste restauratie een bij het geblokte pleister passende kleur, een warm oker. De aardige dakruiter met elegant geschulpte spits is in 1710 op de verder gesloten westelijke gevel geplaatst. Er hangt een klok in die in 1712 in Amsterdam is gegoten, een geschenk van de collator van de kerk: Carel Ferdinand, graaf van In- en Kniphuisen. Ook de windvaan was een schenking van de collator en deze vertoont dan ook de leeuw uit diens wapen.

Het inwendige van de kerk wordt gedekt door een gestukadoord tooggewelf en bevat nog het complete bankenplan. Tegen de oostelijke sluitwand is binnen het doophek met ijzeren sierroosters de preekstoel met klankbord opgesteld, een renaissancemeubel met getordeerde hoekzuilen uit het eerste kwart van de 17de eeuw. Het orgel is in 1871 gebouwd door de firma Van Oeckelen. Achter op het kerkhof staat een aardig 19de-eeuws baarhuisje, het startpunt van het Leedaanzeggerspad. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat op een omgracht kerkhof. Het schip is in het tweede kwart van de 13de eeuw in romano-gotische stijl gebouwd. In de onderzone van het muurwerk staan aan beide zijden sporen van meest rondbogige toegangen. De bovenzone is ingedeeld met vensters en nissen, waarbij het opvalt dat de indeling onderling sterk verschilt. Mogelijk is nog in de middeleeuwen in de noordmuur het schema van vensters en nissen omgedraaid; er staan smalle rondbogige vensters met gepleisterde dagkanten, onversierde nissen en een dichtgezet venster met kraal in de dagkant. In de van steunberen voorziene zuidmuur is het oorspronkelijke programma beter te zien: per travee twee nissen met kepervormig metselmozaïek aan weerszijden van twee vensters. In de 17de eeuw zijn in beide zijmuren brede spitsboogvensters met gepleisterde dagkanten gebroken. De in de 14de eeuw toegevoegde koortravee bezit in de rechte sluiting grote spitsboogvensters en in de geveltop fraaie klimmende spaarnissen met metselmozaïek in keper- en vlechtpatroon. De oorspronkelijk vrijstaande romaanse toren is in 1639 met een half travee aan het schip verbonden. Daarnaast is hij omklampt en verhoogd met twee geledingen die voorzien werden van openingen met natuurstenen traceringen, een balustrade en een elegante bekroning van een uivormige spits.

Onder het houten tongewelf – muraalbogen van de vroegere overwelving zijn nog zichtbaar – is de kerkruimte ingericht met excellent meubilair uit de 17de en 18de eeuw. De rijk gesneden kansel met klankbord in barokstijl is in 1743 vervaardigd, gelijk met het fraaie doophek. In de tweede helft van de 17de eeuw plaatste men de koorafsluiting en de op zuilen getilde herenbank, een loge die in Ostfriesland veel voorkomt en daar empore heet. Ook de andere herenbanken en kerkbanken kregen prachtig snijwerk. In 1718 zijn de koorvensters voorzien van zeer kleurige, gebrandschilderde ramen met teksten en familiewapens die verwijzen naar de bewoners van de borg Thedema, die verder ook veel voor de kerk hebben betekend. Het orgel is omstreeks 1650 waarschijnlijk gebouwd door A. de Marez en onderging later enkele wijzigingen.

De rechtgesloten zaalkerk is in de eerste helft van de 13de eeuw van warmrode baksteen gebouwd in de voor deze streek zeldzame romano-gotische stijl. De kerk is drie traveeën diep, aangegeven door lisenen in het muurwerk. De benedenzone van het muurwerk is vlak en onversierd. De ingangen aan noorden zuidzijde zijn dichtgemetseld, die aan de noordzijde liet het duidelijkste spoor achter. De bovenzone bezit een prachtige plastische geleding van nissen in verschillende formaten die gevuld zijn met metselmozaïek. Aan de noordzijde zit een dubbelboognis met een console onder de boogjes. Daartussen hebben kleine vensters gestaan maar deze zijn verdrongen door grote rondboogvensters die er vermoedelijk in de 18de eeuw zijn ingebroken. Aan beide zijden van de oostelijke travee zijn twee smalle nissen te zien waarin dichtgezette kleine vensters zijn verwerkt.

De oostelijke sluitmuur laat het romano-gotische karakter nog het gaafst zien. Er zit een fraaie compositie van nissen: aan de zijkanten brede dubbelboognissen met consoles en kepervormig metselmozaïek en daartussen drie slanke rondboognissen die kleine klimmende vensters hebben bevat, maar later zijn dichtgemetseld. De geveltop is versierd met vijf klimmende rondboognissen. In 1906 is de westgevel vernieuwd en is er een tochtportaal voor gebouwd in een weinig passende stijl. De dakruiter met spitsje dateert uit 1873.

Het interieur wordt gedekt door een witgesausd tongewelf met – in 1857 aangebrachtetrekbalken. De oostelijke sluitwand vertoont twee nissen van dichtgezette romaanse vensters en daarnaast een spitsboognis van een iets beschadigde, fraaie piscina. In de wanden wijzen resten van muraalbogen op een vroegere stenen overwelving. De laat-18de-eeuwse preekstoel draagt op de kuippanelen gesneden symbolen voor de vier jaargetijden: bloesem, korenaren, druiven en schaatsen. De herenbank is eveneens 18de-eeuws. De avondmaaltafel, een fraai meubel in Lodewijk XVI-stijl is een schenking van de familie Van Teijens, een vermogende familie uit Beetsterzwaag die ook de Coendersborg bezat. Van deze familie hangen twaalf ruitvormige rouwborden, afkomstig uit Beetsterzwaag, nu in Nuis. Het orgel is in 1953 uit verschillende oudere instrumenten samengesteld. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De bouw van de huidige kerk, fraai gelegen op het hoogste punt van het compacte wierdedorp, is begonnen in de 13de eeuw. Het korte schip vertoont aan de noordzijde lisenen, in de onderzone de dichtgezette rondbogige vrouweningang en in de bovenzone twee kleine romaanse vensters op onderling iets verschietende hoogte. Aan de zuidzijde zijn in het schip grote gotische spitsboog-vensters met gepleisterde dagkanten ingebroken. Onder het tweede venster zijn de resten van de manneningang zichtbaar; deze is dichtgemetseld met kepervormig siermetselwerk. In de 15de eeuw zorgde de uitbreiding met een driezijdig gesloten koor voor een verdubbeling van het bouwwerk. Dat gebeurde in een kenmerkende laat-gotische stijl met eenmaal versneden hoekberen en grote spitsboogvensters met gaffeltraceringen. Rondom is onder de dakvoet een zaag-tandlijst aangebracht. De toren met zadeldak is in de 14de eeuw gebouwd en heeft over de begane grond een ribloos koepelgewelf. Hij stond aanvankelijk los van de kerk, maar is er spoedig met een tussenstuk aan verbonden.

In dit verbindingsstuk staat een vrij recente ingang in een rechthoekig kozijn en aan die zijde bevat ook de toren een ingang, rondbogig met op het sluitsteentje: Anno 1790. De toren is ongeleed, kreeg in de westgevel een klein spitsbogig venstertje en heeft boven rondbogige galmgaten.

Het interieur wordt overdekt door een vlak balkenplafond. De wanden laten duidelijk via sporen van muraalbogen zien dat de ruimte op romano-gotische wijze overwelfd is geweest. Bovendien zijn in de wanden enkele nissen te zien. De preekstoel met klankbord is in 1780 vervaardigd in rococo-vormen en draagt de wapens van de schenkers, de families Van Nyeveen, Sichterman en Vinkers. De trap kreeg bijzonder elegante balusters. In het koor staat sinds 1971 een fraai kabinetorgel dat in 1775 door H.H. Hess werd gebouwd en waarvan het instrument grotendeels is vernieuwd. De avondmaaltafel met marmeren blad is in 1790 in een eenvoudige Lodewijk XVI-stijl gemaakt en draagt de naam van de schenkster in grote letters op de voorzijde. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De aan de zendeling Liudger gewijde kerk staat krap midden tussen de dorpsbebouwing. De kerk kwam in de 13de eeuw tot stand in een eenvoudige romano-gotische stijl, die aan de noordzijde goed is te zien. In de bovenzone van de door lisenen gescheiden traveeën staan steeds twee met kralen geprofileerde rondboogvensters, geflankeerd door nissen. In de tweede travee zitten sporen van een dichtgezette rondbogige ingang en een laag spitsboogvenster en in de koortravee twee sporen van kleine openingen, mogelijk van een hagioscoop en/of piscina. De zuidmuur laat alleen in de eerste travee twee nissen zien en vervolgens een aantal sporen van vensters of nissen. Hier zijn drie grote spitsboogvensters ingebroken. De rechte koorsluiting vertoont geen oude sporen en bezit twee grote spitsboogvensters. De kloeke zadeldaktoren uit de 15de eeuw rijst ongeleed omhoog. Boven de spitsbogige galmgaten is de oostelijke geveltop met drie sleutelgatvormige nissen versierd. De toren heeft beneden aan elke zijde een ingang (gehad). Aan de noordzijde zit een dichtgemetselde rondboogingang, aan de westzijde staat een ingang in een spitsbogige nis en een spitsboogvenstertje. Aan de westzijde is ook de tegenwoordig gebruikte ingang met een barok, zandstenen poortje uit 1664 met een rijke bekroning te vinden.

De torenruimte met het portaal en cachotruimte bezit een koepelgewelf en wan den met een spitsbooggeleding. De kerkruimte heeft een 17de-eeuws houten tongewelf op een koof met sleutelstukken. In de noordwand zijn sporen van de muraalbogen van de vroegere stenen gewelven te zien. Nabij de orgelgalerij zit een renaissance-aedicula met uurwerkplaat met een enkele wijzer uit 1650. De preekstoel, hoewel gewijzigd, dateert evenals de drie herenbanken tegen de sluitmuur en de collatorenbank ten oosten van de preekstoel uit de 17de eeuw. Aan het doophek is een fraaie koperen offerbus op een console in de vorm van een handje bevestigd. Onder het koor zitten twee grafkelders, waarvan een van de familie Ripperda met de gebeeldhouwde, zandstenen sarcofaag voor Margareta gravin van Coblenz, die in 1730 overleed. Het orgel is in 1903 door de gebroeders Van Oeckelen gebouwd.

De kerk staat op een omgrachte, tamelijk hoge wierde. Het aan Sint-Nicolaas gewijde gebouw is in de eerste helft van de 13de eeuw totstandgekomen en wordt algemeen beschouwd als een excellent voorbeeld van middeleeuwse siermetselkunst. Het schip is vrij ingetogen; de apsis is van grote rijkdom. De westgevel bezit een dakruiter die een losstaande klokkentoren, afgebroken in 1829, vervangt. De westelijke, jongste helft van het schip bezit in de bovenzone dubbel geprofileerde rondboogvensters en onder de dakvoet een tandlijstje. Onderin staan dichtgemetselde ingangen, noord een licht spitsbogige met een rondstaaf waarboven een spoor van een aankapping zit; zuid een gotische in een spitsbogige nis en ook hier een moet van een aankapping van een portaal of andere aanbouw. Meer naar het westen zit een rechthoekig spoor met een plaat voor een citaat uit Jesaja 2:3. Het iets smallere oostelijke gedeelte is aan beide zijden geleed door lisenen en in de bovenzone vinden we vensters met kralen voorzien van kapiteeltjes in de dagkanten en aan de oostzijde staan laaggeplaatste hagioscopen: driepasvensters in ronde nissen. Aan de zuidzijde zit hiernaast ook nog een spoor van een spitsbogige hagioscoop.

De halfronde apsis is zowel uitwendig als inwendig sierlijk afgewerkt. Aan de buitenkant is de gebogen gevel in twee zones verdeeld. De benedenzone heeft spaarvelden tussen lisenen met elk een rondbogentriplet en daarboven een corresponderende zone met rondbogige spaarnissen tussen colonnetten met kapitelen, met om en om een rondboogvenster. Aan de bovenzijde wordt het geheel bekroond door een rondboogfries. De consoles van de rondboogjes zijn deels bewerkt tot kopjes, dieren of andere voorstellingen.

Het interieur van het schip is gedekt door een vlak balkenplafond en na een triomfboog heeft de oostelijke travee een meloenvormig koepelgewelf met vier ribben op een fraai draagsysteem. De apsis heeft een kwartbol gewelf op vijf ronde nissen met rondstaven die op dubbele colonnetten met kapitelen van bladornament rusten. De rococopreekstoel is van 1768; de herenbank met baroksnijwerk en op het rugschot de wapens Alberda en Clant is van eerder.

De Nicolaaskerk is in laatgotische stijl omstreeks 1500 gebouwd. Toen is het kerkgebouw tegen de tot dan toe mogelijk losstaande, anderhalve eeuw oudere toren geplaatst. De forse toren – de ongelede romp is 21½ (opletten)meter hoog en met de licht ingesnoerde spits reikt de toren tot ruim 41 meter – trekt de aandacht met zijn bakstenen spits. Hij is een der hoofdpersonen in de legende van drie rijke juffers die tijdens een pestepidemie elk een kloeke toren met stenen spits lieten bouwen: in Onstwedde, Schildwolde en Holwierde. De laatste stortte in 1836 in en is afgebroken. Zij kregen de naam juffertorens. Het gewicht van de spits vereiste een stevige, zware romp en goede vaklieden om de spits regelmatig en netjes te metselen. De muren van de torenromp van Onstwedde zijn 1,50 tot 1,70 meter dik. De toren had aanvankelijk alleen aan de oostzijde een ingang; later is er één aan de noordzijde bijgemaakt.

Het gotische schip bestaat uit vier traveeën met eenmaal licht versneden steunberen en smalle hoge spitsboogvensters. Het koor is in dezelfde vormen vijfzijdig gesloten. Rondom is ter hoogte van de onderdorpel van de vensters een waterlijst aangebracht. Het muurwerk vertoont nauwelijks verstoringen of reparaties. In de eerste travee aan de zuidzijde is een korfbogige ingang dichtgemetseld. Aan de noordzijde is in 1713 een portaal voor de ingang gebouwd. Deze is tijdens de ingrijpende restauratie van 1928-’30 helemaal vernieuwd en toen zijn aan de zuidzijde een lage uitbouw voor de verwarming en bij het koor een consistoriekamer in Delftse Schooltrant tegen de kerk gebouwd.

Het interieur heeft netgewelven op schalken en in de sluiting een stergewelf. Bij de restauratie is het oude meubilair opgeruimd en is in een nieuwe opstelling nieuw, traditionalistisch meubilair geplaatst. Met een breed preekgestoelte vrijstaand in de koorsluiting, aan weerszijden overhuifde kerkenraadsbanken en verder bankenblokken. De door onwaardig gebruik beschadigde gotische doopvont uit 1324 is teruggekeerd in de kerk. Het orgel is in 1984 gebouwd door S.F. Blank in een kas met een 18de-eeuwse vormentaal.

De Nicolaaskerk staat op een verhoogd, omgracht kerkhof. Zij is in het midden van de 13de eeuw totstandgekomen en is door de eeuwen heen vaak gewijzigd. De meeste oorspronkelijke sporen zitten aan de noordzijde. Het rondboogvenster in het midden lijkt naar onderen toe vergroot de zijn. Ten westen daarvan zijn bouwnaden van een verdwenen ingang te zien en aan de oostzijde zitten twee sporen van kleine rondboogvensters; de onderste is waarschijnlijk een hagioscoop. In de vijfzijdige, door lisenen gelede koorsluiting hebben rondboogvensters gezeten; één is dichtgemetseld; twee zijn naar onderen toe verlengd en twee zijn flink vergroot. De zuidmuur, waartegen een reeks grafzerken is geplaatst, is vaker en ingrijpender gerepareerd en biedt minder gegevens in het sporenonderzoek. Aan de koorzijde zit laag een spoor van een hagioscoop. Verder staan in deze muur twee grote en een klein rondboogvenster uit de 18de of 19de eeuw.

De westgevel is in 1843 geheel vernieuwd en van zware hoeksteunberen voorzien. In de rondbogige ingang vertelt de sluitsteen: ‘Gerepareerd Anno 1843’. Twintig jaar eerder is de klokkentoren gesloopt en is op de westgevel een dakruiter geplaatst, die bij de laatste restauratie is vernieuwd.

Het interieur wordt gedekt door vier meloenvormige koepelgewelven, steeds met acht ribben die in ringrozetten zijn verzameld. Elk gewelf wordt met twee trekbalken geholpen op zijn plaats te blijven. De gordelbogen verlopen in het muurwerk en zijn niet zoals in Den Andel later afgekapt. Voor het vrij smalle schip is van tevoren rekening gehouden met het ruimtelijke effect. De gewelfstructuur is vrolijk gekleurd met schilderingen uit de 13de en 15de eeuw. De gordelbogen in oker blokken, de ribben in rode baksteen-imitatie die naar de rozetten toe verlevendigd worden met oker en blauwe kleuren in vlechtwerk, spiralen, kepers en chevron patronen, die ook de dagkanten van de vensters in biezen accentueren. In de wanden zitten verschillende nissen: twee hagioscopen, een sacramentsnis en een priesterzetel. De preekstoel dateert van 1773 en het kabinetorgel is gebouwd door Albertus van Gruisen in 1805. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De Mariakerk behoort tot de oudste bakstenen kerken van Groningen en kan al vóór 1200 zijn ontstaan. De eenvoudige zaalkerk heeft een versmalde, halfronde koorsluiting waarbij de muren licht taps toelopen. In de 17de eeuw kwam een dakruiter op de westgevel met een windwijzer met het wapen van de Ripperda’s, heren van Oosterwijtwerd. De noordmuur laat een spaarveld over de volle breedte zien met aan de west- en oostzijde een romaans rondboogvenster waarvan de westelijke is dichtgemetseld. In de apsis staan lager drie romaanse vensters, waarvan één is gedicht. Later zijn grotere vensters in het muurwerk gebroken, aan de noordzijde één en aan de zuidzijde drie rondboogvensters. De bogen van de vensters raken de dakvoet, waarschijnlijk zijn de kerkmuren eens verlaagd. In de noordmuur staat een omlijste, dichtgemetselde, rondbogige ingang en aan de oostzijde zit het spoor van een hagioscoop. Aan de zuidoostzijde zouden bouwnaden op een priesteringang kunnen wijzen en aan de westzijde is een fraaie rest van een geprofileerde gotische ingang in een spitsboognis te zien. In de westgevel staat de huidige ingang met het wapensteentje Ripperda erboven en een spoor van een groot venster.

Inwendig wordt het schip gedekt door een vlak plafond van planken en de koorruimte is boven een in 1855 geplaatst balusterhek in 1925 dichtgezet met een houten pui. De beperkte ruimte van het schip is ook nog volgebouwd met meubilair en heeft zo een buitengewoon intieme sfeer gekregen. De preekstoel met klankbord uit 1666 heeft op de kuip gesneden toogpanelen en getordeerde hoekzuilen. De overhuifde herenbank uit dezelfde tijd heeft ook getordeerde zuilen en een opengewerkt kuifstuk met het alliantiewapen Ripperda-Ripperda. Naast het doophek staan twee ouderlingenbanken en er is een eenvoudige 17de-eeuwse avondmaaltafel. Het orgel is van origine een huisorgel van Christian Müller (1744) dat in 1895 werd aangeschaft en door J. Doornbos is verbouwd. Het koor is een wat sleets mausoleum van de Ripperda’s met een rijk gehouwen zandstenen epitaaf en drie rouwkassen. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat schilderachtig op de tussen 1905 en 1913 scherp afgegraven wierde van het nauwelijks bebouwde dorp. De in het midden van de 13de eeuw gebouwde eenbeukige zaalkerk heeft oorspronkelijk drie traveeën gehad, maar in de 14de eeuw is de westelijke travee vervangen door een halve travee en een toren die in de breedte voor het schip is gebouwd. Deze toren kreeg waarschijnlijk in de 16de eeuw een dwars geplaatst zadeldak. Aan de korte zijden zitten rondbogige galmgaten. Er hangt een klok, in 1466 gegoten door Henrik Kokenbacker voor de kerk van het noordelijker gelegen dorp Feerwerd.

Het kerkdak is deels nog gedekt met onder- en bovenpannen, zogenoemde non nen en monniken. De muren van de oorspronkelijke, met lisenen aangegeven traveeën van het schip hebben een schema van rondbogige vensters geflankeerd door spaarnissen gekend, dat aan de noordzijde het best bewaard is gebleven; aan de zuidzijde zijn de nissen met metselmozaïek van horizontaal en verticaal gerichte keperpatronen bewaard. In de halve westelijke travee staat aan de noordzijde een dichtgezette, segmentvormig gesloten ingang; aan de zuidzijde staat een ingang in een spitsboognis die nog steeds wordt gebruikt. In deze zuidzijde is in de oostelijke travee het spoor van de rondbogige priesteringang zichtbaar, terwijl aan de andere zijde bouwnaden van een kleine opening, mogelijk een hagioscoop zijn te zien.

Op de begane grond van de brede toren heeft oorspronkelijk een naar het schip geopende kapel gezeten, een ruimte die gedekt is door een flauw koepelgewelf. Het schip wordt gedekt door een vlakke balkenzoldering; de sporen van de in de 16de eeuw al verwijderde stenen koepelgewelven zijn in de wanden te zien. Op de noordmuur is een aanzienlijk vak met decoratieve muurschilderingen van ruitpatronen, ingevuld met Franse lelies, bewaard gebleven. De preekstoel met doop hek en klankbord in eenvoudige late renaissancevormen dateert van 1663. De herenbank uit de eerste helft van de 18de eeuw is barok en op het rugschot voorzien van het wapen Lewe van Aduard.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Aan de oostelijke rand van Appingedam staat de kerk op de wierde van het bijna opgeslokte dorpje Opwierde. De kerk telde oorspronkelijk drie traveeën. De westelijke travee is waarschijnlijk in 1838 voor de helft ingekort en tegen de nieuwe westelijke gevel is bij de restauratie in 1964-’68 een luifel op houten stijlen als ingangspartij gebouwd. Tijdens de ingrijpende verbouwing van 1838 zijn de stenen gewelven en de oostelijke topgevel verwijderd. In 1910 is midden op het dak een dakruiter geplaatst; in 1888 was de houten klokkenstoel al afgebroken. Hoewel veel aan de kerk is gewijzigd, ademt het gebouw een sierlijke, romano-gotische sfeer. Het bouwwerk wordt bekroond door geprofileerd lijstwerk met een tandlijstje. De zijmuren zijn in traveeën geleed door lisenen en verdeeld in een beneden- en bovenzone. Beneden bepalen grote bogen het plastische beeld, aan de noord- en zuidzijde twee rondbogen per travee en in de oostelijke sluitgevel vier spitsbogen. Hierboven strekt zich de sierzone uit. In elke travee zijn twee met een kraal geprofileerde smalle vensters, geflankeerd door spaarnissen met metselmozaïek in keper- en vlechtpatronen. De oostelijke sluitgevel biedt meer breedte en daar zijn tussen de nissen drie klimmende rondboogvensters gekomen.

De halve travee aan de westzijde bevat aan beide zijden een ingang van bijzondere vorm: deze staan in omkraalde sleutelgatnissen binnen grote rondbogen. De noordelijke is dichtgemetseld en erboven zit een moet van een aankapping van mogelijk een portaal. In de oostelijke travee zitten aan de noordzijde een hagioscoop en een knielnis en aan de zuidzijde twee hagioscopen of piscina’s. Aan deze zijde is in het midden de dichtgemetselde priesteringang te zien. Inwendig zijn in de wanden de vroegere overwelvingen te herkennen, in de noordoostzijde een zandstenen sacramentsnis. De kerk heeft een preekstoel in Lodewijk XVI-vormen (1828) met een halfronde kuip voorzien van festoenen. Veel van het andere meubilair is afkomstig uit de gesloopte kerk van Farmsum. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken en is in gebruik als galerie en voor andere culturele gebeurtenissen.

De gotische Petruskerk is in de eerste helft van de 15de eeuw gebouwd en bestond toen uit een schip en een hoogkoor, een in de noordelijke kuststreek weinig gebruikelijke vorm. De kerk kreeg een nog levendiger silhouet. Er kwam aan het begin van de 17de eeuw ten behoeve van de protestantse eredienst tegen het schip een noordelijke dwarsbeuk en in 1805 verrees de westtoren met lantaarn ter vervanging van een losstaande klokkentoren.

Schip en koor kregen grote spitsboogvensters en ook de noordelijke dwarsarm kreeg deze aanpak. De steunberen die de traveeën van het schip en de drie zijden van de koorsluiting markeren, zijn later verzwaard tot wigvormige elementen. De toren, in opdracht van jonker Goosen Geurt Alberda, heer van Dijksterhuis, gebouwd naar ontwerp van de Groninger architect Matthijs Walles, heeft aan beide zijden een aanbouw die als cachot is ingericht. De toren is nauwelijks geleed, maar wel voorzien van vensters en hij kreeg een eenmaal verjongde achtzijdige lantaarn.

De Alberda’s en andere bewoners van de in 1904 gesloopte borg Dijksterhuis of Huis ten Dijke hebben ook op het interieur van de kerk hun stempel gedrukt. Waarschijnlijk is het al met de kerkbouw begonnen. Het koor werd hun mausoleum, bevat de grafkelder en was voor de borgbewoners toegankelijk door een eigen deur met trapstoep. In het koor staat hun gestoelte met de wapens verpakt in rijk snijwerk, een meubel in 1707-’16 vervaardigd door Allert Meijer met snijwerk van Jan de Rijk. De rouwkassen zijn er ook opgehangen en buitengewoon oorspronkelijk: zij lieten onder de triomfboog een grote, opengewerkte vulling snijden door Anthonie Walles met verbeeldingen van Christus en de Samaritaanse vrouw en het offer van Abraham. De preekstoel met de wapens Al berda is in de late 18de eeuw vervaardigd met rijk snijwerk. De firma Leichel bouwde het orgel in 1901 in een kas die een kopie is van het orgel uit 1698 van Arp Schnittger. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat schilderachtig op het hoogste punt, midden op de ruime en slechts deels afgegraven wierde die vooral ten westen van de kerk is bebouwd. Tussen de kerk en de bebouwingsrand van de Heralmastraat ligt een ruime kamp land waar de Heralmaborg heeft gestaan. De zadeldaktoren uit het midden van de 16de eeuw is deels beklampt. Daarbij is het karakter grotendeels gerespecteerd. Boven de begane grond zit in het muurwerk van de ongelede toren een zandstenen waterlijst en de hoeken zijn geaccentueerd door zandstenen blokken. In de westzijde staat de ingang in een diepe spitsbogige nis met een groot bovenlicht en met zandstenen neggen. Aan alle zijden zitten rondbogige galmgaten. Aan de noordzijde wordt de toren begeleid door een veelzijdige traptoren met een stenen spits. Inwendig heeft de begane grond van de toren een kruisribgewelf en op de verdieping een dichtgezette opening naar de vroegere kerk.

De kerk is in 1850 vervangen door het huidige, door D.H. Bos ontworpen kerkgebouw. Het gebouw staat op een vrij hoge, gepleisterde plint. Het aan de oostzijde driezijdig gesloten schip is met lisenen in traveeen geleed. Het schip is slechts drie traveeën diep, maar door architectonische middelen lijkt het toch niet klein. Het fries zorgt voor een horizontale bekroning en het muurwerk kreeg tussen de lisenen ondiepe, rechthoekige, gepleisterde vakken. De effectiefste vormen zijn de grote, ondiepe, gepleisterde rondboognissen die de van ijzeren roeden voorziene rondbogige vensters robuuste omlijstingen geven. Het is een moderne interpretatie van gepleisterde dagkanten van middeleeuwse kerkgebouwen. In de sluitgevel aan de oostzijde is vanwege de plaatsing van de preekstoel geen venster aanwezig, maar de vormen zijn er wel, zonder pleistervakken, doorgezet.

Inwendig wordt het schip gedekt door een gedrukt houten tongewelf. Tegen de oostelijke wand staat de 17de-eeuwse preekstoel met toogpanelen en een klankbord. Het uit 1889 daterende orgel is afkomstig uit Dordrecht en is hier in 1933 geplaatst. Op het goed onderhouden kerkhof staat het graf van de dichter C.O. Jellema, overleden op 19 maart 2003.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |