De dorpskerk van Drogeham staat met haar zadeldaktoren op een geest of gaast, een hoge zandrug. De middeleeuwse kerk was gewijd aan Sint-Nicolaas, had een romaans karakter en was net als de toren gebouwd in de 13de eeuw. De kerk raakte in de loop van de 19de eeuw bouwvallig en men wilde haar vervangen door nieuwbouw. Vanuit Den Haag kwam de opdracht om daarbij de bouworde, de stijl van de oude kerk, aan te houden. Bij het ministerie van Binnenlandse Zaken werd onder leiding van Victor de Stuers in de jaren 1870 een begin gemaakt met wat nu monumentenzorg heet. In Friesland kwamen enkele restauraties van de grond, maar er waren ook gebouwen die in oude stijl mochten worden herbouwd. De in 1876-’77 vernieuwde kerk van Drogeham is onder leiding van de gemeentearchitect van Achtkarspelen, Van der Werf, in neoromaanse stijl vernieuwd. Bij de inwijding van de kerk in januari 1877 meldde men dat het gebouw er goed afgewerkt uitzag, maar dat het jammer was dat de commissie van rijksadviseurs de bouworde der oude kerk had voorgeschreven. Daardoor kwam er te weinig licht in de kerk en was de ruimte somber. Het nieuwe schip is gebouwd op de grondslag van de oude kerk en het laat het complete programma van een romaanse dorpskerk zien. Het muurwerk is door lisenen in vakken verdeeld. De hoge borstwering is gesloten, in het register daarboven staan rondboogvensters en de gevels worden afgesloten met een boogfries. De oostzijde heeft een weinig inspringende, halfronde sluiting met nog kleinere rondboogvensters. Alleen de ingangen zijn met consoles en lateien van kunststeen modern. De oude toren bestaat uit twee geledingen, waarvan de onderste rechthoekige spaarvelden bezit, aan de zuidzijde afgedekt door lijstwerk van roze Bremer zandsteen, aan de andere zijden gedekt door keperfriezen. Boven staat in ankers het jaartal 1704 tegen de zuidgevel; het jaar van herstelwerkzaamheden en mogelijk het aanbrengen van het huidige zadeldak. De gepaarde galmgaten staan in rondboognissen en op de overgang naar de geveltoppen zitten tandlijsten.

De kerkhofterp van de Sint-Salviuskerk is door een keermuur met een ijzeren hek omgeven. Van de 12de-eeuwse romaanse kerk resteren flinke stukken muurwerk aan de noordzijde. Daar schemeren door het pleisterwerk twee zones van spaarnissen die beëindigd worden door rondboogfriezen. De zuidmuur heeft een duidelijk gotisch karakter. De kerk is in de 14de eeuw namelijk verlengd en in 1504 verhoogd en van een vijfzijdig gesloten koor voorzien. Tegen de muur staan tweemaal versneden steunberen en er zijn zeven grote spitsboogvensters en een kleine boven de westelijke ingang. Aan de zuidzijde zit een hagioscoop die is gevuld met een mozaiek van glasscherven die bij de recente restauratie zijn gevonden. In het koor staat een zandstenen poort met ionische pilasters en een segmentvormig timpaan met symbolen en personificaties van deugden. De poort in de westelijke travee aan de zuidzijde (1650) is van baksteen met banden natuursteen gevormd. De pilasters dragen een doorbroken fronton met een gelauwerde schedel geflankeerd door obelisken. De vierkante, door een ranke, achtzijdige traptoren begeleide torenromp is twee geledingen hoog. Aan de westzijde zit een zandstenen, rijk geprofileerde nis met de ingang en een groot spitsboogvenster met levendige tracering. De tweede geleding is aan elke zijde versierd met twee ranke spitsboognissen met traceringen. Hiermee houdt de overeenkomst met de vier jaar later gebouwde toren van Tzum op. Hierop volgt een omgang en een achtzijdige bakstenen lantaarn voorzien van een fantasievolle spits. In de 19de eeuw is aan de noordzijde een twee lagen hoge consistoriekamer aangebouwd; de verdieping is voorzien van spitsboogvensters. Onder het houten tongewelf is de ruime kerkzaal, met een fraaie collectie renaissancezerken in de vloer, voorzien van lichtoker gehout meubilair uit de 17de eeuw. Het koor is met een getimmerde wand afgesloten, tegen de zuidwand staat de preekstoel met een klankbord in de dooptuin en tegen de noordwand is een fraaie reeks herenbanken geplaatst. Het orgel is in 1653 gebouwd door de gebroeders Bader. De kas is gebleven; het instrument is enkele malen gerepareerd en in 1918 gewijzigd.

De in de middeleeuwen aan Sint-Martinus gewijde kerk rijst op uit de fascinerend gave dorpsstructuur van Easterein. Zij staat op een vrijwel compleet omgrachte kerkterp. De forse kerk is in de tweede helft van de 14de eeuw gebouwd met gebruikmaking van ouder muurwerk van een eerdere tufstenen kerk. Schip en koor zijn in 1862 ommetseld met kleine gele steen. De noordmuur is ongeleed en voorzien van twee grote spitsboogvensters met bakstenen traceringen. Boven de rondbogige noordelijke ingang zit een cirkelvormig venster. Aan de westzijde van de zuidmuur is hetzelfde te zien. Het vijfzijdig gesloten koor kreeg op de hoeken tweemaal versneden steunberen en in het zuidoostelijke muurvak staat een groot gotisch venster. Ook de zuidmuur heeft dit model vensters, alle met bakstenen traceringen. Ze staan tussen de zware, diagonaal gemetselde steunberen. De toren met stompe, ingesnoerde spits is in 1688 hersteld of opgetrokken. Hij is in 1862 voor het grootste deel omklampt met kleine gele steen. Het grote aantal staafankers is een aanwijzing dat de toren inwendig nog van middeleeuwse oorsprong kan zijn. Er hangen klokken van Steven Butendiic uit 1468 en Jacob Noteman uit 1645. De neoclassicistische ingangspartij is vermoedelijk bij de verbouwingen in 1862 aangebracht. Tegen de noordzijde van het koor staat een uit het begin van de 14de eeuw daterende sacristie. Deze heeft kleine rechthoekige vensters en boven een tandlijst een traptop waarin klimmende, samengestelde diepe blindnissen die tezamen een levendige plastiek opleveren. Het interieur heeft een 16de-eeuws tongewelf dat, buiten het koor, in 1862 een blanketbeurt heeft gekregen. Een tweede witgeschilderd tongewelf werd toen aangebracht, de trekbalken en muurstijlen zijn gestukadoord en de korbelen decoratief omtimmerd. In de kerkvloer ligt een groot aantal gebeeldhouwde zerken uit de 16de en vroege 17de eeuw. De wit geschilderde preekstoel uit de 19de eeuw draagt op de kuip personificaties van de christelijke deugden. Ertegenover staan vier 17de-eeuwse overhuifde herenbanken. Het orgel is in 1870 vervaardigd door Willem Hardorff uit Leeuwarden. De kerk bewaart een grote schat uit de vroege renaissance. Hein H., een kistenmaker uit de buurt, maakte in 1554 een kraak of oksaal in de kerk; hij liet er zijn merkteken op achter. Hij is ongetwijfeld identiek aan Heino, de maker van de opmer kelijke renaissancegrafzerk uit 1556 voor Sibble Sipkis en Mary Sybesdr. Meylama in de zelfde kerk waarop staat te lezen: ‘Heino est huius operis autor’: van dit werk is Heino de maker of de ontwerper. Er bestaat ook de veronderstelling dat Hein Hagart, de uitvoerder van het praalgraf voor Edo Wiemken in Jever, de vervaardiger van de kraak is. De kraak of galerij is twee verdiepingen hoog en drie vakken breed. Tussen vier zuilen met voorgeplaatste ge groefde zuilen zitten drie rondbogige openingen. De zuilen kregen composiete kapitelen waarin de voluutkrullen van de ionische en de acanthusbladeren van de korintische orde gecom bineerd zijn. Zij dragen een kroonlijst met daarin friesvak ken. Deze vakken dragen achttien bijzonder aardige voorstellingen uit het Oude en Nieuwe Testament met David en Christus als hoofdpersonen in een, als daar aanleiding toe was, prachtige perspecti vische setting. Onder de voorstellingen zijn in rolwerkcartou ches bijschriften aange bracht. De segmenten tussen de rondbogen en de horizontale kroonlijst, de zwikken, zijn op een zeer decoratieve wijze ingevuld met maskarons en mensfi-guren die verstrikt zijn in rolwerk. Ook de verdieping met fraaie balus ters met Latijnse tekst tussen de bases van de vakken, bestaat uit drie rondbogen. Hier rusten ze op fraai gedecoreerde vierkante pijlertjes en vanaf de geboorte der bogen nemen draagfiguren de functie over. Blijkens de opschriften op de basis zijn dat aan de oostzijde Perzen en aan de westzijde kariatiden. Zij dragen een kroon lijst met een brede tekstband, deze keer in het Nederlands. Be ne den wordt de binnenruimte door ster- en boven met netgewelven overhuifd. In de ver diept liggende cassetten zijn gevarieerde, gesneden maskers aangebracht. Zo ademt het meubel aan alle kanten de decoratie zin en eruditie van de renaissance uit. In de Latijnse teksten voert een antiek zelfbewustzijn de boventoon.

De aan Sint-Margareta gewijde kerk staat op een grotendeels afgegraven terp en dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw. Zij kreeg in de 13de eeuw een rondgesloten koor en is in de 15de eeuw vernieuwd. De enigszins ingedeukte zuidelijke muur bestaat uit gele kloostermoppen en reparaties van kleine gele baksteen, maar in enkele velden zit ook nog tufsteen. In deze muur staan grote spitsbogige vensters en een sierlijke poort uit 1655. De koorsluiting vertoont eenzelfde menging van gele baksteen in verschillende formaten. Aan de zuidzijde zit een dun spoor van een rondboogvenster en aan de noordzijde een dichtgemetseld geprofileerd venster van dit model. De noordelijke muur buikt wat uit en bevat allerlei bouwmaterialen en kleuren; ook aanzienlijke stukken met tufsteen. Er zijn sporen van kleine, dichtgezette rondboogvensters van verschillende formaten en aan de westzijde van een fraaie, dichtgemetselde ingang, een poort onder een gedrukte segmentboog geplaatst in een geprofileerde spitsboognis die weer is omvat door een rechthoekig rondstaafkader. De toren is in de kern mogelijk nog romaans. In 1854 is naar ontwerp van Frederik Stoett het zadeldak vervangen door een ingesnoerde spits en de romp ommetseld. Deze laat nu drie geledingen zien met door ondiepe rondboognissen verlevendigde gevelvakken. Op de naald van het kerkdak staat op de overgang van schip naar koor een dakruiter met angelusklokje. Aan de noordzijde is bij de overgang van schip en koor in de 15de eeuw een sacristie aangebouwd die in de 19de eeuw sterk is verbouwd. De inventaris onder een spitsbogig houten tongewelf dateert voornamelijk uit de 18de eeuw: de lambriseringen, de rijk gesneden preekstoel (1755) met klankbord en de personificaties van de deugden, het doophek met fraaie balusters, de mannen- en vrouwenbanken en de tekstborden. De overhuifde herenbank in ingetogen fraaie renaissancevormen tegenover de preekstoel is al van 1604. De twee rouwborden (1664 en 1695) gedenken leden van de familie Hettinga. Willem Hardorff uit Leeuwarden bouwde in 1867 het orgel dat plaats kreeg op een tribune boven een fraaie scheidingswand uit de 18de eeuw.

De kerk midden in het vrij gave radiaalterpdorp Ee was gewijd aan de heilige Gangulfus of heilige abt Jarich. De kerk is in het tweede kwart van de 13de eeuw totstandgekomen in romano-gotische trant. Dat is het best te zien aan de noordmuur met grotendeels dichtgemetselde, middelgrote, gepaard geplaatste spitsboogvensters. Oorspronkelijk waren het vier paren die de gewelfvakken verlichtten. Het niet gedichte venster aan de oostzijde bezit nog de oorspronkelijke dagkanten met kraalprofiel. In het eerste kwart van de 16de eeuw zijn de gewelven verwijderd en is de kap verhoogd. Het oostelijkste vensterpaar is verdwenen toen in 1908 de rechte koorsluiting werd vervangen door een driezijdige. In de noordmuur zitten de sporen van twee dichtgemetselde rondbogige ingangen. In de zuidmuur zitten ze ongeveer op gelijke plaatsen. De zuidelijke ingang is segmentvormig gesloten en staat in een geprofileerde spitsboognis. De zuidmuur heeft verder grote spitsboogvensters die er na het verwijderen van de gewelven zijn ingebroken. Beide muren worden bekroond door reeksen consoles in de vorm van lijstwerk dat op een voetje steunt. Veel van deze voetjes zijn gevormd tot mensenmaskers en dierenkoppen. De toren en westgevel zijn van 1869. Het interieur wordt gedekt door een gedrukt tongewelf. In de vloer ligt een grote collectie gebeeldhouwde zerken, waarbij een sarcofaagdeksel, een gotische zerk van roze zandsteen en een renaissancezerk voor Frans Humalda die in 1627 overleed. Aan de wanden hangen negen ruitvormige rouwborden. In de noordwand is een rijk renaissance-epitaaf van albast en zwart marmer opgenomen ter herdenking van de in 1627 overleden Snelliger Meckema. De met eenvoudig lijstwerk versierde preekstoel met klankbord is in 1867 vervaardigd door K.F. Ozinga. Aan weerszijden van het rugschot is sierstucwerk aangebracht. In het doophek zitten sierlijke gietijzeren roosters. Tegen de noordwand staan drie dubbele herenbanken uit de 17de en 18de eeuw, waarvan die tegenover de preekstoel door zijn geslotenheid op een monumentaal ledikant lijkt. Het in 1957 gebouwde orgel is voorzien van panelen met voorstellingen van Paulus en Liudger, geschilderd door Dick Ozinga.

De Johannes de Doperkerk staat op het restant van de grotendeels afgegraven dorpsterp. Zij is in de 13de eeuw gebouwd van gele en rode kloostermoppen als een zaalkerk met een rondgesloten koor. Dit koor is omstreeks 1300 verhoogd en toen is het schip aan de westzijde verlengd. Daar kwam ook een toren te staan. Het oudste, oostelijke gedeelte van het schip wordt door lisenen en een uitgemetselde daklijst geaccentueerd; het iets jongere westelijke gedeelte bezit kwartronde lijsten onder de dakvoet. Het romaanse karakter van de kerk is het beste aan de noordzijde te herkennen. Daar zijn bij de restauratie van 1963-’66 in het oudste, ingedeukte en van sierranden voorziene muurgedeelte drie romaanse vensters hersteld naar gevonden sporen. Er is een dichtgezette, romano-gotische ingang met een rondstaafprofiel tussen een dubbele rondboog. In de zuidelijke muur staat een poortje (met een asymmetrisch geplaatste deur) van iets ander model: door rondboog- en segmentvormen lijkt deze sikkelvormig gesloten. In deze muur zijn in later tijd drie flinke rondboogvensters geplaatst. Tussen die in het oudste gedeelte is een dichtgemetseld klein spitsboogvenster als spoor bewaard gebleven. In de ronde koorsluiting staan kleine spitsboogvensters. Door een windhoos is de toren in 1836 ingestort. De in de kerk ingebouwde onderbouw is gehandhaafd en hersteld, maar het gedeelte dat boven het dak uitstak is niet opnieuw opgetrokken. Er kwam een houten torenbekroning met een flink geprofileerde daklijst en een ingesnoerde spits voor in de plaats. Het interieur wordt gedekt door een 1 7deeeuws tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen. In het koor laat het muurwerk duidelijk het verschil in dikte van het oorspronkelijke werk en de verhoging zien. Daarin zit een aantal nissen, waarvan één de piscina is geweest. In het westelijke gedeelte van het schip zit aan elke zijde een ondiepe spitsboognis in de wanden. Ze bevatten laatgotische muurschilderingen met levendige voorstellingen van de Geseling en de Doornenkroning. Het orgel is in 1895 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De toren en kerk, gewijd aan Sint-Martinus, zijn te bereiken over het pleintje het Vrijhof en bevinden zich achter een 17de-eeuwse poort naast het voormalige prebendarishuis. Kerk en toren zijn in de 15de eeuw gebouwd. Eerst de eerste twee geledingen van de toren en meteen daarna het schip van de kerk. Omstreeks 1525 is de toren verhoogd en het vijfzijdig gesloten koor werd in 1525 voltooid tot een vrij compleet laatgotisch totaalbeeld. Restauraties waren er in 1926-’27 en 1934-’35, waarbij aan de toren en in vensters traceringen zijn ‘hersteld’. De ingangspoorten aan de zuidzijde en in het koor in Lodewijk XVI-stijl dateren uit 1792. De noordmuur is gesloten en daarin is nog tufsteen te vinden. De zeven traveeën worden geschoord door steunberen. Aan de noordoostzijde van het koor zitten twee dichtgemetselde vensters. In en tegen de andere vakken van de koorsluiting staan gotische spitsboogvensters en beren. De zuidmuur bezit zeer grote spitsboogvensters en steunberen. De toren bestaat uit drie licht versneden geledingen. De onderste geleding is onversierd; in de zuidmuur zit een uit 1640 daterende en in 1704 vernieuwde zandstenen zonnewijzer. De tweede geleding heeft ondiepe, korfbogige nissen met traceringen en in de derde geleding zitten hoge, korfbogige nissen met bovenin telkens drie, spitsbogige galmgaten. Bij genoemde restauraties is het zadeldak niet tussen maar op de geveltoppen gelegd. Het inwendige van de brede en vooral lange kerk wordt gedekt door een houten tongewelf. De preekstoel met klankbord (mid den 17de eeuw) staat in een dooptuin. Er tegenover staat een van de herenbanken, een overhuifde met gecanneleerde zuiltjes. Het koor is afgesloten met banken aan weerszijden van een glazen pui. In het koor staan een aantal eenvoudige doodsbaren en tegen de sluitgevel een door Dirk Embderveld vervaardigd portaal. Sinds 1682 hangt er in de kerk een koperen lichtkroon uit de 16de eeuw, versierd met een dubbele adelaar. Het orgel uit het atelier van de Adema’s heeft een kas uit 1866 en een instrument met onderdelen uit 1873 en is vele malen gewijzigd.

De Sint-Vituskerk staat op een terp uit het begin van de jaartelling. Zij is in de eerste helft van de 13de eeuw van gemêleerd kleurige baksteen gebouwd in romaanse stijl. Het oorspronkelijke koor is omstreeks 1500 vervangen door een koor in gotische stijl dat in de 17de eeuw een rechte, blinde sluiting kreeg. In de noordmuur zijn twee kleine rondbogige vensters uit de romaanse periode te zien en ongeveer in het midden een zwaar geprofileerde rondboog, die aangeeft waar een aanbouw heeft gezeten. Het koor heeft aan deze zijde één klein, gotisch spitsboogvenster. De korfbogige en in een spitsboognis opgenomen ingang dateert ook uit de gotische periode. Het muurwerk aan de zuidzijde wordt afgesloten door een tandlijst. In het koor staan twee lancetvensters en een breder spitsboogvenster met een bakstenen vorktracering in de muur. Het gedeelte van het schip is geopend door een lancetvenster en twee spitsboogvensters van jonge leeftijd. De laatgotische, dichtgemetselde ingang aan deze zijde is korfbogig en wordt omvat door een rechthoekige nis waarin aan de bovenzijde een reeks van drie diepe nissen is uitgespaard. De slanke, ongelede toren verrees aan het einde van de 13de eeuw; de gepaarde galmgaten staan in ondiepe rondboognissen. Het interieur is gedekt door een houten tongewelf met zware strekbalken. Het is al in de 16de eeuw aangebracht ter vervanging van een stenen gewelf waarvan de sporen nog in de noordwand zijn te herkennen. In de sluitmuur van het koor zitten nissen die in de middeleeuwen liturgische doelen hebben gediend. De preekstoel met klankbord, sierlijke, gegroefde zuiltjes en gekorniste panelen dateert uit de 17de eeuw. Ook de overhuifde herenbank met omrankte zuilen is uit deze tijd, maar afkomstig uit de kerk van Hurdegaryp. Onder het koor zit een grafkelder voor de families Grovestins en Holdinga en in de vloer van koor en schip liggen veel gebeeldhouwde zerken uit de 17de en 18de eeuw. Het orgel is gebouwd in 1913 door de firma Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De Mariakerk staat op een terprestant. Van de oorspronkelijke kerk bestaan alleen de omstreeks 1200 gebouwde delen van de toren nog. Deze toren maakte deel uit van een gereduceerd westwerk. De restanten van de boogvormige doorgangen naar de zijruimten zijn als sporen in de noordelijke en zuidelijke muur te zien. Deze bogen hangen opvallend scheef. Dat is het gevolg van de verzakking van de toren in westelijke richting waardoor in de 15de eeuw correcties noodzakelijk waren. De toren is toen bovendien verhoogd. De westelijke vleugelmuren en aansluitende gedeelten aan de noord- en zuidzijde zijn vernieuwd of ommetseld. In 1753 is de toren nogmaals hersteld; zie het anker in de geveltop. De toren staat met een steviger fundament sindsdien loodrecht, de oostgevel hangt nog steeds scheef. In het begin van de 19de eeuw bleek de stabiliteit nog goed, maar de kerk was zo bouwvallig dat besloten werd om een nieuwe kerk te bouwen, waarvoor in 1808 de eerste steen werd gelegd. Het schip is vier traveeën diep en de sluiting is driezijdig met lisenen op de hoeken. De dubbele deur heeft daar een halfrond bovenlicht. Aan de zuidzijde heeft eenzelfde toegang gezeten, maar die is dichtgezet met behoud van het bovenlicht ter verlichting van de voorkerk. De rondgesloten vensters bezitten ijzeren roeden. Inwendig is de ruimte gedekt door een gedrukt houten tongewelf. Het middenpad tussen de eenvoudige bankenrijen leidt naar het liturgisch centrum dat is afgesloten door een koorhek met balusters. Daarin staat tegen de oostelijke sluitwand de preekstoel met klankbord. De kanselkuip met ranke, gecanneleerde hoekzuiltjes dateert uit het begin van de 17de eeuw, maar er zijn latere wijzigingen zoals de steun in de vorm van een korte ionische zuil. Het kabinetorgel op de westelijke galerij dateert uit 1775 en is in 1924 overgenomen uit een andere kerk. Ten noorden van de kerk staat de interessante voormalige pastorie, waar van 1859 tot 1862 dominee François HaverSchmidt woonde, die met melancholieke gedichten onder het pseudoniem Piet Paaltjens naam maakte.

De Martinikerk is gedurende de 15de eeuw totstandgekomen als een kerk die in zijn ruimtelijke dispositie in Friesland geen gelijke kent. Zij is toen in de plaats gekomen van een tufstenen voorgangster, waarvan materiaal is hergebruikt. De kerk is voornamelijk opgetrokken van gemêleerde baksteen waarin geel domineert. Het is een ruime pseudobasiliek waarbij de zijbeuken als omgang om het koor worden voortgezet. Aan de westzijde bezit zij een flinke toren met een hoge spits. In het begin van de 15de eeuw is eerst het koor met de omgang gebouwd, daarna is in het midden van die eeuw het schip met de zijbeuken opgetrokken en is aan het einde van de eeuw de toren verrezen. Er is een grote eenduidigheid in de laatgotische architectuur die aan de buitenkant in de lange zijmuren een ritme heeft opgeleverd van een grote reeks van veertien tweemaal versneden steunberen en dertien venstertraveeën. Aan beide zijden staan ingangen in de tweede travee, waarvan de zuidelijke in gebruik is en in de vijfde travee zijn de ingangen, eveneens van geprofileerde, korfbogige vorm, dichtgemetseld. De vensters hebben alle een dubbele bakstenen vorktracering en onder de dorpels loopt rond de hele kerk een waterlijst door, ook over de beren en rond de sacristie. Deze sacristie is in dezelfde bouwstroom aan de noordzijde van het koor dwars tegen de kerk gebouwd en is op de hoeken eveneens van steunberen voorzien. Het enige element dat na de 15de-eeuwse bouwerij nog is toegevoegd is een poort in de koorsluiting, een renaissancepoort met zandstenen neggen, lijstkapitelen, een sluitsteen met een kop en een bekroning met het stadswapen, geflankeerd door voluten. De toren is aan het einde van de 15de eeuw tot de nok van het dak ongeleed opgemetseld en daarboven kwam een iets verjongde geleding. Daarin zijn aan alle zijden drie galmgaten en uurwerkplaten opgenomen. Binnen een omgang rijst de hoge, ingesnoerde spits op. Inwendig is het schip overdekt door een tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen die tot de kapitelen van de kolommen doorlopen. De zijbeuken zijn met halve houten tongewelven gedekt. Schip en zijbeuken zijn van elkaar gescheiden door dertig verhoudingsgewijs slanke, ronde, bakstenen kolommen met lijstkapitelen en door spitsbogige scheibogen. Om de suggestie van een lichtbeuk te wekken zijn hoog in de schipmuren boven de scheibogen, spitsboognissen met vorktraceringen aangebracht. Tussen het verhoogde koor en de kooromgang is een gepleisterd bakstenen hekwerk geplaatst, transparant met gotische traceringen en fleurons ter bekroning. In het koor staan vier laatgotische koorbanken en tegen de noorderkolom op de overgang van schip en koor is de preekstoel geplaatst, een eiken en met ebbenhout ingelegd meubel dat in 1622 door Syuert Hiëroniemus is vervaardigd en voorzien van een klankbord waarin oudere elementen zijn verwerkt. De koorafscheiding met fraaie balusters is het verplaatste en hergebruikte 17de-eeuwse doophek. Het orgel is met gebruikmaking van oudere onderdelen in 1848 door L. van Dam & Zn. gebouwd. Opvallend is het grote aantal op de kolommen geschilderde heiligen die uit de tweede helft van de 15de eeuw dateren en bij restauratie voor de zichtbaarheid nogal zijn aangezet. Aan de zuidzijde zijn het achtereenvolgens de heiligen Clothilde, Rochus, Hubertus, Adrianus, Lucas, Jacobus en Sebastiaan en aan de noordzijde op de derde kolom de verzameling van Dominicus, Franciscus, Katharina en Margareta en twee kolommen verder Apollonia. Naast deze heiligenparade is de collectie grafzerken in de vloer en langs de wanden, vooral die uit de renaissancetijd van uitzonderlijke betekenis. Van vrijwel alle in Friesland werkzame meesters is werk te vin-den, vooral van hen die vanuit een Franeker atelier werkten, zoals Vincent Lucas en Claes Jelles. Er zijn ook enkele zerken van de grondlegger van de renaissance in Friesland, de monogrammist B.G., van wie inmiddels bekend is dat hij Benedictus Gerbrandtsz. heette. Tegen de wand aan de noordzijde van de kooromgang staan twee zerken van deze meester uit de jaren 30 van de zestiende eeuw. Daarop zijn in de traditionele dekkleden rond de helm en wapens blote renaissance-mensjes in extatische houdingen verstrikt. De mani-eristische ‘figura serpentinata’ is hier en daar verbazingwekkend vroeg verbeeld.

De hervormde kerk van Gerkesklooster heeft wellicht de merkwaardigste geschiedenis van alle oude kerken in Friesland. Het gebouw is in de 15de eeuw gesticht als brouwhuis van het premonstratenzerklooster Jeruzalem, ook Gerkesklooster genaamd naar zijn stichter Gerke Harkema (1240). Het aan grondbezittingen rijke klooster dat vrij spoedig was overgegaan tot de cisterciënzer orde, werd na de Hervorming door de Staten van Friesland genaast en goeddeels gesloopt. Het dorp dat bij het klooster tot ontwikkeling was gekomen en daarnaar Gerkesklooster werd genoemd, kreeg in 1629 toestemming en een bijdrage van de Staten om het gehandhaafde brouwhuis van het klooster te verbouwen tot kerk. In de westelijke muur staan aan weerszijden van de slanke, in 1854 toegevoeg-de toren afgeplatte korfbogige vensters en in de geveltop nissen van dezelfde vorm. In de zuidelijke muur zijn sporen te zien van dichtgemetselde korf-, flauwe spits- en rondbogige vensters. Hier zit bovendien een fraaie dichtgemetselde ingang; korfbogig in een geprofileerde kielboognis. De oostelijke gevel vertoont ook middeleeuwse vormen: diepliggende venstertjes en een ingang, alles in korfbogige vorm. Blijkens restanten van een zandstenen cordonband is het bouwwerk oorspronkelijk hoger geweest. In het westelijke gedeelte van het rechthoekige gebouw zijn aan beide zijden rondbogige kerkvensters aangebracht. In 1786 kreeg het gebouw een nieuwe kap en is in het oostelijke gedeelte de pastorie van twee verdiepingen ingericht, later (1874) kosterswoning en recent aula en bovenzaal. Dat gedeelte kreeg aan de zuid- en noordzijde woonhuisvensters en een omlijste ingangspartij. De vrij kleine kerkzaal heeft een vlak balkenplafond. In de wanden zijn allerlei bouwsporen zichtbaar, nissen en in de westelijke wand is de plaats van de schoorsteen van de brouwerij herkenbaar. De kerk heeft een ingetogen inrichting met tegen de oostelijke wand en binnen het doophek de preekstoel met klankbord. De kuip heeft kussenpanelen en enige versiering. Binnen het doophek is ook het kleine, door de firma Flentrop gebouwde orgel geplaatst. De banken zijn afkomstig uit de kerk van Britswert.

De kleine kerk is gelegen op een deels afgegraven terp die al dateert van enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling en er is van afstand niet te zien dat zij zoveel wijzigingen heeft ondergaan. Het gedeelte van de in de 12de eeuw gestichte kerk is aan de noordzijde te zien. Daar is tufsteen op een fraaie kenmerkend romaanse wijze verwerkt met spaarnissen tussen lisenen en afgedekt met rondbogen. In twee van die nissenreeksen zitten de moeten van dichtgezette rondboogvensters en daar tussendoor is een grote boog te herkennen die duidt op een verdwenen aanbouw aan die zijde. In de 13de eeuw is de kleine kerk in westelijke richting in baksteen verlengd en werd de kerkruimte gedekt met romano-gotische koepelgewelven. In de noordmuur kwam een ingang die weer is dichtgemetseld, wat een rechthoekig spoor achterliet. Later is ernaast een kleine ingang gekomen. De overwelving is vermoedelijk in de 17de eeuw vervangen door het vlakke houten balkenplafond van tegenwoordig. De kerk is daarbij enigszins verhoogd met een klein formaat baksteen. Alleen in de 15deeeuwse toren is een koepelgewelf behouden. De driezijdige koorsluiting is in de 15de eeuw aangebracht. In de sluitmuur staat een venster en aan de zuidoostzijde een tweede venster met diepe, geprofileerde dagkanten. De zuidelijke muur is in baksteen vernieuwd en voorzien van vier spitsboogvensters, waarvan drie met geprofileerde dagkanten. Ook aan deze zijde zit een kleine ingang onder een segmentboog. De toren gaat ongeleed op en boven de naald van het kerkdak zitten aan alle zijden gepaarde galmgaten in seg-mentvormig gesloten nissen. Op de toppen en schouders van de gevels van het zadeldak staan kleine pinakels. Het interieur onder het vlakke balkenplafond bevat geen oorspronkelijk meubilair of liturgische voorwerpen meer, maar beeldend kunstenaar Gerrit Terpstra heeft er een Sanctum Corpus, enkele retabels en andere naar rituelen en contemplatie verwijzende kunstwerken opgesteld die harmoniëren én contrasteren met de middeleeuwse ruimte. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De Agneskerk staat op een hoge en vooral aan de west- en noordzijde scherp afgegraven terp en temidden van een kerkhof dat door een ijzeren hek en leilinden is omgeven. Van de tufstenen kerk uit de 11de of 12de eeuw zijn aan de noordzijde nog gedeelten te zien. Het muurwerk is verstoord door latere wijzigingen. Het is een boeiend historisch tapijt. Tufsteenblokken in grote formaten zijn tot decoratieve banden verwerkt, in de hoge zone staan dichtgemetselde rondboogvensters en rond de in de 19de eeuw aangebrachte neoclassicistische ingang zitten sporen van een vroegere, met baksteen dichtgezette ingang. De kerk is bij de vernieuwing en vergroting in de 15de eeuw met baksteen verhoogd. Onder de geprofileerde daklijst zit een blokfriesje. In het oostelijke deel van deze muur staan drie jongere spitsboogvensters die later aan de onderzijde weer ingekort zijn. De vijfzijdige koorsluiting dateert uit de gotische tijd met tweemaal versneden steunberen en in twee zijden spitsboogvensters. Aan de zuidoostelijke zijde is geen spoor te zien van de grote, vrij gave piscinanis die bij de recente restauratie aan de binnenzijde is aangetroffen. In de zuidmuur staan vijf spitsboogvensters en bij de voorkerk staat een 19de-eeuwse neoclassicistische ingang. De kloeke zadeldaktoren heeft drie geledingen. De eerste is onversierd en bevat de korfbogige ingang en een diepe en hoge spitsboognis, waarin nog de kop van een venster zit. De tweede geleding heeft telkens twee spitsboognissen; de derde eveneens en daar met rondbogige galmgaten. De geveltoppen zijn verlevendigd met spitsboognissen met vorktraceringen. Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf met trekstangen. Tijdens de recente restauratie is een fraaie collectie grafzerken aan het licht gekomen, waaronder een zerk van de meester Vincent Lucas. Daaroverheen is een glazen vloer gelegd. In de koorsluiting staat binnen het doophek de preekstoel; beide eenvoudige 19de-eeuwse elementen. De kerk bevat twee rouwkassen voor de familie Cammingha uit het midden van de 18de en 19de eeuw. Het orgel is in 1864 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De Sint-Pieterkerk is een romaans tufstenen bouwwerk dat in de eerste helft van de 13de eeuw tot stand is gekomen. Het bestaat uit een eenbeukig schip en een inspringend, lang en rondgesloten koor. De noordzijde laat het best de geleding van de oorspronkelijke kerk zien. Daar lopen rondbogige spaarvelden in het tufstenen muurwerk tot op de grond. En het eveneens van tufsteen opgetrokken koor laat in het onderste register een fraai klimmend boogfries zien met daaronder het spoor van een klein rondboogvenster en daarboven een afsluitend horizontaal boogfries. De kerk is diverse malen verhoogd en vergroot. Dat begon al spoedig: nog in de eerste helft van de 13de eeuw is het schip verhoogd waarbij tufsteen en baksteen op een levendige wijze zijn verwerkt. In het tufstenen muurwerk zijn twee banden in baksteen gelegd en de rondbogige vensters kregen bakstenen dagkanten. Het koor is daarna verhoogd, voornamelijk in baksteen en met een horizontale afsluiting van opnieuw een boogfries. In dit muurwerk is ook een met baksteen dichtgemetseld rondboogvenster te zien. In de 15de eeuw is het schip naar het westen verlengd; toen vanzelfsprekend van baksteen. Het schip is in dezelfde bouwfase voor de tweede keer verhoogd. De huidige toren is waarschijnlijk om een oudere kern gelijktijdig verrezen. In het begin van de 15de eeuw tenslotte, onderging het koor een tweede verhoging waarbij de kappen van schip en koor ook zijn vernieuwd. Deze fascinerende bouwgeschiedenis is aan de noord- en oostzijde van de kerk goed af te lezen. De zuidgevel is later beklampt met baksteen en er zijn grote vensters ingebroken van spitsbogig, gotisch model boven de borstwering met dunne lisenen. De gevel wordt bekroond door een rondboogfries. De zuidelijke ingang bleef bij de vernieuwing gespaard. De uit de restauratietijd (1927-’28) daterende fraaie korfbogig gedekte dubbele deur staat in een rijk geprofileerde ojiefvormige nis waarvan het timpaan is uitgevoerd in metselmozaïek van gele en rode behakte baksteen. De koorpartij is na de hervorming van het schip afgesloten. Het koor heeft van het midden van de 17de eeuw tot 1832 als recht- en raadhuis gediend en is daarna lange tijd kosterswoning geweest. Het is nu al jaren als consistorie in gebruik. In de muren zijn dan ook woonhuisvensters gebroken. In de zware zadeldaktoren zijn omstreeks 1965 in de noordelijke en zuidelijke muren smalle vensteropeningen teruggevonden die opnieuw zijn geopend. Aan elke zijde zijn gepaarde galmgaten aangebracht in korfbogige nissen, aan de noord- en zuidzijde drie, aan de andere zijden twee. De beide geveltoppen zijn verlevendigd met klimmende blindnissen. In de westmuur is boven de ingang een groot spitsbogig timpaan aangebracht dat het planten van drie eiken, afkomstig uit Cornjum, memoreert. De schenking (1672) was van jonker van Burmania (en diens vrouw), grietman van Leeuwarderadeel die deze functie kort daarvoor bekleedde in Idaarderadeel, waarvan Grou de hoofdplaats was. Het interieur werd gedekt door een houten tongewelf met naar het lijkt trekbalken met korbelen. Die zijn tijdens de restauratie vanwege het overhellen van het gebouw vervangen door een stalen constructie die is omtimmerd om het historische beeld niet te verstoren. Tegen de westelijke wand is een kraak aangebracht waarbij een groot tekstbord met het eerste van de tien geboden tussen kwabornament (1654). Voor de kraak staan twee overhuifde banken uit de 17de eeuw. De kerkbanken kregen fraai gesneden wangstukken waarvoor Harmannus Berkebijl en Dirk Embderveld in 1782 en 1784 betaald kregen. Tegen de noordwand staan twee forse 18de-eeuwse overhuifde barokke herenbanken met gesneden wang- en kuifstukken, de Roordabank en de Kamstrabank. In het begin van de 20ste eeuw zijn orgel, preekstoel, doophek en ingangen tot een merkwaardige monumentale oostelijke partij gevormd. Bij de restauratie in de jaren 90 is deze weer gewijzigd, omdat de laat 17de-eeuwse preekstoel van Gorredijk tegen de zuidgevel, tegenover de grote herenbanken kon worden geplaatst. De ruimte onder de orgel galerij kon zo worden vrijgemaakt. Op de galerij staat een in 1853 door de firma L. van Dam & Zn. gebouwd orgel in een nog deels 18de-eeuwse kas.

De ver van het huidige dorpscentrum gelegen Martinuskerk wekt op het eerste gezicht niet de indruk oud te zijn. Dat komt vooral door het westelijke front uit de 19de eeuw. Het gebouw is al aan het einde van de 12de eeuw verrezen. Hoewel het vaak veranderd en gerepareerd is, toont het muurwerk aan noord- en zuidzijde en vooral dat van het koor nog fraaie sporen van de tufstenen romaanse kerk. In de blinde noordmuur zijn naast onversierde tufstenen muurgedeelten ook aanzienlijke fragmenten met rondbogige spaarvelden tussen lisenen te zien, bekroond door een rondboogfries. Er zit bovendien een spoor van een klein rondboogvenster. In de zuidmuur zitten tussen de grote, in de 18de eeuw ingebroken rondboogvensters eveneens tufstenen spaarvelden tussen lisenen. Bij het meest westelijke veld is een klein fragment van een drievoudige lijst met overhoekse vertandingen te vinden. De versiering van het inwendig rondgesloten en uitwendig vijfzijdige koor is het opmerkelijkst. Het bovenste register bestaat uit een spaarzone onder een rondboogfries waarin slanke colonnetten van roze Bremer zandsteen staan op bases en ringkapitelen van tufsteen heeft. In de eerste helft van de 16de eeuw zijn schip en koor verhoogd en is het houten tongewelf aangebracht. De westelijke partij met korfbogige ingangen aan beide zijden, de sluitmuur met spitsbogige vensterkoppen en een cirkelvormig venster en de houten, met leien beklede geveltoren met ingesnoerde spits dateren uit de eerste helft van de 19de eeuw. Onder het inwendige tongewelf staat het meubilair dat uit het midden van de 18de eeuw dateert. De preekstoel met klankbord staat binnen een doophek met balusters. De kuip is op de hoeken met pilasters en op de panelen met rondbogen versierd. De tegenover de preekstoel staande herenbank heeft een overhuiving op gecanneleerde zuilen. De koorsluiting wordt gedomineerd door drie nauwelijks in de ruimte passende rouwkassen uit 1742, 1744 en 1762 met rijk snijwerk in barokke en Lodewijk XVI stijl. Het orgel op de westgalerij is in 1896 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga.

De forse kerk die waarschijnlijk aan Sint-Martinus was gewijd staat aan de noordoostelijke zijde van het grote, door lage dichte bebouwing omzoomde sfeervolle kerkhof. Het kerkschip heeft zowel aan de noord- als zuidzijde haakse aanbouwen van kapellen. De noordelijke is verreweg het oudst, van omstreeks 1100; deze moest in 1155 na brand worden hersteld. Er zijn tufstenen muurgedeelten waarin een klimmend boogfries zit. De oostelijke muur had oorspronkelijk een apsis en is in de 16de eeuw, gelijk met de kap vernieuwd. Er kwam toen ter bekroning een dakruiter op. Het schip is aan het eind van de 13de eeuw gebouwd en laat romano-gotische aspecten zien. De grote spitsboogvensters aan noord- en zuidzijde bezitten geprofileerde dagkanten met kraalprofielen die als nissen tot de grond toe doorlopen. Ook bij het vergrote venster met dagkanten van afwisselend rode en gele baksteen is het nisrestant te zien. De gevels zijn afgesloten met rondboogfriezen. De zuidelijke aanbouw kwam waarschijnlijk in de 13de eeuw tot stand. De steunberen zijn in de late 18de eeuw tegen de gevels geplaatst. Het 14de-eeuwse vijfzijdig gesloten koor is in 1865 grotendeels vernieuwd. Er kwamen vensters in met ijzeren traceringen en maaswerk. De toren aan de westzijde stortte in 1804 in en is in de volgende jaren herbouwd; een forse toren van drie geledingen en een hoge, achtzijdige, ingesnoerde spits. Inwendig hebben schip en koor een gedrukt houten tongewelf. De preekstoel met klankbord in een dooptuin met Lodewijk XVI balusters is in 1773 vervaardigd door Willem Groeneveld met snijwerk van Dirk Embderveld. Op de hoeken van de kuip staan de gesneden figuren van de evangelisten met hun symbolen en het klankbord wordt bekroond door een engel tussen cherubijnen. Tegenover de preekstoel staan drie overhuifde herenbanken uit het midden van de 17de eeuw. Aan de wanden vragen twee grote, rijk versierde rouwkassen uit de 18de eeuw om aandacht. Het orgel met rugpositief is in 1811 gebouwd door A. van Gruisen en zestig jaar later uitgebreid door Willem Hardorff.

De Martinuskerk op een hoge terp die ten zuiden en westen van de kerk scherp is afgegraven, is ondanks veranderingen en reparaties een excellent voorbeeld van rijpe romaanse bouwkunst. Het schip met een iets smaller koor en een opnieuw iets versmalde halfronde koorsluiting is aan het einde van de 12de eeuw van tufsteen gebouwd. Dat gebeurde met een gereduceerd westwerk, dat in 1808 is vervangen door een half ingebouwde kloeke toren. Het schip heeft een geleding met rondbogige spaarvelden tussen lisenen die met een fijn kraalprofiel zijn versierd. De lisenen op de overgang van schip naar koor zijn iets steviger. De spaarvelden in het koor zijn iets kleiner en hier zijn de rondbogen fraai behakt in de vorm van diamantkoppen. De kerk is bij vernieuwing van de kap in het tweede kwart van de 16de eeuw verhoogd in baksteen. De noordmuur heeft vrij hoge romaanse rondboogvensters; het koor een nog hoger exemplaar dat met baksteen is dichtgemetseld. In de zuidmuur en in het koor zijn in verschillende perioden nieuwe vensters in het muurwerk gebroken. In de schipmuur verstoren de spitsboogvensters het metrum van spaarnissen sterk. De rondboogvensters in het koor doorsnijden bijna de fraaie boognissen. De toren rijst ongeleed op en heeft een ingesnoerde spits en beneden aanbouwen. Inwendig wordt de kerkruimte overdekt door een houten tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen uit het tweede kwart van de 16de eeuw. Aan de zuidelijke zijde van de koorsluiting is een piscina te zien die uitwendig niet zichtbaar is. Daarboven is een klein spoor van geschilderd rankwerk op de muur te zien. In de koorsluiting is het kerkzegel met opspringend paard in het venster verwerkt. De preekstoel met klankbord uit 1715 heeft op de kuiphoeken getordeerde en omrankte zuilen en hij staat binnen een doophek met balusters en een gietijzeren doopboog uit 1862. De banken tegenover de dooptuin hebben degelijke balusters. Het orgel op de westelijke galerij is in 1876 gebouwd door Willem Hardorff.

De Annakerk staat op de deels afgegraven dorpsterp. Zij is in de eerste helft van de 13de eeuw met rood gemêleerde baksteen in een kenmerkend romano-gotische gevel plastiek totstandgekomen achter een iets oudere toren. Het schip is met lisenen, begeleid door verticale rondstaven, in vier traveeën verdeeld. In de bovenzone staan kleine vensters of nissen gevuld met metselmozaïek met rondkralen in de dagkanten. In de tweede travee staan aan de noord- en zuidzijde dichtgemetselde ingangen onder segmentbogen binnen wijde, meervoudig geprofileerde rondboognissen – met liefst drie kraalprofielen – en met siermetselwerk in de boogtrommel. In de eerste travee van de zuidmuur staat een vroeg 16de-eeuwse ingang in een smalle spitsboognis. Aan de koorzijde zitten laag twee rondbogige hagioscopen, in de noordmuur een rechthoekig exemplaar. De vijfzijdige koorsluiting is in de 18de eeuw toegevoegd en tijdens de ingrijpende restauratie in 1939-’42 in romano-gotische stijl gemodelleerd. De zadeldaktoren is ongeleed en deels ingebouwd. In de noordgevel staat een rondbogige ingang en in de westgevel boven elkaar drie kleine vensters. De galmgaten zijn rondbogig en in de oostelijke geveltop zit een gepaarde rondboognis. De begane grond is inwendig overwelfd. Het schip is oorspronkelijk met twee gewelven overdekt geweest en deze overwelving is in het tweede kwart van de 14de eeuw vervangen door drie ribloze koepelgewelven. Deze steunen op spitsbogige gordel- en scheibogen die op zware pijlers rusten die zo dicht bij de muren staan dat het inwendig geplaatste steunberen zijn geworden. De gordelbogen en scheibogen kregen geschilderde decoratieve arceringen met aan de randen en op de gewelven, als een suggestie van ribben, fraaie biezen in gevarieerde vormen begeleid door rankmotieven. Tegen een van de pijlers is een epitaaf in vroege renaissancevormen geplaatst voor Pybo van Eminga (overleden 1571). Aan de zuidzijde staat de preekstoel met klankbord binnen een doophek met balusters. De kuip is rijk gesneden in rococovormen die worden toegeschreven aan een meester in deze stijl: Yge Rintjes. Het orgel is in 1907 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 | 297 |