Leider können wir im Moment nur Teile dieser Website in deutscher Sprache zur Verfügung stellen. Für diejenigen Teile der Website, die noch nicht übersetzt wurden, empfehlen wir die Verwendung der unter dem Artikeltitel genannten Google Translate-Option.



De hoofdkerk van Sappemeer behoort tot de vrij beperkte groep kerken die in de periode na de hervorming special voor de protestantse eredienst werd gebouwd en die een centraal, op de dienst van het Woord gerichte inrichting en architectuur kregen. De meeste kregen een achtzijdige vorm, zoals de latere kerken van Sint-Annaparochie (1682) en Wons (1728) en met gebogen wanden ook die van Berlikum (1777) en Smilde (1780-’88), of ze zijn gebouwd op een plattegrond in de vorm van een Grieks kruis, zoals de Neue Kirche in Emden (1648), de Nieuwe of Noorderkerk in de stad Groningen (1660-’65), de kerk van Heerenveen (1637, na ernstige verminkingen in 1967 gesloopt) en die van Harlingen (1772-’75) in Friesland. De kerk van Sappemeer, in 1655-’57 gebouwd in opdracht van het stadsbestuur van Groningen is een achtzijdige kerk die is ontworpen door Coenraet Roelofsz. Het muurwerk van het kerkgebouw is ongeleed en vlak verwerkt; slechts één zandstenen waterlijst ter hoogte van de onderdorpels van de vensters is om het bouwwerk getrokken. In elke zijde staat een eenvoudig geprofileerd, groot rondboogvenster. Het gebouw wordt gedekt door een met koper bekleed in- en uitzwenkend koepeldak met vier kleine dakkapellen en wordt bekroond door een kleine lantaarn met balustrade. De zandstenen ingangspoort bestaat uit ionische pilasters die een segmentvormig, door het stadswapen van Groningen doorbroken timpaan met vruchtfestoenen dragen.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten koepelgewelf. De preekstoel met een opvallend groot klankbord dateert uit de bouwtijd. De kuip heeft gegroefde halfzuiltjes op de hoeken en rijk gesneden toogpanelen. Van de vier uit de tweede helft van de 17de eeuw daterende herenbanken is die tegenover de preekstoel en onder het orgel voorzien van het stadswapen van Groningen. Twee overhuifde banken hebben bekroningen met frontons, de ene met de wapens van Star-Lichtenvoort, de andere met het pelikaansymbool. De vierde, dubbelbrede bank is voorzien van gesneden draperieën. Het grote orgel is in 1875 door P. van Oeckelen gebouwd.

De eenbeukige zaalkerk is in 1515 gebouwd en bevatte aanvankelijk kruisribgewelven die er in 1626 zijn uitgesloopt. De steunberen zijn eveneens weggenomen. Aan de noordzijde staat een rechthoekige traptoren met spleetvensters tegen de muur. De grote spitsboogvensters zijn verlaagd, de sporen zijn waar te nemen. Aan de noordzijde is de spitsbogige vrouweningang dichtgezet en voorzien van een venstertje. Aan deze zijde zijn bij het koor twee dichtgemetselde sporen van openingen zichtbaar, mogelijk één van een hagioscoop. Aan de zuidzijde is ook te zien dat de vier spitsboogvensters aan de bovenzijde zijn verlaagd. In de eerste travee duidt een pleistervak op de weggewerkte manneningang. De ondiepe, driezijdige koorsluiting bezit in alle zijden een spitsboogvenster en aan de zuidoostzijde een toegangspoort met Toscaanse pilasters. In de westelijke gevel is, waarschijnlijk in 1626, een Toscaans omlijste ingangspartij gekomen en daarboven staat een spitsboogvenster dat een gepleisterde, rijk geprofileerde omlijsting kreeg. Op de dorpel is een aedicula geplaatst met een bijbellezende vrouwenfiguur.

Staat de kerk op de ene hoek van de belangrijkste driesprong in het dorp, de losstaande toren staat markant aan de overzijde van de doorgaande weg. De toren uit de 16de eeuw is in de 19de eeuw gewijzigd. Hij bezit een zadeldak tussen trapgevels, met een dakruiter, en aan de voorzijde een klein geveltopje met een uurwerkplaat. Beneden heeft de ingang allure gekregen door een ionisch poortje uit de 18de eeuw.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf uit 1792, het jaar waarin het interieur sterk werd gewijzigd. Ook de preekstoel uit 1634 met hoekzuiltjes aan de kuip en rolwerk op het klankbord ontkwam daar niet aan. Ertegenover staat een overhuifde herenbank uit 1892. In dit jaar is op een oudere koorafscheiding een galerij geplaatst op gecanneleerde zuilen. Bij het orgel, in 1874 gebouwd door R. Meijer, zijn restanten van de oude orgelgalerij van 1792 te vinden en zelfs resten van de gotische galerij uit 1503.

Het laatgotische orgel met beschilderde luiken is in 1874 verkocht aan het Rijksmuseum.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk staat op een hoog kerkhof en de forse, losstaande toren staat als baken op een hoek van wegen. De kerk is in oorsprong 13de-eeuws, maar is in 1686 op initiatief van predikant Copius Meyer danig vernieuwd. Toch is aan de zuidzijde nog een dichtgemetselde, korfbogige priesteringang te zien die stellig middeleeuws is. De ‘nieuwbouw’ is in het oude kloostermoppenmateriaal uitgevoerd. Omdat het muurwerk in 1882, op de plint na, een geblokte pleisterlaag kreeg, is de bouwgeschiedenis niet meer af te lezen. De noord- en zuidmuur hebben beide drie grote spitsboogvensters en in twee van de drie sluitingsmuren staan ook dergelijke vensters aan weerszijden van een rond venster met rozetindeling en gekleurd glas. Tegen de noordmuur is een gietijzeren urinoir geplaatst. De westgevel bevat de ingang in een spitsboognis met de datering 1686 en ook hier is een rond venster te vinden.

De kerkruimte wordt gedekt door een vlak houten plafond uit 1867. De preekstoel met klankbord was in 1666 een schenking van dominee Meyer. Het meubel heeft getordeerde hoekzuilen en gesneden panelen. Het doophek met balusters heeft op de posten het zogeheten geteld geld motief. De herenbanken zijn van patricische families uit Slochteren. Die met overhuiving heeft een uitbundig gesneden kuifstuk waarbij het alliantiewapen wordt omvat door wulpse putti. Bij de andere bank met gesneden kuif op het rugschot wordt het wapen door leeuwen gehouden. De herenbank in de koorsluiting heeft een gesneden draperie.

De losstaande toren is net als die van Onstwedde (en de ingestorte van Holwierde) een zogenoemde Juffertoren. Deze heeft vijf geledingen en reikt met zijn puntgevels en achtzijdige stenen spits tot 46½ meter. Helemaal beneden zitten een paar lagen tufsteen, maar verder is hij in baksteen opgetrokken. De ingang staat in een sleutelgatnis. De eerste drie geledingen zijn onversierd, de vierde wordt bekroond door een rondboogfries tussen tandlijstjes en de klokkenverdieping heeft aan weerszijden van de galmgaten spaarnissen met metselmozaïek. De geveltoppen zijn met klimmende nissen versierd.

De kerk van het esdorp staat op een opmerkelijke hoogte op een ruim kerkhof dat door oude bomen is omzoomd. De vroeg-gotische zaalkerk is met het driezijdig gesloten koor omstreeks 1300 opgetrokken van grote kloostermoppen. Archeologisch onderzoek tijdens de restauratie in 1972-’73 maakte duidelijk dat er voorgangsters zijn geweest. De parochie komt in het midden van de 12de eeuw al in kerkelijke administraties voor. Bij het onderzoek bleek dat tegen de noordzijde van een kerk een sacristie aangebouwd heeft gezeten. Op de gevonden fundamenten is een nieuw gebouw opgetrokken in quasi-historische vormen.

Het schip wordt aan beide zijden verlicht door grote rondboogvensters die later in het oude muurwerk zijn gebroken en gepleisterde en witgeschilderde dagkanten kregen. In de noordmuur zijn aan weerszijden van het oostelijke venster een duidelijk spoor en een fragment van oorspronkelijke smalle spitsboogvensters te zien. Ongeveer in het midden staat nog de oude vrouweningang. De deur zit in een modern rechthoekig kozijn in een spitsboognis, waarvan de boogtrommel decoratief is geschilderd. Deze ingang wordt beschermd door een luifel met zadeldak. Een moet in het metselwerk vertelt dat er al eerder een aankapping heeft gezeten. Tussen de twee vensters in de zuidmuur staat beneden een dichtgemetselde korfbogige manneningang en daarboven een achter de dagkanten dichtgezet oorspronkelijk spitsboogvenstertje. Nabij het koor staat dan nog een spoor van een wat groter rondboogvenster dat een grotere rondboog doorbreekt. Ook de drie, door eenmaal versneden beren geschoorde koorsluitingsmuren bezitten rondboogvensters van dit model.

Op de dakschilden van de sluiting liggen onder- en bovenpannen die spottend nonnen en monniken worden genoemd. De westelijke gevel laat beneden een dichtgemetselde smalle ingang zien en even onder de geveltop twee rondboogvensters met geprofileerde dagkanten. Op de westgevel is in 1858, na sloop van de vrijstaande houten klokkenstoel, een dakruiter geplaatst met een vierkante, geblokte onderbouw, een achtzijdige lantaarn en een elegant gebogen koepeltje.

Inwendig wordt het schip gedekt met een vlak balkenplafond uit waarschijnlijk al de 17de eeuw. Het schip heeft geen stenen overwelving gehad. Het koor kreeg vermoedelijk in de 15de eeuw een stenen stergewelf. De geprofileerde ribben rusten op natuurstenen kraagstenen waarop vijf steenhouwersmerken staan. Toen zal de scheidingswand met zware spitsboog, de triomfboog, zijn aangebracht. In de koorwanden zitten een paar nissen. De met een spitsboog bekroonde nis aan de noordzijde is een sacramentsnis, waarvan de in baksteenimitatie geschilderde rand van de restauratie dateert. De nis aan de zuidoostzijde heeft waarschijnlijk als piscina dienst gedaan.

In 1921 zijn laatgotische schilderingen op de triomfboog ontdekt en een jaar later bleken ook op het stergewelf van het koor schilderingen te zitten. Ze zijn in 1922 en ’23 door kunstenaar E. Bokhorst gerestaureerd en enigszins aangevuld. In de zwikken van de triomfboog staat aan de noordzijde Sint-Christoffel met boomstaf die met het Christuskind door het water waadt en aan de zuidzijde Sint-Margareta met kruis die zich moeizaam van een dier ontdoet. Dat dier moet een draak zijn, want het verhaal gaat dat ze, opgeslokt door zo’n monster, een kruisteken maakte, waarop het dier werd opengereten en zij kon ontkomen. Boven de heiligen zweven banderollen met hun namen en tussen hen in is een flinke toef sierranken geschilderd. Deze ranken en bloemen zijn rijk gestrooid over het koorgewelf; ze ontspruiten aan de kruisingen van de ribben. Alle koorvensters worden eveneens bekroond met bloemen. Op het midden van het gewelf zijn bovendien de symbolen van de vier evangelisten te zien. Opmerkelijk is dat de schilders het werk signeerden: ‘broeder Jan van Aken’ en ‘Johannes …’.

De fraai gevormde, maar niet gedecoreerde grote zandstenen doopvont zal in de 15de eeuw zijn gemaakt. De preekstoel tegen de oostwand van de koorsluiting heeft maniëristische vormen, zal in het midden van de 17de eeuw zijn vervaardigd, is afkomstig uit Scharner en voor Sellingen aangekocht in 1825. Op de westelijke, op standvinken rustende galerij uit 1915 staat een modern orgel, in 1952 gebouwd door de firma Gebr. van Vulpen uit Utrecht.

De kerk staat midden in het op een oude zandrug ontstane dorp. Omstreeks 1200 zijn de twee westelijke, romaanse traveeën en de toren opgetrokken op een fundament van zwerfkeien. Voor de helft van de 13de eeuw is het bestaande fundament verhoogd en het schip verlengd en voorzien van een smallere, halfronde apsis. Het geheel kreeg een stenen overwelving en de toren kreeg er een geleding bij. Deze bouwgeschiedenis is fraai aan het bouwwerk af te lezen, maar is tientallen jaren lang door een pleisterlaag aan het oog onttrokken geweest. De pleisterlaag is bij de restauratie in 1948-’55 weer verwijderd.

In de eerste twee traveeën van het schip, het oudste gedeelte van de kerk, is het tufsteen vlak verwerkt en bij de verhoging deels door baksteen vervangen. Er staan grote 18deeeuwse rondboogvensters in en een dichtgemetselde ingang. De volgende twee traveeën, waarin tuf- en baksteen prachtig decoratief zijn verwerkt, zijn in twee zones verdeeld met beneden vlak muurwerk met zuidelijk een rondbogige, met kraallijst geprofileerde ingang en noordelijk twee dichtgezette ingangen en een hagioscoop. De bovenzone heeft door rondboogfriezen bekroonde, brede spaarvelden. Hierin staan de gereconstrueerde romano-gotische vensters met kraal. De halfronde apsis, ook van tuf- en baksteen in lagen, vertoont in de benedenzone grote, rondbogige spaarvelden en daarboven rondboogvensters met kraal. De tufstenen onderbouw van de toren draagt drie bakstenen geledingen die jonger zijn. De tweede is versierd met spaarvelden met rondboogfriezen, de derde heeft kleine rondbogige galmgaten en de toren is bekroond door een tentdak.

Inwendig wordt de kerkruimte door koepelgewelven gedekt met muralen, gordelbogen en ribben die van muurdammen opgaan en boven in rozetten samenkomen. Het gewelf bij het orgel draagt ornamentaal schilderwerk. In de apsismuur zit aan de noordzijde een sacramentsnis en zuid een piscina. De preekstoel met inlegwerk in de kuip en een klankbord dateren van 1621 en het doophek met lezenaar is van 1693. Het orgel heeft een barokke kas uit 1745 met een instrument dat N.A. Lohman in 1821 bouwde.

Op een aanzienlijk verhoogd kerkhof staan een losstaande toren en een rest van een kruiskerk. Het romano-gotische gebouw is het transept van een in de tweede helft van de 13de eeuw gebouwde grote kruiskerk. De gedenksteen boven de noordelijke, achter een gemetselde trap staande ingang vermeldt dat Mr. Hendrick de Sandra Veltman als ‘unicus collator’ de kerk in 1783 heeft laten verbouwen en vernieuwen. Het schip en het koor zijn afgebroken en de gewelven uit het gehandhaafde transept gehaald. Dit resterende transept bestaat uit de viering en twee vrij korte dwarsarmen. Deze verminkte rest werd ook nog verlaagd, van zijn geveltoppen ontdaan en van een schilddak voorzien. Aan de zijde waar het koor stond, kwam een ongelede aanbouw. Daardoor is een heel ander kerkgebouw ontstaan, dat nog wel overal de sporen van de decoratieve romano-gotiek prijs geeft. De muren vertonen onderaan alle zijden bogen, segmentvormig of licht spits, die tot het funderingswerk behoren. De kerk moet uitwendig een buitengewoon plastische uitdossing hebben gehad, getuige de sterk verstoorde resten aan vooral de noord- en zuidzijde. Beneden zit een door colonnetten gescheiden licht spitsbogige spaarnissenreeks; daarboven zijn de onderzijden van een nissen- en vensterreeks te herkennen. Bij de ‘vernieuwing’ zijn in dit romano-gotische programma grote rondboogvensters geslagen, waardoor dit alles nog verder is verstoord.

De vrijstaande zadeldaktoren uit omstreeks 1300 heeft twee geledingen met een lichte versnijding. De zuidelijke geveltop is versierd met klimmende dubbelnissen met metsel mozaïek.

In de kerkruimte zijn verschillende reeksen spits- en rondbogige spaarvelden bewaard gebleven en zijn aanzetten van de stenen gewelven te zien. De zwart geschilderde, ronde, neoclassicistische kansel met klankbord en de lezenaar dateren uit de vroege 19de eeuw. Daartegenover hangen de rouwkassen van het echtpaar Anna Elisabeth Rengers en Henric Piccardt die de kerk van Harkstede lieten bouwen, waar deze rouwkassen ook vandaan komen. Tussen de overhuifde banken aan de zuidzijde is de grafzerk voor Zeino Henrick Rengers uit 1613 opgesteld. Het orgel is in 1895 geleverd door Petrus van Oeckelen & Zonen.

De Bartholomeuskerk van Stedum is het hoogtepunt van de romano-gotische bouwkunst en versieringslust in Groningen. De imposante kruiskerk met kloeke toren staat op een ruim, deels omgracht kerkhof. Het schip en het transept zijn in het derde kwart van de 13de eeuw gebouwd met rijk versierd muurwerk in twee zones. De benedenzone heeft van het maaiveld opgaande hoge spits-bogige spaarnissen en in de bovenzone zitten reeksen smalle spitsboogvensters, geflankeerd door blindnissen die soms gevuld zijn met metselmozaïek. Alle vensters en nissen zijn geprofileerd en omkraald. De gevel wordt aan de bovenzijde afgesloten door een rondboogfries op consoles. In de westelijke travee is een nis vervangen door een dichtgemetselde, met kraal geprofileerde korfbogige ingang. Dit schema wordt in de koortravee voortgezet, waarbij de spitsbogen door colonnetten met kapitelen worden gedragen. Dit is aan de noordzijde niet zichtbaar omdat hier de twee verdiepingen hoge sacristie is aangebouwd.

De transeptgevels laten met kleine variaties eenzelfde indeling van een reeks spaarnis-sen beneden en een register van omkraalde nissen boven met een enkel venster zien. De geveltoppen zijn versierd met slanke, klimmende spitsboognissen die alle zijn omkraald. De driezijdige koorsluiting is in de 15de eeuw totstandgekomen. Zij heeft tweemaal versneden steunberen, grote spitsboogvensters en een waterlijst. De in de 16de eeuw tegen de noordzijde van het koor gebouwde sacristie heeft ook gotische vormen met steunberen. Beneden zitten grote spitsboognissen die aan de korte zijde de ingang met dubbele bovenlichten en aan de lange zijde vensters in klimmende lancetvorm bevatten. De verdieping heeft rechthoekige vensters.

Van de forse zadeldaktoren is het onderste gedeelte al in de eerste helft van de 13de eeuw gebouwd. Een fraai aspect van de oorspronkelijke uitdossing is het spaarveld onder vier grote spitsbogen in de onderste geleding aan de westzijde, waarin een rond venster met een zevenvoudig geprofileerde dagkant zit. Ongeveer in het midden is elke zijde versierd met ondiepe rondbogige spaarvelden. Omstreeks 1300 is de toren via een smaller en lager tussenstuk met het schip verbonden. De hogere gedeelten van de toren zijn in de 14de eeuw opgetrokken. Aan elke zijde zitten in gevarieerde composities drie galmgaten.

Het interieur van schip, transept en koor is overwelfd met meloenvormige koepelgewelven met elk acht ribben die in een ring, een kruisring, een vierkant of een vierpas zijn verzameld. De gewelfschilderingen zijn meest in de late 15de eeuw aangebracht, al komt ook een datering van 1418 voor. Er zijn engelen met muziekinstrumenten als luit, harp en trombone. In een gewelfsluiting staan de evangelistensymbolen met bloempotten eromheen. Bij de Boom des Kennis met slang staan (een bebaarde) Adam en Eva. Een als Johannes de Doper geklede heilige ziet uit op twee met zwaarden vechtende mannen. Want er zijn naast geestelijke ook veel geestige, wereldse afbeeldingen van een bekkentrekker, varkensslager, draak, aap en meermin, hert en zwanen die een geknielde heilige met zwaard omringen. Verder een doedelzakspeler, zwijnenjager, draak- en leeuwbevechter en een jager met pijl en boog. En een gewelf laat allemaal dieren in merkwaardige houdingen zien, waartussen ook een bemijterde bisschop zit. Deze verbeeldingen zijn laatmiddeleeuwse drôlerieën. Het koorgewelf en het netgewelf van de koorsluiting zijn overwoekerd met rankwerk met bloemen die met de fraaiste kleuren als een vuurwerk uiteenspatten.

In de koorsluiting waar enkele nissen herinneren aan de vroegere eredienst, is het marmeren praalgraf voor Adriaan Clant van Stedum opgesteld, een tombe met de beeltenis van de overledene in lighouding, die in 1670-’72 werd opgericht naar ontwerp van Rombout Verhulst. Zoon Johan Clant was de opdrachtgever. Deze bewoner van de borg Nittersum liet in dezelfde tijd ook de preekstoel met klankbord maken. De kuip heeft gegroefde hoekzuilen en rijk gesneden panelen met symbolen van tijd en dood. De overhuifde bank van de familie Clant heeft getordeerde zuilen en een verguld kuifstuk met het familiewapen, gehouden door draken. De orgelgalerij is in 1680 gebouwd door Allert Meijer en van snijwerk voorzien door Jan de Rijk. Het orgel is omstreeks 1791 vernieuwd door Dirck en Gerhaerd Diederich Lohman.

In het kleine dorp dat al in de vroege middeleeuwen is gevormd, staat de zaalkerk met schilddak markant en hoog aan de rand van de aan de westzijde nogal scherp afgegraven wierde. De kerk is in de 19de eeuw geblokt gepleisterd en heeft een paar jaar geleden ook de daarbij horende oker kleur gekregen. Maar de stichting van het gebouw ligt veel vroeger: in de eerste helft van de 13de eeuw. Toen was de kerk nog overwelfd in drie traveeën. De kerk bezat ook een toren maar die was volgens de berichten in 1653 zo bouwvallig geworden dat hij moest worden afgebroken. Al eerder, in de 15de eeuw, zijn de gewelven weggenomen en de zuidelijke en waarschijnlijk ook de westelijke muur vernieuwd.

Toch bezit de kerk nog enkele sporen die naar de middeleeuwen verwijzen. Inwendig is in de westelijke travee de vrouweningang nog te zien en bij de restauratie zijn in de rechte sluiting van het koor, de oostelijke muur, aan weerszijden van het grote spitsboogvenster twee, fraai omlijste lancetvensters gevonden die toen als inwendige nissen in het zicht zijn gelaten. In de koortravee zit in de wand een fraaie nis, een nis met een uit- en inzwenkende bekroning, een zogeheten ojiefvorm, met daaronder weer een klein nisje of voormalige opening. Het zou een piscina geweest kunnen zijn. Ter vervanging van de gesloopte toren is op de westzijde van het dak in 1656 een dakruiter geplaatst met een vierkante houten onderbouw en een ingesnoerd spitsje. Hierin hangt een luidklok uit 1439. De kerk onderging in het midden van de 19de eeuw een ingrijpende verbouwing, waarbij de inrichting tegen de traditie in werd omgekeerd. Naar het dorp toe is een omlijste ingang in eclectische stijl gemaakt. De preekstoel kwam tegen de tussen westgevel en schip aangebrachte tussenmuur.

De preekstoel met klankbord dateert uit het tweede kwart van de 17de eeuw en bezit enig inlegwerk van ebbenhout. De banken zijn op het westen gericht. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De lange kerk is in het derde kwart van de 13de eeuw gebouwd als kerk bij het benedictinessenklooster. Zij is na de hervorming blijven bestaan en als kerk voor de reformatorische eredienst in gebruik gebleven. Het is een gaaf exemplaar van de romano-gotiek. Het muurwerk is in twee zones verdeeld. De onderste geleding is ongeleed, de hogere met lisenen in traveeën verdeeld. Deze traveeën zijn versierd met licht spitsbogige nissen en vensters, soms met omkraalde profielen, waarbij boven in de zwikken ronde nissen zijn aangebracht. De noordzijde, ongetwijfeld verbonden geweest met andere kloostergebouwen, bevat beneden een rijke verscheidenheid aan nissen en (dichtgezette) doorgangen. Bij de westelijke partij is dit het fraaist gebeurd met een omkraalde sleutelgatnis binnen een spitsboog, geflankeerd door diepe, lage rondboognissen binnen spitsbogen. Tussen de tweede en de derde travee is een meerzijdige traptoren verwerkt.

De oostelijke rechte koorsluiting is eveneens plastisch versierd. Drie lancetvensters tussen twee nissen in gelijke vorm worden elk aan de bovenzijde geaccentueerd door een ronde nis met metselmozaïek. In de geveltop met klimmende nissen met kralen is het sierwerk in baksteen eveneens te zien. De westelijke gevel, mogelijk vernieuwd in 1485, is verlevendigd door drie zones eenvoudige blindnissen. Op de gevel is in 1810 een achtzijdige toren geplaatst met een geblokte onderbouw en een open lantaarn met koepeldak.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. Aan de koorzijde zijn de wanden prachtig plastisch geleed met beneden spaarnissen in rond- en spitsboogvorm, vervolgens een fraai register van nissen, omkaderd door lijsten met consoles en elegante bakstenen zuiltjes en daarboven omkraalde diepe nissen. In de oostelijke sluitwand zijn de drie lancetvensters omlijst door colonnetten met ringvormige versiering. In deze fraaie ruimte zullen de koorgestoelten hebben gestaan, waarvan 15de-eeuwse fragmenten zijn verwerkt in twee overhuifde herenbanken. De preekstoel met klankbord heeft een kuip met gegroefde hoekzuilen en getoogde panelen in late renaissancevormen van omstreeks 1660. Het orgel is in 1894 gebouwd door J. Doornbos, waarbij gebruik werd gemaakt van 18de-eeuws materiaal.

Na een schenking konden Kruisheren in 1464 bij Ter Apel een klooster stichten. Er werd begonnen met de bouw van de kerk en de slaapzaal, de dormter. In de loop van de 16de eeuw werd het klooster met vleugels en een kloostergang, als een carré om een hof, uitgebreid. De kerk was intussen verrijkt met allerlei de eredienst ondersteunende aspecten; zij had bijvoorbeeld zeven altaren. Na de reformatie werd het klooster eigendom van de stad Groningen die het niet liet slopen zoals meestal met kloosters gebeurde, maar het met rust liet. De door een oksaal van het koor afgescheiden lekenkerk kwam voor de protestantse eredienst in gebruik. In het midden van de 17de eeuw zijn er reparaties aan het klooster verricht en in 1755 zijn de westelijke vleugel en een groot deel van de tegen de kerk gelegen zuidelijke vleugel afgebroken. De verdiepingen van de andere twee vleugels werden na schade door een storm in 1834 weggehaald, spoedig gevolgd door de sloop van de gewelven uit de kerk. In 1931-’33 is het kloostercomplex gerestaureerd waarbij het naar de gewoonte der tijd werd gezuiverd van niet-middeleeuwse elementen en waarbij op een terughoudende wijze weer netgewelven in de kerk werden geslagen. Ook de venstertraceringen zijn van deze tijd.

De kloosterkerk is een driezijdig gesloten, hoge zaalkerk in laatgotische stijl met eenmaal versneden steunberen, die op de westgevel overhoeks zijn geplaatst, hoge spitsboogvensters en onder de onderdorpels een waterlijst. Deze lijst loopt op de westelijke travee haaks om een vak met verstoord metselwerk waar een ingang heeft gezeten. Nu zit de ingang in de westgevel onder een neogotische luifel en binnen een grote, rondgesloten spaarnis in een verder ongeleed muurwerk. De kerk heeft geen geveltop maar een dakschild aan de westzijde. Het koor is driezijdig gesloten en heeft met steunberen en spitsboogvensters dezelfde uitwerking als het schip gekregen. De noordmuur, waar een vleugel van het klooster tegenaan is gebouwd, bleef blind. Bij het koor is in deze muur de moet te zien van de vroegere, hogere aankapping.

Inwendig wordt de kerk gedekt door het eenvoudige netgewelf van 1933. Het priesterkoor is nog steeds van de lekenkerk afgezonderd. De ruimten worden door een bijzonder rijk versierd oksaal van Baumberger zandsteen gescheiden. De dichte borstwering is versierd met een nissenreeks met traceringen en hogels op frieslijstjes met veelpassen. In de zuidzijde van de koorsluiting zit een nissengroep met een piscina en een sacramentshuisje in een zandstenen omlijsting en met een bewerkte bekroning. In de zuidwand is een driedelige zetel van Baumberger zandsteen verwerkt, een zogehete sedilia, bestemd voor de prior en andere hoogwaardigheidsbekleders van het klooster. De wanden en overhuiving zijn op rijke gotische wijze opengewerkt en de timpanen kregen voorstellingen in reliëf van de Annunciatie, Maria, Jozef en het Kind en de Aanbidding der Koningen. Tegen beide zijwanden zijn reeksen koorbanken opgesteld die onder de opklapbare zittingen voorzien zijn van misericordes, gesneden mannenkoppen.

De lekenkerk, aan de overkant van het oksaal, heeft, zoals verwacht mag worden van een ruimte voor de reformatorische eredienst, een ingetogener inrichting. De preekstoel, in 1711 vervaardigd door Antoni Verburgh, draagt het stadswapen van Groningen. Het orgel is in 1908 gebouwd door Gebroeders Van Oeckelen. De kloostervleugels, verbonden door de met kruisribgewelven gedekte gangen, laten allerlei, al dan niet later gewijzigde middeleeuwse of voor de museumfunctie met zorg aangepaste aspecten zien. Onder de noordvleugel zit een overwelfde kelder en in de noordgevel zit een zandstenen erker in een mengstijl van gotiek en renaissance uit 1554.

Voor de museumfunctie (sinds 1990) zijn plannen gerezen voor de bouw van een nieuwe westvleugel en een verbinding met de zuidvleugel. De Deense architect Johannes Exner is daartoe uitgenodigd. Het is een eigentijds, breed element in twee lagen, waarbij op de begane grond voor tijdelijke tentoonstellingen een ruimte met segmentbogen op de kloostertuin is gericht en de hoge verdieping een rasterwerk van metselwerk ontving. Met grote behoedzaamheid is de nieuwbouw aan de bestaande kloostergebouwen, hoe rafelig de randen ook waren, verbonden.

De mogelijk aan Sint-Ursus gewijde voormalige kloosterkerk, een kruiskerk, moet een imposant bouwwerk zijn geweest. De nu ‘slechts’ resterende viering met koor maakt al indruk. De westtoren die er bij de restauratie in 1951 tegenaan is gezet, past niet bij de allure. In 1569 is het klooster door de Geuzen geplunderd en door brand vernield. De dwarsarmen van de kruiskerk zijn aan het einde van de 16de eeuw gesloopt en in de 17de eeuw volgde de afbraak van het schip. De viering werd aan drie zijden dichtgemetseld. Waarschijnlijk zijn de meloenvormige koepelgewelven in de 18de eeuw uit de kerk verwijderd, maar er zijn bij de restauratie in 1951 na aanzienlijke oorlogsschade opnieuw gewelven in de kerk geslagen.

Het koor bezit een romano-gotisch versieringsschema in volle pracht. Het staat op een basement van geprofileerde en bruin geglazuurde baksteen. De gevels worden in hoog oprijzende nissen geleed door colonnetten of lisenen begeleid door colonnetten die even boven het maaiveld beginnen. In de benedenzone zitten geprofileerde ronde openingen met invullingen van veelpassen. In de bovenzone staan licht spitsbogige vensters en nissen met metselmozaïek, alle voorzien van kralen in de dagkanten. De gevels worden bekroond door rondboogfriezen. De rechte sluitmuur van het koor heeft eenzelfde plastische uitdossing en de geveltop heeft klimmende blindnissen met kraalprofiel en onder de dakrand een klimmend rondboog-fries. Op de hoeken staan smalle, iets versneden steunberen. De veel later aangebrachte sluitmuren van de viering zijn voorzien van smalle vensters naar romano-gotisch model. Aan beide zijden zitten de rafelranden van de verdwenen transeptmuren en ook sommige aanzetten van gewelven zijn in uitsparingen te zien.

De plastiek van het exterieur is ook binnen op een bijzondere wijze te vinden. De benedenzone heeft onder de ronde openingen rechthoekige nissen, waarvan enkele met bijzondere vormen, en is met colonnetten in vakken verdeeld die worden bekroond door een rondboogfries. In de bovenzone vangen zuilen met fraai gevormde kapitelen de plastiek rond de vensters op. De kerk heeft een romaanse doopvont uit de 12de eeuw.

Het aan het einde van de 12de eeuw gestichte benedictijner dubbelklooster Germania domineerde het wierdedorp. Het complex is tijdens de hervorming in 1584 deels vernield. Restanten zijn aan het begin van de 17de eeuw geleidelijk afgebroken en in 1629 stond alleen de bouwvallige kloosterkerk nog overeind. Deze aan de heilige Felicitas gewijde kerk was in de tweede helft van de 13de eeuw in romano-gotische stijl gebouwd als een grote kruiskerk. De kerk moest er pas in 1786 aan geloven. Het bouwvallige schip en het transept werden afgebroken. Uit het gehandhaafde koor zijn de gewelven gesloopt, het restant werd verlaagd en het kreeg een nieuw plafond. Aan de westzijde kwam een kleine uitbreiding met een travee en het geheel ontving een schildkap met een dakruiter.

Aan het westelijk deel van de Felicitaskerk is weinig te beleven. In de westgevel zit een sluitsteentje boven de ingang met ‘1786’ en in de zuidgevel een rondboogvenster uit dit jaar. De koortravee laat aan beide zijden verschillende versieringsprogramma’s zien. Zuid van de grondopgaande hoge spitse spaarnissen met rondstaven en ringkapitelen. Daar boven door de verlaging afgekapte omkraalde nissen met metselmozaïek. Aan de noordzijde een omkraalde rondboogingang met ernaast sporen van gewelven van aanbouwen. In de tussenzone zitten kleine spitsboognissen en in de bovenzone weer afgekapte omkraalde nissen met metselmozaïek. De iets versmalde en halfronde koorsluiting is met lisenen geleed. Boven een onversierde benedenzone staan licht spitsbogige vens ters en daarboven tussen de lisenen als friesvakken ogende brede nissen met siermetselwerk.

Binnen is het plastische programma terug te vinden. De spitse nissen worden hier geaccentueerd door colonnetten met bewerkte kapitelen en in de koorsluiting is een fraaie reeks van gewelfde nissen aangebracht waarin de vensterzone is opgenomen. De renaissancepreekstoel met klankbord uit 1630 heeft een kuip met toogpanelen en gegroefde hoekzuiltjes. Er is een eenvoudige bank voor kerkvoogden en notabelen en een offerblok uit 1795. Het orgel is in 1825 gebouwd door R. Meijer. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De Onze Lieve Vrouwenkerk, in eenvoudige romano-gotische stijl gebouwd in de 13de eeuw, staat op het hoogste punt van de dorpswierde. De losstaande klokkentoren is in 1727 afgebroken; er kwam een dakruiter op de westzijde van het dak. In 1903 is het muurwerk gepleisterd, maar bij de restauratie van 1999-2004 is deze laag, op de westgevel na, weer weggenomen. De zuidmuur heeft de rijkste uitdossing met een indeling in drie traveeën met lisenen.

In de koortravee zit aan weerszijden van een jonger spitsboogvenster een romano-gotische rondboognis met metselmozaïek in keper- en vlechtpatroon. Er zijn bouwnaden van een ingang en een boogfragment van een opening te zien. De middelste travee heeft tussen de twee spitsboogvensters – met aan de onderzijde bouwnaden – een ronde, geprofileerde nis met vlechtwerk en een lage en kleine dichtgezette opening. De westelijke travee laat bij een jong, spits venster alleen de dichtgemetselde manneningang zien. Aan de gesloten noordzijde zijn in het muurwerk wel sporen aanwezig: in de bovenzone van rondboogvensters en in de koortravee van een kleine opening, denkelijk een hagioscoop. De oostelijke sluitgevel bezit tussen twee jonge spitsboogvensters een dubbele boognis.

Inwendig heeft de kerk een vlak balkenplafond. De wanden vertellen van een vroegere overwelving. Onder in de oostwand zitten zes vierkante nissen. De recent ontdekte wandschilderingen in het koorgedeelte zijn nog niet bestudeerd. Ze vertonen opvallend sjabloonwerk van waaierachtige plantmotieven in een roze, dat deels over voorstellingen heen is geschilderd: in de noordoosthoek de Gekruisigde en een heilige met een toren, die de Sint-Barbara moet zijn. In de zuidoosthoek een heilige met een kruis, waarschijnlijk Andreas, met een zeer fragmentarische tweede heilige en een jong manspersoon met een bol en een hand in zegenende houding die Christus zou kunnen zijn. De preekstoel met personificaties van deugden en zintuigen op de kuip is van 1660. Het koorhek met kuifstukken waartegen de banken van de kerkelijke functionarissen verwerkt zijn, dateert uit de 18de eeuw.

De oude tufstenen kerk is in 1537 verwoest. De nieuwbouw vond in 1538 plaats op de oude fundamenten. Het laatgotische gebouw is een van de laatste middeleeuwse kerken van de provincie. De toen gebouwde toren is in 1748 ingestort. Daarna is aan een nieuwe toren begonnen die met de lantaarnbekroning pas in 1776 is voltooid. De kerk bestaat uit vijf traveeën en een driezijdige koorsluiting. Deze koorsluiting heeft stevige, tweemaal versneden steunberen. Mogelijk heeft het schip ze verloren toen in het begin van de 17de eeuw de stenen gewelven zijn verwijderd. In 1880 is de kerk van een geblokte pleisterlaag voorzien. Elke travee is aan de zuidzijde geopend met een flink spitsboog-venster. Aan de noordzijde staan drie vensters. De waterlijst, naar gotische gewoonte ter hoogte van de onderdorpels rond het gebouw aangebracht, zit er nog. Onder het eerste venster aan de zuidzijde zit de latei van een vroegere ingang. Deze vertelt op kleurige wijze met jaartal en wapens van de oprichting van het gebouw in 1538 op last van de collator Unico Ripperda.

De toren heeft een zeer grote stichtingssteen in rococovormen boven de ingang. Deze deels in het schip opgenomen toren is behoudens enkele waterlijsten ongeleed en wordt na de klokkenverdieping bekroond door een classicistische kroonlijst en een balustrade, waarna de lantaarnbekroning in twee verdiepingen volgt. Het inwendige wordt nu gedekt door een balkenplafond. In de wanden zitten in de benedenzone gekoppelde spaarnissen uit de gotiek. Het interieur ademt vooral de sfeer die het bij een verbouwing in 1864 kreeg.

Het koor is afgescheiden van het schip door een pui met openingen met daarin door gietijzer versierde deuren. Ook de preekstoel en het doophek danken hun sier aan het gietijzer. De herenbanken met de wapens Alberda-Ripperda dateren uit de 18de eeuw. Het orgel is in 1880 gebouwd door P. van Oeckelen. Op het kerkhof zijn interessante graven te vinden met aan de zuidzijde de grafkelder met neogotische ingang voor de bewoners van Ekestein.

De kerk staat op een verhoogd kerkhof en bestaat uit een rechtgesloten koor van kort na 1200 en een hoger en breder schip dat enkele tientallen jaren later tot stand is gekomen. Voor de kerk staat een forse toren, waarvan het onderste gedeelte in de bouwtijd van het schip is opgetrokken. Omstreeks 1600 is de toren verhoogd en van een zadeldak voorzien. Het koor laat aan de noordzijde een dichtgemetseld, oorspronkelijk, geprofileerd romaans venster zien en ook aan de andere zijde zit een spoor van zo’n venster. Aan beide zijden zitten sporen van dichtgezette rondbogige ingangen. Nu wordt de koorruimte verlicht door twee rondboogvensters aan de noord- en twee grote spitsboogvensters van verschillend formaat aan de zuidzijde. In de sluitgevel staan twee oorspronkelijke rondboogvensters die achter de gepleisterde dagkanten zijn dichtgemetseld. In de geveltop zitten drie rondbogige, gepleisterde nissen. Het schip, thans verlicht door twee grote vensters aan beide zijden, is nog eenvoudiger uitgevoerd. Zowel van de vroegere mannenals vrouweningang zijn sporen te zien en aan de koorzijde zitten sporen van vensters die zijaltaren licht en zicht hebben geboden.

Achter twee stoeptreden van roze Bremer zandsteen, vroegere altaarplaten, heeft de toren een rondbogige ingang. Rondom zijn funderingskeien zichtbaar. Door veel reparaties en muurankers heeft het forse, maar door zijn hoogte ook slanke bouwwerk een gelouterd karakter. Bovenin zitten de dubbele galmgaten in gepleisterde nissen.

Inwendig is het schip gedekt door een in decoratieve patronen getimmerd lattenplafond uit het begin van de 20ste eeuw. Het koor heeft een balkenplafond. Schip en koor zijn door een vrij smalle, spitsbogige triomfboog met elkaar verbonden, een opening die in de 19de eeuw met schotwerk is dichtgezet. In de schipwanden zijn muraalbogen verwerkt, sporen van een vroegere overwelving. De 17de-eeuwse preekstoel staat tegenwoordig tegen een nisachtige uitsparing bij de triomfboog. De eenvoudige herenbanken dateren uit de 17de of vroege 18de eeuw. Het orgel op de westelijke galerij is in 1867 gebouwd door Petrus van Oeckelen. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Het schip van de Jacobuskerk is omstreeks 1250 gebouwd. In het muurwerk zitten sporen die daar op wijzen: aan de noordzijde geprofileerde, spitsbogige nissen en een korfbogige vrouweningang en aan de zuidzijde nissen, soms met metselmozaïek die de vermoedelijke vensterparen flankeerden. De vensters zijn vervangen door grote spitsboogvensters. Aan de zuidzijde zitten de dichtgemetselde mannen- en priesteringangen in spitsbogige nissen en zit bovendien een kleine hagio scoop.

De westelijke geveltop, zichtbaar dankzij het lage verbindingselement van schip en toren, is versierd met een trapvormige spaarnis. In het midden van de 15de eeuw zijn het koor toegevoegd, een travee en een driezijdige sluiting met grote spitsboogvensters en steunberen toegevoegd. Het schip kreeg toen grote vensters en steunberen die eind 18de eeuw verzwaard zijn tot de huidige wigvormige reeks. In het midden van de 16de eeuw is aan de noordzijde een kapel gebouwd met grote spitsboogvensters. In 1793-’94 kreeg de kerk nogmaals een uitbreiding met een korte noordbeuk, opnieuw in gotische vormen, die met de kapel onder één dak is gebracht.

Van de vier geledingen tellende en 33 meter hoge toren dateert het onderste tufstenen gedeelte uit de 12de eeuw. Hij is in verschillende fasen verhoogd in baksteen met tufstenen bekleding en hogerop helemaal in baksteen. Er kwam een tentdak met een elegante bekroning.

Het schip is gedekt met koepelgewelven; koor, kapel en noordbeuk met kruisribgewelven. Op de zuidwand van het koor is in de 13de eeuw Sint-Catharina van Alexandrië geschilderd. De gewelfschilderingen dateren uit de 15de eeuw en vertonen onder meer kerkpatroon Jacobus, Adam en Eva en het Laatste Oordeel. Preekstoel en doophek zijn in 1713 vervaardigd, vrij zeker door Allert Meijer met rijk snijwerk door Jan de Rijk met personificaties van de deugden op de kuiphoeken en op de panelen de evangelisten en een vanitas-voorstelling. Deze kunstenaars maakten ook het koorhek en de logevormige herenbank voor de bewoners van de Menkemaborg en de kas voor het in 1699-1700 door Arp Schnitger gebouwde orgel, dat in 1855 door P. van Oeckelen & Zn. werd gewijzigd.

De Mariakerk is in het midden van de 13de eeuw gebouwd als een eenbeukige kerk van drie traveeën met koepelgewelven. Er is in de 16de eeuw een koor met een vijfzijdige sluiting met versneden steunberen aan toegevoegd en in 1705 zijn in opdracht van Onno Tamminga van Alberda die op de borg Rensema woonde, dwarsarmen toegevoegd. Deze Onno was ook de opdrachtgever tot de torenbouw die tussen 1717 en 1726 plaatsvond naar plannen van Allert Meijer, de stadsbouwmeester van Groningen, die in zijn stad ook de toren van de Aa-kerk ontwierp.

De torens vertonen dan ook overeenkomsten. Deze 48,5 meter hoge ‘Meistertoren’ gaat, na een hoge vierkante, door zijruimten met ingezwenkte schouderstukken begeleide romp, over op een achtkante geleding die de basis vormt voor een hoge lantaarn die bestaat uit twee opengewerkte, achtkantige houten geledingen. De kerk is in de 19de eeuw geblokt gepleisterd en kreeg een neoclassicistisch uiterlijk.

Binnen zijn de middeleeuwen nog te beleven. Het interieur wordt gedekt door kruisribgewelven met uitzondering van de oostelijke schiptravee die het oorspronkelijke, meloenvormige koepelgewelf nog bezit. Tegen de zuidwand staat de graftombe uit 1574 voor Rudolf Huïnga, waarop de van hout gesneden overledene in wapenrusting is voorgesteld. Allert Meijer, de ontwerper van de toren, had al eerder werk verricht voor het interieur van de kerk. In 1706 vervaardigde hij de twee herenbanken met opengewerkte kuifstukken met wapens op de rugschotten die het effect hebben van een koorhek en twee jaar later maakte hij de buitengewoon rijk gesneden preekstoel. Voor beide voerde Jan de Rijk het snijwerk uit. De kanselkuip heeft als hoekdraagsters kariatiden die personificaties van de deugden zijn en op de panelen staan de vier evangelisten en de hoorn des overvloeds. Het doophek is in 1810 vervaardigd door M. Walles. A.A. Hinsz is in 1785 aan het orgel begonnen en nadat hij een jaar later overleed is het instrument voltooid door M. Hardorff. Het snijwerk is van Christiaan Reurschen.

Op een hoog en ruim kerkhof in het wierdedorp is in de 13de eeuw de kerk met een losstaande toren gebouwd. Toen de Franse troepen in 1814 de schans Delfzijl moesten opgeven, gingen zij nog plunderend en brandstichtend rond. De middeleeuwse kerk van Uitwierde raakte daarbij zwaar beschadigd; de toren bleef gespaard, al verloor hij zijn hoogste geleding. Pas in 1839 is op dezelfde plaats, maar dwars op de traditionele oriëntatie, een nieuwe kerk gebouwd. Naar de stijl van die tijd is het een neoclassicistisch gebouw geworden.

De naar het zuiden gerichte voorgevel bevat een omlijste toegangspoort, geflankeerd door twee rondboogvensters. Daaronder zijn tegen de muur twee 16de-eeuwse grafzerken van geharnaste manspersonen geplaatst: Aeylco en Anthony, telgen uit het geslacht Wincken. De zerk van hun vader en grootvader Haro Wincken, overleden in 1563, staat in de kerk. De hoeken van de voorgevel zijn geaccentueerd door pilasters die de daklijst dragen. De zijmuren zijn geleed door lisenen; in de uiterste vakken zitten rondbogige spaarvelden, in de andere vier vakken staan rondboogvensters. De zaalkerk heeft een schilddak.

De kloeke toren heeft drie geledingen en een piramidedak met op elk schild een kleine kapel. De toren is van baksteen gebouwd, maar hier en daar is een laag tufsteen verwerkt. In de onderste geleding zitten aan de zuid- en noordzijde van het maaiveld opgaande rondbogige spaarnissen met kleine romaanse vensters. De hoogste geleding heeft galmgaten. De kleine klok dateert mogelijk nog uit de 13de eeuw, de grote is in 1516 gegoten door Johannes van Bremen.

Het interieur van de kerk heeft een spitsbogig houten gewelf. Tegen de noord wand staat de preekstoel, die in 1814-’15 na de vernielingen van de kerk en de oude preekstoel, door de timmerman van collator T.A. Gerlacius, Jacob Meyer, is vervaardigd. Omstreeks 1900 werd hij tot een podiumvorm vertimmerd. Het in 1888 door L. van Dam & Zn. gebouwde orgel is afkomstig uit de kerk van Heveskes. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kerk is in het tweede kwart van de 13de eeuw gebouwd op de westelijke van de twee wierden van het dorp en is een duidelijk exemplaar van de vroege romano-gotiek. Het is ook mogelijk dat het westelijke gedeelte van het schip al in de 12de eeuw is gebouwd en in genoemde tijd met drie traveeën in oostelijke richting is uitgebreid. Bij de torenbouw in de 15de eeuw is het oorspronkelijke schip sterk verbouwd, vooral inwendig. De zijmuren vertonen een geleding tussen eenmaal versneden lisenen met steeds één geprofileerd rondboogvenster per vak. De vensters zijn bij de restauratie in 1916 gereconstrueerd. In de westelijke travee met een dubbele lisene staan aan de zuidzijde een romano-gotisch venster, een siernis en een dichtgemetselde rondbogige ingang. De huidige ingang staat in een spitsboognis met bovenlicht in gotische vormen. Aan de noordzijde is een dichtgezette gotische ingang te zien en een romano-gotisch triplet van een venster geflankeerd door nissen met kepervormig siermetselwerk, alles rondbogig omkraald. De oostelijke sluitgevel bevat drie klimmende rondboogvensters en in de geveltop een klimmende nissenreeks tussen rondstaven. De forse ingebouwde toren van vier geledingen en een ingesnoerde spits verrees in de 15de eeuw.

Het interieur wordt gedekt door meloenvormige koepelgewelven met verschil lende ribbensystemen die in ringen en rozetten zijn vergaard; het westelijke gewelf is zelfs ribloos. Bij genoemde ingrijpende restauratie zijn gewelven en muren ontpleisterd. In de sluitmuur van het koor zit een piscinanis en in de zuidmuur een hagioscoop. De preekstoel is in 1745 naar ontwerp van Jan Bitter vervaardigd en voorzien van snijwerk door Casper Struiwig. De herenbank met op het rugschot een gesneden kuifstuk met het alliantiewapen van In- en Kniphuisen-Lewe dateert van omstreeks 1660. Het orgel, eveneens met wapens van deze familie, is het eerste instrument dat de uit Ostfriesland afkomstige N.A. Lohman in de provincie Groningen bouwde. Het is in 1867 door P. van Oeckelen verbouwd. In 1834 vond de Afscheiding vanuit deze kerk onder leiding van ds. H. de Cock plaats.

Op een hoog kerkhof in het centrum van het dorp lijkt een 19de-eeuwse neogotische kerk op te rijzen. Bij nader inzien wordt duidelijk dat de kerk een oudere kern heeft. De pleistermantel kreeg de kerk in 1863 en in 1869 is aan de westzijde een hoge en kenmerkende neogotische toren verrezen. Onder het bij de restauratie van 1989-’90 oker gekleurde schip zit een grotendeels tufstenen gebouw dat uit de 12de eeuw dateert. Het stevige bouwwerk heeft in 1231 een grote brand doorstaan. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit schip later in baksteen is verhoogd en verlengd en waarschijnlijk in de gotische tijd van een driezijdige koorsluiting is voorzien. Bij de uitwendige verbouwing naar plannen van J.F. Scheepers zijn de muren geblokt gestukadoord, maar de ver uit elkaar staande vensters van de vier schiptraveeën vertellen van de romaanse gewelfindeling, waarvan binnen de aanzetten nog te zien zijn. De koppen van de spitsboogvensters zijn op neogotische wijze omlijst en van hogelvormen voorzien. In de door lisenen gesteunde sluitmuren van het koor is een kooringang achter een hoge trap aangebracht.

De drie geledingen tellende, door overhoeks geplaatste, versneden steunberen begeleide en van een hoge spits voorziene toren is in 1869 naar plannen van P.K. Nienhuis gebouwd. De oude, vrijstaande toren is een jaar hiervoor afgebroken. De nieuwe toren kreeg aardige sier – met pleisterwerk geaccentueerde spaarnissen en friezen – die afsteekt tegen het bruine metselwerk. Opvallend is vooral het hoge, spitsbogige inwendige westportaal dat van een fraai smeedijzeren hek is voorzien.

Tegen de oostelijke sluitmuur is de preekstoel opgesteld, waarvoor het venster in deze wand is gedicht. Deze kansel is vervaardigd in 1755-’56 in de werkplaats van Jan Dieters Brugma. De oude muurschilderingen worden door de kansel deels aan het oog onttrokken. Ook de twee overhuifde herenbanken komen uit dit atelier. Preekstoel en banken bezitten snijwerk in barokke en rococovormen. Het orgel is in 1852 gebouwd door P. van Oeckelen. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Het wierdedorp op de kwelderwal heeft zich dankzij bedijkingen van het land omstreeks 1300 nabij de Waddenzee en Lauwerszee kunnen handhaven. De kerk die op zijn laatst uit de 13de eeuw dateert, staat op een verhoogd kerkhof. Het muurwerk van de kerk moet deels nog van tufsteen zijn, maar dat is niet te zien. De geschiedenis van het gebouw is verstopt achter een geblokte pleisterlaag die in 1869 is aangebracht. De kerk is in 1640 verbouwd. De rechtgesloten kerk is drie traveeën diep. De noord- en zuidmuur hebben niet oorspronkelijke rondboogvensters en ook in de rechte sluitmuur staan twee van deze vensters. In 1843 is de oude, vrijstaande toren, die ook nog deels van tufsteen was, vervangen door de huidige in de westpartij ingebouwde toren. Daarin hangt een klok die in 1630 is gegoten door Nicolas Rovier en André Aubertin. Zij was geschonken door de jonkers en vrouwen Lewe die bij Vierhuizen op de borgen Panser en Bewsum leefden.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf met ijzeren trekstangen. Op de overgang van schip en koor zijn in de wanden de sporen te zien van een triomfboog.

De kerk is waarschijnlijk in steen overwelfd geweest. De granitovloer in het gangpad en de tegelvloer in het koor dateren van een opknapbeurt uit het begin van de 20ste eeuw. De bankenopstelling is nog compleet aanwezig, inclusief de banken voor de kerkbestuurders aan weerszijden van de preekstoel die tegen de oostelijke sluitwand is geplaatst. Deze kansel dateert uit de 17de eeuw, mogelijk van de vernieuwing in 1640. De kuip heeft op de hoeken gesneden kariatiden, personificaties van deugden met hun attributen: onder meer Geloof met het kruis, Hoop met het anker, Liefde met de kinderen en Gerechtigheid met zwaard en balans. Het orgel op de gewelfde westgalerij is in 1892 gebouwd door Petrus van Oeckelen. Op het kerkhof liggen verschillende graven waarvan enkele groepen met ijzeren hekken zijn omvat. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De kleine kerk, gewijd aan de heilige Catharina van Alexandrië, staat indrukwekkend op een hoog restant van de uitgestrekte dorpsterp waarvan de ringweg nog in wezen is.

Het schip is aan het einde van de 12de eeuw gebouwd. Het muurwerk van gemêleerd rode baksteen kreeg geen versieringen. Evenmin zijn er sporen te ontdekken van de oorspronkelijke vensters. Mogelijk zijn de uit 1829 daterende rondboogvensters precies op de plaats van de kleinere voorgangers in het muurwerk geplaatst. Ze zijn secundair en kregen gepleisterde randen. Aan de noordzijde is het westelijke venster in een dichtgemetselde, rondbogige ingang geplaatst. Aan de zuidzijde zit tussen het derde en vierde venster een spoor van een kleine opening. Het smallere, rijker versierde koor is in het midden van de 13de eeuw toegevoegd. Aan de westzijden zitten stukjes blokfriezen die snel overgaan in een rondgaand rondboogfries op kleine consoles. Boven de friezen loopt een geprofileerde daklijst. Aan de zuidzijde zit laag een fraai rondbogig spoor in het muurwerk: een dichtgezette hagioscoop of piscina. De opnieuw iets smallere, halfronde apsis bevatte oorspronkelijk vrij grote rondboogvensters.

Ze zijn dichtgemetseld of verplaatst. Aan twee zijden van de ronding staan slanke colonnetten. De westgevel is in 1843 vernieuwd en toen is ook de neoclassicistische houten geveltoren vervaardigd. Mogelijk is, gezien de overeenkomst met het torentje van Morra, ook hier Roelof Boorsma de ontwerper. Inwendig wordt de sfeervolle ruimte gedekt door een houten tongewelf in gedrukte vorm. Dat is er waarschijnlijk in 1822 gekomen ter vervanging van de stenen gewelven en trekbalken. Daarvan zijn de sporen nog aanwezig in de wanden. In beide koorwanden zijn hoge nissen te zien en in de apsis een reeks lagere.

In de zuidelijke koorwand is de nis van een hagioscoop of piscina ook inwendig te zien. In de noordelijke schipwand zit een nis op hoger niveau. Iets terzijde van de apsissluiting staat de eenvoudige preekstoel zonder klankbord. Het orgel op de westgalerij is in 1906 gebouwd door W. Vermeulen.

De Gangulfuskerk is van gotische oorsprong en getuige een stichtingssteen in de westgevel in 1427 gebouwd. Kort hierop is het schip in oostelijke richting verlengd. Mogelijk heeft de kerk een westelijke toren gehad, maar is die afgebroken. De halve travee aan de westzijde is daar een aanwijzing voor. Nu staat er aan de westzijde een in 1768 vernieuwde dakruiter op de daknaald, waarin een klok hangt die Hans Falck van Nueremberg in 1630 goot. Op de spits van dit geveltorentje staat een windwijzer uit 1693 in de vorm van een vis. Op de nok van het koor heeft de windwijzer de vorm van een schip. Het gotische muurwerk waarvan het westelijke gedeelte en het koor worden geschoord door versneden steunberen is verstopt achter een in 1885 aangebrachte pleistermantel; de muren hadden omstreeks 1700 al grote rondboogvensters gekregen en alleen een ingekort spitsboogvenster in de zuidmuur en een tot nis dichtgezette en nieuw ingedeelde spitsbogige nis in de noordmuur herinneren nog aan de bouwtijd.

Mag het vooral 19de-eeuwse uiterlijk niet opwindend zijn, het interieur is wel bijzonder, vooral dankzij het gave en deftige meubilair. De preekstoel met klankbord uit 1714 bezit fraai snijwerk van Jan de Rijk. De kuip heeft gewrongen zuilen op de hoeken en panelen met festoenen van bloemen en vruchten aan linten. Het preekmeubel staat binnen een doophek met balusters en temidden van een opstelling van herenbanken uit de 17de eeuw, vier tegen de noordwand en nog enkele banken tegen de zuidwand en de koorsluiting.

Ze hebben alle balusterhekjes en knoppen en min of meer gedetailleerde kuifstukken op de rugschotten. De gewone kerkbanken zijn eenvoudiger, dateren uit de 19de eeuw, passen goed in het geheel en zijn onder meer voorzien van gedraaide knoppen. In de zuidelijke koormuur zit een gedenksteen waarop de hoge roggeprijs in 1557 staat vermeld (vergelijk Lytsewierrum in Friesland). Petrus van Oeckelen bouwde het orgel met drie torens in 1869. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De tufstenen kerk is omstreeks 1100 op de vijf meter hoge terp gebouwd. De geleding van deze romaanse kerk kan het best van de noordelijke muur worden afgelezen. Deze muur toont een fragment van een rondboogfries en duidelijke sporen van drie dichtgemetselde rondboogvensters. Er is bovendien een grote dichtgemetselde rondboog te zien, ongetwijfeld het spoor van een aanbouw. Daar is een 14de-eeuws reliëf van roze Bremer zandsteen ingemetseld: een onthoofde heilige. Naast de huidige ingang zien we een dichtgezette gotische ingang met een verdiepte spitsboognis. Boven het tufsteen zit een verhoging van gele baksteen uit de 15de eeuw, toen ook de kap werd vernieuwd, een driezijdig gesloten koor toegevoegd en grote spitsboogvensters werden ingebroken.

De zuidelijke muur is gotisch van karakter, maar draagt wel romaanse sporen: in tufsteendammen zitten rondbogen en een kepervormig fries. In de westelijke partij zit een herinneringssteen voor Ulbe Piers Draisma, een van de helden uit de geschiedenis van Achlum. De 15de-eeuwse koorsluiting wordt geschoord door tweemaal versneden steunberen. Het zadeldak van de 15de-eeuwse toren is in 1790 vervangen door de huidige houten opbouw met ingesnoerde spits met leien. Het kerkdak is gedekt met gesmoorde gegolfde Friese pannen die mogelijk in het eigen panwerk bij Achlum zijn vervaardigd.

De kerkruimte heeft een houten tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen uit de 15de eeuw. Twee van die stijlen hebben consoles met kopjes. Het meubilair vormt een opmerkelijke eenheid uit het midden van de 17de eeuw. De mannenbanken tegen de noordwand zijn gesloten; de vrouwenbanken dwars op de zuidelijke wand zijn open en hebben gesneden wangen met bloemen uit 1653. Eenvoudige, overhuifde herenbanken plooien zich tegen de drie koorwanden. De preekstoel met schroefvormige trappaal, hoekzuilen en klankbord en het doophek met balusters zijn uit dezelfde tijd. De aan de kanselkuip verbonden spil met een tulpvormig ornament van de koperen doopbekkenhouder rust op de vloer en de consolevormige en met lovertjes versierde houder kan hieraan draaien. Op de orgelgalerij staat een in 1854 door L. van Dam & Zn. gebouwd orgel.

De kerk staat op een natuurlijke verhoging en op een ruim kerkhof. Het gepleisterde bouwwerk lijkt aan de buitenkant niet erg oud. In 1858 is ter vervanging van een houten klokkenstoel tegen de westzijde een toren gebouwd, die de jonge indruk versterkt. Het westelijke gedeelte van de kerk bevat tufsteen en het schip zal dan ook op zijn laatst uit het einde van de 13de eeuw stammen. In de eerste helft van de 16de eeuw is de kerk uitgebreid met een koortravee en een driezijdige sluiting. In de geblokte pleisterlaag die waarschijnlijk bij herstelwerkzaamheden in 1833 op de muren is gezet, zijn enkele oude bouwsporen in het pleister getrokken. Aan de westzijde in de zuidmuur van de spitsbogige manneningang en aan de noordzijde van de vrouweningang. Op een gedetailleerde opmetingstekening door bouwmeester C.H. Peters uit 1918 is de noordzijde van de kerk met sporen van twee ingangen en van twee kleine, licht spitsbogige vensters te zien. De muren moeten na 1918 nogmaals zijn gepleisterd, waarbij deze sporen zijn weggesmeerd.

Een van de venstersporen is verdwenen toen in 1958 een glazen gang als verbinding met een nieuwe achtzijdige consistoriekamer ten noorden van de kerk werd gebouwd. Het gotische koor wordt geschoord door tweemaal versneden beren. De toren met tentdak heeft twee nauwelijks versneden geledingen, gepaarde rondboogvensters en enkele galmgaten in deze vorm. Beneden zit de ingang met halfrond bovenlicht en gebogen luifel.

Inwendig is de lichte kerkruimte gedekt met gotische kruisribgewelven die tijdens de uitbreiding van het koor aan het begin van de 16de eeuw zullen zijn geslagen. De gordelbogen en ribben steunen halverwege de wanden op kleine consoles. Het koor ligt twee treden hoger dan het schip. De preekstoel met klankbord is uiterst eenvoudig maar dateert wel uit de 17de eeuw. Het orgel, een geschenk van de Vlagtwedder geneesheer P. Rinsema, is in 1901 gebouwd door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. De glas-in-loodramen in het koor zijn bij de herstelwerkzaamheden in 1933 aangebracht.

De aan de apostel Paulus gewijde kerk is in het midden van de 12de eeuw gebouwd op een zandrug. De zaalkerk met driezijdig gesloten koor is opgetrokken van baksteen dat bekleed is met tufsteen. Ook de westtoren, aan het begin van de 13de eeuw verrezen, heeft een kern van baksteen met een tufstenen bekleding. Zowel kerk als toren zijn verschillende malen verbouwd, waardoor ze boeiende en soms contrasterende historische patronen vormen. In de noordmuur staat een jonge ingangspartij tussen pilasters en onder een fronton met daarboven een rondboogvenster. Even oostelijker bevindt zich de oude rondbogige ingang van tufsteen die met rode baksteen is dichtgemetseld. In de bovenzone zitten spaarnissen van tuf bekroond door rondboogfriezen. In een van de vakken is een oorspronkelijk, maar wel dichtgemetseld romaans rondboogvenster te zien. Oostelijker staat een groot 18de-eeuws venster dat een wijde spitsboog in het muurwerk doorbreekt, een spoor van een aanbouw van een dwarsarm, een kapel of een sacristie. Ook de zuidelijke muur laat tufstenen spaarnissen met rondboogfriezen zien die ook hier weer doorbroken zijn door jonge, grote rondboogvensters. De oude zuidelijke ingang met een fraaie boog met vertandingen van overhoeks gemetselde tufsteen is dichtgemetseld en meteen ernaast is een andere, kleine ingang gemaakt onder een wat scheef uitgevallen korfboog. Het middelste grote venster doorbreekt een spoor van een aanbouw, vergelijkbaar met dat aan de noordzijde. De koorsluiting heeft alleen een venster aan de zuidzijde en het muurwerk kreeg in de 19de eeuw een pleisterlaag. Het schip is in de tweede helft van de 16de eeuw verhoogd in baksteen en er kwam toen ook een nieuwe kapconstructie. De toren is eveneens in tufsteen bekleed, al schemert de baksteenbasis er hier en daar doorheen. Iets beneden de hoogte van de naald van het kerkdak is het torenmuurwerk aan alle zijden van grote rechthoekige spaarnissen voorzien die aan noord- en oostzijde door een rondboogfries worden bekroond.

De oostelijke romano-gotische geveltop vertoont fraaie klimmende rondboognissen met kepervormig metselmozaïek. Onder het tongewelf met trekbalken is in het interieur een fraai en gaaf bewaarde inventaris te bewonderen. Binnen een eenvoudige dooptuin is het middelpunt de preekstoel uit 1630 met een rijk gesneden manieristische kuip met een in verhouding eenvoudig klankbord. Op de hoeken van de kuip staan kariatiden en in de schelpnissen vazen met uitbundige bloementuilen. Het doopbekken dateert uit ongeveer dezelfde tijd. Tegen de sluitwand van het koor is het Tien Gebodenbord (1637) geïntegreerd tot een renaissance herenbank. Op een rijk bewerkte basis met de wapens van de schenkers ‘S.M. v. Aylua’ en ‘L.M. Eisenga’ staan tussen fijn uitgewerkte zuilen in twee panelen de teksten van de Tien Geboden en een schildering van Mozes met zijn wetstafelen bekroont het geheel. Omstreeks dezelfde tijd zal de westelijke van de twee herenbanken tegen de noordwand tot stand zijn gekomen. Deze heeft een voorbank met balusterhekje en een hoofdbank die een getoogde overhuiving met gecanneleerde zuilen kreeg. Daarop staat een kuifstuk met zuiltjes en rolwerk. De hiernaast staande Sminiabank is omstreeks 1700 vervaardigd door mogelijk Pieter Nauta in opdracht van Hobbe Baerdt van Sminia. Deze herenbank, een van de fraaiste in Friesland, heeft eveneens een overhuiving en deze rust op korintische, omrankte zuilen. Bovenop wordt op het opengewerkte kuifstuk het familiewapen door twee engeltjes vastgehouden. Ook in de rugschotten zijn engeltjes gesneden tussen allerlei rankwerk, vruchten, planten en bloemen. De panelen van de voorbank zijn ook uitbundig met florale voorstellingen, maar dan met vogels versierd en zelfs het stijl- en regelwerk is niet met rust gelaten en voorzien van allerlei festoenen. Met de kerkbanken bleef men niet achter: zij kregen bewerkte wangen. In de koorsluiting hangen twee rouwborden uit 1734 en 1782 en in de kerkvloer liggen verschillende grote, bewerkte zerken voor de families Heemstra en Sminia, adellijke families die in staten in de naaste omgeving woonden. Het orgel op de westelijke tribune is in 1882-’83 gebouwd door de firma Bakker en Timmenga uit Leeuwarden.

De kerk staat op een ruim en hoog kerkhof. Het schip is waarschijnlijk in de eerste helft van de 13de eeuw gebouwd. In de tweede helft van de 15de eeuw is de kerk vergroot met een breder en ook hoger koor. In 1666 leed de kerk oorlogsschade en het koor – en waarschijnlijk ook het schip – zijn daarna verlaagd en onder één kap gebracht. Alle venstersporen wijzen op een verlaging. De romano-gotische oorsprong is in de noordmuur duidelijk te zien. Daar zitten in de tweede en derde travee nissen aan weerszijden van vensters. Bij de tweede travee is een groot spitsboogvenster ingebroken en in de derde is het venster achter de dagkanten dichtgemetseld. Aan deze zijde zit ook het spoor van een rondbogige ingang. Aan de zuidzijde zijn vergelijkbare sporen te zien maar hier zijn ze dichtgemetseld. Ter vervanging van een vrijstaand houten klokhuis is in 1860 door aannemer T.B. Raatjes een toren tegen de westzijde van het schip gebouwd, mogelijk naar eigen plannen. Hij is twee geledingen hoog en heeft hoekpenanten en een ingesnoerde spits. Aan de zuidzijde staat de neoclassicistisch omlijste ingangspoort met dubbele deur, voorzien van ijzeren roosters. Ook de bekroning heeft deze stijl met een geprofileerde daklijst met een dichte reeks voluutvormige consoles.

De kerkruimte is overdekt door een vlak balkenplafond. De preekstoel met getordeerde hoekzuilen en gesneden plint en fries op de kuip, is in 1679 vervaardigd door schrijnwerker Frederik Alberts uit Leer. De herenbank tegen de noordwand, de zogeheten drostenbank, is omstreeks 1700 gemaakt en heeft een gesneden kuifstuk met voluten en het wapen van de stad Groningen. In de kerkvloer liggen zerken, waarvan enkele van roze zandsteen en die voor Haye Addinge (1492), de heer van de borg van Wedde, met een Sint-Joris en de vier evangelisten. Er zijn meer heren van Wedde begraven, leden van de families Haselhof, Elses, Cranenborg en Munting. Vlak voor het begraven in kerken werd verboden, is de laatste ‘drost’, mr. A.H. van Swinderen, hier ter aarde besteld.

Op een hoge terp kwam in het derde kwart van de 12de eeuw de Michaëlskerk tot stand, een tufstenen gebouw met een gereduceerd westwerk. De toren en de nevenruimten vormden daarbij zowel beganegronds als op de verdieping een drieledig overwelfd systeem waarbij de ruimten geopend waren naar het schip. In Anjum is van dit westwerk de zuidzijde bij de verbreding van de kerk verloren gegaan. Uiterlijk is de tufsteenkerk zichtbaar bij de toren en een gedeelte van de noordmuur. De westmuur vertoont stroken tufsteen tussen baksteenreparaties. Aan alle zijden van het torenmuurwerk zitten hoog drieledige, tufstenen, door rondstaven gescheiden spaarvelden die afgesloten worden door rondboogfriezen. De toren is in de 15de eeuw verhoogd in baksteen, gemetseld in afwisselende banden van grote rode en kleine gele steen, die speklagen suggereren. Onder de spits wordt het muurwerk bekroond met een korfboogfries met gebeeldhouwde kopjes.

De kerk is in de 13de eeuw verlengd en in de eerste helft van de 15de eeuw aan de zuidzijde verbreed en voorzien van een nieuwe koorsluiting. De zuidmuur en het koor zijn sindsdien geleed door (herstelde) steunberen met ertussen grote spitsboogvensters. De noordmuur heeft slechts enkele grote vensters en 19de-eeuwse steunberen. Na een orkaanramp in 1681, waarbij de torentop door het dak sloeg, is alles gerepareerd en werd het houten tongewelf aangebracht. In het ruime interieur wordt de aandacht getrokken naar het prachtige 16de-eeuwse sacramentshuis in het noordoosten. Het is een bakstenen huisje met een geveltopje op een rechthoekige, geprofileerde omlijsting. In de spitsbogige nis is een timpaan met een flamboyante tracering van roze zandsteen verwerkt. Het meubilair is deels 17de-eeuws. De preekstoel met klankbord is in 1666 vervaardigd door Jacob Cornelis. Twee overhuifde herenbanken vertonen eenzelfde renaissanceaanpak. Tegenover de preekstoel staan twee 18de-eeuwse herenbanken met versierde achterschotten. De koorwanden hebben beneden grote en diepe nissen die mede een liturgische functie hebben gehad. De fraaie psalmborden dateren uit 1745. Het orgel is in 1875 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De kerk van het oude wierdedorp Wehe staat op een hoog kerkhof. Het in 1880 gepleisterde gebouw oogt niet oud, maar onderzoek heeft aangetoond dat het bouwwerk in het tweede kwart van de 13de eeuw zal zijn gebouwd. Er zijn enkele aspecten aan de kerk die een oudere datering ondersteunen. In de rechtgesloten, van grote kloostermoppen gebouwde zaalkerk geven de dagkanten van de vensters het zware muurwerk aan. Dit muurwerk is met lisenen in drie traveeën verdeeld en per vak voorzien van een rondboogvenster dat waarschijnlijk in de 19de eeuw in deze vorm is vergroot. In de zuidmuur zitten kort boven het maaiveld twee kleine, rondbogige openingen, vrij zeker twee hagioscopen. Aan de noordzijde is een lisene doorbroken door een in 1880 ingebrachte ingang in neogotische vorm. De kerk is in 1656 hersteld volgens een door rolwerk omvatte en met wapen bekroonde gedenksteen boven de toen in de toren aangebrachte ingang. De ongepleisterde toren, deels opgetrokken van rode kloostermoppen, is bij deze herstelbeurt van 1656 verhoogd. De achtkante bakstenen lantaarnbekroning is in 1912 vernieuwd. Aan de buitenzijde van de kerk zijn twee gedenkstenen aangebracht: voor een jong overleden predikant Jodocus Warmolts en voor Theodericus Uilkens, die liefst 54 jaar predikant in Wehe was.

Inwendig is de ruimte overdekt met een houten tongewelf dat recent door de kunstenaars Wout Muller en Mathijs Röling is beschilderd met fraaie, maar kerkvreemde voorstellingen van een koe en stier en een schildpad tussen palmbomen. In de noordwand is een epitaaf in de muur verwerkt voor Jan van Julsingha, de eerste burgemeester van de gemeente Leens, die in 1857 overleed. De preekstoel is van fragmenten gereconstrueerd en boven de noordingang hangt een snijstuk van Casper Struiwig dat mogelijk deel heeft uitgemaakt van een herenbank. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken en is in gebruik als cultureel centrum ’t Marnehoes. Daartoe is een podium met een zuilenstelling in het koor van de kerk is aangebracht.

van de tweede naar de eerste travee. Het is een korfbogige poort waarboven het venster is ingekort. De oostelijke sluitmuur bezit ook een spitsboogvenster dat geflankeerd wordt door twee tot diepe nissen dichtgemetselde lagere rondboogvensters. De geveltop is versierd met klimmende blindnissen. Het schip is in vijf traveeën gedekt met kruisribgewelven die op T-vormige muurconsoles rusten. Tijdens de restauratie in de jaren 1950 zijn restanten van muur- en gewelfschilderingen gevonden. In het tweede gewelfvak twee engelenkopjes – één met een vleugel – en in dezelfde travee zit tegen de noordmuur een voorstelling van een heilige met wandelstaf, mogelijk Sint-Christoffel. De preekstoel van omstreeks 1650, zonder klankbord, heeft een kuip met getordeerde en omrankte hoekzuilen en wapens op het voorpaneel. De herenbank uit dezelfde tijd met balusterhekjes en knoppen heeft op het achterschot wapenpanelen tussen rolwerk. In de vloer liggen verschillende zerken van de families Harckema, Burmania, Hania en Haersma. Het orgel is in 1883 door E. Leichel vervaardigd.

De rechtgesloten bakstenen zaalkerk is in het midden van de 15de eeuw achter een oudere toren gebouwd op een verhoogd kerkhof. De toren uit de 13de eeuw heeft op een plint twee geledingen, waarvan de eerste hoog is. Bovenin staat aan elke zijde een rondbogig galmgat. Het gat aan de oostzijde is in de verdrukking gekomen door het later aangebrachte kerkdak. En aan drie zijden zitten uurwerkplaten. In de westelijke gevel staan bovendien midden in de eerste geleding een drievoudig geprofileerd romano-gotisch radvenster en in de tweede geleding een klein spitsboogvenster. De toren heeft in 1895 zijn zadeldak in moeten leveren voor een vrij gedrukte, ingesnoerde achtzijdige spits. Het schip is in zijn geleding en detaillering kenmerkend laatgotisch. De gevels zijn geleed door (vernieuwde) steunberen waartussen de grote spitsboogvensters met stenen traceringen in gaffelvorm staan. In de noordmuur staat in de tweede travee een (nu dichtgemetselde) ingangspartij van een gedrukt korfbogige poort in een hoge, spitsbogige nis. In de zuidmuur is vrij zeker de in gebruik zijnde ingang verplaatst.

De Andreaskerk staat op een hoog en ruim kerkhof. De eerste kerk is omstreeks 1200 gebouwd maar is in 1239 bij een dorpsbrand vernield. Er volgde een geschiedenis van winst en verlies. De herbouw tot kruiskerk met ondiepe dwarsarmen was in 1259 voltooid. Deze dwarsarmen zijn in de 15de eeuw weer afgebroken, in de kerk zitten nog aanzetten tot de gewelven. De beide zijgevels hebben toen grotere vensters gekregen. De gewelven van het schip zijn in 1658 vervangen door een vlak balkenplafond; de gewelven van de viering en het koor bleven zitten, maar zijn wel tot twee keer toe versterkt met trekbalken. Aan de westzijde had de kerk een forse 13de-eeuwse toren. Hij is in 1808 gesloopt en vervangen door een kleine daktoren op de westgevel. De zijgevels die waarschijnlijk in de 15de eeuw grote spitsboogvensters kregen, vertonen nog sporen van de romano-gotische indeling met door rondboogfriezen bekroonde spaarnissen en rondboogvensters geflankeerd door siernissen; in de noordmuur van het koor zelfs met dubbele boognissen. De oostelijke sluitmuur is het gaafst met een vensterdrietal dat asymmetrisch wordt geflankeerd door siernissen en een geveltop die volledig verrijkt is met siernissen met sleutelgat- en wafelvormige sluitingen. Aan de noordzijde is het verlies van de dwarsarm maar net te herkennen; aan de zuidzijde is de scheiboog nog zichtbaar.

Inwendig hebben de twee bewaard gebleven koepelgewelven elk acht ribben die in fraaie rozetten zijn vergaard. De gewelven dragen 13de-eeuws decoratief schilderwerk met onder meer rankenkrullen en imitatiesiermetselwerk, maar ook enige fragmenten van voorstellingen van heiligen. Op de noordmuur zit een beschadigd Laatste Oordeel. In de wanden van het koor zitten verschillende nissen, waaronder een restant van een sacramentsnis met een geschilderde gotische bekroning. Het meubilair dateert grotendeels uit het midden van de 17de eeuw: de preekstoel met klankbord, het doophek, het koorhek met balusters en rolwerkkuifstuk en de herenbank met gesneden bekroning op het rugschot. Het orgel is in 1873 gebouwd door Petrus van Oeckelen en heeft een zelden voorkomende neogotische kas. De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

De in de middeleeuwen aan Maria gewijde kerk staat op een terp met een kerkhof dat geheel is omgeven door een smeedijzeren hek uit het midden van de 19de eeuw. Het vroeggotische schip is in de 13de eeuw totstandgekomen en een eeuw later is het vijfzijdig gesloten koor toegevoegd. Het metselwerk laat een menging van gele en rode baksteen zien; bij het schip vooral geel en bij het koor is rood dominant. Het schip is geopend met grote spitsboogvensters. In de zuidmuur is de ingang dichtgemetseld; de korfbogig geprofileerde poort staat in een spitsbogige nis. Aan de noordzijde is de ingang van eenzelfde model in gebruik; in de nis zit een merkwaardige zandstenen saterkop. Het koor was eveneens met grote spitsboogvensters geopend. Eén exemplaar is er nog, twee zijn dichtgemetseld en aan de noordoostzijde staat een oorspronkelijk slank, met een stenen tracering ingedeeld spitsboogvenster waarvan de onderzijde is toegemetseld. De oorspronkelijke zadeldaktoren is in 1857 vervangen door een ongelede toren van kleine gele baksteen met een achtzijdige, ingesnoerde spits.

Tussen voorkerk en schip staat een wand met een balusterhek in renaissancevormen, een hek dat ongetwijfeld koorhek is geweest. De kerkruimte heeft een houten tongewelf en zware trekbalken. Het voornamelijk 18deeeuwse meubilair vormt een fraaie eenheid. Het hoogtepunt is de dooptuin met doopbekken en de in 1759 door Eylardus Swalue fraai gesneden preekstoel met klankbord en op de kuippanelen personificaties van de christelijke deugden. De hiertegenover staande herenbank van de familie Van Aylva is van 1761. Op de vloer van de kerk ligt een aantal belangrijke grafzerken, waaronder een roodzandstenen priesterzerk uit 1476 en zerken van de bewoners van Uniastate. In het orgel, in 1880 gebouwd door L. van Dam & Zn., zijn delen van het Schwartzburg-orgel uit 1750 verwerkt.

De kerk is sinds 1960 niet meer voor de eredienst in gebruik. In 1975 verwierf de Stichting Alde Fryske Tsjerken de kerk en zij wordt sindsdien voor culturele gebeurtenissen gebruikt, zoals een tentoonstelling over stinsen en staten in Friesland.

De kerk staat op een omgracht kerkhof aan de westelijke rand van het dorp. Het dorp heeft enkele malen te lijden gehad van stormvloeden met dijkdoorbraken: in 1686 de Sint-Maartensvloed en in 1717 de Kerstvloed. De laatste heeft het dorp grotendeels weggevaagd en oostelijker kwam daarna geleidelijk weer bebouwing. De kerk heeft de vloed ternauwernood doorstaan. Zij is in de 13de eeuw gebouwd als een eenbeukige, in drie traveeën overwelfde romano-gotische kerk met een rechte koorsluiting. Inwendig zijn bij een recente restauratie de muralen van de gewelven gevonden en deze zijn in de wanden aangegeven. Aan de buitenkant geeft het kerkgebouw het middeleeuwse karakter nauwelijks meer prijs. Later zijn grote spitsboogvensters ingebroken, vier in beide lange zijden en twee in de koorgevel. In 1831 is het muurwerk aan de buitenkant voorzien van een geblokte pleisterlaag, waarbij de vensters van de sluitgevel, aan de dorpszijde, sierlijsten en kuifstukken kregen, evenals de grote nis in de geveltop. Op de hoeken van deze gevel staan overhoeks geplaatste, dikke, tweemaal versneden beren. De zadeldaktoren dateert op zijn vroegst uit de 14de eeuw. Nadat de westelijke gevel van de naar het westen overhellende toren in 1926 gedeeltelijk instortte, is deze gevel herbouwd met een eigentijdse gevelklinker. Aan de westzijde staat de ingang in een diepe en hoge spitsboognis.

Het interieur is overdekt door een vlak balkenplafond. Tussen de vensters van de koorsluiting is de uit het midden van de 17de eeuw daterende preekstoel geplaatst. De kuip heeft gegroefde hoekzuilen en panelen met festoenen en het wapen van collator Schotto Tamminga van Bellingweer. Tegen de noordwand staan twee 17de-eeuwse banken, waarvan één met een opengewerkt kuifstuk met wapen en ertegenover staan de eenvoudige banken van de kerkdienaren. Het orgel op de westelijke balustrade is in 1893 gebouwd door de firma P. van Oeckelen; op de middentoren is maar net plaats voor een trofee van muziekinstrumenten.

Op het kerkhof herinneren twee zerken eraan dat de robbenjacht hier een middel van bestaan was.

De in de middeleeuwen op een hoge terp gebouwde en aan Martinus gewijde kerk is in 1669 vervangen door een nieuw gebouw achter de oude toren. Deze heeft drie door cordonlijsten gescheiden geledingen. De gevelplastiek en het gemêleerde gebruik van gele en rode baksteen geven de toren een levendig karakter. Aan de westzijde staat de nieuwe ingang onder een spitsboogvenstertje dat in zijn rijke profilering een spel vertoont van rode en gele steen. De tweede geleding is met nissen verlevendigd: aan alle zijden twee boven elkaar geplaatste registers van gekoppelde segmentvormig gesloten spaarnissen. De galmgaten en spaarnissen in de hoogste geleding wisselen in aantal van drie tot vijf. Het zadeldak maakte in 1862 plaats voor een hoge ingesnoerde spits.

De kerk is in 1669 gebouwd in een ingetogen gotiserende trant met aan de zuidzijde zes licht spitsbogige vensters en flauw diagonaal gemetselde steunberen. In de zuidelijke gevel staan twee classicistische poorten met neggen en sluitstenen in de vorm van bijbels met spreuken. De oostelijke gevel draagt in het bekronende fronton een wapen en naam, die met de even verder geplaatste steen over de stichters vertellen: Georg Frederik thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg en diens vrouw Isabella Susanna. Het fronton van de westelijke poort draagt de namen van de kerkvoogden. De noordelijke gevel is nagenoeg blind.

In het interieur is het meubilair grotendeels 17de-eeuws. In de dooptuin staat de preekstoel met klankbord (1673) met gewrongen en omrankte zuiltjes op de hoeken van de kuip en bloemen- en vruchtenfestoenen op de panelen. De psalmborden zijn in dezelfde stijl. De herenbank is 18de-eeuws. De vrouwenbanken bezitten gesneden wangstukken met bloemenfestoenen. In het koor zit een rijk versierd en van wapens en een voorstelling van Openbaringen 2:10 voorzien zandstenen epitaaf, omstreeks 1615 gehouwen door Dirck Lieuwes en Claes Jelles voor het eerste echtpaar van het geslacht Schwartzenberg dat zich in Friesland vestigde, Johan Onuphrius en Maria von Crombach. Het orgel is in 1861 gebouwd door de Groningse orgelbouwer P. van Oeckelen.

De waarschijnlijk aan Maria gewijde kerk is met een losstaande toren in het midden van de 13de eeuw gebouwd op een lage wierde naast de oorspronkelijke dorpswierde, waarvan de bebouwing zich in de richting van de kerk verplaatste. De kerk bestond uit drie met koepelgewelven overkluisde traveeën, die aan de zijden verlicht werden door een rondboogvenster in elk vak. Alleen het middelste vak aan de noordzijde bleef gesloten. De oorspronkelijke westelijke travee aan de noordzijde bezit nog zo’n oorspronkelijk venster, in het oostelijke travee aan de zuidzijde zijn er sporen van. Aan de noordzijde zitten de oorspronkelijke lisenen nog; aan de zuidzijde zijn ze verzwaard tot eenmaal versneden steunberen. Het muurwerk is bekroond door rondboogfriezen met gepleisterde velden; in de middelste traveeën aan beide zijden zijn ze nog aanwezig. In de middelste traveeën stonden de ingangen. Aan de zuidzijde is alleen het rondbogige spoor zichtbaar, aan de noordzijde is de detaillering te zien: binnen de rondboog staat het segmentvormige poortje met een boogtrommel van metselmozaïek. Het koor was halfrond gesloten. De klokkentoren aan de westzijde was vrij laag, wat is af te leiden van de dichtgemetselde galmgaten waarvan de sporen nog zichtbaar zijn. Hij kwam nauwelijks boven het dak van de hoge kerk uit. In het tweede kwart van de 16de eeuw werden kerk en toren ingrijpend verbouwd en uitgebreid tot het geheel dat wij nu kennen.

Met een tussenlid, ongeveer half zo diep als de traveeën, is de kerk aan de toren verbonden. Daarin kwamen de nieuwe ingangen: noord een korfbogige in een spitse nis met een beeldnisje in de boogtrommel en zuid een fraai geprofileerde korfbogige ingang met daarboven een spitsboogvenster. Toen zijn in de zuidmuur en de oostelijke travee van de noordmuur grote spitsboogvensters ingebroken. Die in de koortravee kregen asymmetrische plaatsingen, wat kan betekenen dat het oostelijke gewelf toen ook is vervangen door een balkenplafond. Tijdens deze verbouwing is de toren aanzienlijk verhoogd, waarbij de oorspronkelijke galmgaten zijn dichtgemetseld. Eeuwen later, aan het begin van de 19de eeuw is de laatste belangrijke wijziging aangebracht: de halfronde koorsluiting is weggehaald en de oostzijde kreeg een rechte sluitmuur met twee spitsboogvensters en zware steunberen. Bovenin dit muurwerk zijn sporen te zien van een fries van rechthoekige vakken. De noordmuur van de oostelijke travee is toen vernieuwd.

De voorkerk, het in de 16de eeuw aangebrachte tussentravee, heeft een balkenzoldering en is met het kerkschip verbonden door een grote, met schotwerk – voorzien van fraai gotisch beslag – dichtgezette spitse eenvoudig decoratief beschilderde gordelboog, zoals ook de andere gordelbogen zijn gedecoreerd. De dan volgende gewelven uit het midden van de 13de eeuw zijn om hun vormen en beschilderingen indrukwekkend. De westelijke travee heeft acht ronde onversierde ribben die in een vierkant bijeenkomen. De gewelfsegmenten zijn decoratief beschilderd in een veelheid aan imitatie metselmozaïek: kepervormen met en zonder klezoren, vlechtwerk en ruit- en wafelpatronen. Het tweede gewelf, in het midden van de kerk, is het fraaist. Hier zijn de ronde, gepolychromeerde ribben vergaard in een uitzonderlijk fraaie stervorm waarin zelfs plastische kopjes zijn verwerkt. En ook hier weer imitatiewerk van gevarieerde metselpatronen in keper- en vlechtvormen en ook met een zaagtandpatroon. Onder de noordelijke muraalboog van de middentravee zit op de muur een voorstelling van kampvechters die uit de 14de eeuw zal dateren, maar vanwege de tekenachtige aanpak op oudere voorbeelden terug zal gaan. De vechters moeten geduid worden als de strijd tussen goed en kwaad. Bij alle, vaak gewijzigde, middeleeuwse eerlijkheid is het merkwaardig dat de kerk een loos orgelfront uit 1902 heeft. De inrichting is vooral 19de-eeuws en gericht op de preekstoel tegen de oostwand. De preekstoel van omstreeks 1830 heeft een ronde kuip en rond klankbord en is vervaardigd in neoclassicistische vormen. De banken dateren uit de 17de eeuw maar zijn voor de huidige opstelling wel veranderd. Er zijn in 1875 twee fraaie, gietijzeren kronen aan de kerk geschonken.

De kerk is eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.

In het geïsoleerde dorp is begin 14de eeuw op een terp de vroeggotische Mariakerk met een zadeldaktoren gebouwd. Bij de bakstenen zaalkerk met een driezijdig gesloten koor vertonen de noordelijke en oostelijke zijde oorspronkelijk muurwerk van gemêleerd kleu rige moppen. In de noordmuur met een restant van een tandlijst zitten deels dichtgemetselde kleine spitsboogvensters. De muur wordt geschoord door steunberen van verschillend model. Nabij de toren staat een buitengewone, dichtgemetselde ingang. De korfbogige poort is opgenomen in een geprofileerde, spitsboognis die weer met getordeerde colonnetten rechthoekig is omkaderd. In het timpaan zit een kleine, natuurstenen beeldnis met een hogel ter bekroning. De koorsluiting bestaat ook uit het gemêleerde baksteenmateriaal. De blinde sluitgevel wordt door drie licht diagonaal gemetselde beren geschoord. In de andere koormuren staan grote rondboogvensters. Ook de zuidelijke muur heeft grote rondboogvensters die uit de eerste helft van de 19de eeuw dateren. Het muurwerk is deels vernieuwd maar aan de westzijde zitten nog muurvakken met middeleeuws materiaal. De kern van de toren is vrij zeker nog middeleeuws maar hij is omstreeks 1880 ommetseld. Hij bestaat uit drie geledingen en een ingesnoerde spits.

In het interieur met ingetogen maar evenwichtig meubilair trekt het orgel onmiddellijk de aandacht, vooral omdat boven de galerij in de orgelboog helder blauw geschilderde draperieën hangen die het instrument omvatten. Het instrument is in 1659 gebouwd door Willem Meynerts. De ornamenten en de bekroning zijn mogelijk deels te danken aan een herstel door Johan Spoorman in 1789. Daarna is het orgel nog tweemaal gerestaureerd. Het in een lichte houtimitatie geschilderde meubilair, behoudens de preekstoel met klankbord tegen de oostelijke wand die donker is gehout, vormt een fraaie eenheid met vrouwen- en mannenbanken, twee overhuifde herenbanken en halfrond geplooide kerkenraadbanken binnen het doophek. Op deze 19de-eeuwse eenheid vormen de psalmborden uit 1657 een uitzondering. Onder de houten vloer liggen grafzerken, waarbij één uit 1478 en één in 1551 door Benedictus Gerbrandtsz. gebeeldhouwde zerk voor bewoners van Riniastate. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De romano-gotische kerk, in de middeleeuwen gewijd aan Sint-Vitus, staat in het centrum van Winschoten op een wijds marktplein dat tot het begin van de 19de eeuw, toen begraven in grote kerken om hygiënische redenen werd verboden, nog een kerkhof was. Uit deze stenige stedelijke ruimte rijst de kerk op als een langgerekt, perfect voorbeeld van romano-gotiek. Bovendien staat vrij ver van de kerk, en in het stadsweefsel opgenomen, de klokkentoren die geleidelijk een eigen leven is gaan leiden. Terwijl andere kerken in deze stijl in ruim zeven eeuwen dikwijls zijn verbouwd en een soms rafelige indruk bieden, is de Vituskerk in het begin van de 20ste eeuw teruggerestaureerd naar een eenduidig, oorspronkelijk beeld van omstreeks 1275. Daarbij zijn levendige sporen uit de tussenliggende eeuwen verdwenen. De kerk is langgerekt, zij telt liefst vijf traveeën en heeft een weinig voorkomende (inwendige) lengte van 41 meter. De gevelindeling is dus regelmatig. De traveeën zijn aangegeven door licht versneden lisenen en het muurwerk wordt aan de bovenzijde afgesloten met een rondboogfries. In elk traveevak staat in de bovenzone een groep van twee smalle, spitsbogige vensters, geflankeerd door nissen in dezelfde vorm. Alle vensters en nissen zijn omkraald. Aan de zuidzijde heeft per travee de westelijke nis kepervormig metselmozaïek, terwijl aan de noordzijde alle nissen dit sierwerk bezitten. In de benedenzone staan aan beide zijden in de tweede en vierde travee al dan niet dichtgemetselde spitsbogige ingangen en vlak voor de oostelijke koortravee begint een rij van kleine, ronde, rijk geprofileerde vensters als een hagioscopenreeks om het koor te lopen. De rechte koorsluiting is het fraaist versierd. Boven de reeks laaggeplaatste ronde vensters staan drie smalle vensters van licht spitsbogige vorm tussen twee gelijkvormige nissen die beide zijn gevuld met siermetselwerk in vlechtpatroon. Daarboven is na een zaagtandfries de topgevel gevormd met een rijke nissencompositie onder een bij de daklijst aangebracht klimmend rondboogfries. Deze nissen hebben een spitsboog- of sleutelgatvorm en zijn met gevarieerd metselmozaïek gevuld: horizontale of verticale keperpatronen en vlechtwerk. In de geveltop is een ronde nis met vierpas verwerkt. De voorgevel is vernieuwd en kreeg een vergelijkbaar sierschema. Om het voorerf van de kerk is na een prijsvraag in 1995 een postmodernistisch hekwerk naar ontwerp van H. Pulles geplaatst dat meer ruimte had verdiend.

Het onderste gedeelte van de forse en 41 meter hoge toren, in Winschoten De Olle Witte genoemd, is mogelijk al in de 13de eeuw opgetrokken en is later in enkele fasen verhoogd. De hoge romp is ongeleed en voorzien van smalle galmgaten. Dan volgt een achtzijdige bakstenen lantaarn die is doorregen met galmgaten en tenslotte volgt een houten lantaarnverjonging met een koepeldak. Na de restauratie begin jaren 30 van de twintigste eeuw, is er een beiaard van 25 klokken geplaatst die in de oorlog zijn omgesmolten en in 1947 kwam er een nieuw carillon van 35 klokken, gegoten door A.H. van Bergen.

Inwendig is de kerkruimte overkluisd door vijf bij de restauratie teruggebrachte meloenvormige koepelgewelven met ribben. De gordel- en muraalbogen en de ribben zijn in schoonwerk uitgevoerd, de gewelfvakken zijn gepleisterd. De benedenzone van de wanden is in spitsbogige vakken tussen colonnetten geleed. Daarboven hebben de nissen aan weerszijden van de vensterparen ook hier, net als buiten, siermetselwerk. De westelijke binnenpoort, in 1772 in rococovormen gemaakt door B. Coender, is bij een restauratie van het front van de kerk naar binnen verhuisd. In het koor is tegen de wanden een grote reeks zerken opgesteld, waarvan de oudste van 1582 is. De barokke preekstoelkuip tegen de noordwand voor het koor is omstreeks 1745 vervaardigd door Jan Bitter met snijwerk van Casper Struiwig. Het meu bel is afkomstig uit de gesloopte kerk van Oterdum bij Delfzijl, waarna de Winschoter kansel verhuisde naar Monnikendam. Het orgel is in 1868 gebouwd door C.G.F. de Witte van de fa. Bätz & Co. in Utrecht, het enige van diens hand in de provincie Groningen. De glas-in-loodramen zijn tussen 1948 en 1970 vervaardigd door J. Schild en F. Schild-Geesink.

In de 13de eeuw was op de terp van Blije een romaanse, bakstenen Nicolaaskerk met westtoren totstandgekomen. Achter de gehandhaafde toren is de kerk aan het begin van de 16de eeuw vervangen door de huidige laatgotische kerk. De romaanse toren gaat tot de galmgaten onversneden op. Beneden is in de westgevel een geprofileerd spitsboogvenster gemaakt; verder zijn er enige kleine, sleufvormige openingen. De gekoppelde rondgesloten galmgaten staan in rondboognissen. Die aan de oostzijde zijn enigszins in de verdrukking gekomen door het hoogoprijzende kerkdak. Aan noord- en zuidzijde zitten uurwerkplaten. De geveltoppen zijn in het midden van de 18de eeuw vernieuwd.

De muren van de laatgotische kerk laten een plastisch ritme zien van grote diepliggende spitsboogvensters en tweemaal versneden steunberen met dekplaten. In de tweede travee aan de zuidzijde staat een segmentvormig gesloten ingang in een rechthoekige nis. Het vijfzijdig gesloten koor heeft afwisselend vensters en nissen in spitsboogvorm. Ook de noordmuur heeft grote vensters en steunberen. In de tweede travee staat de tegenwoordig gebruikte ingang in een omlijste, gepleisterde, rechthoekige partij, waarin een fraai geprofileerde spitsboognis is verwerkt met in het timpaan een kleine beeldnis waarin recent een Sint-Nicolaasbeeld is geplaatst. De ingang zelf is segmentvormig gesloten.

Het interieur wordt gedekt door een in 1858 aangebracht houten tongewelf in (gereconstrueerde) oorspronkelijke kleuren en trekbalken op sleutelstukken. Het meubilair dateert grotendeels uit de vroege 18de eeuw. De preekstoel met klankbord bezit op de kanselkuip en het achterschot snijwerk van sierlijsten en bladornament in Lodewijk XIV-stijl. Het orgel is in 1870 gebouwd door Lambertus van Dam uit Leeuwarden. Tegen de noordwand staan twee overhuifde herenbanken. Het doophek is verplaatst en fungeert nu als koorhek. In de muur van het koor zit een piscina en in de vloer liggen grafzerken, waaronder een kinderzerk (1556) en een prachtige portretzerk, in 1552 vervaardigd door Vincent Lucas voor Janke van Unema en Tet Wyboltsma. De man is in wapenrusting afgebeeld tegen een achtergrond van een rijk versierde renaissancepoort met een draperie.

De in de kern tufstenen kerk met ingebouwde toren is niet op, maar aan de rand van de dorpswierde gebouwd. Grote gedeelten van de tufstenen muren zijn met baksteen beklampt of vernieuwd, maar in de zuidmuur zitten nog fragmenten aan de oppervlakte. Het schip zal uit de 12de, misschien uit de 11de eeuw dateren. Door veel reparaties en de inbraak van grote spitsboogvensters is weinig te zeggen over de oorspronkelijke gevelindeling. Het vijfzijdig gesloten romano-gotische koor is omstreeks 1300 gebouwd. Dit is geleed met lisenen en wordt bekroond met een licht spitsbogig fries in gepleisterde velden. In de sluiting staan twee smalle en hoge romano-gotische vensters met geprofileerde dagkanten. Het dak heeft aan de zuid- en oostzijde een dekking van oude holle en bolle onder- en bovenpannen. Het oostelijke gedeelte van de noordmuur, de rest is vernieuwd, vertoont interessante sporen.

Bovenin een dichtgemetseld rond venster en daaronder, door elkaar, een drietal sporen van kleine en wat grotere, ook dichtgezette openingen. Op het eerste gezicht lijkt de kerk een zogeheten gereduceerd westwerk te bezitten, een toren met nevenruimten in twee lagen die onderling en naar de kerkruimte zijn geopend. Mogelijk heeft de kerk ook zo’n westwerk gehad, maar de huidige aanbouwen aan weerszijden van de toren zijn waarschijnlijk reconstructies uit 1699. De lijsten en hoekblokken die bij de restauratie hun oker kleur ontvingen, zijn van secundair gebruikte tufsteen en boven de ingang zit een fraaie kleurige gevelsteen met spreuk en het wapen van de stad Groningen. Het torenportaal is gedekt met een graatgewelf en de ruimten daarboven zijn via een buitentrap, die naar gevonden sporen bij de restauratie in 1975-’76 is gereconstrueerd, te bereiken.

Het interieur heeft een getoogd stucplafond met goudkleurige sterren en rozetten waaraan gietijzeren lichtkronen hangen. Het interieur is in 1869 sterk gewijzigd. Preekstoel en banken zijn toen vernieuwd. Ze zijn eenvoudig maar kregen aardige ornamenten van gietijzer. Het orgel is in 1977 gebouwd door de firma Mense Ruiter met een kas die mahonierood is geschilderd met blauwe luiken.

De oorspronkelijk aan Sint-Martinus gewijde kerk staat aan de noordelijke rand van het dorp op een terp. Van de kerk is de oostelijke koorpartij met halfronde apsis waarschijnlijk het oudst. De oostelijke partij dateert uit de tweede helft van de 12de eeuw; het schip is van iets later en mogelijk is toen het koor ook al aanzienlijk in baksteen verhoogd. De toren moet aan het einde van de 13de eeuw zijn verrezen. De muren zijn als kistwerk behandeld: de buitenmuren zijn voornamelijk van tufsteen en de binnenmuren van baksteen, waartussen een vulling van keien, puin en mortel is gestort. Tijdens de restauratie van 1939 tot 1948 waren sporen van rondbogige vensters in de zuidelijke gevel aanleiding om deze te reconstrueren. Ze hebben diepe, schuine dagkanten. In deze zuidelijke gevel is in 1700 een barokke poort toegevoegd: korfbogig met lijstkapitelen en een sluitsteen met een cherubijn.

De poort staat tussen korintische pilasters en onder een kroonlijst met opschrift en datering en heeft een klein segmentvormig timpaan met een palmboom in zandsteen. In de gevels van het koor en de apsis staan rondboogvensters waarbij de geprofileerde dagkanten verrijkt zijn met colonnetten met ringen van roze zandsteen. In de noordelijke koorgevel zitten bovendien laag een nis en een klein venster: mogelijk hagioscopen. In de noordelijke gevel staan drie hooggeplaatste gotische spitsboogvensters die vanzelfsprekend een bakstenen pro filering in de dagkanten bezitten en een stenen gaffeltracering. Meer westelijk staat nog een romaans venster en eronder, om de voorkerk te verlichten, twee segmentvormig gedekte venstertjes. Ook is daar de dichtgemetselde noordelijke ingang te zien, onder een segmentboog en in een spitsboognis.

De toren is aan het einde van de 13de eeuw opgetrokken van gemêleerd rode en gele baksteen; in de oostelijke en noordelijke gevels is ook nog tufsteen verwerkt. De romp is onversierd; de galmgaten bovenin de toren vertellen een merkwaardig verhaal. Er staan namelijk twee reeksen van die gaten boven elkaar wat stellig aangeeft dat de toren eens is verhoogd. Ze zijn licht verschillend van vorm en formaat. Van de twee klokken in de toren is de ene in 1633 gegoten door Andreas Obertin.

Het schip wordt inwendig gedekt door een houten tongewelf. De koortravee heeft een kruisgewelf met rechthoekige ribben en de apsis een koepelgewelf. De overgang van schip naar koor wordt gevormd door een zwaar geprofileerde gordelboog en die naar de apsis door een bescheidener boog die begeleid wordt door slanke colonnetten met ringkapitelen van roze zandsteen die ook de ribben van de apsis ondersteunen. Het koepelgewelf heeft doorhangende bakstenen rondstaafribben waarop bij de restauratie decoraties in velerlei patronen en in de kleuren blauw, rood en oker zijn aangetroffen. Ze zijn opgewerkt en aangevuld. De ribben verzamelen zich boven in een ster en vormen in het midden een neerhangende knoop. Op de drie oostelijke gewelfschelpen is tijdens de restauratie een opmerkelijke schildering aangetroffen, een Majestas Domini, een tronende Christus, in een vierpas met vlechtwerk, omringd door de vier evangelistensymbolen en geflankeerd door vier heiligen. De schildering is in het tweede kwart van de 13de eeuw aangebracht, waarschijnlijk naar een ouder type voorstelling. Christus is afgebeeld als een baardloze jongeman. In de apsismuur zitten enkele nissen, een hagioscoop en een piscina.

In de kerkvloer ligt een collectie gebeeldhouwde grafzerken uit de 16de tot de 18de eeuw, waarvan twee (1541 en 1542) van de vroege renaissancemeester Benedictus Gerbrandtz. voor leden van de familie Walta de hoogtepunten vormen. Ze tonen onder meer maniëristisch beweeglijke mensen tussen de dekkleden rond de wapens. De voorname preekstoel, in 1691 vervaardigd door Agge Monsma, heeft gegroefde korintische zuilen en gekorniste panelen, een rugschot en een fors klankbord. Het doophek uit 1780 heeft fraaie rococo balusters en sierlijke bolle vazen op de hoeken. De twee overhuifde herenbanken bezitten wangen van hetzelfde type als de kerkbanken. De bouw van het monumentale orgel met rugpositief is in 1783 begonnen door G. Heineman en in 1791 door Rudolf Knol voltooid. De orgelkas met beeldengroepen en rijke decoraties is vervaardigd door F. Twentrop en Antonio Solaro.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |