Lollum is een ‘buitendijks’ terpdorp, het ligt namelijk westelijk van de Slachtedyk. Het dorp werd vroeger Ruigelollum genoemd ter onderscheiding van Lutjelollum, een buurschap onder Franeker. Lollum heeft een boeiende dorpskern rond de oude, deels afgegraven terp. Om de zuidzijde van deze terp loopt een smalle vaart met verbindingen naar het westen en vooral het oosten. Zowel in het noorden als in het zuiden zijn belangrijke buurten aan de uitvalswegen ontwikkeld. Aan de zuidzijde is dat in belangrijke mate woningbouw uit de naoorlogse perioden.

Rond de kerk zijn veel huizen van gele baksteen te vinden, soms hebben ze dan een voorgevel van roodbruine baksteen. Die was vroeger duurder dan de in de regio gebakken ‘geeltjes’ en straalde dus meer representatie uit. De meest representatieve woning staat tegenover het koor van de kerk, de pastorie, een statige middengangwoning met een kajuituitbouw met ajourrandjes en rondboogvensters.

Aan de zuidelijke uitvalsweg staat een grote gereformeerde kerk (1915) met flinke dwarsarmen. Lollum is een echt doleantiedorp: aan het einde van de 19de eeuw gingen de meeste inwoners over op de gereformeerde leer. Aan het kerkgebouw is dat te zien: zij heeft in haar rijzigheid en uitdossing een bijna triomfalistisch karakter. De hoge frontgevel bezit een register glas-in-lood vensters en er staat een hoge toren met een naaldspits naast.

De hervormde kerk staat op het nogal kale terprestant in het midden van het dorp. Het kerkhof is omringd door een ijzeren hek. Het zaalkerkje met een rondgesloten koor dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw. In de 19de eeuw is het gebouw uitwendig gepleisterd en met een spitsboogfries versierd. De toren is in 1883 weggebroken en op de nieuwe westgevel is een houten torentje geplaatst. Daarin hangt een klokje dat in 1530 is gegoten door Gert van Wou. Het is een van de welluidendste klokjes van heel Friesland. Inwendig is de middeleeuwse sfeer nog te proeven. Onder het meubilair zijn vooral de 18de-eeuwse decoratief gesneden wangen van zeven vrouwenbanken te roemen.

Longerhouw is een oud terpdorp ten zuiden van de voormalige Marneslenk. Aan het naar verhouding flinke aantal forse boerderijen van verschillende typen aan de dorpsstraat en de zijstraatjes en -paden is de bijna uitsluitend agrarische geschiedenis van dit kleine, tamelijk geïsoleerde dorp af te lezen. Het dorp bezit zijn oude verkeersverbinding nog, de opvaart, de haven, naar de Makkumervaart waardoor het met de rest van Friesland was verbonden.

Het huidige Longerhouw is met een weg en een viaduct over de autosnelweg A7 met Schettens verbonden waar ook de school voor de kinderen staat. In het midden van de kern met daaromheen wat kleine woningbuurtjes staat een forse, laat-middeleeuwse toren die, aan de sporen te zien, al heel wat mee heeft gemaakt. De kerk is in 1757 vernieuwd en oogt wat saai. Net als in Schettens zegt dat niets want zij bevat een paar daverende verrassingen. Het fraai gedecoreerde gebodenbord hoort hier eigenlijk niet, maar in het buurdorp Schettens: op de achterkant staat namelijk een tekst die slaat op de vernieuwing van de kerk daar in 1785. De kansel uit 1757 is charmant versierd met rococo-ornament, maar het mooist zijn de panelen met voorstellingen uit de heilsgeschiedenis, drukbevolkt en met een ontroerend oog voor details: de geboorte van Christus, kruisiging, hemelvaart en laatste oordeel. De schrijnwerker die deze prachtig verfijnde taferelen heeft gesneden moet een groot kunstenaar zijn geweest, maar zijn naam is nooit bekend geworden.

Bij een restauratie gaf de kerk een oud geheim prijs: er werden hoogst zeldzame, aanzienlijke fragmenten van een 14de-eeuwse mozaïekvloer gevonden, bestaand uit tegels van aardewerk in verschillende vorm en maat en voorzien van glazuren in verschillende kleuren. Sommige hebben zelfs voorstellingen van geel slib: een portretkop, adelaars, herten, ridders te paard, rozetten, Franse lelies en allerlei patronen. Alles is gerestaureerd en de mooiste fragmenten worden, keurig beschermd door glas, graag aan belangstellenden getoond.

Luinjeberd is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks – van west naar oost – Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw blijkt bijna de hele omgeving voor de turfwinning vergraven te zijn en onder water te liggen. Helemaal in het noorden is de inpoldering en het in cultuur brengen van de landerijen weer begonnen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland weet in 1788 te melden: ‘dit Dorpje … heeft eene kerk met een spits torentje. Weleer werd hier het Recht onder den blooten hemel gehouden, gelyk zulks op meer andere plaatsen in Friesland geschiedde. In de Roomsche tyden had men hier een Vrouwen Klooster, Steenkerk genaamd, ’t welk een Uithof of lusthof was der Abten van Oudeklooster. Zuidwaards loopen de landen genoegzaam tot aan de Knype, werwaards men door verscheiden turfwyken vaaren kan; Noordwaards loopt van hier eene Schipvaart tot digt aan Oudeboorn.’

De kerk is omstreeks 1745 gesloopt en op het kerkhof is een klokkenstoel geplaatst die in 1921 is vervangen door een exemplaar van gewapend beton, zoals dat later in het buurdorp Gersloot ook gebeurde. Ten zuiden van deze begraafplaats heeft het klooster Steenkerk gestaan. De verveningen lieten een waterig onland achter waartussen De Steek als een rafelige kade resteerde.

Het in cultuur brengen van onland, het bouwen van gemalen en de aanleg van wegen brachten opnieuw structuur in De Streek. Er kwamen nieuwe boerderijen, zoals die op de nummers 245 en 251 die uit 1909 en 1908 dateren en voorhuizen met Jugendstil-ornament hebben. Het stichten van een coöperatieve melkfabriek in 1901 was een logisch en betekenisvol gevolg. Aan die fabriek werd in 1911 zelfs een elektrische centrale gekoppeld. De fabriek is gesloten maar er heeft zich een nieuw bedrijf gevestigd.

Het compacte terpdorp Lytsewierrum ligt in de oostelijke punt van het ‘eiland van Easterein’. Het dorp bestaat uit wat losstaande huizen, een oud rijtje, een pastorie en enkele boerderijen, spontaan gegroepeerd rond een open middenruimte. Deze is langzamerhand tot dorpsplein gevormd met aan de zuidzijde bij de entree van het dorp een vernieuwde kop-halsrompboerderij en oostelijk wat huisjes waarvan er twee wit zijn geschilderd en één twee grote kastanjes in front heeft.

De westzijde wordt beheerst door de gele dorpskerk die met het vijfzijdig gesloten vensterloze koor naar het plein is gericht. De kerk met omgeving lijkt met de toren buiten het midden te staan. Kerk en toren worden aan de west- en noordzijde door een kerkhofslootje omgeven waaraan enige bebouwing van kleine huizen staat. Ten oosten van het koor van de kerk ligt de pastorie, een gebouw in de mengstijl van de jaren-1880 in een ruime tuin.

De kerk vertelt uitwendig en in het interieur allerlei verhalen. Deze laat-middeleeuwse kerk, toegewijd aan Sint-Gertrudis, en de zadeldaktoren zijn grotendeels gebouwd van gele moppen, aangevuld met kleinere gele steen. De kerk maakt zelf het bouwjaar bekend. In de zuidmuur zit binnen een fraaie ojiefvormige nis een gedenksteen met: ‘Anno 1557 de XXXI marti doe is dese kercke angeleit doe is dat broet coft voor XII st’. Het brood was toen met zijn twaalf stuivers prijzig. In de zuidgevel zitten drie spitsboogvensters en vier nissen in die vorm. De noordgevel laat bij het koor de sporen zien van een daar aangekapte sacristie, die in 1850 is afgebroken. In die muur zitten twee spitsboogvensters en een nis in die vorm. Bovenin de toren zitten rondboognissen met galmgaten en spitsboognissen die de eenvoudige toren verlevendigen. Binnen bezit de Sint- Gertrudiskerk kleurige beschilderingen in art déco-stijl op het gewelf. Er hangt nog een complete collectie olielampen en op de kerkvloer ligt een aardige verzameling oude zerken. Het beeld van de kerk en omgeving is door de eeuwen heen nauwelijks veranderd.

Makkinga is oorspronkelijk een streekdorp dat vanuit Oosterwolde in de 15de eeuw als agrarische ontginningsnederzetting is ontstaan. Het bestond aanvankelijk uit enkele agrarische streken. Er groeide geleidelijk een kom in de buurt van de kerk en om een brinkachtige ruimte op het kruispunt van wegen vanuit Oosterwolde, Oldeberkoop, Donkerbroek en Elsloo.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Dit Dorp is, wat de buurt aangaat, een van de voornaamsten der Grieteny; doch de Kerk is zonder toren. Tot sieraad deezer buurt dient wel inzonderheid, het huis, hier voor deezen door die van Lyklama zeer fraai opgebouwd, en nu behoorende aan den tegenwoordigen Heere Grietman. De Kerkbuurt, omtrent even als Oude Berkoop, een groen plein in het midden hebbende, ligt aan den voornoemden Boven weg.’

Ten zuidwesten lagen flinke buurschappen, Twijtel en Middelburen, maar van de laatste is intussen niet veel meer te merken. De laatmiddeleeuwse Lycklamastins die aan de noordoostzijde van deze kruising stond is in 1829 afgebroken. Het was de enige stins in de wijde omgeving en dat wijst erop dat Makkinga op een strategische plek lag of een zekere status had of beide. Het dorp is na Oldeberkoop en voor Oosterwolde van 1848 tot 1886 hoofdplaats van de grietenij en na 1851 gemeente Ooststellingwerf geweest. In 1856 werd daartoe een bestaand gebouw tot gemeentehuis verbouwd. Omstreeks dezelfde tijd liet grietman/ burgemeester P.A. Bergsma Villa Nova als woonhuis bouwen.

Voor de ontwikkeling was het van belang dat in 1887 de Makkingaastervaart naar de gekanaliseerde Tsjonger werd gegraven en dat het in 1914 bovendien aan de tramlijn van Oosterwolde naar Steenwijk kwam te liggen. Aan de Wemeweg is in 1895 de zuivelfabriek gesticht, de Coöperatieve Melkerij ‘De Eendracht’ die in 1908 op stoomkracht overging. Korenmolen De Weijert werd in 1925 aan de Lyclamaweg herbouwd, na in Gorredijk (toen nog houtzaagmolen) en Twijtel te hebben gedraaid. Na de oorlog hebben eerst in het zuidoosten, daarna in het zuidwesten dorpsuitbreidingen plaatsgevonden.

Midlum is een terpdorp en eeuwenlang een vooruitgeschoven post van Franekeradeel geweest. Het is ontstaan op een van de terpen die hier, zo dichtbij de zee, nogal dicht gezaaid waren. Het dorp was het eerste aan de rijweg, de Witteweg, van Harlingen naar Leeuwarden. De bedrijvige Koningsbuurt hoorde er ook bij. Daar stonden onder meer tichelwerken, kalkbranderijen en leerlooierijen. De kerk was in de Middeleeuwen een dochterkerk van de augustijner abdij Ludingakerk die tussen Harlingen en Achlum lag.

Het dorp met zijn Koningsbuurt is jaren geleden bij de stad Harlingen gevoegd. De kerk staat op een rechthoekige, vrij hoge terprest waar het dorp met hier en daar enige oude bebouwing onmiddellijk omheen gegroepeerd is. Aan de westzijde staan agrarische gebouwen en aan de noordoostzijde een groep gerestaureerde diaconiewoninkjes met gevelankers (1702). Langs de oude rijweg staat ook nog enige 19de en vroeg-20ste-eeuwse bebouwing, waartussen een voormalige smidse. Verder is het dorp, pas na 1950 sterk uitgebreid met volkswoningen en later met woningen in de vrije sector. Dat is in stroken ten noorden en oosten van de kerk maar vooral ten zuiden van de Leeuwarderweg gebeurd.

De kerk op het vrij ruime en hoge, door een ligusterhaag omzoomde kerkhof dateert grotendeels uit het begin van de 13de eeuw, maar zij heeft veel verbouwingen ondergaan. Vooral de toren, die in de 18de eeuw een elegante bekroning van een lantaarn bezat, is sterk gewijzigd. Hij is in 1810 verlaagd en voorzien van een achtkante ingesnoerde spits. Deze toren is helemaal van geel baksteenmateriaal, deels moppen en merendeels kleine drielingen opgetrokken. Aan het begin van de 20ste eeuw is de kerk opgeknapt, ommetseld, met uitzondering van de noordgevel die nog gele kloostermoppen laat zien. De zuidelijke muur is bepleisterd. Rond de ingang en de rondboogvensters steken de dagkanten van bruine mangaansteen uit. In het driezijdig gesloten koor zijn enige bouwsporen van vroegere openingen te zien, maar vooral de noordmuur is mededeelzaam met allerlei sporen van vensters en poortopeningen. Bij de toren staat een waarschijnlijk 18de-eeuwse zerk met een pracht van een afbeelding in hoog reliëf van een molen met schuren en zagerijen.

Het kleine dorp Mirns wordt voor het eerst vermeld in de 12de eeuw en ligt ten zuiden van het veel grotere Bakhuizen dat op zijn grondgebied is ontstaan. Het bestaat uit twee buurten met vrij open bebouwing. Het noordelijke gedeelte bestaat uit bebouwingsstreken bij de kruising van de Breelenswei en de Murnserdyk naar het zuiden. Het zuidelijke deel is de oorspronkelijke kern en ligt op een meter of vier hoogte op de Mirnser Klif nabij de kust. Het vertoont een begin van komvorming. Daar stond tot in het midden van de 18de eeuw de kerk.

Tussen wat groepjes huizen en enige boerderijen ligt het schilderachtige kerkhof met een klokkenstoel met schilddak, die er al voor 1723 stond. In veel Friese dorpen werden in de oorlogstijd door de bezetter de klokken gevorderd, in Mirns werd niet alleen de klok, maar ook de klokkenstoel oorlogsslachtoffer. Niet door de schuld van de bezetter, maar door een ongeluk van een neerstortende geallieerde Lancester bommenwerper. De klokkenstoel is in een lagere en zwaardere vorm herbouwd. Westelijk staat een eenvoudige middengangswoning op een erf met geschoren hagen, oostelijk een grote stelpboerderij met een trage dakhelling. Aan de Murnserdyk staat bovendien een woonhuis met neoclassicistische karaktertrekken. Bij de Wieldyk nabij de kust staat een kleine Amerikaanse windmotor uit omstreeks 1920. Recentelijk is er nabij de gemeentegrens van Gaasterlân en Nijefurd een omvangrijk buiten gebouwd in de vorm van een middeleeuwse stins, maar dan toch weer in vrij moderne uitdossing.

Voor de kust ligt westelijk het natuurgebied de Mokkebank. Het reservaat ontleent zijn naam aan de grote groepen meeuwen, ‘mokken’, die er broeden. Nu wordt de bank bezocht door andere vogelsoorten. Er is een pad naar een vogelkijkhut. Oostelijk strekt zich de soms tot ruim vijf meter opgestuwde hoge keileemrug van het Mirnser Klif uit, die achter het Rijsterbos ’s zomers zeer druk bezocht wordt. Daar bevindt zich dan ook een paviljoen. Mokkebank en klif worden beheerd door It Fryske Gea.

Moddergat is een klein dijkdorp dat als westelijke uitbreiding op het Westdongeradeelster gebied van het Oostdongeradeelster dorp Paesens is ontstaan. De dorpen worden gescheiden door het water de Paesens, oorspronkelijk een zeeslenk, die zuidwaarts om Oosternijkerk heen naar Dokkum loopt.

Moddergat kent net als het buurdorp Paesens een verleden als vissersdorp. Het bestaat uit twee buurten. Nabij de Paesens ligt De Kamp die aansluit op het buurdorp. Daar is in 1912 de gereformeerde kerk gebouwd, een eclectische zaalkerk met een omlijste ingangspartij en een houten dakruiter op de voorgevel. De Oere – wat de oever betekent – ligt verder westelijk. Het is een gaaf bewaarde vissersnederzetting die na restauratie deels een museumfunctie kreeg. De meeste vissershuizen dateren uit de tweede helft van de 18de eeuw. Ze zijn gewoonlijk in gele baksteen tot één laag opgemetseld en voorzien van een hoge kap die aan de zijde waar de bedsteden kwamen even doorschieten. In Visserspad 4 is de oorspronkelijke indeling bewaard gebleven met een schouw, een bedstedenwand en een betegelde kamer.

Op de zeedijk herinnert een monument aan de stormramp die in de nacht van 5 op 6 maart 1883 vrijwel de gehele vissersvloot van 22 schepen uit Moddergat wegvaagde. Daarbij vonden 83 vissers de dood. De visserij heeft zich nimmer kunnen herstellen. Toch bleef de zee de voornaamste bron van bestaan. Zeevarenden gingen in dienst bij reders die soms veraf woonden, tot Vlaardingen en Emden toe. Tussen de wereldoorlogen ging het in de Waddenzee en Lauwerszee ineens opvallend goed met de garnalen. De Moddergasters pasten zich aan. De garnalen waren niet voor menselijke consumptie, maar werden verwerkt tot eiwitrijk diervoer, puf. Om ze goed te drogen werd een coöperatie gesticht die in 1924 een garnalenfabriek ten westen buiten het dorp stichtte. ‘It grenaatfabryk’, een eenvoudig roodstenen schuur met golfplaten dak, is in 1930 nog uitgebreid. In het begin van de jaren veertig liep na een recordvangst in 1940 de opbrengst snel terug. In 1943 is de fabriek opgeheven.

Molkwerum heette eeuwenlang de Friese Doolhof; het is een archipeldorp en dat is nog te ervaren. De huizen stonden vroeger op eilandjes en ondanks dempingen is het beeld van weleer nog op te roepen, dankzij enkele tussen de huizen door lopende grachtjes. Deze kronkelende watertjes bepaalden de structuur en niet straten met netjes gerooide bebouwing.

Het dorp lag tussen waterpartijen, ten noorden lag de Zuiderzee, ten zuidwesten het uitgestrekte Staverse Meer, dat aan het begin van de 17de eeuw is drooggemalen. Hier woonden varensgasten die voor meestal Amsterdamse reders op vooral de Oostzee voeren. Van het maritieme verleden resteert niets meer. In tegenstelling tot andere stadjes en grote dorpen nabij de voormalige Zuiderzee, heeft Molkwerum niet een compacte structuur met dichte bebouwing, maar is het dorp transparant met allerlei doorkijkjes. Nog steeds lijken de meeste huizen kriskras door elkaar te staan: ze roepen een sfeer op van een bekoorlijke eenvoud. Het voormalige rechthuis, Hellingstrjitte 8, uit 1697 is een hoogtepunt. Het erfgoed van het dorp wordt onder de aandacht gebracht in het bakkerswinkeltje naast de Molkwerumer koekfabriek. De winkel is nostalgisch ingericht.

De hervormde kerk is in 1850 gebouwd en de zadeldaktoren is uit 1799. De kerk bezit een oude koperen doopbekkenhouder en drie koperen kronen, waarvan de oudste uit het einde van de 16de eeuw dateert. De tweede uit 1648 bezit schildjes met klederdracht en de derde is in de 18de eeuw vervaardigd.

Molkwerums bloeiperiode viel tussen het midden van de 16de en het einde van de 17de eeuw. Nadat de koopvaardij op de Oostzeelanden stagneerde, schakelden de Molkwerumer schippers over op de visserij. De Staverse jollen konden in de baai voor de kust worden afgemeerd. Het Wijd, met een kom bij de sluis in de zeedijk, zorgde voor een waterverbinding. Die is nog maar net te herkennen; het haventje is in de jaren zestig grotendeels gedempt en de sluis gesloopt. Alleen de sluiswachterwoning en de natuurstenen trap over de dijk zijn behouden gebleven.

Mûnein is een streekdorp dat tot 1948 bij Oentsjerk hoorde en toen de status van zelfstandig dorp kreeg. Het dorp bestaat uit buurten aan weerszijden van verschillende wegen en paden die langs de Dr. Kijlstraweg hier en daar verdichtingen kennen en bij de kruising met de Jelte Binneswei tot een soort dorpskom zijn gevormd.

Het dorp heeft zijn naam te danken aan een molen die helemaal in het oosten, tegen de grens met Dantumadeel stond. Op de grietenijkaart van Tytsjerksteradiel in de Schotanusatlas staat de molen aangegeven, vlakbij het meertje De Zwarte Broek dat toen veel uitgestrekter was dan tegenwoordig. Op de kaart in de Eekhoff-atlas is de molen verdwenen. Het dorp had toen geen hoogtepunt meer, want het heeft nooit een kerk gehad.

Pas omstreeks 1900 kwam er, en nu aan de zuidoostelijke marge van het dorp, weer een hoogtepunt: de vlasfabriek met een flinke schoorsteenpijp, door de filantroop Th.M.Th. van Welderen baron Rengers gesticht voor de werkgelegenheid. Het niet meer in bedrijf zijnde complex is met zorg van gele steen gebouwd. Het hoogste, onder een dubbel zadeldak gevatte gedeelte is gedekt met Friese gegolfde pannen die om en om grijs gesmoord en oranjerood zijn. Het levert een decoratief beeld op. Daarachter strekt zich een lagere vleugel uit waardoor een mooie spanning tussen verticale en horizontale elementen is ontstaan.

De meeste bebouwing is ingetogen, al staan er in en bij het dorp ook enkele flinke boerderijen, zoals die uit 1880 aan de Kaetsjemuoiwei 28. Op nummer 37 staat een huis uit 1751 dat gedeeltelijk van kloostermoppen is gebouwd. De in 1905 opgerichte ‘Vereeniging tot verbetering van de volkshuisvesting in de dorpen Giekerk, Oenkerk en Oudkerk’ bouwde in 1907 en 1908 aan de Kaetsjemuoiwei en Dr. Kijlstraweg vier dubbele arbeiderswoningen, de vroegste woningwetwoningen op het platteland van Friesland. Ze staan er nog steeds, maar zijn tot vier woningen samengevoegd. Meteen na de Tweede Wereldoorlog is aan de Dr. Kijlstraweg een fraaie rij volkswoningen gebouwd in de traditionalistische trant van de Delftse School.

Munnekeburen is een streekdorp dat waarschijnlijk in de late Middeleeuwen aan de Padsloot is ontstaan. Vanaf het zuiden, vanaf Spanga, liep de Padsloot in een boog door de westelijke hoek van Weststellingwerf om ook de dorpen Scherpenzeel, Munnekeburen en een deel van Oldelamer te ontsluiten. Naast de sloot liep een voetpad. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de bebouwing van het streekdorp bij deze sloot aangegeven, terwijl aan de even westelijker gelegen weg, de Grindweg die nu de voornaamste verkeersverbinding vormt, bijna nog geen bebouwing staat.

De Tegenwoordige Staat van Friesland wist in 1788 niet veel te melden, wel dat aan de Grindweg al wat meer bebouwing is ontstaan: ‘dit Dorpje, ten Noorden van ’t voorige Scherpenzeel, op dezelfde wyze gelegen, heeft ook eene Kerk, met een klein spitsje; zynde de huizen gebouwd aan denzelfden rydweg, waar aan ook de twee voorgaande Dorpen liggen, als mede aan de vaart, de Padsloot genaamd, die van Spangen, voorby Scherpenzeel, hier door loopt, tot aan den Weerdyk.’

Het dorp heeft in 1825 veel schade ondervonden van de stormvloed. Huizen werden vernield en de kerk stond op instorten. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is nog nauwelijks te zien dat het dorp zich van de Bandsloot naar de Grindweg aan het verplaatsen was. Deze twee dorpsassen kwamen bij de kerk dichtbij elkaar en daar was al enige verdichting in de bebouwing ontstaan. Gedurende de 19de eeuw bood naast landbouw de vervening veel werk en dat is op de kaart met de vergraven landen te zien.

De aardig gedetailleerde, driezijdig gesloten kerk uit 1806 heeft een houten geveltoren. Het gebouw is in 1860 ingrijpend verbouwd. Munnekeburen is nog steeds een karakteristiek streekdorp met vrij dichte lintbebouwing. Door het kronkelige beloop van de Grindweg en de niet consequent aangehouden rooilijnen levert dit levendige dorpsgezichten op. De bebouwing aan de oudere as van de Padsloot is veel losser.

Munnekezijl is een komdorp, dat in de late Middeleeuwen is ontstaan bij de in 1476, door de cisterciënzer monniken van Gerkesklooster geslagen sluis in de Lauwers die het door hen ingedijkte land moest beschermen. De sluis is een paar keer verlegd en vernieuwd. Er is aan het einde van de 16de eeuw een verdedigingsschans aangelegd. De bouw van de huidige sluis in 1741 vormde een onderdeel in de verbetering van het Zijldiep en Munnekezijlsterried. In de jaren 1874/’77 is de dijk van Nitterhoek en Zoutkamp aangelegd en zo werden de dijken bij Munnekezijl slaperdijken en had de sluis geen zeekerende functie meer.

In 1882 werd iets oostelijker ter bevordering van de afwatering een stroomkanaal gegraven en een grote spuisluis aangelegd. Deze indrukwekkende sluis bestaat uit elf afsluitbare stroomgaten en aan de buitenzijde een van steunberen voorziene hoge keermuur. Aan de binnenzijde is een brug over de stroomgaten gelegd.

De nederzetting die zich ten westen van de sluis ontwikkelde is, ondanks dat er in 1665 al een kerk werd gesticht, lang een buurschap onder Burum gebleven. De kerk is in 1899 vernieuwd in een min of meer neorenaissancestijl naar ontwerp van de in deze streek zeer actieve architect H.A. Zondag. Het is een zaalkerk met een sierlijk toegangsportaal en een opengewerkt houten torentje op de voorgevel dat nog uit een verbouwing van 1856 dateert.

De gereformeerden lieten in 1913/’14 een naar verhouding flinke kerk bouwen naar ontwerp van architect Egbert Reitsma. Ook dit is een zaalkerk maar deze heeft een uit de voorgevel gebouwde toren die met flankerende ruimten een aardige frontpartij vormen.

Een derde bouwwerk dat het dorp silhouet verschaft is de Munnekezijlstermolen die ook wel ‘Rust Roest’ wordt genoemd. Het is een met riet gedekte achtkante stellingmolen op een stenen onderbouw uit 1856. Hij is als pelmolen gebouwd maar nu als korenmolen in gebruik. Aan de randen en in de buurt van het dorp zijn veel monumentale boerderijen te vinden.

Nes is van oorsprong een agrarisch terpdorp aan de noordelijke oever van de Boarn en later aan de daar gelegde Leppedyk. Naar het noorden loopt de Nesser Zijlroede richting de boerenbuurschappen Bokkum en Birstum, een waterloop die met een paar naamswisselingen verbinding heeft met het Pikmeer bij Grou. Het is een waterverbinding die in tegenwoordige ’s zomers druk bevaren wordt door watertoeristen. Bij de twee bruggen van Nes is het dan een drukte van belang.

Nes bestaat uit enkele waterbuurtjes langs de Boarn, aan weerszijden van de bruggen, waarvan die aan de noordwestzijde uit een vriendelijke reeks brede burgerwoningen bestaat. Aan de zuidelijke oever is er aanzienlijk meer bebouwing, maar het is niet duidelijk of deze bij het naar het oosten uitgebreide Akkrum gerekend moet worden of bij Nes. Verder bestaat het dorp uit een oud kerkhof en een moderne watertoren.

Het dorp heeft een kerk gehad met een zadeldaktoren, maar die is al in de 17de eeuw gesloopt en er is geen nieuwe voor in de plaats gekomen. Eerder is op deze plek in 1228 een klooster, een commanderij van de Duitse orde van Sint-Jan, gesticht die in de omgeving veel kerkelijk gezag verwierf. Het klooster is tijdens de Hervorming opgeheven. Het sfeervolle, hooggelegen kerkhof bewaart de herinnering aan de kerk. Er staat nu een klokkenstoel met helmdak waarin een in 1950 door de gebroeders Van Bergen gegoten klok hangt.

In 1956 kreeg Nes een opvallende watertoren. Het waterleidingnet was na de oorlog dusdanig uitgebreid dat het noodzakelijk was om hier (en in Sint-Jacobiparochie) een toren te bouwen. De door jhr. Ir. A.P. Wesselman van Helmond ontworpen toren is 37 meter hoog en hij kreeg op een gecanneleerde slanke romp een ronde doos van beton met een reservoir voor 515 kubieke meter water. Ten noorden van de Boarn en ten westen van de Nesser Zijlroede is recent de waterwijk Boarnstee ontwikkeld die bij Nes wordt gerekend. Hierdoor is het inwonertal in korte tijd is verviervoudigd.

Nes is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan. Het heeft een niet zeer hoge terp en een rechthoekige structuur. De oude bebouwde kom wordt omvat door een rechthoek van straten en de kerk is er centraal in geplaatst. Nes werd ontsloten door de Nesser Opvaart die in zuidwestelijke richting naar de Paesens is gegraven. Er is een aantal paden over de terp gerooid die elkaar niet precies haaks kruisen en aan die paden en het wegenvierkant is de bebouwing geleidelijk verdicht, wat een zeer gevarieerd beeld heeft opgeleverd. Vooral aan de Middenstraat en aan een zijde van de Foarstrjitte staan fraaie huizen uit de 18de en 19de eeuw. Foarstrjitte 21 laat zelfs Jugendstil details zien.

Vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw is aan de uitvalswegen enige lintbebouwing gegroeid, in noordwestelijke richting vooral met flinke boerderijen. Ook verder van het dorp liggen op het dorpsgebied monumentale boerderijen waar voornamelijk tuinbouw wordt bedreven. De 20ste-eeuwse woningbouw heeft vooral binnen of aan het wegenvierkant plaatsgevonden, recent ook ten koste van het verlies van oude woningen. Bovendien is er aan de noordzijde tot en met de Noarderwei een bescheiden dorpsuitbreiding gekomen.

Bij de zuidwestelijke hoek is in 1925 aan de Wiesterwei de door Ane Nauta in expressionistische trant ontworpen gereformeerde kerk gebouwd. Het is een kruiskerk met een dakruiter. De hervormde dorpskerk was in de Middeleeuwen toegewijd aan Johannes de Evangelist. Het is een van kloostermoppen gebouwde eenbeukige, romaanse kerk die uit het einde van de 12de eeuw dateert. De oostelijke torenmuur is het oudst; wellicht is het een overblijfsel van een westwerk, daar werd aan de ene zijde de toren gebouwd en aan de andere kant het kerkschip. Het vierzijdig gesloten koor dat met lisenen, een rondboogfries en een tandlijst is versierd, is in het midden van de 13de eeuw tot stand gekomen. Het interieur pronkt met een in 1775 vervaardigde preekstoel in rococovormen: waarschijnlijk het werk van Yge Rintjes.

Niawier is een terpdorp dat net als andere niet zeer oude terpdorpen in Dongeradeel, zoals Engwierum en Nes, een rechthoekige structuur bezit, maar in vergelijking met die andere is de terp hier toch wat hoger.

Niawier is in de vroege Middeleeuwen ontstaan. De Niawierster Opvaart die om het kloosterterrein van Sion (gesticht omstreeks 1100) richting de Paesens liep, zorgde voor de ontsluiting over het water. De Tegenwoordige Staat van Friesland is beknopt: Niawier ‘heeft eene kerk met een spits kloktorentje, en bevat 20 stemdraagende plaatsen. Onder dit dorp behooren de buurten Lutkewier en Berghuizen, gelyk ook Sion, weleer een Vrouwen Klooster van de Cistertienser orde, gesproten uit het Klaarkamster Klooster, en afgebroken in den jaare 1580; ’t zelve heeft ook eene vaart naar de Paezens, en ligt dus wel ter reed en vaart.’

Het kloosterterrein is nog te herkennen: vanaf de dorpskom loopt de thans met woningen bebouwde Singel om de zuidelijke marge van het gebied heen. Lutkewier is een groep boerderijen nabij Wetsens; Berghuizen is een nog kleinere agrarische nederzetting ten noorden bij de Paesens. Bebouwing heeft vooral plaatsgevonden om het wegenvierkant om de terp en op de paden die over de terp zijn gerooid. Nagenoeg in het midden bestaat nog een open graskamp dat voorheen voor het kaatsen werd gebruikt. Ten oosten daarvan is de gereformeerde kerk opgetrokken, een relatief ruime zaalkerk. De naoorlogse woningbouw heeft niet alleen aan de Singel, buiten de dorpskern plaatsgevonden, maar gedurende de laatste decennia ook op en aan de rand van de terp.

De dorpskerk staat niet in het midden maar aan de oostelijke rand van de terp. Zij is in 1668 gebouwd van kloostermoppen van de voorgangster. Boven de ingangspoort is een stichtingssteen aangebracht. Het is een eenbeukig kerkje met een driezijdig gesloten koor en een westelijke gevel die in 1811 is hersteld. Bij die gelegenheid is een houten met leien bekleed torentje met een ingesnoerd spitsje op de gevel geplaatst.

Nieuwebildtdijk is een streek die eigenlijk de status van dorp niet bezit maar grotendeels bij Oude Bildtzijl wordt gerekend. Het is de tweede dijk die in 1600 het nieuw aangeslibde land van Het Bildt ging beschermen. Met daarop in het oosten aansluitend de Koedijk voor het Nieuw Monnikebildt in Ferwerderadiel.

De dijk strekt zich uit over een breedte van zes en een halve kilometer tussen Zwarte Haan in het westen en Nieuwebildtzijl in het oosten. Recht ten noorden van Oudebildtzijl werd een uitwateringssluis gelegd, de Nieuwebildtzijl, die door opslibbing van de pollen niet meer werkte en in 1655 werd opgegeven. Deze Oudeen Nieuwe-Bildtpollen werden in 1715 en 1754 ingedijkt waardoor de Nieuwebildtdijk slaperdijk werd. Desondanks zijn er in 1717 en 1825 nog dijkdoorbraken geweest. De Nieuwebildtdijk kon zich, nadat ze in ruste was gegaan, net als de Oudebildtdijk tot woonstreek ontwikkelen. De nieuwe dijk werd veel minder dicht bebouwd. De losse bebouwing kwam met enkele concentraties tussen Nieuwebildtzijl en de Schuringaweg. Nabij deze driesprong werd het Dijks- of Contributiehuis van de pollen gebouwd en net even oostelijker werd de buurt, met een lagere school, niet zonder humor Stad Niks genoemd: een benaming die nog steeds in gebruik is. Helemaal in het westen ligt nog een buurtje bij Zwarte Haan.

Er kwam over een lengte van ruim vier kilometer bebouwing. Aan de Oudebildtdijk is dat inclusief de Westhoek elf kilometer. Dat gebeurde op dezelfde wijze als bij de oude dijk. Wat betekende dat tegen de buitendijkse zijde de arbeiderswoningen konden worden gebouwd en aan de binnendijkse zijde in het land de boerderijen. Deze vaak monumentale boerderijen lijken vanaf de dijk majestueus.

Ongeveer een halve kilometer ten westen van Nieuwebildtzijl staat een van de opmerkelijkste: een oude boerderij met een voorhuis met een gestucte voorgevel en daarop geschilderd twee imitatie vensters met zandloperluiken en een groot wapen van ’t Bildt erop met het wimpelopschrift ‘Aren út Skelpen’. De langhuisschuur steekt maar net boven het hoge voorhuis uit.

Haskerdijken (nabij Nieuwebrug) is een streekdorp dat is ontstaan in de buurt van het klooster Maria’s Rozendal of het Haskerconvent, dat omstreeks 1235 is gesticht op de plaats waar de vrome kluizenaar Dodo zijn kluis had. Op de grietenijkaart van 1718 staat langs de kronkelige Hasker Dijken verspreide bebouwing van vooral boerderijen. De meeste staan in het noorden. In het midden zijn de kapel van het convent en enkele boerderijen afgebeeld. Een strak aangelegde dijk ligt naast de oude kronkeldijk.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland dat het dorp bestond uit een weids grondgebied maar dat er maar weinig huizen stonden: ‘Naar dit Dorp is dat gedeelte van den rydweg genaamd, ’t welk van Akkrum naar ’t Heerenveen, door deeze Grieteny, loopt: deeze weg, eertyds zeer bogtig en een groot gedeelte van ’t jaar onbruikbaar zynde, werd in 1716, door den Heere Grietman Jr. P.F. Vegilin van Claerbergen verbeterd, en verder Westwaards gelegd, onder den naam van de Nieuwe Hasker Dyken.’ De nieuwe rechte dijk kreeg naast de functie van waterkering die van verbindingsweg en hij werd in 1826 grotendeels gebruikt om er een deel van de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle over aan te leggen.

Het dorp bestaat nu uit een paar buurten van verschillende aard. Helemaal in het noorden ligt een streek van grote en soms monumentale boerderijen langs de oude Rijksstraatweg en de Sminiaweg.

In het midden ligt bij de brug en de fly-over van de autosnelweg over de Nieuwe Pompsloot, de Kapellewei. De weg voert naar het licht verhoogde kerkhof met de hervormde kerk die in 1818 is gebouwd op de plaats van de kloosterkapel van het convent. Het is een zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en een geveltorentje.

Zuidelijker is een buurt gevormd bij een sluis en een nieuwe brug in de vaart die naar de Polder van het 4de en 5de Veendistrict leidt. Dat heeft de buurschap Nieuwebrug gevormd die voorheen tot Schoterland en de gemeente Heerenveen behoorde.

Nieuweschoot is een oud streekdorp dat thans ligt uitgestrekt langs de Rotstergaasterweg. Het is altijd vrij klein gebleven. Door het sterk naar het zuiden uitgebreide Heerenveen is het bijna de zuidelijke marge van deze plaats gaan uitmaken. Bovendien is de lintbebouwing, vooral in het oostelijke gedeelte, in de naoorlogse jaren verdicht. Toch heeft Nieuweschoot een landelijk karakter behouden, een karakter dat in westelijke richting puurder kan worden genoten. Het was ‘zeer vermaaklyk in de bouwlanden, en in het geboomte gelegen’ schreef de Tegenwoordige Staat van Friesland in 1788 en dat kan nog opgemerkt worden.

Aan de westzijde wordt het dorpsgebied begrensd door de Engelenvaart die in 1840 is gegraven om de Veenscheiding – het oostelijke verlengde van de Schoterlandse Compagnonsvaart – in verbinding te brengen met de Tsjonger. Voordat deze vaart werd gegraven liep de vrij dun bebouwde streek langs twee paden verder naar het westen door tot wat nu het oostelijke gedeelte van het langgerekte dorp Rotstergaast is.

De kerk is een laat-gotisch gebouw met steunberen en een driezijdig gesloten koor. Het gebouw is opgetrokken van rode kloostermoppen die kennelijk bij een vernieuwing herbruikt zijn. Er wordt verondersteld dat dit in de 15de eeuw is gebeurd, maar het zou ook later geweest kunnen zijn. In de zuidelijke gevel zit een dichtgezet spitsbogig lancetvenster, maar de gevels zijn nu geopend met rondbogige vensters. De voorgevel wordt eveneens gestut door beren en de geveltop is vermoedelijk in de 18de eeuw vernieuwd in kleine steen.

Op het kerkhof staat een kleine houten klokkenstoel met een zadeldak die een 15de-eeuwse luidklok herbergt. Kerk en klokkenstoel staan op een sfeervol, door bomen omzoomd kerkhof. Dat is in de 20ste eeuw uitgebreid tot een grote, goed onderhouden begraafplaats waar ook een crematorium aan is verbonden. In het westen van het dorp staat een aantal monumentale boerderijen. Zoals dicht bij de Engelenvaart een modeltype kop-hals-rompboerderij ‘Rikazathe’ uit omstreeks 1860 met molkenkelder, getoogd gesloten vensters en rondgesloten schuurdeuren en een heerlijk ingetogen erf.

Nijeberkoop is een streekdorp dat niet zo jong is dan de naam doet vermoeden. Het is als dochternederzetting van Oldeberkoop al ontstaan in de 13de eeuw. Het is een klein dorp gebleven en de inwoners hebben hun kerk niet in ere kunnen houden, zodat die in 1826 is afgebroken. In 1788 kon de Tegenwoordige Staat van Friesland met enkele zinnen volstaan: ‘Nieuwe- of Nyeberkoop, ten Oosten van ’t voorige Dorp Oldeberkoop, is tusschen de beide voornoemde rydwegen gelegen. Het Kerkje is hier zonder toren. De gelegenheid van dit Dorp tusschen de Kuinder en Linde is gelyk aan die van ’t voorige, en de grond van denzelfden aard; doch men vindt ’er minder Weid- en Hooiland.’

Deze beide wegen zijn de zuidelijke Binnenweg en de noordelijke Buitenweg. Ze heten nu de Bovenweg en de Oosterwoldseweg/Grindweg. De boerenlanderijen langs deze wegen strekken zich uit tot de oude rivieren de Linde in het zuiden en de Tsjonger – die in de Stellingwerven Kuinder wordt genoemd – in het noorden. In het midden van de 19de eeuw bestaat er volgens het kaartbeeld van de streek in de atlas van Eekhoff (1849) bijna nog geen bebouwing langs de Buitenweg en ook langs de Binnenweg is de bebouwing niet dicht. Aan een tussenpad, bereikbaar over de Lijkweg naar de begraafplaats waar ooit de kerk stond, waren ook een paar boerderijen te vinden. Aan de Bovenweg is in 1898 een school gebouwd – een voorganger in 1826 was opgeheven – die nog steeds bestaat, een tweeklassige school met een onderwijzerswoning.

Vanaf de Bovenweg kan de begraafplaats worden bereikt, waarop een klokkenstoel met zadeldak staat. In 1934 werd de Albardalaan verhard, waardoor de streek naar het noorden toe, richting Hoornsterzwaag, ontsloten werd. Tussen de Grindweg (Oosterwoldseweg) en de Bovenweg vormen wel paden, maar geen wegen, verbindingen. Aan de Bovenweg en op Egypte is voor de oorlog enige volkshuisvesting tot stand gekomen. Na de oorlog gebeurde dat aan de Bovenweg en de Oosteregge.

Nijega is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1718 is het een agrarische streek langs de Lijkweg, thans de Kommisjewei, tussen de akkers. De kerk stond helemaal aan de westzijde en daar lag in het westen de buurt De Wieren tussen de weilanden.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland dat het een kerk zonder toren had en: ‘dit is het eerste dorp, daar men, uit Tietjerksteradeel komende, doorrydt. Onder ’t zelve behooren eenige buurtjes van naame, als de Wieren naast aan de Kerk, de Middelbuuren, ten Zuiden naast aan de Hoogeweg gelegen, en nog verder zuidwaards, over dien weg, niet verre van het Gaaster Diept, Egbert Gaasten; waaromtrent het alles veengrond is. De overige huizen die tot dit dorp behooren, liggen langs de Lyk- en Hoogeweg, aan de bouwlanden en in ’t geboomte, ’t welk een aangenaam gezigt geeft.’ Ook de buurschap De Tike behoorde aanvankelijk onder Nijega en is later een zelfstandig dorp geworden.

De torenloze kerk had in elk geval een ouderdom die tot de 14de eeuw terugging, want de luidklok in de huidige kerk dateert van 1381. In 1877 wordt de ‘belangrijke vertimmering van de kerk op de Nijegaaster Hoek’ geadverteerd. Maar of dat ook is gebeurd onder leiding van de Drachtster architect D.D. Duursma, is de vraag. In 1893/’94 is een door dezelfde architect ontworpen nieuwe kerk tot stand gekomen. Een merkwaardige zaalkerk in een mengstijl van neoclassicisme en neorenaissance. Het schip is uitwendig gestukadoord en op de hoeken staan spitsjes. Het front met ingebouwde toren is in schoon werk uitgevoerd. De toren met ingesnoerde naaldspits is verlevendigd met gepaarde rondboogvensters en galmgaten die sierlijk omrand zijn.

Tegenover de kerk is een soort plein gevormd waar enkele woningen en het café op zijn gericht, even noordelijker staat een voormalig tolhuis van omstreeks 1890. Aan de Kommisjewei staat een verscheidenheid aan woningen en (soms monumentale) boerderijen.

Nijeholtpade is een streekdorp, in de late Middeleeuwen ontstaan aan de weg van Wolvega naar Oosterwolde. De vrij losse lintbebouwing langs de Binnenweg (thans Hoofdweg) is op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 weergegeven. Door de knik in de Hoofdweg, terwijl de Binnenweg doorloopt en door de positie van de kerk nabij de Bovenweg (ook wel Buitenweg en thans Stellingenweg), is een wegenkruis ontstaan en werd het dorpsgezicht gevarieerder dan dat van omliggende dorpen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘het Oostelykste der Dorpen aan de Noordkant van de Linde, strekt zich met zyne landeryen Noordwaards uit tot aan de Kuinder, en zuidwaards tot aan de Linde. De Kerk deezes Dorps heeft een spits torentje, waarin twee klokken hangen: dezelve staat aan het einde van den Middelweg, die by Wolvega begint, en, by deeze Kerk in den Buitenweg eindigt. … Daaromtrent liggen de huizen zeer aangenaam in het geboomte en de bouwlanden. Nergens vindt men in deeze Grieteny meer Houtgewas, dan in dit en in ’t naastvolgende Dorp, waarop ook jaarlyks hier veel brandhout wordt gemaakt, en alomme verzonden …. Weleer was hier een sterk gemuurd gebouw, uit eene graft opgetrokken en Friesburg genaamd … hebbende dat gebouw toebehoord aan den Saxischen Grietman Lykle Eblens, gesprooten uit het voortreffelyk geslagt … ’t welk namaals den naam van Lyklama à Nyeholt heeft aangenomen.’

Op de kaart uit 1850 in de atlas van Eekhoff is te zien dat het dorp toen nog een bescheiden omvang had. En dat terwijl het de stamplaats was van het Lycklama à Nijeholt-geslacht, dat lange tijd belangrijke bestuurlijke functies in Weststellingwerf en andere grietenijen bekleedde.

De laat-gotische, aan Sint-Nicolaas gewijde kerk heeft een driezijdig gesloten koor en een aardig ritme aan spitsboogvensters tussen steunberen. De slanke toren met naaldspits heeft oorspronkelijk aan de voet grote spitsbogige openingen gehad, maar die zijn dichtgezet. Tegen de westelijke muur is een overhoekse steunbeer geplaatst. De toren draagt twee klokken, één van Willem Wegewaert uit 1598 en de andere van Gheraert Koster uit 1611.

Nijeholtwolde is een klein streekdorp van niet grote ouderdom dat aan de zuidzijde van de oude Weerdijk is ontstaan. Deze Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus. Hij slingerde zich door het westen en noorden van de grietenij, komende uit het zuiden bij Oldetrijne. Dan ging hij met een bocht door Oldelamer en Nijelamer en met twee haakse bochten nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde weer een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard.

Op de kaart is Nijeholtwolde een vrij dichtbebouwde streek met de kerk in het midden. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 genoteerd: ‘onder dit Dorp, wiens Kerk al voor veele jaaren is afgebroken, en waarvan nu maar alleen het Kerkhof met een Klok en Klokhuis overig is, behooren, binnen den Weerdyk, verscheiden bouwlanden, hoewel van een’ veenigen aard. Weleer werd hier in de buitenlanden naar de Kuinder toe, een soort van turf gegraaven, de Holtwolder Akkerturf genaamd, die voor de beste der geheele Provincie gehouden werd; dan hoewel men hier nog al zeer goede turf graaft, is nochthans de Akkerturf niet meer in weezen. Door dit Dorp … loopt de weg van Schooterbrug naar Wolvega.’

Het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa meldde in het midden van de 19de eeuw nog dat het dorp vanouds zeer rijk aan bosschages was en: ‘Bij den watervloed van Februarij 1825 was dit dorp als in eene bouwval herschapen. Vele huizen waren ingestort of weggedreven, zoo dat men hunne standplaats niet meer herkennen kon. Een vijftal menschen en bijna al het vee kwam hierbij om.’

Tegenwoordig is het vooral een achter de autosnelweg en spoorweg wat geïsoleerd geraakte agrarische streek met enige huizen bij de driesprong van de Heirweg. Noordelijker ligt het kerkhof met een in 1973 herstelde houten klokkenstoel met helmdak waarin een klok hangt die in 1788 is gegoten door Christiaan en Jan Seest.

Nijelamer is een agrarisch streekdorp dat in de late Middeleeuwen aan de zuidzijde van de oude Weerdijk is ontstaan. Deze Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 en slingerde zich door het westen en noorden van Weststellingwerf. Hij kwam uit het zuiden bij Oldetrijne en ging met een bocht door Oldelamer en Nijelamer en met twee haakse bochten nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde weer een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘een Dorp van maatigen omtrek … ten Noordoosten van ’t voorige Oldelamer, aan denzelfden rydweg of Weerdyk gelegen. Door den zwaaren stormwind van den 12 December 1747, stortte hier een gedeelte der Kerk in, die daarna voorts geheel is afgebroken. Weleer werd hier zeer veel turf gegraaven, en thans nog eenige, loopende de turf Wyken alle uit in de Kuinder. Ook loopt door dit Dorp de Schipsloot van en naar Wolvega.’

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 zijn de sporen van de veengraverij te zien. Het gebied ten noordoosten van de Schipsloot is een van de laatste in cultuur gebrachte verveende gebieden van Friesland: De Ontginning die deels ook onder Nijeholtwolde gerekend wordt. Daar ontwierp architect Gerben Bergsma in 1928 een gemaal aan de Schipsloot in expressionistisch-zakelijke stijl en hij zorgde ook voor het ontwerp van de flinke reeks boerderijen in gevarieerde typen langs de randen en in het midden van de nieuwe veenpolder.

De oude streek is vrij los bebouwd; de meeste grote boerderijen staan niet aan de weg maar in het land, met een eigen opreed. Langs de Hoofdweg en Schipslootweg staan maar weinig huizen. Op de plaats van de ingestorte kerk ligt het ruime kerkhof, voorzien van een flinke zoom van struiken en bomen. De klokkenstoel met helmdak is oorspronkelijk uit 1795, maar werd enkele malen vernieuwd. De klok is in 1599 door Willem Wegewaert gegoten.

Nijemirdum is een streekdorp dat op de rand van dezelfde zandrug als Oudemirdum is ontstaan, vermoedelijk omstreeks 1200. De streek ligt aan de rand van de rug aan de oude landweg van Stavoren en Sloten. Het dorpsgebied van Nijemirdum vertoont landschappelijk een opmerkelijke variatie. Ten zuidwesten staat een reeks boerderijen aan deze weg die hun landerijen in de lage Hoitebuorsterpolder hebben. Aan de andere, oostelijke zijde van het dorp liggen op de tamelijk hoge, zuidoostelijke flank van Gaasterland de Heaburgen.

De boerenstreek loopt ten zuiden om enige jonge bospercelen van de Rietpollen heen en ligt vlak achter de vroegere Zuiderzeedijk. Onder de opmerkelijke collectie boerderijen zit onder meer een winkelhaakachtig model. ‘De Groninger’ laat inderdaad zo’n typisch Gronings, hoog opgetrokken voorhuis zien. De boerderijen rijzen robuust op uit het weidse land. Ten noorden van Nijemirdum lopen de Hege Bouwen waar naast het boerenbedrijf ook andere bedrijvigheid is ontwikkeld. Nog noordelijker ligt de nu beboste Nijemirdumerheide en het oudere Lycklamabosch.

De buurt bij de kerk heeft volgens verschillende bronnen in de 16de en 17de eeuw flink wat bebouwing gekend: er schijnen nogal wat stinzen in het dorp en de omgeving te hebben gestaan. Aan het einde van de 18de eeuw blijkt veel bebouwing verdwenen te zijn en op de kaart van Gaasterland van 1854 is het er een kale boel. De kerktoren staat helemaal alleen. Vanaf het einde van de 19de eeuw is daar weer gebouwd, wat zich in de 20ste eeuw heeft voortgezet. Nu is er met ook naoorlogse bebouwing weer een echte buurt gevormd.

Bij een flauwe bocht staat op het oude, door zwaar geboomte omzoomde kerkhof een hoge, eenzame bakstenen toren. Oorspronkelijk hoorde die bij de aan het einde van de 18de eeuw gesloopte, middeleeuwse dorpskerk. De gotische toren dateert uit ongeveer 1370 en is omstreeks 1500 nog eens verhoogd. De toren heeft een vrij laag tentdak. De hervormde kerk is thans ondergebracht in de verbouwde, in 1899 tot stand gekomen openbare school.

Nijetrijne is een streekdorp van niet zeer grote ouderdom en een zeer dunne bebouwing. Het is gelegen tussen in de 19de eeuw voor de turfwinning vergraven landerijen wat het natuurreservaat de Rottige Meenthe heeft opgeleverd. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 blijkt er in het lage land slechts een handjevol boerderijen en huizen te staan, alle met een opvaart naar de Scheen. Aan de zuidzijde van de streek loopt de (Binnen)weg van Schoterzijl naar Wolvega.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘het kleinste Dorp der Grieteny …. De Kerk had eertyds een spits torentje; doch in ’t jaar 1750 is de geheele Kerk, bouwvallig zynde, weggebroken, en niets daarvan overgelaaten, dan een ringmuur, binnen welken de Lyken begraaven worden. De landeryen van dit Dorp loopen, gelyk die van het voorgaande, van de Scheen Zuidwaards tot aan de Linde.’

Op de kaart in de Eekhoff-atlas staat het vervallen kerkhof en is een nieuwe weg, zuidelijker dan de Binnenweg, de latere Pieter Stuyvesantweg van Slijkenburg naar Wolvega aangegeven. Daarheen verplaatste de bebouwing zich en ook het bescheiden hervormde kerkje, thans Maranathakerk, is daar in 1919 gebouwd. In het waterrijke dorpsgebied zijn voorzieningen te vinden om de waterstanden te kunnen beheersen. In het noorden staan aan de Veendijk twee poldermolens met molenaarshuizen, De Rietvink en De Reiger. Daar ligt ook de in 1914 aangelegde Scheenesluis met een houten draaibrug, waar een sluiswachterswoning, een café en een scheepshelling bij staan.

Aan de zuidelijke uitmonding van de in 1748 gegraven Jonkers- of Helomavaart ligt op de grens van de Beneden- en Bovenlinde een driewegsluis, een sluis om de drie verschillende waterniveau’s te kunnen passeren. De sluis is oorspronkelijk uit 1775, maar is in 1927 vernieuwd. Met een wachterswoning en een voormalig winkelhuis wordt een belangwekkend waterstaatkundig ensemble gevormd, dat na aanleg van een nieuwe Mr. H.P. Linthorst Homansluis in 1973 maar ternauwernood van de ondergang is gered.

Het komdorp Nijland is het enige dorp dat in het drooggevallen en afgedamde zuidwestelijk deel van de Middelzee op een kruispunt van wegen is gesticht. Waarschijnlijk is dat in de 13de eeuw gebeurd, maar er zijn ook vermoedens dat de dorpsvorming al vóór 1100 plaatsvond.

De kern van het dorp ligt ten noorden van de weg Sneek-Bolsward die vanaf de 19de eeuw bepalend is geweest voor de ontwikkelingen van het dorp. Daardoor wekt Nijland tegenwoordig de indruk van een wegdorp. Bij het kruispunt staat de markante dorpsherberg die in de periode van de ontsluiting van het platteland door het spoor ook tramhalte werd. In 1882 reed tussen Sneek en Bolsward de eerste stoomtram van Friesland, een lijn die het ongeveer een halve eeuw uithield. Ten noorden van de hoofdverkeersroute door het dorp, de Tramstraat, ligt de eigenlijke dorpskom rondom het omgrachte kerkhof met rijzige kerk en toren. Aan de westzijde staat in een ruime tuin de witgepleisterde pastorie, die achter het pleister een hoge ouderdom verstopt. Noordelijker het vicarishuis dat in het muurwerk nog middeleeuws materiaal bevat. Aan noordzijde staat de oude pastorieboerderij. Aan het oostelijke gedeelte van de kerkgracht en de daarop uitkomende kleine straatjes en steegjes is de oudste, maar vaak sterk vernieuwde bebouwing te vinden. En zuidelijk een half open, gevarieerde bebouwingsstrook, waarin een statige kop-hals-rompboerderij opvalt. Al deze verschillend geaarde elementen in de dorpsbebouwing worden op een prachtige wijze bijeengehouden door het ruime, ovale kerkhofeiland.

Er is in de 13de eeuw een eerste godshuis gesticht, maar de laat-gotische dorpskerk dateert uit het begin van de 16de eeuw. In de noordmuur zijn nog stukken van de oude kerk verwerkt. Bovendien is het gemêleerd gele en rode moppenmateriaal bij de herbouw herbruikt wat levendig muurwerk heeft opgeleverd. De regelmatige afwisseling van grote spitsboogvensters en steunberen biedt een karakteristiek laatgotisch metrum. De forse toren met achtzijdige spits is een keer verhoogd. De klokken liften mee en er kwam een tweede reeks galmgaten.

Noardburgum is een jong heidedorp dat vanaf het midden van de 19de eeuw, toen de heide werd ontgonnen, in een aantal streken is ontstaan.

De Bergumerheide werd ontgonnen op initiatief van dr. Nicolaas Ypeij die door het huwelijk met Baudina Looxma niet alleen in het bezit kwam van Vijversburg bij Ryptsjerk, maar ook van uitgestrekte heidevelden ten oosten daarvan. Ypeij ontwikkelde een particuliere wijze van werkverschaffing, waarmee het park bij zijn buiten werd aangelegd, maar ook de heidevelden in cultuur werden gebracht en boerderijen gesticht. Ypeij zorgde op een regenteske wijze voor het geestelijke welzijn van de arbeiders op ‘De Heide’ door initiatieven te nemen voor een kerk, een school en een armenhuis.

Ten westen van het dorp ligt de Ypeij-boerderij, ‘Veldlust’. Aan de voorzijde van de stelpboerderij zijn de vensters dichtgemetseld, maar er zitten wel vertellende gevelstenen in. De ene vermeldt dat de eerste steen door de zoon van dr. Ypeij, de 16-jarige Age Looxma Ypeij is gelegd op 3 april 1850. De andere geeft te lezen: ‘Gedenksteen ter eere van het bezoek van Z.M. den Koning, Willem III aan de boerderij en ontgonnene gronden, Veldlust en Klein Veldlust genaamd; op den 22sten April 1852: zijnde bij die gelegenheid de eigenaar, Dr. N: IJpeij, door Z.M. benoemd tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw.’

Aan de Rijksstraatweg is in 1850 de kerk gesticht. De eerste steen is ook hier gelegd door Age Looxma Ypeij. Het is een rechtgesloten zaalkerk met spitsboogvensters maar verder met een neoclassicistische aankleding, vooral bij de ingangspartij. Op het dak staat een dakruiter met koepeldakje. Op het kerkhof ligt het graf van ds. Thoden van Velsen die voor Ypeij de jonge gemeenschap vormde en mede-initiatiefnemer tot de kerkbouw was. Het catechisatielokaal is in 1895 gebouwd in de chaletstijl. De kloeke pastorie is in 1849 ontworpen door Architect A. van Riesen. Kerk en pastorie liggen in een ruime tuin met oud geboomte.

Er tegenover is in 1843 het armenhuis gesticht, een gebouw van een enkele laag en van twee lange beuken, waarin thans een klompenmakerij en –museum is gevestigd. Daar staat ook de voormalige naai- en breischool van de ‘Ypeijstichting’, waarvan Age Looxma Ypeij in 1873 opnieuw de eerste steen legde. Aan de Rijksstraatweg staan de twee scholen, beide middengangscholen met vier klassen, gebouwd in 1922. De ene is openbaar, de andere christelijk.

Ten zuiden van de Rijksstraatweg werd in de jaren twintig een complex voor de waterwinning gesticht. Het gebouw werd kort voor de oorlog naar ontwerp van ir. J.J.M. Vegter verbouwd. Een nieuwe verbouwing en uitbreiding werd in de jaren vijftig door de eigen bouwkundige dienst uitgevoerd, waarbij jhr. ir. A.P. Wesselman van Helmond uit Nijmegen de architectuur verzorgde. In 1958 kwamen die gebouwen met pompenhallen, een bedieningshal, werkplaatsen en kantoorruimten gereed. Het geheel is 85 meter lang en 20 meter breed en heeft een verticale geleding van fraaie gemetselde gecanneleerde lisenen met vensterstroken ertussen. Het ernaast staande filtergebouw heeft op de begane grond een soort lamellenwand, maar hoger is het gesloten met perforaties van kleine vensters. Om de reactoren van de onthardingsinstallatie is in 1984 naar ontwerp van J.G.C. Vegter een streng en toch levendig ingevuld betonnen skelet opgetrokken.

De buurschappen van ‘De Heide’ groeiden geleidelijk naar elkaar toe en zijn in 1930 tot het dorp Noardburgum samengevoegd. Na de oorlog is de groei doorgegaan, te beginnen in 1949 met levendig geplaatste, flinke rijen van met totaal twintig arbeiderswoningen aan de Zevenhuisterweg. Deze woningen van de woningstichting hebben hun voorgangers in de woningen aan de Veldmanweg uit 1939. Noardburgum is nu een flink dorp dat voornamelijk ten noorden van de Rijksstraatweg is gelegen. Op de kruising van de Zevenhuisterweg met het Marijkepaed en het Abe Brouwerpaed staat de in expressionistische stijl gebouwde baptistenkerk uit 1936.

Noordwolde is een groot streekdorp van middeleeuwse oorsprong dat zich al spoedig na het graven van de Noordwoldervaart (oorspronkelijk Noordwolder Sloot) in 1642 tot een kruisdorp ontwikkelde. Dat beeld geeft de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 al te zien. De oorspronkelijke bebouwingsstreek zet zich na het kruispunt van weg en vaart nog verder naar het oosten door, maar hier, in tegenstelling tot de andere streekdorpen op deze ontginningsas, aan de zuidzijde van de weg. Ten noordwesten van de kruiskern ligt nog de Molenbuurt.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd gemeld: ‘een groot Dorp …. Weleer was dit Dorp, wegens de sterke turfgraavery, zeer in bloei, waarom ’er van jaar tot jaar nieuwe huizen werden aan gebouwd; doch thans begint het veen sterk te verminderen, en dus de bloei van ’t Dorp af te neemen. Om de turf van hier te vervoeren, heeft men, voor deezen, met groote kosten, door hoog land, hier eene Vaart of Schipsloot gegraaven, die de Noordwolder sloot genaamd wordt, en, met meer dan een Verlaat voorzien, in ’t Zuiden van Nyeholtpade uitkomt in de Linde, die daar vaarbaar is, en ook gehouden wordt, door middel van een Verlaat, op de hoogte van Oldeholtpade. De Kerk deezes Dorps heeft geenen toren, en staat aan den algemeenen rydweg, in ’t geboomte. Wat Westelyker heeft men eene fraaie buurt op den wal van gemelde Sloot, over welke eene Valbrug ligt, en waarby ook een Veenheerenhuis gebouwd is. Een weinig Noordelyker heeft men eenige huizen in een vermaaklyk bosschagie, insgelyks door de Eigenaars der Veenen gebouwd. Wat Westelyker ligt de Molenbuuren, en vry verre ten Noordoosten op de Heide de buurt Zandhuizen. Dit Dorp heeft een’ Korenmolen staande bewesten de voornaamste buurt, ten Zuiden van den rydweg.’

Door de bloei, dankzij de turfwinning, groeide de nederzetting tot een groot dorp dat als vanzelfsprekend het hoofddorp van de grietenij werd. Maar het tij keerde en de kaart uit de atlas van Eekhoff laat zien dat langs de sloot, in de dorpskern de Kolonievaart geheten, de bebouwing was verdicht, maar er verder weinig ontwikkelingen waren.

Om redenen van filantropie werden aan het einde van de 19de eeuw door dokter Mulder en dominee Reitsma initiatieven genomen om de werkloos geworden veen- en landarbeiders aan de huisvlijt te zetten. Noordwolde ontwikkelde zich tot een dorp van rietvlechters, mandenmakers en stoelen. Later werd overgeschakeld op de rotanverwerking, vooral voor meubelen. In het armhuis kwam een opleiding om het vakmanschap te verbeteren en toen Harm Ellens in 1908 de directie mocht voeren, rustte hij niet tot er een echte school stond. Deze kon in 1912 geopend worden. Op de Rijksrietvlechtschool werd veel aandacht besteed aan de kunstnijvere kwaliteit van de producten.

Aanvankelijk moesten de naar alle delen van het land verkochte stoelen en andere producten naar de spoorhalte van Peperga/De Blesse worden gebracht. Maar vanaf 1914 konden die met de tram van Noordwolde naar Steenwijk worden vervoerd. De concurrentie van Aziatische producenten heeft de bedrijfstak doen krimpen, de school is na de oorlog gesloten, maar nog steeds worden genoemde producten in Noordwolde vervaardigd.

Noordwolde is een nijvere plaats gebleven. De rietvlechtschool is in 2000 tot museum ingericht en met een nieuw stedelijk plein uitgebreid tot multifunctioneel centrum met school, bibliotheek, een theaterzaal en veel meer functies. Verpakt in opmerkelijke architectuur die knipoogt naar het in de nabijheid staande voormalige tramstation uit 1913.

De kerk is vanouds in het oosten wat buiten de kom van het dorp gelegen en is een zaalkerk uit 1640 met een driezijdig gesloten koor en een houten geveltoren uit 1874.

Korenmolen Windlust, een achtkante houten stellingmolen op een bakstenen onderbouw is in 1860 als grondzeiler gebouwd en in 1880 als stellingmolen herbouwd. De molen heeft thans een museumfunctie. De plaats is na de laatste oorlog sterk uitgebreid. Dat is vooral aan de zuidzijde gebeurd met als recent resultaat het parkachtige gebied De Stelling.

Het terpdorp Offingawier behoort tot de ‘Sneeker-Vijfga’ omdat het met Loënga, Scharnegoutum, Goënga en Gauw, de groep Wymbritseradeelster dorpen ten noorden van Sneek vormt. De twee eerstgenoemde dorpen zijn in 1984 bij de stad Sneek gevoegd. De doorgaande weg uit de tweede helft van de 19de eeuw heet dan ook Fiifgeawei. Daarvóór was men er met een kronkelende reed met elkaar verbonden. Door het land kon de om het dorp lopende Groenedijk worden bereikt. De belangrijkste ontsluiting was de opvaart naar de Sneeker Oudvaart.

Aan het einde van de 18de eeuw worden in de Tegenwoordige Staat van Friesland weinig woorden aan Offingawier besteed en het weinige wordt besloten met: ‘doch behelst niet byzonders’. De buurt tegenover de kerk heeft ondanks de warrige plaatsing toch samenhang, maar de andere, kleinere buurten ontberen die. Het noordelijker gelegen waterbuurtje bij de Zijlroede heeft op die uitgelezen plek geen samenhang gekregen. Verder noordelijk is het hoofdzakelijk een boerenstreek met flinke boerderijen. Vooral ten zuiden strekken de landerijen van het dorp zich uit tot aan het Sneekermeer. Bij de plas De Potten is een recreatiedorp ontwikkeld. ’s Zomers is het in Offingawier druk van de waterrecreanten die tussen Sneek en het Sneekermeer heen en weer reizen.

In het jaar dat het dorp bij Sneek werd gevoegd werd ontdekt dat de op het eerste gezicht 19deeeuwse kerk oude elementen bevat. De kerk verzakte en bij onderzoek bleek in de binnenmuren nog materiaal te zitten van de oude kerk die in 1335 aan Sint-Nicolaas werd gewijd. Mede dankzij deze ouderdom heeft de kerk de status van gemeentelijk monument gekregen. Het gebouw verdiende dat ook omdat het in 1882 in een vriendelijke mengstijl, de eclectische stijl, is verbouwd. Er wordt verondersteld dat het naar ontwerp van de fantasierijke Sneker architect Albert Breunissen Troost is gebeurd. Het zaalkerkje met versieringen van onder meer friezen in metselwerk en vensteromlijstingen van pleister, bezit een rank houten torentje op de westgevel met een klok uit 1948.

Oldeberkoop lijkt een es- of een brinkdorp omdat het in het midden van de ‘Boeren’ een groen plein bezit, zoals het aan het einde van de 18de eeuw in de Tegenwoordige Staat van Friesland werd genoemd. Het zuidelijke gedeelte van deze groene ruimte bestaat grotendeels uit het ommuurde kerkhof: het overige is door gebouwen en bomen omzoomde ruimte.

Toch is het dorp ontstaan uit een in de Stellingwerven gebruikelijk streekdorp, waar twee parallelle wegen, de Binnenweg en de Buitenweg, met dwarspaden de structuur bepaalden. Een regelmaat die slechts doorbroken wordt door een diagonaal verlopend pad, het Schuinpad. Voor de verdere dorpsvorming was de noord-zuid verbinding met een overgang over de Kuinder (of Tsjonger) van groot belang. Nabij de noordelijke west-oost verlopende weg die langs het kerkhof loopt, de Binnenweg (tegenwoordig de Wolvegasterweg- Oosterwoldseweg), liggen vanouds de belangrijkste gebouwen. Daaronder de voormalige herberg De Zwaan die uit het begin van de 18de eeuw dateert en waarin tot 1836 het grietenijbestuur vergaderde.

Omstreeks 1900 kreeg het dorp economische impulsen van de familie Willinge Prins, een vermogende familie die zich ging gedragen als een adellijk geslacht. Zij namen het initiatief tot een zuivelfabriek, een bank en de agrarische aankoopcentrale. Die familie drukte een persoonlijk stempel op het dorp door aan de westflank villa Lunia te bouwen en aan de Boeren huize Vredewoud, woningen die decorum uitstralen. Vooral het laatste maakt front naar de evenwichtige burgerbebouwing en straalt rijkdom uit. De initiatieven brachten welvaart want in de eerste decennia van de 20ste eeuw kwamen veel goedverzorgde burgerwoningen in Oldeberkoop tot stand. Ze staan zelfs tussen de arbeiderswoningbouw in de Molenhoek, oorspronkelijk de noordelijke uitvalsweg. De naoorlogse dorpsuitbreidingen hebben plaatsgevonden ten zuiden en zuidoosten van de kern. Het brandpunt is de uit de 12de eeuw daterende romaanse kerk die later is uitgebreid en met een gotisch koor is gesloten. Voor de kerk van tufsteen in decoratieve spaarvelden staat een zadeldaktoren uit het begin van de 17de eeuw die in wezen een in steen omklampte klokkenstoel is.

Oldeholtpade is een lang streekdorp, in de Middeleeuwen ontstaan aan de weg van Wolvega naar Oosterwolde. Het dorp komt al in 1204 in de bronnen voor. De vrij losse lintbebouwing langs de Binnenweg (thans Hoofdweg) is op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 weergegeven.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd over het dorp gemeld: ‘ten Westen van het voorgaande Dorp Nijeholtpade gelegen, komt daar mede ten aanzien van grond, landeryen, geboomte en bosschagie overeen, en heeft eene Kerk met een’ spitsen toren, doch hooger en zwaarder dan die van Nyeholtpade, en voorzien met twee klokken, een slagwerk en de noodige wyzerplaaten. Ook heeft deeze toren, op de hoogte van ’t muurwerk, daar het spits, dat even als de Kerk met Leyen gedekt is, een aanvang neemt, een’ fraaien omgang, van welken men zo aangenaam een gezigt over de velden, bosschen, bouwlanden enz. heeft, als waarschynlyk ergens een in Friesland is. In ’t Noorden loopen de landeryen tot aan de Scheen, of scheiding van Ter Idzerd, zynde aldaar alle bouwlanden: daarentegen strekken zich dezelve Zuidwaards uit tot aan de Linde, en zyn tot aan den Buitenweg bouw- en vervolgens meest weid- en hooilanden. … De Kerkbuurt en boere wooningen staan alle aan den Binnenweg, uit welken verscheiden laanen naar den Buitenweg loopen, en van daar eene naar den Molen.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is de bebouwing toegenomen en verdicht. De kerk heeft een van de kloekste torens van de wijde omgeving. Hij verrees in 1608. De laat-gotische kerk, gewijd aan Sint- Stephanus, kwam in 1545 tot stand op een plaats waar een voorgangster in 1204 tot parochiekerk was verheven. Ten westen van de kerk staat het café en dan volgt een geconcentreerde lintbebouwing met voornamelijk vrijstaande, gevarieerde woningen uit het begin van de 20ste eeuw.

Pas in de tweede eeuwhelft is Oldeholtpade tot een flink dorp uitgegroeid met na de oorlog een uitbreiding aan de zuidzijde van de Hoofdweg en ten westen van de kerk.

Oldelamer is een lang agrarisch streekdorp dat in 1165 voor het eerst in de bronnen voorkomt en dat aan de zuidzijde van de oude Weerdijk is ontstaan. Deze Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 en slingerde zich door het westen en noorden van Weststellingwerf, komende uit het zuiden bij Oldetrijne. Hij ging met een bocht door Oldelamer en Nijelamer en met twee haakse bochten nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde weer een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘dit Dorp heeft zo wel als het voorige Scherpenzeel eene Kerk, en plag weleer beroemd te zyn wegens de menigte van turf, die ’er jaarlyks gegraaven werd; doch thans is deeze voorraad genoegzaam ten einde: ook zyn de drie Schipslooten, die uit deeze veenen naar de Kuinder loopen, reeds vervallen. Weleer plagten hier ook bouwlanden te zyn binnen den Weerdyk; doch thans ziet men hier niet anders dan weid- en hooilanden.’ Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 zijn de sporen van de verveningen te zien. Het dorp ligt dan ten noordoosten van de in 1748 gegraven Jonkers- of Helomavaart. De streek is een voortzetting van de lintbebouwing van Scherpenzeel-Munnekeburen.

Zijn die dorpen vrij geconcentreerd bebouwd, Oldelamer heeft een veel lossere structuur langs Hoofdweg, de Kerkeweg en, iets noordelijker langs de doorgaande route, de Hogeweg. De bebouwing heeft een meer agrarisch karakter met tamelijk veel en soms grote boerderijen. Nabij de driesprong is de bebouwing compacter en staan meer woningen.

Even ten noorden van de driesprong staat de dorpskerk, georiënteerd en op een verzorgd kerkhof. Zij is een driezijdig gesloten zaalkerk uit 1794 met een voorgevel met rolwerkvoluten. In 1869 is de geveltoren verrezen en deze draagt een in 1629 gegoten luidklok. In de kerk staat een preekstoel van omstreeks 1700. De pastorie is in 1880 in een decoratieve mengstijl gebouwd.

Oldetrijne is een streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan aan de Binnenweg die in de westelijke hoek van de grietenij van Schoterzijl naar Wolvega liep. Terwijl Nijetrijne zich later naar een zuidelijker aangelegde weg verplaatste, is Oldetrijne op de oorspronkelijke ontginningsas blijven liggen. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus is Oldetrijne al een vrij dichtbebouwde streek aan de noordzijde van de weg met aan de westzijde de kerk. Aan een zuidelijker lopende weg staat de korenmolen van het dorp.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘dit Dorp ligt ten Westen van ’t voorige Sonnega, doch minder vermaaklyk, zonder bouw of geboomte in de weid- en veenlanden. … Ondertusschen heeft de Heer Nikolaas van Heloma, in den jaare 1748, volgens verkreegen Oktrooi, eene vaart in ’t Westen van dit Dorp doen graaven …, en dezelve voorzien met een Vallaat even binnen den Lindedyk, en twee Valbruggen over den rydweg van Oudetryne en Oude Lemmer. De onder dit Dorp behoorende veen- en weid-landen zyn zeer uitgebreid …. De harde Baggelaar en Sponturf, die hier en in de nabuurige Dorpen gegraaven wordt, is onder de beste en zwaarste der geheele Provincie te tellen. In ’t Dorp van Oude Tryne, sluit aan de Zuidelyksten rydweg, de Oude Waterkeering, de Weerdyk genaamd, die met verscheiden hoeken door Oude Lemmer en Nye Holtwolde loopt, en in de hooge bouwlanden, in ’t Noordoosten van Wolvega, eindigt.’

De huidige kerk is een driezijdig gesloten zaalkerk met geveltoren en is gebouwd in 1870. De rolwerkvoluten op de voorgevel zullen van een 18de-eeuwse voorgangster stammen. Het gebouw is als dorpshuis in gebruik. Veel westelijker aan de Kerkhofslaan ligt het in het midden van de 19de eeuw aangelegde kerkhof, voorzien van baarhuisje. Aan deze laan en ook aan de Sonnegaweg en de Pieter Stuyvesantweg staat een aantal grote boerderijen, waaronder Hoeve Clara, een stelp met uitgebouwd voorhuis uit omstreeks 1905, opvalt.

Olterterp is een streekdorp dat in de Middeleeuwen op een zandrug is ontstaan. De omvang van het dorp is bescheiden gebleven. In de 19de eeuw onderging het landschap een gedaantewisseling. In het midden van die eeuw meldt het Aardrijkskundig Woordenboek: ‘De aankweking van den groven den is … voor het eerst in deze streken te Olterterp met het beste gevolg beproefd, waardoor aldaar aanzienlijke dennenbosschen ontstaan zijn, wier groei niets te wenschen overlaat. Deze bosschen sluiten zich met die van Beetsterzwaag aaneen.’ Het is het werk van ‘Mr. Ambrosius Ayso van Boelens, die voor omtrent vijftig jaren begon de woeste gronden, welke vroeger dit dorp, dat destijds uit slechts tien huizen bestond, omringden, te ontginnen en te beplanten.’ Hij was ‘eigenaar van den geheelen grond van het dorpje Olterterp, en van de daaronder behoorende uitgestrekte landerijen, evenzeer als van de woningen, de kerk en verdere gebouwen, die, niet in eene buurt vereenigd, maar, hier en daar verstrooid, bevallige groepen vormen.’

De aan Sint-Hippolytus gewijde kerk is een uit de 15de eeuw daterend bouwwerk, dat in 1913 op een vrijmoedige wijze is gerestaureerd. Zo kreeg de rechte koorsluiting toen een trapgevel. Op de kerkvloer liggen 17de- en 18de-eeuwse zerken en aan de wanden hangen rouwborden uit de 18de eeuw voor leden van belangrijke families die in de omgeving buitens bezaten: Boelens, Lycklama à Nijeholt en Hemminga. Voor de kerk is in 1744 een ongelede toren met een ingesnoerde spits geplaatst, de luidklok is waarschijnlijk van 1444. De preekstoel met evangelisten en een adelaar dateert uit 1780. De familie Boelens heeft in 1830 op het Aldhof een familiebegraafplaats aangelegd.

In 1793 werd Boelensstate gesticht. Deze is in 1907 vervangen door Huize Olterterp, een gepleisterde villa met een schilddak in een vrij zakelijke vernieuwingsstijl. Het is thans in gebruik bij It Fryske Gea. Er staat een koetshuis bij en aan de Van Harinxmaweg staan twee dienstwoningen. Dichterbij Beetsterzwaag staat het herenhuis De Horst, in 1907 gebouwd naar ontwerp van de Beetsterzwaagster architect Luitje de Goed in vernieuwingsstijl.

Oosternijkerk is voor het noordoosten van Friesland een flink dorp en dat valt te meer op daar de nederzetting vrij jong is: het bestanddeel ‘nij’ in de naam duidt al in die richting. Het is geen terpdorp en dus een uitzondering in de streek. Oosternijkerk is een komdorp dat waarschijnlijk pas is ontstaan na de bedijking van het gebied vanaf de 11de eeuw. Het dorp komt in de tweede helft van de 12de eeuw in de overlevering voor en in de bronnen voor het eerst in de 13de eeuw.

Langs de vrij ruime Buorren is het begonnen met lintbebouwing. De nederzetting moet zich gunstig hebben ontwikkeld, want in de 13de eeuw kan er een kloeke kerktoren worden gebouwd. Het dorp krijgt met de Nijkerker Opvaart een ontsluiting in noordelijke richting naar de Paesens toe. Sinds de 18de eeuw is het dorp bovendien over de weg verbonden met Dokkum. De Buorren vertoont een paar bochten en nabij de kerk een verbreding waardoor de profielen gevarieerd en levendig zijn. Gedurende de 19de eeuw is er vooral gebouwd langs de bestaande paden en wegen. In de 20ste eeuw is het dorp uitgebreid naar de noordwestzijde tussen Lyts Ein en de Griene Wei en aan de noordzijde rond De Terp en De Fiver. Recent ook aan de zuidzijde.

De dorpskerk staat op de hoek met Lyts Ein op een hiërarchische plaats die niet onderdoet voor de dorpskerken op een terprestant. De laat-gotische kerk heeft een uit de 13de eeuw daterende zware, bakstenen, gesloten toren in twee geledingen waarvan de benedenruimte overwelfd is. De westelijke geveltop van het zadeldak is versierd met nissen. Het driezijdig gesloten koor is in de late 15de eeuw gebouwd: daarna kwam het schip pas tot stand met flauw spitsbogige vensters en steunberen. Het interieur bezit onder meer meubilair in rococo-stijl. Aan de Langgrousterwei staat de eenvoudige gereformeerde kerk uit 1890. Ten westen van Oosternijkerk ligt de agrarische buurschap Bollingawier met enkele monumentale boerderijen.

Oosterwolde is een oud agrarisch streekdorp met de (Drentse) karaktertrekken van een brinkdorp. Het wordt in 1207 voor het eerst vermeld. De verbinding van de Brink en de dunner bebouwde Oosterbrink, ’t Oost, is de oudste buurt. Ten noordoosten van de brinkvormige ruimte staat de kerk op een plaats waar in de 14de eeuw al een kerk zou zijn gesticht als kern van de nederzetting.

In de omgeving ligt een groot aantal bij Oosterwolde horende buurschappen, waarvan sommige teruggaan op stichtingen van belangrijke families. Een aantal is al in het sterk gegroeide Oosterwolde opgenomen, andere bestaan thans nog uit een groep boerderijen: Venekoten, Boekhorst, Buttinga, Hoog en Laag Duurswoude, Medhuizen, Klazinga, Medhuizen, Weper, Jardinga, Prandiga Steginga en Nanninga. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘’t grootste en rykste Dorp der Grieteny, waar onder 57 stemmen behooren, ligt, byna als een eiland, tusschen de Kuinder en het Groot en Klein Diept beslooten. … By de Kerk vindt men ene dubbele buurt, en daarenboven in den omtrek veele huizen van naam, ten blyke, dat hier weleer veele vermogende en aanzienlyke familien hebben gewoond … Ook heeft men hier van ouds her twee Windkorenmolens gehad, bekend by den naam van Ooster- en Veene Molen: en behalven de bosschagien en bouwlanden, omtrent de huizingen en wegen, zyn hier veele schoone weidlanden, inzonderheid langs en omtrent de gemelde diepten en stroomen, als de Noorder- en boven al de Oosterwolder Kampen, en andere meer.’

De Kuinder of de Tsjonger ontspringt even voorbij Weper. Het Groot Diep is in een noordelijke boog om Oosterwolde ook nog goed in het landschap te herkennen, maar het Klein Diep is nauwelijks meer te ervaren. Precies dertig jaar later werd de Opsterlandse Compagnonsvaart ten zuiden van het dorp gegraven en ten westen van de oude kern het Vijfde of Nanningaverlaat gelegd.

Oosterwolde krijgt sinds het begin van de 19de eeuw geleidelijk ook de kenmerken van een vaartdorp. Daardoor heeft het dorp, sinds 1886 de hoofdplaats van de gemeente Ooststellingwerf, een veelzijdige structuur gekregen. De vaart zorgde voor prikkels tot ontwikkelingen ten zuiden van de oude kern. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1849 blijkt bij de Oosterwolderbrug aan weerszijden van de vaart een buurtje van ruim tien huizen te staan en verder naar het oosten toe aan de noordelijke oever verspreide bebouwing.

Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw nam de vaartbuurt en de haaks daarop staande Brinkstraat en Stationsstraat sterk in betekenis toe. In 1881 werd de wijk naar de Brink deels gedempt en verder uitgediept: de Brinkstraat. Daar kwam in 1887 het gemeentehuis dat in 1929/’30 werd verbouwd. Vrij ver ten westen van het bebouwingskruis werd in 1887 een zuivelfabriek gesticht die na combinatie met andere tot een belangrijke industrie voor Frico-kaas uitgroeide. In 1911 kwam er ten zuiden van de vaart een trambaan en kreeg het dorp een station.

Gedurende de 20ste eeuw vond eerst verdichting en uitbreiding plaats aan de kruising van vaart en weg. Vroege volkshuisvesting kwam er nabij de oude kern, de Weemeweg en Kuipenstreek (waar in 1841 al armenkamers waren gebouwd). Direct na de oorlog aan de Groote Singel, Prinsenstraat, Schapekamp, Hoge en Lage Esch en Martenskamp ten noorden van de vaart en in een buurt achter het station: Stationsplein, Brugkampweg, Moskampweg en wat later aan de Oerkampweg. Daarna zetten verhoudingsgewijs grootschalige uitbreidingen aan de zuidzijde en de noordwestzijde in. Aan de zuidoostzijde groeide een ruim bedrijventerrein.

De hervormde kerk staat op een hoog en niet zeer ruim kerkhof. Noordelijk is in 1888 aan de Kuipenstreek dan ook een ruime begraafplaats aangelegd. De kerk is ter vervanging van een middeleeuws gebouw in 1735 tot stand gekomen, een ingetogen zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en een houten geveltoren. De kerk bezit een achtzijdig doopvont van zandsteen uit de 14de eeuw en een herenbank uit het begin van de 17de eeuw. In het koor staat een groot orgel uit 1866.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |