De schilderachtige Sint-Nicolaaskerk staat op het restant van de afgegraven terp. Het bakstenen schip zal in de eerste helft van de 13de eeuw van gemêleerd rode baksteen zijn gebouwd; onderzoek van het hout in de kap heeft uitgewezen dat gedeelten uit 1234 dateren. De kerk behoort tot de vroegste kerken die van baksteen zijn gebouwd. Het rondgesloten koor is aan het einde van deze eeuw toegevoegd. De kleine rondgesloten vensters, waar hier en daar nog sporen van zijn te zien, zijn vervangen door spitsboogvensters, waarvan weer één is dichtgezet. Daardoor werden steunberen noodzakelijk. Bovendien is in de zuidmuur een rondbogig spoor van een met gele steen dichtgemetselde ingang te zien; in de noordmuur is de huidige, in de vroege 19de eeuw gevormde ingang waarschijnlijk in de plaats gekomen van de oude. Het muurwerk is bekroond met een fraai rondboogfries op kraagsteentjes; bij het koor is het fries kepervormig. Enkele van deze kraagsteentjes zijn bewerkt tot onder meer kopjes en ballen.

Even rechts van het eerste zuidelijke venster zit zomaar een gele kloostermop in het muurwerk met een reliëf van een schaal met druiventrossen. Aan de oostzijde zit een vensterspoor half achter een steunbeer, maar iets noordelijker kwam achter een beer een gaaf venster tevoorschijn. Deze beer trok eerder dan dat hij steunde en hij is bij de restauratie in 1995-’97 weggehaald, waarna het overgebleven stompje een dekplaat kreeg met het rijmpje: ‘Hier stond een beer, hij is niet meer’. In de noordelijke koorgevel is toen bovendien een piscina ontdekt. De 14de-eeuwse zadeldaktoren is in 1882 bekapt en beklampt met kleine steen die bij de jongste restauratie geheel moest worden vernieuwd.

Onder het houten tongewelf heeft de kerk een ingetogen interieur met 19de-eeuws meubilair. In het zuidelijke koorvenster zijn vier fraaie 17de-eeuwse gebrandschilderde glaasjes met bloemen en een papegaai verwerkt die afkomstig zijn uit het adellijke woonhuis Ayttastate, dat ten zuiden van de kerk stond. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De laatgotische kerk van het streekdorp Ter Idzard is in een al vele jaren geleden begonnen restauratie gestold. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd van gemêleerd rode steen en vertoont in haar gotische uitdrukking enige overeenkomst met de kerken uit dezelfde periode in de nabijgelegen dorpen Oldeholtpade en Nijeholtpade. Zij vormen met de veel oudere kerk van Oldeberkoop de kleine groep middeleeuwse kerken in de Stellingwerven. Al deze kerken bezitten karakteristieke torens. De kerk van Ter Idzard heeft lange tijd een toren moeten ontberen, maar bij de vernieuwing, die in 1903 deels op een vernieling neerkwam, kreeg de kerk een nieuwe westelijke gevel en een bijna voor de helft vernieuwde noordmuur, waarbij een ingebouwde toren werd gerealiseerd. De kerk is toen ook bepleisterd, maar deze cementpleisterlaag is aan de zuidzijde deels weer verwijderd tijdens de eerste fase van de restauratie. Daardoor is het bouwmateriaal zichtbaar geworden. Het schip is in traveeën geleed door eenmaal versneden steunberen.

In de muurvakken staan vrij brede, maar ook korte, licht spitsbogige vensters. Alleen in de meest westelijke travee, waar mogelijk een ingang heeft gestaan, is binnen een tot de grond toe lopende spitsboognis blind. In het vernieuwde deel van de noordgevel staan twee spitsboogvensters; in het gepleisterde gedeelte zijn twee diepe nissen in deze vorm te zien. De driezijdige koorsluiting heeft eenzelfde aanpak.

Het interieur van de kerk wordt gedekt door een houten tongewelf en de muren in de onderste zone zijn per travee voorzien van een diepe spaarnis onder elk venster. In het gestokte restauratieproces zijn de hoogtepunten van de kerk al aangepakt: een drietal zandstenen gepolychomeerde epitafen voor leden van de patricische familie Idzaerda. De oudste van deze rijkversierde maniëristische gedenktekens is uit het midden van de 16de eeuw voor Haiko Meines van Idzaerda en diens vrouw Imck Rommaerts (overleden 1531 en 1552), de andere voor Baerte van Idzaerda (overleden 1603) en Meinardus (overleden 1620). De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk is een laatgotisch bouwwerk dat omstreeks 1540 tot stand kwam. Zij heeft een tufstenen voorgangster gehad; in de noordmuur zijn fragmenten van dit materiaal hergebruikt. Het schip is negen traveeën diep en heeft een vijfzijdige sluiting. De ruimtelijke vakken worden geleed door eenmaal versneden steunberen die in 1792 zijn vernieuwd. De zuidelijke muur heeft acht grote spitsboogvensters, waarvan de tweede als enige bij de vensterkop een kleine fleuron in het metselwerk bezit. De noordzijde heeft een onregelmatige indeling met drie grote vensters en westelijk twee kleine vensters van verschillende vorm. De half ingebouwde toren met spits en vleugelmuren verving in 1871 de oude zadeldaktoren. Het geheel heeft enige plastiek gekregen door nissen en spaarvelden onder blok- en rondboogfriezen.

Onder het houten tongewelf uit 1792 met trekbalken en sleutelstukken ontplooit zich een buitengewoon deftig interieur met binnen de lambrisering fraai meubilair uit voornamelijk de 17de eeuw. De preekstoel met klankbord (midden 17de-eeuws) heeft een kuip die in 1779 ebbenhouten hoekzuilen en inlegwerk van hetzelfde zwarte hout in de gekorniste panelen kreeg. Het doophek met vaasvormige balusters (1845) heeft een koperen doopboog van omstreeks 1660. Tegenover de preekstoel staat de drievoudige, met ebbenhout ingelegde herenbank van de familie van Aylva die bij Ternaard twee staten bewoonde. De hoofdbank is overhuifd op getordeerde, omrankte zuilen en de middenbank heeft een balusterhek. De Aylvabank wordt geflankeerd door een drievoudige en een dubbele herenbank maar die zijn niet overhuifd en eenvoudiger. In het koor staan de renaissance-avondmaaltafel en twee bijbehorende banken uit het midden van de 17de eeuw die in 1794 ook zijn ingelegd met ebbenhout. In de vloer liggen gebeeldhouwde zerken, waarvan een zeer grote voor Ernst van Aylva en Ydt van Heerma, in 1599 vervaardigd door Pieter Dirckx. Boven de westelijke scheidingswand en op de door zuiltjes en familiewapens Aylva versierde galerij uit de 17de eeuw staat een buitengewoon fraaie orgelkas van de gebroeders Baders waarin in 1864 een nieuw instrument gebouwd is door L. van Dam & Zn.

De Petruskerk van Tjerkwerd dateert mogelijk uit de 14de eeuw, maar daar is niets meer van te zien. De diepe dagkanten van de vensters laten vermoeden dat onder de latere bekleding nog oud muurwerk zit. Er is tufsteen aangetroffen, waarschijnlijk hergebruikt materiaal. In 1641 is de bouwvallige kerk opgeknapt en drie traveeën ingekort, waarbij zowel tufsteen als kloostermoppen als sloopmateriaal restte. De kerk is later beklampt met bruine steen van klein formaat en de vijfzijdige koorsluiting gepleisterd. De westelijke gevel met de halfingebouwde toren kwam in 1888 tot stand naar ontwerp van architect Jan van Reenen. Daarvóór hadden de klokken in een klokkenstoel en in een dakruiter gehangen. De opmerkelijke kooringang is van vrij jong baksteenmateriaal maar heeft wel een romano-gotisch model.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken, consoles en muurstijlen. In 1725 is de kerk inwendig betimmerd met een lambrisering en voorzien van banken met snijwerk in de wangen. De preekstoel met klankbord binnen een doophek met balusters en festoenen heeft fraai gesneden bijbelse voorstellingen op de kuippanelen: Abrahams offerande en van Jacobs droom én verrassend ook een gelijkenis uit de bergrede: ‘U ziet de splinter in het oog van een ander, maar de balk in uw eigen oog ziet u niet …’ (Mattheus 7:3-5). De gelijkenis is er op realistische, geestige wijze weergegeven. De Cammingha-Heermabank ertegenover dateert al uit het begin van de 17de eeuw. Het kuifstuk op de overhuiving draagt de wapens van het echtpaar Heerma, de bewoners van het Waltaslot. Onder de orgelgalerij met een instrument van L. van Dam & Zn. uit 1851 staan de restanten van een monumentale tombe uit het einde van de 17de eeuw voor het puisant rijke echtpaar Watze Frans van Cammingha en Rixt van Donia. Het is tijdens de revolutie aan het begin van de Bataafse Republiek vernield en is nu in een restantencompositie van allerlei doodssymboliek te bewonderen met zelfs albasten onderdelen en bustes van het echtpaar in marmer.

De aan apostel Petrus gewijde kerk staat op een hoog kerkhof in het oosten van het lange streekdorp. De kerk lijkt niet oud; toch is de bijna vensterloze noordelijke muur opgetrokken van middeleeuws bouwmateriaal. Aan de westzijde is alleen de kop van een spitsboog-venster in deze muur gebroken. De driezijdige koorsluiting met twee spitsboogvensters en met lisenen op de hoeken en de zuidelijke muur met vier grote spitsboogvensters zijn in 1692 beklampt of nieuw opgetrokken van bruine baksteen. Hier staat aan de westzijde de ingang, een korfbogige poort, geflankeerd door pilasters met kapitelen met eierlijst en met een vlak fries met jaarsteentjes (1692) en een driehoekig fronton.

De romaanse toren uit het begin van de 13de eeuw gaat ongeleed op en is vrij laag versierd met een kepervormig fries dat rust op deels tufstenen consoles, waarvan enkele tot masker zijn bewerkt. De toren is in 1787 deels herbouwd en toen van een zadeldak voorzien. Onder de huidige rondbogige galmgaten zijn de sporen te zien van dichtgemetselde rondbogen van de vorige galmgaten. De vier zijden worden onder de dakvoet en geveltop bekroond door friezen, rondbogige en kepervormige. In de oostelijke zijde van de oude toren is namelijk de moet van een hoger kerkdak te zien.

Inwendig wordt de kerkruimte gedekt door een houten tongewelf met trekbalken op consoles. De twee koorvensters zijn voorzien van glas-in-lood in art déco-vormen. Dat is aangebracht tijdens de vernieuwing van het interieur in 1925, waarbij het gewelf ook sierrandjes in deze stijl kreeg en de eind 18de-eeuwse preekstoel en herenbank werden verplaatst. De preekstoel uit het einde van de 18de eeuw heeft een kuip waarvan de hoekpenanten en de panelen zijn voorzien van florale ornamenten in rococo-stijl in de trant van Yge Rintjes. Het rugschot heeft rijk gesneden wangstukken. De herenbank dateert uit dezelfde tijd en heeft op het rugschot een rococo-kuifstuk met blind gekapt familiewapen. Het orgel op de westelijke galerij is in 1905 gebouwd door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden.

De Sint-Janskerk is in de 12de eeuw op een hoge terp gebouwd. De noordelijke muur laat nog gedeelten van romaans tufsteen zien. Er zit een fragment van een rondboogfries op kraagsteentjes en er zijn sporen van kleine rondboogvensters. Aan de westzijde is bovendien een vaag spoor van een dichtgemetselde ingang te zien en oostelijker een rechthoekig ingangsspoor. In de 14de eeuw is het schip in gemêleerd rode baksteen verlengd en is het koor met een vijfzijdige sluiting van gemêleerd gele steen gebouwd. De kerk is in 1881 flink aangepakt. De noordmuur is redelijk met rust gelaten maar wel verhoogd met een blokfries en een tandlijst.

Het koor is voorzien van eenmaal versneden steunberen. In 1881 is het zuidelijke muurwerk beklampt en deze kreeg ook een fries en een lijst. Het lange schip met koor is in traveeën geleed door uitgemetselde lisenen. De spitsboogvensters hebben geprofileerde, gepleisterde dagkanten en wenkbrauwen van pleister. De forse toren van drie geledingen, de hoogste toren van een dorpskerk in Friesland, is in laatgotische vormen in 1548-’49 onder leiding van ‘torenbouwer’ Cornelis Claesz. verrezen. Hij heeft aan de westzijde een zand-stenen, meervoudig geprofileerde nis met de ingang en een groot spitsboogvenster met vorktracering. Er is een frappante overeenkomst met die van Dronrijp van een paar jaar eerder. De tweede geleding is aan elke zijde versierd met drie ranke spitsboognissen met traceringen en de derde met twee korfboognissen waarin de galmgaten staan. Op de 31 meter hoge romp is een omgang gezet, waarbij op de hoeken gebeeldhouwde waterspuwers zitten. Daarna rijst de achtzijdige spits nog 41 meter op.

Het ruime interieur is in 1881 sterk verbouwd. Het wordt gedekt door een houten gewelf met trekstangen. De barokke preekstoel, in 1699 door Agge Monsma gesneden, heeft kuippanelen met loofwerk met bloemen en festoenen op de penanten. Het doophek met gietijzeren balusters is van 1881. Het orgel heeft een kas uit 1760 door Gerard Stevens met een instrument van A.A. Hinsz uit 1764. De twee bazuinstekende engelen op de koof zijn van de hand van Johann Georg Hempel.

De Petruskerk ligt ten westen van de huidige dorpskom op een ruim kerkhof. De middeleeuwse kerk, gebouwd van vooral gele kloostermoppen, geeft aan de noordzijde weinig van zijn geheimen prijs. De zuidzijde vertoont gedeelten middeleeuws muurwerk. De noordelijke muur en het rechtgesloten oostelijke gedeelte zijn omstreeks 1800 deels beklampt en vernieuwd in bruine steen van klein formaat, toen ook de vensters zijn aangepakt. De noordmuur bestaat nu uit brede, door lisenen gescheiden vakken, elk met een rondboogvenster. Aan de westzijde bevindt zich de verdiepte, rondbogige ingang met dubbele deur en bovenlicht. In de rechte sluiting staat een breed, licht spitsbogig venster.

De zuidmuur laat de geschiedenis van de kerk zien. Deze bestaat hoofdzakelijk uit gele reuzenmoppen, al zijn in de benedenzone ook wel gedeelten met kleine bruine steen hersteld. Bovenin is het grootste deel van een geprofileerde gootlijst te zien; aan de westzijde is een nieuwe lijst onder de dakvoet gemetseld die door de ankers het effect heeft van een klassieke kroonlijst. De brede spitsboogvensters bezitten heel fijne roedeverdelingen; het rondboogvenster aan de westzijde heeft een vorktracering.

De vierkante toren is in de 13de eeuw gebouwd van vooral rode moppen. Hij is ongeleed, er zijn enige lichtspleten in het muurwerk uitgespaard en bovenin zit aan elke zijde een rondbogig galmgatenpaar. Op het zadeldak staat een windwijzer in de vorm van een paard. Inwendig staat de ingang tot de toren in een spitsboognis, geflankeerd door twee rondboognissen. De benedenruimte heeft in de hoeken muralen en pendentiefs als restanten van het koepelgewelf. Hoewel de kerk altijd een echte toren heeft gehad, is er in 1766 nog een klokkenstoel naast gebouwd, een dubbele. Deze is enkele malen vernieuwd en hij draagt twee klokken uit 1948. Inwendig is de kerk gedekt met een vlak houten plafond en de wanden worden geleed door twee registers van muurnissen boven elkaar. De preekstoelkuip met getoogde panelen is 17deeeuws, het klankbord is jonger. Het orgel is in 1904 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De Thomaskerk staat op een hoog, scherp afgegraven terprestant. De oorsprong ligt in de 12de eeuw; de oudste muurresten aan de oostzijde van de toren en de voet van het westelijke gedeelte van de noordmuur wijzen daarop . De resten geven aan dat er toen een gereduceerd westwerk heeft gezeten. In de eerste helft van de 15de eeuw is de kerk met toren sterk in gotische vormen vernieuwd, uitgebreid en van een driezijdige sluiting voorzien. De gotiek is het best aan de zuidzijde te herkennen. Daar staan kleine spitsboogvensters in de traveeën tussen eenmaal versneden steunberen. In het midden staat een groot spitsboogvenster met een bakstenen vorktracering. Het westelijke gedeelte heeft stukken metselwerk met afwisselend rode en gele moppen. Daar staat een korfbogige ingang in een spitsbogige nis. Ook aan de noordzijde staat een ingang in soortgelijke vormen, omringd door afwissend rode en gele banksteen. De noordmuur is geleed met steunberen maar er staan maar twee kleine spitsboogvensters in. De driezijdige koorsluiting heeft hetzelfde karakter met beren en vensters. De zadeldaktoren is verschillende malen gerepareerd en vernieuwd, is ingebouwd en de westgevel is tegelijk met de westmuur van de kerk vrij laat opnieuw in kleine steen opgetrokken.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. In de koormuur is een grote piscinanis in gebruik als vitrine voor archeologische vondsten. In de vloer liggen een paar renaissancezerken waaronder één van Benedictus Gerbrandtsz en een kinderzerkje. De preekstoel binnen het doophek met balusters en met klankbord heeft gecanneleerde zuiltjes aan de kuip en gekorniste panelen. Ertegenover staat de overhuifde herenbank met gegroefde zuilen en een bekroning van een rolwerkaedicula met de alliantiewapens Harinxma thoe Slooten-Burmania. Tegen de noordgevel is een zandstenen epitaaf geplaatst voor Douwe van Aylva die op 28-jarige leeftijd in 1592 bij Deventer sneuvelde. Opmerkelijk is de voorstelling van de naakte godin van de strijd, Athena, op het midden van het veld. Het orgel op de westgalerij is in 1925 gebouwd door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden.

De Petruskerk ligt prachtig op de zuidelijke flank van de hoge, deels afgegraven terp van Wânswert. Het kerkhof wordt omvat door een keermuur, waarop aan de dorpszijde een ijzeren hek staat. Het schip dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw, maar van het aanzienlijk smallere maar wel even hoge en zevenzijdig gesloten koor is bekend dat het in 1335 door de plaatsvervanger van de aartsbisschop van Utrecht werd ingewijd. Juist dit koor ziet er heel jong uit omdat het in later tijd beklampt is met nieuwe steen, eerst in 1778 het noordelijke gedeelte met een groot spitsboogvenster en in 1882 ook het zuidelijke part met twee van deze vensters. De vensters in het schip zijn aanzienlijk kleiner.

In de zuidelijke muur staan ze in diepe dag-kanten; de westelijke is korter door de positie boven een half tot venster dichtgezette voormalige ingang. In de noordmuur staat de huidige ingang die, waarschijnlijk in 1882, van een gepleisterde omlijsting is voorzien en ook een bovenliggend venster heeft. De brede toren op een rechthoekige grondslag heeft vier ongelijke, weinig versneden geledingen. In de westelijke gevel zit een ingang met daarboven een spitsboogvenster; beide zijn in pleister omlijst. Bovenin staan in de brede west- en oostzijde drie en in de smallere noord- en zuidzijde twee rondbogige galmgaten.

De kerkruimte wordt gedekt door een in 1794 vernieuwd houten tongewelf met trekbalken. De preekstoel met klankbord is in de tweede helft van de 19de eeuw vervaardigd, maar het rugschot en de kanseltrap kunnen hergebruikte oudere onderdelen zijn. Het doophek bezit hekwerk in de vorm van krul-len. Voor het doophek ligt een grote grafzerk in de vloer voor Sipt van Goslingha en Paerck Zyaerda, het echtpaar dat op Goslingastate ten zuidoosten van de kerk woonde. Het werd in 1562 vervaardigd door de monogrammist P.D., de renaissancekunstenaar Pieter Dirxsz. In het koor ligt een aantal gebeeldhouwde zerken uit de 17de en 18de eeuw. Het orgel op de westelijke galerij is in 1877 gebouwd door Willem Hardorff.

De Martinuskerk staat op een verhoogd kerkhof van het dorp dat ook al op een glaciale heuvelrug ligt. De toren is opgetrokken van tufsteen en dateert uit de tweede helft van de 12de eeuw. Hij bestaat uit een hoge, onversierde geleding waarin in het bovendeel aan noord- en zuidzijde rondboogvensters te zien zijn en aan de westzijde een groot spitsboogvenster staat. Het laatste is met rode baksteen dichtgemetseld. Na een geringe verjonging volgen nog twee geledingen met spaarnissen tussen hoekpenanten en onder rondboogfriezen. In de middelste geleding staat aan elke zijde een klein romaans venster en in de hoogste de rondbogige galmgaten. De kerk is in 1682 na een financiële impuls van de grietman geheel vernieuwd. Bovenin de monumentale zandstenen ingangspartij met dorische pilasters, een fries en een segmentvormig fronton werden naam en wapen van deze Gellius Wibrandus van Jongestal opgenomen. Daarboven staat een omlijst en van schedel en gevleugeld tijdglas voorzien ovaal venstertje ter verlichting van de orgelgalerij. Op gelijke hoogte zit in de noordmuur een gedenksteen van de eerste steenlegging en daarnaast zitten twee kleine vensters boven elkaar voor voorkerk en orgelgalerij. Verder is het schip aan elke zijde geopend met vijf grote rondboogvensters en in twee van de drie geveldelen van de sluiting staan ook dergelijke vensters. Aan de koorzijde is in de jaren 30 een consistoriegebouwtje aangebouwd.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken op korbeelstellen en muurstijlen die weer op pilasters rusten. De inventaris is van een eenvoudige voornaamheid. De preekstoel met gesneden festoenen op hoekstijlen en panelen staat met klankbord binnen het van balusters voorziene doophek, een ensemble uit de 17de eeuw. Bij de trap zit tegen de kuip een draaibare koperen doopbekkenhouder bevestigd. Binnen het doophek staan ook de eiken banken van de kerkenraad. Er zijn aan weerszijden nagenoeg gelijke herenbanken opgesteld. Ze hebben verhoogde rugschotten en kuifstukken met nog niet geïdentificeerde wapens. Het orgel op de westgalerij is in 1917 door A.S.J. Dekker gebouwd.

De kerk gewijd aan Johannes de Evangelist staat op een terprestant aan de westzijde van het dorp. De slanke toren dateert van kort na 1100 en is een van de oudste in Friesland. De tufstenen toren heeft vier geledingen die deels in elkaar overgaan. Onderin bevat hij de rondbogige, geprofileerde ingang en daarboven een flink rondboogvenster. De tweede geleding is versierd met spaarvelden tussen hoeklisenen en met rondboogfriezen. Daarboven zit opnieuw een geleding met spaarvelden met aan alle zijden sporen van dubbele rondbogen met zelfs lijstkapiteeltjes: dichtgezette vensters of galmgaten. Dan volgt een vlakke geleding van een latere verhoging met de dubbele galmgaten. De toren wordt bekroond door een ingesnoerde spits. De romano-gotische kerk is in de tweede helft van de 13de eeuw van moppen gebouwd.

Het muurwerk is met een driedeling aangepakt. Deze is nergens meer ongeschonden aanwezig. De tripletten bestonden uit een slank rondboogvenster met rondstaafprofiel geflankeerd door iets kleinere rondboognissen met kepervormig metselmozaïek. Hoe verstoord ook door inbraak van grote, licht spitsbogige vensters in de gotische periode of door het dichten van de oude vensters, het fraaie schema is toch goed te herkennen. Zowel aan de noord- als de zuidzijde is het gevelprogramma het sterkst doorbroken door nieuwe ingangspartijen. Aan de noordzijde met een korfbogige diepe poort met een groot, licht spitsbogig venster erboven en aan de zuidzijde met een poort in korfbogige vorm binnen een spitsboognis waarvan de boogtrommel met toten een vijfpas ontving.

Het ooit met stenen gewelven gedekte interieur kreeg in de eerste helft van de 16de eeuw een houten tongewelf met trekbalken met korbeelstellen en muurstijlen. Het bezit een voorname inventaris. De preekstoel met getorste, omrankte hoekzuilen is met het doophek in 1712 vervaardigd door Gerrit Payaar. De vier overhuifde herenbanken die de ruimte sterk domineren dateren uit de late 17de en vroege 18de eeuw. Een overhuiving wordt gedragen door getorste, omrankte zuilen en heeft siervazen. Het orgel is in 1889 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De imposante dorpskerk verrees omstreeks 1200 met iets versmald koor, een opnieuw versmalde halfronde sluiting en een toren. De muren van het schip bezitten in de benedenzone reeksen rondbogige nissen die tot de grond toe doorlopen. Deze nissen zitten ook in het onderste deel van de toren. Aan de noordzijde wordt de bovenzone van het schip, het koor en de hele koorsluiting bekroond door rondboogfriezen. De bovenzone van de noordelijke schipmuur is in twee brede spaarvelden tussen lisenen verdeeld en in beide vakken staat een rondboogvenster.

Zowel aan de noord- als de zuidzijde hebben de ingangen dubbele bogen met een sikkeleffect. In de zuidmuur van het schip en het koor zijn spitsboogvensters ingebroken. De koormuren bezitten aan beide kanten een klein romaans rondboogvenster en er zijn sporen van aanbouwen. Aan de noordzijde is de grote, dichtgemetselde boog geprofileerd; aan de zuidzijde is deze plat dichtgezet met kleine gele steen. De koorsluiting heeft in de bovenzone spaarvelden tussen lisenen. De rondboogvensters hebben rondstaven in de dagkanten en er zijn een kleine hagioscoop en een piscina te zien. De half ingebouwde en in 1807 verlaagde toren met korte, ingesnoerde spits gaat ongeleed op en heeft aan de westzijde een smalle ingang in een viervoudig profiel. In de benedenruimte van de toren zitten aanzetten van een gewelf.

De hoge kerkruimte wordt gedekt door een vlak balkenplafond. Aan de noordwand van de lange koortravee is te zien dat deze ruimte van een stenen overwelving was voorzien. De in banen gekleurde triomfboog en het gewelf van de koorsluiting zijn van tufsteen. Op het gewelf is een 13de-eeuwse schildering te zien. De voorstellingen zijn vervaagd, maar het bovenste van de vier registers stelt vrij zeker Christus als rechter bij het Laatste Oordeel voor. Daaronder zijn heiligen te ontwaren. In het koor liggen interessante grafzerken van roze en grijze zandsteen met geometrische versieringen en met een biddende gestalte. De eenvoudige preekstoel is laat 17de-eeuws. Het orgel is in 1891 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De kerk is in de eerste helft van de 13de eeuw in laatromaanse vormen gebouwd. De noordmuur geeft het meeste prijs van het romaanse verleden. Tussen rafelige restanten van steunberen zitten in vrij regelmatig moppenmetselwerk twee sporen van vrij grote, dichtgezette rondboogvensters. Verder westelijk zit nog een kwart boog boven een in de 15de eeuw aangebrachte ingang: een dichtgemetselde korfboog binnen een geprofileerde spitsboognis. Nabij de koorsluiting staat een groot rondboogvenster dat net als dat in de zuidmuur omstreeks 1800 is ingebroken. De driezijdige koorsluiting wordt op de hoeken geaccentueerd door slanke muurschalken met schijfkapitelen, kenmerkend voor het rijpe romaans. Het uitgezakte muurwerk van de koorsluiting wordt geschraagd door wigvormige steunberen die het beeld verstoren. Dat doet de deur eveneens; aan de binnenzijde zit daar een door S.J. Mellema in een overdadige neorenaissancestijl omstreeks 1900 getimmerd portaal. Het middelste gedeelte van de zuidmuur is gelijk met het aanbrengen van de rondboogvensters beklampt met kleine steen. Aan de westzijde van deze muur loopt alles door elkaar: een deel van een rondboog van een ingang, een veel nieuwer venster en dichtbij het maaiveld een klein rond venster, allerlei metselwerk en een spoor van een weggehaalde steunbeer.

De vrij lage zadeldaktoren gaat ongeleed op. Bovenin zitten de galmgaten en beneden in de westgevel een ingang met een klein spitsboogvenster erboven.

Inwendig wordt de ruimte gedekt door een houten tongewelf met trekbalken. Laag in de zuidwand zit een reeks diepe nissen in verschillende vormen. De preekstoel met klankbord heeft voluutachtige hoekpenanten in barokke vormen uit het begin van de 18de eeuw; het doophek is 19de-eeuws en heeft in plaats van balusters in bronskleur geschilderde gietijzeren hekjes. De overhuifde herenbank ertegenover dateert uit de eerste helft van de 17de en de eenvoudige banken aan weerszijden uit de 19de eeuw. Vier van de kerkbanken bezitten bijzondere wangen met gotische briefpanelen en medaillons met symbolen uit de eerste helft van de 16de eeuw. Het orgel is in 1880 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De Bartholomeuskerk staat buitengewoon schilderachtig achter de Hemdijk op een bescheiden terp. De kerk is vernieuwd maar de toren is 13de-eeuws. Hij is ongeleed gebouwd van gemêleerd rode en gele kloostermoppen, waarbij nu eens de gele en dan weer de rode kleur domineert. In de westgevel staat een klein, licht spitsbogig venster met kraalprofiel in de dagkant. Hoger zit nog een klein rondboogvenster en bovenin telkens twee rondbogige galmgaten. De geveltoppen van het zadeldak kregen pinakels. In de benedenruimte zijn de restanten van een stenen overwelving te zien; de muren vertonen uitsparingen en ook hoger zitten smalle nissen. De eenvoudige deur naar die ruimte is 17de-eeuws en heeft aan de binnenzijde ingekerfde huismerken en jaartallen. De oudste luidklok dateert van 1353, de andere is in 1639 door Jacob Noteman gegoten.

De kerk is in 1708 gebouwd ter vervanging van een oudere. Het jaartal staat op de sluitsteen boven de rondbogige en van neggen voorziene ingang aan de noordzijde met een mooie, gegroefde deur. Het is een uiterst eenvoudig bouwwerk met ongeleed muurwerk van bruinrode baksteen in klein formaat. In de noord- en de zuidmuur staan twee grote rondbogige vensters en in de driezijdige sluiting kregen de zuidoostelijke en noordoostelijke muren liggende ovale vensters.

Ook de inrichting van het kerkzaaltje is eenvoudig. De ruimte wordt gedekt door een houten tongewelf. De kerkbanken, links de dichte voor de mannen met gedraaide knoppen, rechts de open banken voor de vrouwen met kleine siervazen, staan op het oosten gericht. Het pad is bevloerd met hardstenen tegels waartussen vier 18de-eeuwse gebeeldhouwde tegels van de familie Ykema liggen. Tegen de sluiting staat de preekstoel met klankbord. De kuip bezit op de hoeken gesneden festoenen. Mogelijk dateert het preekmeubel uit de bouwtijd; er is toen aan Gerben Ferdinants een bedrag betaald, maar dat kan ook voor de verplaatsing en opknapperij zijn geweest. Er zijn ook meningen die de preekstoel in de 17de eeuw plaatsen. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kleine, torenloze Vituskerk staat op een hoog terprestant van het dun bebouwde dorp. Het koor dateert uit de eerste helft van de 12de eeuw, het schip van even later en de kerk is in de 16de eeuw verhoogd. In de benedenzone van de vijfzijdige koorsluiting is nogal wat tufsteen door baksteen vervangen, maar de bovenzone is van tuf. Er zitten enigszins beschadigde muurschalken en twee kleine rondboogvensters die beide zijn dichtgemetseld. In de zuidelijke zijde kwam een groot rondboogvenster hiervoor in de plaats. Van de tufstenen schipmuren is de noordelijke het best bewaard gebleven. De bovenzone is geleed door brede spaarvelden, gedekt door een rondboogfries en voorzien van kleine rond-boogvensters die alle zijn dichtgemetseld. Op de westhoek staat nog een half exemplaar als getuige dat de kerk daar langer is geweest.

In het oostelijke gedeelte zit een rondbogig spoor van een piscina of hagioscoop. Verder westelijk zien we een dichtgezette ingang met een boog die licht sikkelvormig is. Aan de westzijde staat de van dieprode baksteen gemaakte gotische (begin 16de eeuw) ingang, segmentvormig gesloten en in een spitsboognis met een kraalprofiel. De zuidgevel en de eerste sluitmuur kregen in de 16de eeuw en in 1836 spitsboog- en rondboogvensters. De muurdammen ertussen laten tufsteenwerk zien met fragmenten rondboogfries en verschillende sporen van romaanse vensters. Er zit bovendien een klein fragment van een rondbogige ingang. Aan de westzijde staat een geprofileerde, gedrukt korfbogige ingang. De driezijdige westelijke sluiting is van gele steen van klein formaat gemetseld nadat de toren in 1842 was ingestort. Tegen het dak is toen een klokkenstoel gehangen. De houten uitbouw aan de noordzijde is in 1874 getimmerd op de plaats waar eens een kapelaanbouw stond.

Het interieur wordt gedekt door een vlakke balkenzoldering. In de wanden zitten veel nissen. Er is een vrij jonge maar smaakvolle inventaris te vinden met een preekstoel (waarschijnlijk 1836) met klankbord, een doophek met balusters, een avondmaaltafel met balpoten, een altaarsteen van roze Bremer zandsteen in de koorvloer en een westgalerij met wigvorm waarop een orgel uit 1874.

Van het hele kustgebied staat de Mariakerk van Wierum het dichtst bij de zee; meteen achter de zeedijk. De kerk is omstreeks 1200 van tufsteen gebouwd. In 1912 is het schip met koor vervangen door nieuwbouw, waarbij de ingebouwde toren met gereduceerd westwerk bleef gehandhaafd. Deze westelijke partij bestaat uit de tufstenen toren met overwelfde zijruimten op de begane grond en op de verdieping. Ze waren oorspronkelijk zowel met de toren en dus onderling, als met het kerkschip met bogen verbonden.

Binnen zijn veel van de rondbogige doorgangen en veel gewelven, zij het deels gerepareerd of dichtgezet, nog aanwezig. Aan de buitenzijde heeft de westelijke muur een verzwaarde middenpartij, waarin beneden in het tufsteenwerk een brede korfboog van een oude ingang met rode baksteen is dichtgezet en voorzien is van een smallere 15de- of 16deeeuwse spitsboognis waarin de deur is geplaatst. Aan weerszijden zijn de vleugelmuren aan elke zijde versierd met een spaarveld van verschillende hoogte dat gedekt is door een rondboogfries. Hogerop zitten een klein rond venster en een lichtspleet. De zuidmuur van het westwerk wordt eveneens bekroond door een rondboogfries. Er staat een klein, niet oorspronkelijk venster in. De noordmuur vertoont een vrijwel compleet spaarveld tussen lisenen en een bekroning van een rondboogfries en hierin staat een oorspronkelijk, maar dichtgezet romaans rondboog-venster. De torenopbouw heeft verhogingen in rode baksteen, maar aan twee zijden weer rondboogfriezen van tuf. Aan alle zijden zitten grote, rondbogige galmgaten. De geveltoppen zijn uit 1819 en op het zadeldak staat een grote windvaan in de vorm van een aak.

Het mogelijk naar ontwerp van A. Oosterbaan uit Ternaard gebouwde schip heeft aan de zuidzijde een pseudotransept en aan de noordzijde een uitgebouwde consistorie. Het schip bezit grote rondboogvensters en rondboogfriezen onder de daklijst. De kerkruimte wordt gedekt door een houten gewelf met trekstangen. Tegen de oostelijke sluiting staat de preekstoel met klankbord en op de westgalerij het orgel.

De kloeke toren van Wijckel is van verre zichtbaar boven het geboomte van het Coehoornbos. De bakstenen toren is in de 15de eeuw in drie door waterlijsten gescheiden geledingen opgetrokken. In de westelijke muur staat de rondbogige ingang (waarschijnlijk 1671) met daarboven een flink spits boogvenster. De tweede geleding bezit ondiepe spitsbogige nissen en in de derde geleding zien we slanke rondbogige galmgaten. De geveltoppen van het zadeldak zijn in 1671 vernieuwd.

In verhouding tot de toren is de kerk bescheiden. De muren van bruine baksteen zijn ongeleed. Aan de zuidzijde staan vier grote spitsboogvensters, aan de noordzijde één en in twee van de drie sluitingszijden ook twee van dergelijke vensters. Het interieur van de kerkzaal wordt gedekt door een gedrukt tongewelf met trekbalken. De sfeervolle inrichting met evenwich-tig meubilair wordt gedomineerd door het aandachttrekkende praalgraf van de strateeg en vestingbouwer Menno van Coehoorn. Op de van zwart en wit marmer samengestelde tombe met reliëfs met het krijgsbedrijf, ligt de geharnaste held uitgestrekt op zijn rechterzij met het door hem uitgevonden Coehoornmortier voor zich. Het is na de dood (1704) van Coehoorn door zijn kinderen in de kerk geplaatst. Daniël Marot ontwierp het en Pieter van der Plas voerde het uit.

De kerk bezit nog marmeren epitafen voor Frederik Willem graaf van Limburg Stirum en diens gade Theodora van Coehoorn en voor Hendrik Casimir van Coehoorn en er zijn ook nog grafstenen voor leden van andere belangrijke families. De gesneden preekstoel met klankbord staat binnen een doophek met balusters en ertegenover staan twee overhuifde herenbanken. Het orgel is in 1900 gebouwd door Bakker & Timmenga.

Enkele kilometers ten noordwesten van Wijckel rijst de kerktoren van Harich uit het geboomte op, een toren die mogelijk uit de 12de eeuw dateert. Hij is later verhoogd en waarschijnlijk in 1603 van een stenen spits voorzien. De kerk is na een storm in 1663 herbouwd en ook deze bevat een marmeren grafmonument, namelijk voor Ulbo Aylva Rengers en Nicasia van der Haer die aan het einde van de 18de eeuw overleden.

De kerk met een vijfzijdig gesloten koor is laatgotisch van karakter en is in de 15de eeuw gebouwd. De kerk heeft nog twee beslissende bouwperioden gehad. De in 1684 ingestorte toren is herbouwd en in 1904 is de toren opnieuw herbouwd. Toen is de westelijke partij naar ontwerp van Jurjen Bruns met nieuw materiaal en in neogotische vorm opgetrokken. In 1931 is de kerk gerestaureerd onder leiding van Hendrik Kramer, die zeer eigenzinnig te werk is gegaan. De restauratie kwam neer op nieuwbouw. De kerk is bekleed met het oude bouwmateriaal, gemêleerd rode en gele kloostermoppen. Het schip is vijf traveeën diep met eenmaal versneden steunberen en brede spitsboogvensters met vorktraceringen. De koorsluiting kreeg gelijke vormen. De westelijke partij is van kleine bruine steen gemetseld. De toren wordt bekroond door een soort wimbergen en een ingesnoerde spits.

Het koor is van het schip afgescheiden en in gebruik als nevenruimten. In een van deze ruimten ligt een middeleeuws fragment vloer van kleine geglazuurde tegels. De kerkzaal wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf met trekbalken op korbelen en muurstijlen. De preekstoel staat binnen een ruime dooptuin met een deur met kuifstuk met bazuinengelen. Ze zijn vervaardigd door Arjen Lous uit Harlingen (1728). De kuip heeft getordeerde en omrankte hoekzuilen. De panelen zijn fraai gesneden met bijbelse taferelen: Abrahams offerande, Jacobs droom, de Geboorte, de Opstanding en het Laatste Oordeel. De wangen van de vrouwenbanken zijn gesneden met gevarieerde siermotieven uit de Lodewijk XIV-stijl. De lichtkronen in een art déco-achtige stijl zijn waarschijnlijk in 1931 door Hendrik Kramer ontworpen. Het orgel is in 1869 gebouwd door L. van Dam & Zn.

Anderhalve kilometer ten zuidwesten van Wijnaldum staat de kerk van Midlum, die zo vaak is verbouwd dat moeilijk te geloven is dat deze Sint-Nicolaaskerk al van 1200 kan dateren. De ongelede toren met ingesnoerde spits is jonger maar wel middeleeuws. Kerk en toren zijn in 1866 en nogmaals in 1906-’07 verbouwd. Zo is de zuidgevel van het schip bepleisterd en de toren ommetseld.

Van de Sint-Janskerk werd in de 18de eeuw geschreven dat zij in een zeer grote uitgestrektheid van woeste, venige heidevelden was gelegen. De kerk staat nog steeds afgelegen. Bij de restauratie in 1990 is het gebouw bevrijd van de pleisterlaag die er in 1885 op was aangebracht, waardoor de geschiedenis weer kan worden afgelezen. De kerk is in de 15de eeuw in laatgotische stijl gebouwd van oudere kloostermoppen. Er moet dus al eerder een kerk hebben gestaan. Het schip van rode moppen is aan beide zijden geopend met vier vrij korte vensters die aan de buitenzijde spitsbogig en aan de binnenzijde rondbogig zijn. In de tweede travee aan de zuidzijde staat een door de gemetselde waterlijst rechthoekig omkaderde, met gele steen dichtgemetselde ingang. De traveeën zijn op een sprekende wijze geaccentueerd door de in de late 18de eeuw van kleine gele steen gemetselde steunberen. De noordzijde heeft eenzelfde geleding en daar is een gelijkvormige ingang te zien, maar deze is dichtgemetseld met rode moppen. Aan deze zijden zijn enkele muurvakken in kleine gele steen gerepareerd. De driezijdige koorsluiting heeft een venster aan de zuidzijde en een spoor van een dichtgezet rondboogvenster in de sluitmuur.

De toren op de van een rondbogige ingang voorziene westgevel is van hout getimmerd en voorzien van enkele galmgaten en een ingesnoerde spits met een springend paard als windwijzer.

Inwendig wordt de kerkruimte gedekt door een houten tongewelf met trekbalken, korbelen en sleutelstukken. De preekstoel met klankbord dateert uit het eind van de 18de eeuw. Hij is geplaatst in een dooptuin met banken voor de kerkbestuurders en een doophek met platte, decoratieve balusters, waarop een fraai gesneden 18de-eeuwse lezenaar staat. Het orgel is na wijzigingen in 1917 op de westgalerij met balustrade geplaatst. Het instrument is in 1723 door Frans Caspar en Johan Georg Schnitger gebouwd voor de evangelisch-lutherse kerk van Zwolle. Op het kerkhof staat ten noorden van de kerk een hoogst zeldzame predikantswoning uit 1759, een eenkamerwoning.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |