Goingarijp is een middeleeuws vaartdorp ten zuidoosten van het Sneekermeer en de Goingarijpster Poelen. Het dorp is langs de Lijkvaart gegroeid en heeft aan de zuidzijde over water ontsluiting over de Scheensloot naar Joure en naar het Sneekermeer. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus in 1718 staat het dorp met de zuidelijke buurt Ballingbuur als een langgerekte nederzetting in het land verbeeld.

Aan het einde van die eeuw werd in de Tegenwoordige Staat van Friesland gemeld: ‘dit Dorpje is gelegen in ’t Noordoosten der Grieteny, niet verre van den Slagtedyk, en voorzien met een klein kerkje zonder toren, nieuw opgebouwd in 1770. De landeryen zyn in een’ zeer goeden staat, doch verliezen jaarlyks meer of min, door het afschuurend vermogen der nabuurige groote wateren, van welken ’t Sneeker meer, byna geheel tot dit Dorp behoorende, het voornaamste is.’

De genoemde afslag van land is op het kaartbeeld in de atlas van Eekhoff goed te zien, want er is een flinke strook land verdwenen en Goingarijp lijkt bijna een oeverdorp te zijn geworden. Het verleden als vaartdorp is te ervaren aan de oriëntering van de bebouwing.

Op het iets verhoogde en schilderachtige kerkhof staat de torenloze kerk die volgens de stichtingssteen uit 1770 dateert. Het is een zaalkerkje met een driezijdige koorsluiting. De in 1527 door Geert van Wou gegoten luidklok hangt in de vlak voor de kerk geplaatste klokkenstoel met helmdak. De klokkenstoel komt in 1543 al in de bronnen voor, maar het huidige exemplaar dateert uit de bouwtijd van de kerk. Toen zijn ook gebrandschilderde ramen naar ontwerp van Ype Staak in de zes vensters geplaatst. Ze vertonen de wapens van prins Willem V, grietman Vegilin van Claerbergen en de Friese regeringscolleges.

Het dorp leek aanvankelijk alleen maar in omvang af te nemen, maar in de laatste tientallen jaren van de 20ste eeuw werd het ontdekt door waterliefhebbers en kwam er onder meer een wijkje rond een nieuwe havenkom.

Goëngahuizen is een tamelijk geïsoleerde boerenstreek van uitsluitend verspreid liggende boerenbedrijven, helemaal in de westelijke punt van Smallingerland. De streek staat al op de grietenijkaart uit 1718 in de atlas van Schotanus aangegeven en bestond toen uit minder dan tien boerenhoeven. Ten zuidoosten van de boerderijen staat een turfgraverij aangegeven. De Tegenwoordige Staat van Friesland waardeert het niet als dorp maar als een buurschap bij Boornbergum: ‘In ’t Westen, aan de wyde Ee, ligt Goingahuizen, en wat Oosterlyker ’t Vlierbosch, alwaar men weleer een Klooster had, waarvan ’t Kerkhof nog te zien is.’

Op de kaart van 1718 staan ten zuiden van de vier boerderijen van ’t Vlierbosch bij een verhoging in het land ‘Vernietigt Klooster’ en ‘Oude Kerkhof’ aangegeven, maar op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 is niets meer te bespeuren. In het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa dat in het midden van de 19de eeuw verscheen, hoort Goëngahuizen nog bij Boornbergum. ’t Vlierbosch bestond toen uit slechts twee boerderijen. Ten noorden van het Vlierbosch ligt nu een natuurgebied van opnieuw verwilderde petgaten.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 is Goëngahuizen een streek met weinig, losse en agrarische bebouwing. Goëngahuizen ligt aan en tussen meren en plassen. Enkele boerderijen en woningen op It Eilân tussen de Kromme Ee en de Goëngahuistersloot zijn alleen over het water bereikbaar. De meeste boerderijen in polder De Vlierbosch dateren van na de oorlog; het zijn wel traditionele stelpen, kop-rompen of kop-hals-rompboerderijen. Bij een inham van de Modderige Bol staat een fraaie kop-hals-romp uit 1883.

Goëngahuizen is een opmerkelijk oord van molens. Er staan drie houten spinnenkopmolens uit de 19de eeuw. Het zijn molens met piramidevormige en met pannen gedekte rompen en ze zijn voorzien van vijzels. Ze hebben alle drie een naam: Jansmolen, De Modderige Bol en het Heechhiem. Ze zijn in 1990, 1992/’93 en 1995 gerestaureerd en in eigendom van en beheerd door de Stichting De Fryske Mole.

Langweer is als agrarische streeknederzetting waarschijnlijk omstreeks 1100 ontstaan op een zandrug in een streek van veenmoerassen. In het derde kwart van de 13de eeuw komt het voor het eerst in de bronnen voor als Languerre. De Buorren vormde de ontginningsas. Het dorp lag gunstig aan de Langweerderwielen en daarmee voor allerlei waterverbindingen. Het ontwikkelde zich omstreeks 1600 tot markt- en havenplaats: er was vóór 1600 al een waag. De scheepvaart vormde een belangrijke bron van inkomsten.

Het werd het belangrijkste dorp van de grietenij. De grietman ging in Langweer wonen en ook belangrijke families zoals Osinga en Douma vestigden er hun staten. Het geslacht Douma had hier tot de verwoesting in 1517 een stins. Er trad bij de handels- en havennederzetting aan de Buorren en de zijstraten en slootjes concentratie van bebouwing op. Meer westelijk had de buurt rond de kerk een open karakter. De grietenijkaart van Schotanus uit 1718 laat de langgerekte nederzetting zien die in het westen eindigt bij de kerkbuurt. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat Langweer: ‘door oudheid vermaard, is het voornaamste Dorp der Grieteny. … Ten Oosten en Westen heeft men hier schoone weidlanden, benevens heerlyke plantagien, die geheel tot aan den algemeenen rydweg loopen, en schoon brandhout geeven. … Hier woonen derhalve veele Schippers, die met dit hout naar Holland en elders vaaren, en in dit Dorp een bekwaame haven hebben, om, geduurende den winter, hunne schepen op te leggen. Langweer bestaat uit eene schoone buurt huizen, versierd met twee ryen Lindeboomen.’

De vroegste kerk dateerde waarschijnlijk uit de 13de eeuw; op dezelfde plaats is in 1777 een nieuwe, ruime kerk met toren verrezen. De drie torengeledingen zijn versierd met dorische, ionische en korintische pilasters. Het 17de-eeuwse meubilair is gehandhaafd. Ertegenover staat Osingastate. Het is omstreeks 1940 gebouwd in vormen van de 18deeeuwse state. Het op dezelfde ontginningsas ontwikkelde Boornzwaag wordt tegenwoordig ook bij Langweer gerekend. Het schilderachtige Langweer is een geliefd watersportdorp.

Goënga is een terpdorp in een laag gebied ten oosten van de voormalige Middelzee. De dorpsstraat, de Hegewier en Aldfeartsdyk, loopt vrij recht van zuidwest naar noordoost en maakt om de kerkterp een flauwe knik. De doorgaande weg, ogenschijnlijk een dijk, maakt ten zuiden van het dorp bij de stelpboerderij de Hege Wier een haakse bocht naar het westen en ten noorden bij de boerderij de Sinnehof een haakse bocht naar het oosten.

Aan weerszijden van de dorpsstraat staan nu eens losstaande woningen of (herinneringen aan) boerderijtjes, dan weer rijtjes woningen. De bebouwing uit de 19de en vroege 20ste eeuw is vriendelijk, zonder noemenswaardige monumentale elementen. Achter de bebouwing van de Hegewier bevinden zich vrij oude, kleinschalige buurtjes, als hofjes. In het midden ligt de vrij hoge kerkterp met het bijna rechthoekige en door een hek omgeven kerkhof. Aan de straatzijde van het kerkhof knikt het perspectief van het dorp. Het is een van de mooiste plekken.

De eenvoudige zaalkerk met rondboogvensters is in 1758 op de plaats van de middeleeuwse kerk gebouwd. Het kleine houten torentje met spits dateert uit 1787. Tegenover de kerk strekt aan de noordwestzijde de voormalige pastorie zich in de breedte uit en daaromheen bevindt zich geconcentreerde bebouwing. Een stelpboerderij staat er wat ingeklemd. Oostelijk van de kerkterp ligt het kaatsveld.

Ten zuiden en noorden van de kerkterp zijn dergelijke geconcentreerde buurten juist aan de zuidoostzijde van de straat te vinden. Het zuidoostelijke buurtje heeft qua bebouwing nog een agrarisch karakter. Het noordoostelijke buurtje bij de Kerksloot naar de Sneker Oudvaart, bestaat uit kleine en middelgrote woningen en er zijn in de bebouwing wat herinneringen aan vroegere ambachtelijke bedrijven. Aan de kerkzijde ligt het pad Pôllehout met een groep woningen en (herinneringen aan) bedrijven. De brug over de Kerksloot vormt met de omliggende waterbuurtjes een andere boeiende plek in het dorp. Aan de noordwestelijke zijde van de Sickengawei ligt een kleine buurt waarachter een loonbedrijf is ontwikkeld.

Ginnum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het is een van de zogenoemde Vlieterpen. Ginnum was een radiale terp, waarvan de sporen ondanks de sterke afgraving van omstreeks 1900 nog net zijn te ervaren. Alleen het terpgedeelte van kerk met kerkhof werd gespaard en ten oosten en noorden van de kerk is nog een deel van de ringweg aanwezig.

Ginnum was met de Genumer Opvaart over water ontsloten in zuidwestelijke richting naar de Ferwerdervaart en Oude Vaart van dit dorp naar de Ee. De verkeersroute over land van Dokkum naar Ferwert liep aanvankelijk om de noordoostelijke terpflank, maar in 1856 is de weg van Ferwert richting Jislum verhard, over de terp van Ginnum en daar vlak langs de kerktoren getrokken. Elf jaar later is dat gebeurd met de weg van Dokkum over Reitsum. Daardoor ontstond een nieuwe driesprong ruim ten zuiden van de kerk en bleef het noordoostelijke kwart van de ringweg in authentieke vorm bestaan. In de parcellering is de radiale structuur verder niet meer te herkennen.

Ginnum is altijd dun bebouwd geweest. Nu bestaat het dorp uit enkele buurtjes die als bij toeval ruim om de kerk zijn gegroepeerd. De eenbeukige dorpskerk dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw. Dat is vooral te zien aan de noordmuur waar de spaarvelden met rondboogfriezen uitgevoerd in tufsteen nog aanwezig zijn. De kerk is in de 13de eeuw aan de westzijde vergroot en de driezijdige koorsluiting is in de 15de eeuw aangebracht. De zadeldaktoren verrees in de eerste helft van de 15de eeuw. Deze bezit op de begane grond een koepelgewelf, waarschijnlijk een restant van de overwelving die de kerk in de 13de eeuw kreeg, maar in de 17de eeuw weer is weggehaald. Van deze gewelven zijn in het inwendige nog sporen in het muurwerk te zien. Het grote, rijk bewerkte doopvont uit de 16de eeuw is in 1878 door een particulier aan het Fries Museum in Leeuwarden geschonken.

Gersloot is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.

Gersloot vormt het meest oostelijke gedeelte van de aan de Aengwirderweg vrijwel ononderbroken doorlopende bebouwing van de vier dorpen. Aan het Gersloter einde is de bebouwing dunner. Mede omdat er na de oorlog weinig meer is gebouwd, kan hier de sfeer geproefd worden van een woongemeenschap temidden van het uitgeveende land dat weer in cultuur is gebracht.

Ook de streken ten noordoosten bij de Oudewegstervaart en die aan de Hegedyk welke naar het zuiden, richting Luxwoude loopt, horen bij Gersloot.

Het dorp was gedurende de 18de en 19de eeuw een centrum van de vervening. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw blijkt bijna de hele omgeving vergraven te zijn en onder water te liggen. Alleen de onder Gersloot vallende Oudewegsterpolder is in 1776 drooggemalen en weer in cultuur gebracht. Hetzelfde was toen net (in 1851/’52) gebeurd met de wat grotere polder ten zuiden daarvan.

Op het oude kerkhof werd de laatgotische kerk in 1736 vernieuwd maar in 1832 al weer gesloopt. Er staat een klokkenstoel die in 1939 is vervangen door een exemplaar van gewapend beton, net als in onder meer Luinjeberd, Oudehorne en Rottum. Deze biedt ruimte aan een 15de-eeuwse luidklok en een die in 1618 is gegoten door Hans Falck.

Aan het noordelijk uiteinde van het Stroomkanaal dat van de Oudewegstervaart naar De Deelen loopt staat het Tripgemaal. Het thans als galerie en woonhuis gebruikte gebouw is in 1876 naar ontwerp van W.C. en K. de Wit gesticht als vijzelgemaal. In 1905 is het verbouwd en toen is waarschijnlijk ook de in vernieuwingsstijl uitgevoerde machinistenwoning tot stand gekomen. Tot 1976 is het gemaal in bedrijf gebleven.

Friens is een klein terpdorp in een opmerkelijk landschap. Het bestaat uit de deels afgegraven, hoge terp met de kerk, enkele bescheiden streekjes langs de Beslingadyk en Van Sytzamawei en verspreid liggende boerderijen. Friens ligt ten westen van het drukke Grou in de weidse graslanden tussen twee fraai door het landschap meanderende uitlopers van de Boarn naar de voormalige Middelzee: tussen het Zwin en de Moezel. Het laatste watertje dat nu in Raerd eindigt, vormde tot 1984 de grens tussen Idaarderadeel en Rauwerderhem. Het Zwin loopt naar het noorden richting Reduzum. Helemaal in het zuiden stroomt het brede water van de Kromme Grou.

De dorpsbebouwing ligt aan een oude dijk die de herenweg vormde van Leeuwarden naar Zwolle; de rijksstraatweg werd in 1826/’27 ten westen van het dorp aangelegd. Nu loopt de oude dijk voorbij het dorp dood. Ten noorden van Friens ligt de agrarische buurt Wilaard met enkele boerderijen.

Tot 1849 werd het kleine dorp gedomineerd door de zuidelijk van de kerk gelegen Beslingastate, in 1620 als buiten herbouwd en eeuwenlang bewoond door de familie Van Sytzama. ‘Eene schoone gelegenheid met graften en cingels omringd’ wordt het eind 18de eeuw genoemd, maar ruim een halve eeuw later is de state afgebroken. Nu staat er op het erf een boerderij.

De hervormde kerk is in 1795 gebouwd en vervangt een middeleeuws bedehuis. Zij is in 1906 nog eens verbouwd. Het is een eenvoudig bouwwerk met een rondbogige ingang, omringd door gedenksteentjes en een geveltop met kleine vensters en bekroond door een torentje met galmgaten, uurwerken en een ingesnoerde spits. Binnen lijkt het wel het exclusieve mausoleum van de Sytzama’s. Aan de wanden en de orgelgalerij hangen dertien grote rouwborden uit de 18de en 19de eeuw en een stamlijst van de familie. Bovendien staan er in de koorsluiting zes grote gebeeldhouwde zerken van de familie opgesteld.

Cornjum is een terpdorp dat voor het begin van de jaartelling is ontstaan op een kwelderwal ten oosten van de Middelzee. Ten zuiden van de terp vormde de Cornjumervaart een waterverbinding met de Dokkumer Ee. Aan het einde van de 19de eeuw is de terp sterk afgegraven, vooral aan de noordwestzijde.

Aan de noordoostzijde staat al sinds de Middeleeuwen het Martenahuis. In 1584 werd Martenastate na vernieling tot een groot gebouw van vleugels herbouwd. Aan het einde van de 19de eeuw was het in verval geraakt. De laatste bewoner legateerde Martena aan het kerkbestuur dat de state in 1899 liet afbreken. Architect W.C. de Groot kreeg in 1900 de opdracht om een klein buiten te ontwerpen met gebruikmaking van aardige onderdelen van de oude state. De nieuwe Martenastate is een miniatuurkasteeltje in neorenaissancestijl geworden. Het is een L-vormig woonhuis van maar een enkele bouwlaag hoog, met aardig gedetailleerde trapgevels en een toren in de oksel van de vleugels die een spits heeft in de vorm van een ui. Schildhoudende leeuwen zijn sporen van de oude state, evenals het alliantiewapen met opschrift uit 1687. Enkele singels omvatten het stateterrein. Aan de noordzijde van het huis ligt het om een ruime vijver gegroepeerde park dat wel aan Roodbaard wordt toegeschreven. Voor het park is in 1955 de in 1620 vervaardigde barokke poort van het Landschapshuis in Leeuwarden geplaatst.

Midden op het niet afgegraven deel van de terp staat de hervormde kerk. Zij is in 1873 naar ontwerp van F. Brouwer gebouwd op de plaats van de middeleeuwse Sint-Nicolaaskerk. De nieuwe zaalkerk heeft een vijfzijdige koorsluiting, zijgeveltoppen, grote vensters met neogotische traceringen van gietijzer en een geveltoren met een ingesnoerde spits. De kerk bevat nog vroeg 17de-eeuwse interieuronderdelen.

Ten zuiden van de kern van het dorp werd gedurende de eerste helft van de 20ste eeuw lintbebouwing ontwikkeld langs de Martenaweg en na de oorlog kwam er een nieuwe woonbuurt aan de westzijde, de David van Goirlestrjitte en omgeving.

Echten is een streekdorp met een middeleeuws verleden. Het ligt langs de oude weg Lemmer- Heerenveen en vertoont verdichtingen van de bebouwing op de kruising met de Middenweg – met een reeks vroege naoorlogse woningen – en even verder met de Middenvaart. Aan de vaart vormen de eenvoudige woningen een aardige waterbuurt. Even verder naar het oosten ligt het stroomkanaal naar het aan de oever van het Tjeukemeer staande voormalige stoomgemaal dat het water in de Veenpolder van Echten op peil moest houden.

Vanaf het begin van de 19de eeuw heeft in het zuidelijk gelegen, uitgestrekte Echtenerveld namelijk vervening plaatsgevonden, waarna de grond in cultuur is gebracht. Het gemaal is in 1913 naar plannen van de polderopzichter L. Lourens gebouwd in een vriendelijke vernieuwingsstijl met half gepleisterde gevels. De schoorsteenpijp is afgebroken. Echten heeft nogal wat veren moeten laten. Van het omvangrijke veengebied ten zuiden van het Tjeukemeer hoorde het Echtenerveld en dat was bijna de helft, bij Echten. Daar ontwikkelde zich de nederzetting Bantega die de status van zelfstandig dorp heeft gekregen. Aan de oostzijde heeft de buurschap Echtenerbrug het ook al tot zelfstandig dorp gebracht en is het moederdorp zelfs boven het hoofd gegroeid.

Bij de kruising van Hoofdweg en stroomkanaal staat de dorpskerk. De aan de H. Lautentius gewijde kerk wordt al in 1245 in de bronnen vermeld. Het gebouw dateert uit de 13de eeuw, maar is in de tweede helft van de 17de eeuw ommetseld en voorzien van een geleding in pilasters. Zo verloor de kerk haar middeleeuwse karakter. De zaalkerk heeft een driezijdige sluiting. De slanke toren heeft enkele opmerkelijke kenmerken. In de westgevel van de toren kwam een flink roosvenster en daarboven zijn decoratief omlijste galmgaten geplaatst. Op de romp volgt een met leien beklede, achtzijdige bekroning met uurwerken en waarop de spits is geplaatst. De westelijke gevel en de toren zijn in 1879 tot stand gekomen. In de toren hangt een klok die in 1597 door Cornelis Ameroy is gegoten.

Miedum is een terpdorp waar in de loop der eeuwen niet zoveel van overgebleven is. Echter aan de uiterste noordelijke rand van de gemeente Leeuwarden heeft het wel een markante scheve wachter, een toren net zo scheef als de Oldehove. In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1786 is te lezen: ‘Dit kleine dorpje heeft een Kerk met een toorntje, in de zestiende eeuw getimmerd. Even ten Noorden van hetzelve loopt eene dwarsvaart uit de Ee naar de wateren van Tietjerksteradeel.’ Vijftien jaar later had het dorp 64 inwoners.

In het midden van de 19de eeuw weet het Aardrijkskundig Woordenboek: ‘Vroeger stond hier eene kerk, met een torentje, doch zonder orgel, welke omstreeks het jaar 1630 gesticht werd. Zij is voor eenige jaren afgebroken, doch de toren is alleen blijven staan.’ De kerk is in 1834 afgebroken: de kleine gemeenschap kon de onderhoudskosten kennelijk niet meer opbrengen. Ondanks zijn verweerde uiterlijk staat de toren er nog trots bij. Het is een kenmerkende zadeldaktoren met schouders op de hoeken en een ijzeren kruis op de naald. Aan de westzijde zit een eenvoudige deur in een nis die heel even spitsbogig is en aan de oostzijde is beneden een spitsboognis te zien. De toren is misschien al gebouwd in de 14de, maar waarschijnlijker in de 15de eeuw. Uit de Middeleeuwen is er maar weinig te zien, want de toren kreeg in de 19de eeuw een nieuwe mantel aangetrokken, aan drie zijden van grauwbruine en aan de oostzijde van gele steentjes. Onderin zitten oudere verrassingen: een soort plint van stenen in flinke afmetingen, moppen en rooswinkels die uit de late Middeleeuwen stammen. Het kunnen stenen zijn die hergebruikt zijn van de in 1834 afgebroken kerk.

Aan het Wynserbinnenpaed 22 staat een boerderij die na brand in 1962 in traditionele vormen is herbouwd. De nieuwe kop-hals-rompboerderij, eigendom van het Sint-Anthony-gasthuis in Leeuwarden is door P. Kingma Lzn. ontworpen en misschien wel de laatst gebouwde van zijn soort.

Waaxens is een vrij uitgestrekt terpdorp dat in de tweede helft van de 8ste eeuw als Wacheringe voor het eerst in de bronnen voorkomt. De bijna vijf en een halve meter hoge terp kan enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling zijn ontstaan en heeft door de eeuwen heen een geringe bebouwing gekend. Noch in de bebouwing, noch in de parcellering is enige systematiek te ontdekken, al lijkt het er wel op dat de weinig afgegraven terp een min of meer rechthoekige omvang heeft gehad.

Het dorp had geen waterverbinding met de omgeving, ongeveer 800 meter ten noorden loopt de Opvaart naar de westelijk gelegen Holwerdervaart. De Opvaart liep naar de vroegere state Tjessens die in een fraai park – gerooid in de tweede wereldoorlog – was gelegen. De weg van Holwerd naar het zuiden meanderde aanvankelijk noordelijk om de terpvoet van Waaxens. De doorgaande rijweg die rondom 1860 tussen Holwerd en Dokkum is aangelegd kwam aan de zuidkant over de terpflank te lopen.

Ten westen van de weg staat de stinspoort van Sjucksmastate. De poort staat op een schuinsverschoven rechthoekige plattegrond en de bogen hebben vormen van verschoven ellipsen, waardoor de schuinte optisch wordt gecorrigeerd. Aan de veldzijde een maskaron op de sluitsteen en een steen uit 1668 met de wapens van Harinxma en Botnia. Aan de hofzijde is de geveltop doorzeefd met duivengaten. Naast de kerk staat de pastorie met een voorgevel die is voorzien van neorenaissance sierwerk, zoals rusticablokken, diepreliëf, diamantkoppen, een panelen-fries, boogtrommels met metselmozaïek en putti.

De gotische kerk is eenbeukig met een koor met driezijdige sluiting en een slanke in het kerklichaam opgenomen zadeldaktoren. De kerk is in de eerste helft van de 15de eeuw vernieuwd met gebruikmaking van het oude bouwmateriaal. De westgevel is modern: het kerkje is in 1962 gerestaureerd. Het interieur heeft sfeervol 17de-eeuws meubilair en er is een verrassend zandstenen epitaaf voor Douwe van Aylva, die in 1592 voor Deventer viel.

Warfstermolen is een streekdorp dat aan de omstreeks 1315 aangelegde oude zeedijk is ontstaan, waarschijnlijk nadat in 1529 de nieuwe dijk om het Nieuwkruisland was aangelegd. Het element ‘warf’ in de naam duidt op een huis op de dijk waar de dijkvergaderingen werden gehouden en de ‘molen’ in de naam komt al in 1574 voor in de bronnen.

Warfstermolen is lang een buurschap bij Burum geweest maar wordt nu als zelfstandig aangemerkt, hoewel het noch door een kerk, noch door een school of andere gebouwen met bijzondere voorzieningen wordt geaccentueerd. Ten oosten van het dorp, in de buurt Halfweg, op de hoek van de Leegsterweg en de Eeuwe Ennesweg, staat een inmiddels buiten gebruik gestelde school. In Warfstermolen staat wel een dorpshuis.

Het dorp bestaat uit een redelijk gesloten lintbebouwing aan voornamelijk de zuidzijde van de oude dijk en een bescheiden naoorlogse dorpsuitbreiding aan de zuidzijde, De Warf en omgeving, waaromheen de doorgaande weg is gelegd. Ook aan de Gruytsweg is na de oorlog nog volkshuisvesting gekomen waardoor de nederzetting aan de dijk een goede samenhang vertoont. De laatste jaren is de noordelijke berm van deze dijk ’s zomers een bloemenweelde. De meeste woningen, gevarieerd met dwars- en langskappen en uit verschillende bouwperioden, stammen verder meestal uit het einde van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw. De tamelijk hoog opgetrokken kleine stelpboerderij op nummer 68 kan uit de eerste helft van de 19de eeuw dateren. De dwarsgeplaatste middengangwoning op nummer 66 dateert ook uit die periode, maar gezien het grote baksteenmateriaal kan het ook nog wel vroeger zijn geweest.

In het land rondom het dorp staan boerderijen, waaronder robuuste exemplaren. Aan de Eeuwe Ennesweg bij Halfweg staat een grote kop-hals-romp. Bij De Kolk in het noorden aan de Oude Borchweg een boerderij met een voorhuis uit 1927 in Amsterdamse Schoolstijl. Op de hoek van de Gruytsweg en Leegsterweg een kop-hals-rompboerderij uit de eerste helft van de 19de eeuw met een tuinhuis op het voorerf.

Warstiens is een klein terpdorp dat geheel op het agrarische bedrijf is gericht. De kom, voor zover daar van kan worden gesproken, wordt dan ook voor het belangrijkste deel bepaald door flinke boerderijen en de kerk. Warstiens kan alleen vanuit Wergea bereikt worden over een smalle weg.

Het dorp is van oudsher goed ontsloten door twee korte opvaarten naar het Lang Deel, het belangrijke vaarwater van Leeuwarden naar Warten. Hoewel het kleine Warstiens maatschappelijk geheel op Wergea is gericht, was er een kerkelijke band met Warten. Contacten vonden tot ver in de 19de eeuw over het water plaats. Warstiens had wel een eigen kerk, een gebouw met een zadeldaktoren. De kerk is in 1844 nog eens hersteld, maar was in 1882 kennelijk zo bouwvallig dat zij toen vervangen is door een nieuw exemplaar. De gewoonlijk objectieve encyclopedie van Friesland uit 1958 oordeelde: ‘Hervormde kerk zonder architectonische waarde.’ Daar wordt een kleine halve eeuw later anders over gedacht. De kerk is ontworpen door de Leeuwarder architect Hendrik H. Kramer die zich toentertijd tot de meest vooraanstaande bouwmeester van Friesland aan het ontwikkelen was. En aan de Warstienser kerk is dat te zien: zij is beslist rijker uitgedost dan veel kerken uit dezelfde tijd. Het is een zaalkerk met grote rondboogvensters tussen slanke steunberen en decoratieve friezen en ander siermetselwerk. Tegen het front staat een slanke, met lijstwerk gelede toren met een ingesnoerde spits. Aan de achterzijde is een versmalde en verlaagde koorpartij gebouwd die het geheel verlevendigt.

Tot 1784 lag het Hempensermeer ten westen van Warstiens. In 1779 was de octrooiaanvraag om het meer droog te malen en in 1784 waren ze inderdaad met het werk aan de gang. Het gebeurde in opdracht en voor risico van vier Makkumer ondernemers: Eibert Dirks, de broers Jan en Marten Kingma en Yme Tichelaar. Er kwam een dijk en een ringvaart om de hele droogmakerij en er werd een molen geplaatst die de 90 hectare droogmaalde.

Warten is een oud waterdorp in het noordoosten van de gemeente aan het belangrijke vaarwater het Lang Deel en naar het zuidoosten de Rogsloot. Daardoor heeft Warten goede verbindingen met zowel Leeuwarden als het achterland. Het Lang Deel verbreedt zich vlak voor Warten tot het Wartenaster Wijd, waar al in de 17de eeuw een buurt, de Midsbuorren, was ontwikkeld die vanaf het einde van de 19de eeuw gaandeweg een bedrijvig karakter – met scheepswerf en zuivelfabriek – kreeg.

De kern van het dorp lag oostelijker, bij de kerk en brug, waar het wegverkeer voor de aanleg van de krap om de zuidelijke rand van het dorp lopende Rounwei, overheen moest. De kerk is in 1780 vernieuwd tot een zaalkerk met grote, korfbogige vensters waarvan liefst zes van gebrandschilderd glas zijn voorzien, in het bouwjaar vervaardigd door Ype en Jurjen Staak. Voor de kerk staat een kloeke toren die het dorpsgezicht vooral vanuit het westen beheerst. Aan die zijde van de Hoofdstraat staat een aantal deftige dorpswoningen, waartussen een met decoratief pleister verrijkte notabele woning. Aan het water is vooral ten noordwesten van de brug een vriendelijke waterbuurt gevormd. In Warten staat de laatste langhuisboerderij van Friesland, het oertype waarbij het dak van voorhuis en schuur doorloopt en die als museum is ingericht.

De eerste volkshuisvesting vond in 1920 aan de Oosterburen plaats, een reeks van tien woningen. Na de oorlog kon al in 1948 een achttal traditionalistische woningen aan de Hoofdstraat gebouwd worden en in de jaren vijftig volgde de woningbouw in de straten tussen de oude dorpskern en de Rounwei. Vanaf de jaren zestig kwam er een nieuwbouwwijk ten noorden van zowel het water als het van Nijpad en de Hoofdstraat. Beschrijvingen uit vroegere eeuwen spreken van een tamelijk bloeiend stadje Warten dat door een hevige storm tussen 1220 en 1240 verwoest zou zijn en waarvan soms nog sporen zijn gevonden. Inmiddels is vast komen te staan dat het verhaal op een misverstand berust.

Waskemeer is een karakteristiek en jong veenkoloniedorp, een streekdorp langs de Compagnonsvaart, de Haulerwijkstervaart. De vaart werd in 1756 door de Drachtster Compagnie gegraven op het dorpsgebied van Haule, tweeeneenhalve kilometer ten noorden van dit dorp. De nederzetting werd vanaf het einde van de 18de eeuw Beneden Haulerwijk genoemd en kreeg pas na de Tweede Wereldoorlog de status van zelfstandig dorp. Het werd er ook de Cruijmte of de Krompten genoemd, naar de kromming in de vaart. Een straat bij de bocht van de Haulerwijkstervaart naar de Mandevaart bewaart deze naam. De laatste vaart voert met enige bochten naar Bakkeveen.

Toen het in 1953 de status van dorp kreeg is het genoemd naar een poel in de Duurswouder Heide, die ten westen van het dorp op het grondgebied van Opsterland ligt. In 1849 blijkt van de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff dat er aan beide zijden van de vaart al kilometerslange, vrij regelmatige bebouwing is gegroeid. De westelijke hoek van Beneden Haulerwijk is dan nog niet dichtbebouwd.

Ongeveer een halve eeuw later kwam er op deze hoek een coöperatieve zuivelfabriek tot stand. Weer een kleine eeuw later is de fabriek, die door concentratie in het zuivelbedrijf al was stilgelegd, afgebroken om ruimte te maken voor woningbouw.

Ten zuidwesten van het dorp zijn omstreeks 1900 op initiatief van de filantroop Pieter Wilhelm Janssen ontginningsboerderijen tot stand gekomen. Janssen had fortuin gemaakt in Indië en trok zich de slechte woonomstandigheden in Friesland aan. Woningverbetering koppelde hij in zuidoost Friesland, onder meer in Beets, Jubbega-Schurega, Terwispel en Waskemeer, aan de ontginning van de uitgeveende gronden. Bij de boerderijtjes hoorde ongeveer tien ha in cultuur te brengen grond. Bij Waskemeer bestaat de nog redelijk gave Janssenstichting uit negen van deze boerderijen. De boerenbuurschap ligt ten zuiden van de Leidijk langs de Duurswouder Heide. Aan weerszijden van deze Leidijk is tegen het dorp aan in de afgelopen tien jaar een bedrijvengebied ontwikkeld.

Wergea is als een agrarische nederzetting op een kleine terp tussen enkele meren ontstaan. Deze meren, het Groote Wargastermeer, het Jorniahuistermeer en het Hempensermeer, zijn alle drooggemalen. Het dorp heeft zijn ontwikkeling vooral te danken aan de gunstige ligging voor het verkeer. Het ligt aan de Wargastervaart, een voorheen drukke route die Leeuwarden met het zuiden verbond.

De laatste decennia is het weer druk op de vaart, maar dan door de waterrecreanten. Langs beide oevers van de vaart is sinds de 16de eeuw zoombebouwing ontwikkeld: aan de Grote Buren, de Kleine Buren en later aan de Nieuwe Hoek. Het begin van de Grote Buren loopt als brede kade voor het front van de dorpskerk langs. Achter de kerk staat hoog de voormalige pastorie in een ruime tuin. Daarna buigt de Grote Buren tussen de bebouwing door, waarvan de woningen en voormalige winkels aan de westzijde onmiddellijk aan het water staan. Er staan nogal wat brede woningen van het notabele type en op de hoek van de Gele Eker een pand uit 1668, bekend als de oude bakkerij. De tuitgevel heeft voor die tijd kenmerkende beitelingen of vervlechtingen. Beneden is de indeling gewijzigd, maar op de verdieping zitten de ronde ontlastingsbogen met negblokken boven de vensters. Kordonbanden van natuursteen geven de bouwlagen aan en de gevel wordt bekroond door een op een console met kopje rustende uitgemetselde pinakel. Verder zuidelijk ligt een kleine ijzeren flapbrug over het smalle dwarsvaartje en dan volgt de Hilleburen langs het water van de Wargastervaart.

De goeddeels gesloten bebouwing langs de smalle kade van de Kleine Buren dateert uit de decennia rond 1900. De meeste huizen zijn een enkele laag met een kap hoog, maar soms is er één hoger. In de gevelwand valt het brede Popmagasthuis op, een in 1664 gesticht weduwenhofje dat in 1864 vernieuwd is. Boven de deur van de voor het dak uitgebouwde middenpartij is de grote wapensteen van stichtster Vrouk van Popma en haar man herplaatst. Aan de noordzijde van de brug is de gang langs het water, de Nieuwe Hoek, nog smaller. Daar staat wel de grootste en met sierpleister elementen overdadig opgesmukte notabele woning. De woning is gebouwd door een zeer ondernemende man in de decennia rond 1900: Abraham Keimpes Hoekstra. Hij was bouwondernemer van woningen, boerderijen en molens. Voorts was hij geldschieter en technisch adviseur van de boeren die in 1886 de Vereniging Coöperatieve Zuivelfabriek ‘Warga’ hebben opgericht, de eerste zo georganiseerde fabriek van het land. Bovendien werd hij een vermaarde schaatsenfabrikant. Daarmee hield hij zijn knechten in de slappe wintertijd aan het werk. Aan het begin van de 20ste eeuw ging hij om dezelfde reden cementstenen produceren, waardoor in Wergea en omgeving opvallend veel gebouwen van dit materiaal zijn gebouwd. Haaks op het water kwamen aanvankelijk slechts beperkte buurtjes langs paden en wegen, waarvan de Gele Eker de belangrijkste is. Daar staan enkele panden uit het einde van de 18de eeuw en notabele woningen.

De rooms-katholieke Martinuskerk met hoge toren is in 1862 verrezen naar ontwerp van H.J. Wennekers in een vroege neogotische stijl en heeft een compleet inventaris in die stijl. De hervormde kerk, eveneens met toren, verrees in 1872 en is thans in gebruik als dorpshuis De Bidler.

In de tweede helft van de 19de eeuw werd de wegverbinding vanuit Leeuwarden door de dorpen gelegd. Hierdoor kwam er ook meer bebouwing langs de Kerkbuurt, Leeuwarderweg en de Wartenserdyk, waar ook weer notabele en kleinere burgerwoningen werden gebouwd. Aan de westelijke rand van de dorpsbebouwing staat het zogenoemde ‘Ald Slot’. Het buiten is in 1787 gebouwd als voorhuis van een boerderij, maar heeft een geschiedenis die teruggaat tot 1423 met een kleine zaalstins die als Ald Roarda bekend is. In dat slotje is organist en componist Reynoldus Popma van Oevering rond 1700 opgegroeid. Het huidige slot kwam mogelijk met gebruikmaking van fundamenten en oud materiaal tot stand.

Westergeest is een streekdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een zandopduiking ten noordwesten van de hoge gronden van de Wouden en die daarvan gescheiden is door een laag gebied, de Warren. Het dorp was op enige afstand in noordelijke richting over water ontsloten door de Zwemmer en later door het verbeterde stroomkanaal van de Nieuwe Zwemmer. Aan de zuidzijde is 1654/’56 de Stroobosser Trekvaart gegraven.

Het dorp heeft zich ontwikkeld langs twee parallelle wegen: de huidige Eelke Meinertswei en de Bumawei. Aan die wegen en wat zijpaden is de bebouwing geleidelijk verdicht, waartussen relatief veel boerderijen en woudboerderijtjes.

Na de oorlog is in het westen de dorpsuitbreiding tot stand gekomen. Ten noordwesten hoort de buurschap Keatlingwier, die richting Dantumadeel loopt, bij Westergeest. Ten zuiden hebben Triemen bij dit dorp gehoord, maar dat dorp is nu zelfstandig. Vanuit het zuiden wordt het dorp ingeleid door ‘De Greidpôlle’, een jonge stelpboerderij, in 1935 gebouwd naar ontwerp van architect S. van der Molen in een expressieve stijl. Vooral de hoekerkers aan het front vallen op.

Aan de andere zijde van de Eelke Meinertswei staat de imposante dorpskerk op een hoog kerkhof in een dichte boomzoom. Het romaanse gebouw is in verschillende fasen omstreeks 1200 in baksteen opgetrokken ter vervanging van een voorgangster van tufsteen. De toren is deels in de westgevel opgenomen en heeft een korte, ingesnoerde spits. Het schip vertoont grote ronde bogen en een rondboogfries en ook de iets inspringende halfronde koorpartij heeft gevelvakken met rondboogfriezen. Ook in het interieur is de middeleeuwse sfeer nog geheel te proeven. Allereerst valt op de van een half koepelgewelf voorziene absis met een fraai geblokte triomfboog. Er zijn met enige moeite nog fragmenten van in registers gecomponeerde muurschilderingen te onderkennen.

Verderop in het dorp is vooral aan de Eelke Meinertswei een aantal gave boerderijen te vinden en op nummer 15 een schuur met voorhuis uit omstreeks 1905 dat als café dienst ging doen.

Westernijtsjerk is een streekdorp dat mogelijk in de volle Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal en tegen een dijkcomplex, de Hoge Herenweg, als een nieuwe (het ‘nij’ in de naam) nederzetting bij het veel oudere Marrum, waartoe het dikwijls als buurt wordt gerekend. De romaanse kerk wijst op een toch tamelijk hoge ouderdom. De kerkstichting wordt wel in verband gebracht met de inmiddels verdwenen state Jepma of Jeppema die ten noordoosten van de kerk op een ruim omgracht en tot tuin ingericht terrein lag. De nieuwe parochie zou door de Jeppema’s zijn bevorderd en de kerk op hun grond zijn gebouwd, waardoor een zeker patronage heeft bestaan.

De dorpsbebouwing ligt zuidwestelijk van de kerk. De huidige, vooral agrarische bebouwing ligt verspreid langs de Hoge Herenweg; bij de bajonetbocht is sprake van enige verdichting, een streek die in het verleden wel Lutkeburen werd genoemd. In de 17de eeuw moeten er om de kerk ook huizen hebben gestaan. Jepmastate is vermoedelijk aan het einde van de 18de eeuw afgebroken. De Ljouwerterdyk die om de bebouwing van Marrum is getrokken doorsnijdt de terreinen van de voormalige state. Voor de kerk ligt een groot parkeerterrein.

De eenbeukige kerk met driezijdige koorsluiting is toegewijd aan Sint-Oswaldus. Zij heeft een ongelede zadeldaktoren uit de 15de eeuw met twee oudere klokken (1385 en 1405). Het laat-romaanse schip is in de eerste helft van de 13de eeuw gemetseld van kloostermoppen. Het koor is gelijktijdig opgetrokken en vertoont op de hoeken gemetselde kolonnetten met ringvormige kapitelen. De kerkkap is omstreeks 1500 vernieuwd: het houten tongewelf met trekbalken is toen aangebracht. Het schip kreeg omstreeks 1800 steunberen en de vensters zijn toen van nieuwe dagkanten voorzien. Tussen het evenwichtige meubilair vallen de 17de-eeuwse herenbank, de barokke preekstoel en vooral de hoog-gotische bankwangen op. Ze zijn gesneden met fraai gedetailleerde en gevarieerde briefpanelen en bekroningen en dateren uit de eerste helft van de 16de eeuw.

Westhem is een klein compact terpdorp van middeleeuwse oorsprong met een nabijgelegen buurt aan de Hemdijk. Deze dijkstreek wordt de Kat genoemd en de terp Feyteburen. Op de grietenijkaart van Wymbritseradeel in de atlas van Schotanus uit 1716 staat het dorp getekend met een viertal boerderijen rond de kerk met de Westhemmer Opvaart naar de Wymerts of Bolswarder Zeilvaart. Een opvaart die in het zuiden bij de Kat een sluis, een zijl, in de Hemdijk bezit waar ook nog twee huizen staan. De Hemdijk ligt daar ten noorden van het in 1633 drooggemalen Atsebuurstermeer. De polder heeft een merkbaar laag niveau.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Westhem, een klein dorp … in ’t Westen tegen den Hemdyk gelegen, gelyk Oosthem in ’t Oosten: hier onder behoort het droog gemaalen Atsebuurster meer, liggende samen met Sensmeer, tot Wonzeradeel behoorende, in den zelfden Dyk, als ook het buurtje de Graauwe Kat, alwaar men een Sluisje in de Hemdyk heeft, waar door men te scheep uit de Buitendykster landen, door dit Dorp, in de Bolswerder vaart kan komen. Ook ziet men hier twee Wieren, overblyfzels van oude Staten.’ Het buurtje hoort kortweg de Kat genoemd te worden, Grauwe Kat ligt onder Arum.

De dijkbuurt met in de rug de opvaart is intussen omvangrijker dan het oorspronkelijke terpdorp uitgegroeid. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff in 1851 is die ontwikkeling te zien, al is de groei minder sterk dan die van Blauwhuis, even westelijker, ooit een buurschap dat onder Westhem hoorde. Het buurtje bij de sluis wordt inmiddels De Kat genoemd en de zijl Katzyl. Het café midden in de dijkbuurt van Westhem heet De Kot, waarbij de spelling de uitspraak volgt. Ten noorden van de kerk, buiten de terp, staan een paar huizen en boerderijen.

De kerk is een driezijdig gesloten zaalkerk die in 1708 is gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse voorganger. De zadeldaktoren is 13de-eeuws. Er hangen klokken in waarvan een uit 1353 dateert en de andere in 1639 door Jacob Noteman is gegoten.

De Westhoek is een streek die pas recent de status van dorp heeft gekregen. Het is het meest westelijke gedeelte van de eerste Bildtdijk die in 1505 is opgeworpen van Dijkshoek, waar hij aansloot op de Griene Dyk van het voormalige Barradeel, tot de Noorderdijk van Ferwerderadiel. Daarmee werd het Oud Bildt ingepolderd. Het Bildt kreeg toen van de Saksische Heer van Friesland de status van grietenij, de jongste van Friesland. Nadat in 1600 de Nieuwe Bildtdijk tot stand was gekomen, werd de oude dijk slaperdijk en begon de ontwikkeling tot een merkwaardige woonbuurt.

De naam De Westhoek werd gegeven aan dit gedeelte van de elf kilometer lange bebouwing aan de Oude Bildtdijk ter onderscheiding van de Oosthoek, de buurt op de kruising van de dijk met de Koude Vaart die in de Waddenzee uitwatert bij Zwarte Haan. Tussen De Westhoek en De Oosthoek lag recht ten noorden van Sint-Jacobiparochie ook nog de buurt die Spitsroeden wordt genoemd. Hier staat een belangrijke machinefabriek met een museale afdeling vol stoommachines. Net als bij de andere streken langs de dijk bestaat de bebouwing aan de noordzijde tegen de dijk vooral uit arbeiderswoningen, maar er zijn ook enkele boerderijen te vinden.

Ten zuiden van de dijk en de dijkvaart liggen de boerderijen in het land. Het zijn veelal monumentale boerderijen, waaronder enkele van het winkelhaakmodel. Er staat bovendien een in 1899 gestichte openbare lagere school in de voor toen kenmerkende sierstijl. In de op de dijk gerichte korte gevel zitten bovenin gevelplaten met Openbaar Lager Onderwijs en lager platen met Anno en 1899 aan weerszijden van een grote in een nis geplaatste plaat met het gemeentewapen. Op het dak liggen de fraaie Lucas IJsbrandpannen. Helemaal in het westen van De Westhoek staat een Indonesisch restaurant. Nog westelijker gaat de Bildtdijk over in de Armen- of Statendijk die op de oude Griene Dyk aansluit. De oude herberg die hier stond is verdwenen.

Wetsens is een radiaal terpdorp waarvan de ovale ringweg nog voor meer dan de helft bestaat. De rest van de omvang van de oorspronkelijke terp is aan een stuk ringsloot en de perceelsgrenzen te herkennen. Aan de ringweg ligt de bebouwing, voornamelijk boerderijen, die aan de noordelijke en aan de zuidwestelijke zijde enige verdichting kent. De terp is omvangrijk geweest, maar is in 1892 en 1896/’97 grotendeels afgegraven. Hierdoor is de kerk vier meter hoog op een scherp afgegraven restant komen te liggen en is de Opgong vrij steil. De boerderij die aan de zuidwestelijke zijde binnen de ringweg staat, ligt op een onafgegraven gedeelte van de terpzool.

Ten oosten had het dorp met de Jaarlasloot (ook het Jaarlagat) een goede ontsluiting over water: in noordelijke richting naar de Paesens en in zuidelijke richting naar de Zuider Ee. Het Jaarlagat is lang de belangrijkste waterlossing voor Westdongeradeel geweest en vaak oorzaak van conflicten tussen de Dongeradelen. De wateroverlast kon er van West- naar Oostdongeradeel worden verplaatst. Bij extreme omstandigheden was het Jaarlagat als een waterval.

Wetsens is zo gaaf gebleven dankzij de afzijdige ligging van de verbindingsweg van Dokkum naar Metslawier en Oosternijkerk. De aan Sint- Vitus gewijde kleine kerk is uit tufsteen gebouwd en dateert uit de 12de eeuw. De koorpartij, inwendig half rond, uitwendig vijfzijdig, dateert uit de eerste eeuwhelft. De hoeken zijn geaccentueerd door pilasterachtige kralen van Bremer zandsteen. Het schip is in de tweede eeuwhelft gebouwd. Beide zijgevels zijn over de hele diepte versierd met een spaarveld dat aan de bovenzijde bekroond is door een rondboogfries. Er zijn sporen van aanbouwen met kapellen, aan de zuidzijde zijn deze het duidelijkst. De kerk is in het begin van de 16de eeuw in baksteen verhoogd. Toen zijn de gewelven verwijderd, spitsboogvensters ingebracht en kwam aan de noordzijde een laat-gotische ingangspartij. In 1842 is de zadeldaktoren ingestort en de westelijke partij vervangen door een driezijdige sluiting met een kleine, hangende klokkenstoel.

Wier is een terpdorp dat mogelijk aan het begin van de jaartelling is ontstaan bij de monding van de Middelzee. Het dorp komt in de bronnen van de 13de tot het begin van de 16de eeuw voor als ‘Weer’. Het dorp is nooit groot geweest en ook het dorpsgebied in de uiterste noordpunt van Menaldumadeel, tussen de Oude Meer en de oude zeedijk, de Hegedyk, was beperkt.

De vissers hadden door de Wier- en de Balkzijl toegang tot de Middelzee. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Weleer lag dit dorp ook aan zee, en werd toen, waarschynlyk, bewoond door Visschers, die door de Wierzyl gemaklyk in zee konden komen, en van daar naar hun visch, door de Ried, naar Franeker en elders brengen. By onzen tyd lag hier nog de fraaie State Lauta, bestaande in een schoon Heerenhuis en zwaaren toren, omringd met diepe graften en ene ruime hovinge.’ De state is tijdens het pachtersoproer in 1748 in brand gestoken. Lautastate behoorde tot de mooiste staten van Friesland. Het terrein van Lauta is nog te herkennen.

Het dorp had met het Moddergat een waterverbinding met Berlikum. Na het dichtslibben van de Middelzee is Wier een geheel agrarisch dorp geworden. Dat is aan de gemengde bebouwing van boerderijen en woningen te zien met een concentratie aan de Hegedyk. Aan het Tsjerkepaed staat de neoclassicistische pastorie uit het midden van de 19de eeuw. Een tweede middengangwoning staat aan de Hegedyk, maar dan in mengstijl. Het is de onderwijzerswoning die in 1874 gelijk met de tweeklassige middengangschool is gebouwd.

De bakstenen kerk dateert uit het midden van de 12de eeuw. Omstreeks 1800 is de zuidgevel beklampt en van steunberen voorzien. In 1881 is naar ontwerp van F. Brouwer een toren van drie geledingen en een ingesnoerde naaldspits opgetrokken en daarin is een astronomisch uurwerk geplaatst. In het koor werd in de 19de eeuw een bijzonder originele ronde avondmaalsruimte geschapen.

Wierum is een terpdorp dat op een kwelderwal vlak bij de zee in de vroege Middeleeuwen is ontstaan. Deze gevaarlijke ligging is niet zonder gevolg geweest. Het noordoostelijke gedeelte van de rechthoekige terp is in zee verdwenen en aan die zijde zal ook een deel van het dorp aan de golven ten prooi zijn gevallen. De kerk lijkt tegen de hoge zeedijk aan te leunen.

Vanouds is Wierum dankzij deze ligging een vissersdorp geweest. Aan het begin van de 19de eeuw gaven tien schepen aan vijftig vissers werk en in 1882 telde de vloot vijftien aken die van een bun waren voorzien, waardoor de schol in vers water naar de wal kon worden vervoerd. In een vliegende storm op 1 december 1893 vergingen dertien van de zeventien schepen: 22 vissers verdronken. Op de dijk herinnert een monument aan het dorpsdrama. De visserij is hier niet meer van hersteld. Er zijn veel kenmerkende vissershuizen verdwenen. Aan het plein tegenover de kerk herinnert het vissershuis uit 1832, thans waterschapshuis, wel aan de maritieme geschiedenis. Het is een wat plechtig gebouw van vijf venstervakken breed en twee bouwlagen hoog met een omlijste toegang en een voor het dak uitgebouwde kajuit.

De dorpskerk staat nu aan de noordelijke marge van het uit dichtbebouwde straten bestaande dorpsweefsel. De aan Maria gewijde kerk dateert uit de 12de eeuw. Het kerkschip is met koor in 1912 door een nieuw gebouw vervangen, waardoor een opmerkelijk stuk geschiedenis is weggepoetst. De tufstenen toren uit de 12de eeuw is wel gehandhaafd. Hij vormt met de aangrenzende zijruimten die op de begane grond en op de verdieping met de torenruimte verbonden zijn, een westwerk. Aan de buitenkant is de toren versierd met spaarvelden en rondboogfriezen en boven op het zadeldak prijkt een aak als windvaan.

Nog voor de Doleantie stichtten de Afgescheidenen in 1875 een eigen kerkgebouw, achter de rooilijn in de Haadstrjitte. Het hoogst bescheiden bouwwerk maakt zijn kerkelijke functie eigenlijk alleen kenbaar met de kerkramen.

Baaium is een terpdorp dat geen compacte bebouwing kent, maar buurtjes en boerderijen die om de kleine kern met kerk in het landschap lijken te zijn gestrooid. Aan de doorgaande weg van Winsum naar Dronrijp staat enige losse bebouwing. Ten noorden van de kerk is een buurtje gevormd, maar de meest samenhangende hoek is aan een pad aan de westzijde gevormd, tegenover een groot boerenbedrijf. De huizen hebben daar de Baijumer Opvaart naar de Franekervaart in de rug.

Bij de kruising van de weg en de dwarspaden staat de opmerkelijke dorpskerk. Zij is uit een ruime beurs betaald en daardoor een goed voorbeeld van de overdadige mengstijl geworden. De toren is in 1865 naar tekeningen van B.J. Sitenga gebouwd en de kerk is in 1876 gerealiseerd naar ontwerp van S. van der Veen. De toren en kerk vertonen romaanse trekken, vooral de rondboogfriesjes wijzen daar op. De ingangspartij laat classicistische motieven zien. Het stucwerk van het interieur door J.D. Fast, biedt een stijlenfeest: allerlei is er tot een merkwaardige, niettemin indrukwekkende eenheid gebracht. Het volgende vers is in de 17de eeuw in een van de zijden van de doopvont van Baaium gehakt:

"Dit is Baiommer vondt / Die vergeeten lagh in de grondt / Is 1668 Wederom op gerecht / om dat daer veel van wert gesecht / Godt wil ons land en dorp bevrien / Voor bij Geloof en Afgoderien."

De grote vierkante vont is van roze Bremer zandsteen. De andere zijden bezitten gotische traceringen naar 15de-eeuws model. Het verhaal gaat dat zij uit de 12de of 13de eeuw zou dateren. De omvang heeft het spreekwoord ‘Sa grut as de Baeijumer fonte’ doen ontstaan.

Even buiten het dorp, net in de grietenij Baarderadeel, heeft een vrouwenklooster gestaan, in 1186 vanuit Klooster Lidlum gesticht. Het werd Sint-Michaëlsberg genoemd, maar kwam vaker voor als Monnike-Baijum. Na de Hervorming is het in 1580 opgeheven. Nu staat er op het kloosterterrein ten noorden van Winsum de boerderij Mountsjebaayum.

Boelenslaan is een jong heidedorp langs de kaarsrechte Boelenswei, vroeger Heidelaan genoemd. Tot het midden van de 19de eeuw bestond de nederzetting uit verspreid op de afgeveende heide staande spitketen, heidehutten en zelfs holen, waarin een aanzienlijk aantal arme bewoners huisde. Het behoorde bij Surhuisterveen en werd de ‘Feansterheide’ genoemd. De naam van het dorp is ontleend aan de weg, tot 1900 een zandreed gebleven, die de heide ontsloot en werd genoemd naar de familie Boelens. Leden van deze familie zijn in de 17de eeuw secretaris en grietman van Achtkarspelen geweest en hadden waarschijnlijk belangen in de verveningen.

Na de stichting van een kerk in het midden van de 19de eeuw trad er geleidelijk komvorming op, een ontwikkeling die in de 20ste eeuw versterkt doorzette. Toch is het heideverleden van Boelenslaan nog goed te ervaren. In de hele zuidelijke punt van Achtkarspelen is langs de wegen, voorheen zandpaden, en de verveningswijken nog verspreide bebouwing van huizen en kleine boerderijen, soms in streekjes te vinden. Alleen het oostelijke gedeelte van dit gebied, Wildveld en omgeving, wordt administratief bij Surhuisterveen gerekend, de rest is Boelenslaan. Het zou daardoor een dorpsarchipel genoemd kunnen worden van een flinke kom en een groot aantal bebouwingseilandjes die zelfs in de 20ste eeuw nog impulsen kregen door verspreide volkshuisvesting in de late jaren dertig aan de Spekloane, De Trije Roeden, De Fjouwer Roeden en de Bethlehemsreed. Het laatste nederzettinkje van vier woningen tegen de grenzen van het dorp Houtigehage in de gemeente Smallingerland had uitgebreid zullen worden als de oorlog niet was uitgebroken.

In 1851/’52 is de kerk gebouwd en spoedig daarna werd er ook onderwijs gegeven. Er kwamen zelfs twee scholen. De kerk die aan de zuidelijke rand van de dorpskom op een ruim kerkhof staat, is een vriendelijk zaalkerkje met een dakruiter op de voorgevel. Het gebouw wordt niet meer als kerk gebruikt maar is thans aula. Tegenover de kerk staat het karakteristieke ‘Volksgebouw’ uit de jaren dertig.

Het kleine terpdorp Cornwerd, dat de status van beschermd dorpsgezicht heeft gekregen, ligt vlak achter de voormalige Zuiderzeedijk bij de Houwster Hoek rustig in het open landschap. Op voldoende afstand van de hectische verkeerslussen van de Kop van de Afsluitdijk. Het bestaat slechts uit een vriendelijke dubbele buurt met een pleinvormige verbreding die leidt naar de terp waar de kerk en de toren zich verheffen. Kerk en toren staan op een kaal kerkhof dat compleet omgrensd is door een ijzeren hek.

De kerk dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw maar kreeg in 1916 een nieuwe ommetseling. Die verbouwing is door architect F. Raadsma ontworpen en door de Cornwerder aannemer J. Roosjen uitgevoerd. De kerk bezit aardig glas-in-lood-werk in de rondboogvensters en grijs gesmoorde Lucas IJsbrandpannen op het dak. De relatief hoog oprijzende toren dateert uit 1898. L. Reitsma uit Witmarsum ontwierp de rijk met lijstwerk en blokken van kunststeen versierde toren en Roosjen was opnieuw de aannemer. De bekroning bestaat uit een toef siersmeedwerk met afhangende bloemen. Cornwerd is het geboortedorp van Obe Postma (1868-1963), de fijnzinnige dichter van het Friese landschap. Hij ligt hier begraven. In het gedicht Hous-ter Herne (Houwster Hoek) beschrijft Postma zijn gelukkige jeugdjaren:

‘O boartersplak yn blide bernedagen,
Do herne oan ’e igge fan ’e see,
Wat lok wâlt op yn ’t swiet te-binnen-bringen
Fan ’t noflik boartsjen op dyn fredich stee.’

‘O speelplek in de blijde kinderdagen,
Jij uitham aan de oever van de zee,
Hoeveel geluk welt op in ’t zoet herinneren
Van ’t zalig spelen op je vredig stee.’

Ten zuiden van Cornwerd ligt de buurschap Sotterum achter de Dijksloot. De bebouwing bestaat uit een paar huizen en boerderijen. Hier is een opmerkelijke archeologische vondst gedaan: een bronzen paardje uit de 1ste eeuw na Christus dat nu de trots is van de klassieke collectie van het Fries Museum in Leeuwarden.

Damwoude was de hoofdplaats van de voormalige gemeente Dantumadeel, is in 1971 ontstaan door samenvoeging van de van west naar oost op elkaar volgende streekdorpen Akkerwoude, Murmerwoude en Dantumawoude die toen al helemaal aaneen gegroeid waren. De drie kernen van Damwoude ontstonden langs een oost-west lopende middeleeuwse bewoningsas, de huidige Voorweg, van waaruit het gebied werd ontgonnen. Mogelijk hebben noordelijker oudere ontginningsassen gelegen, waarvan de huidige Achterweg van Akkerwoude een aanwijzing vormt. Het zijn dan ook karakteristieke streekof wegdorpen met samen een lengte van ongeveer vier kilometer.

De bebouwing van de drie dorpen is vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw sterk verdicht en is zich verder langs de Voorweg gaan uitstrekken, waardoor de dorpen aan elkaar groeiden. Bovendien kwam vanaf die tijd in Murmerwoude ook bebouwing langs de Murmerlaan, thans de Hoofdweg. Deze belangrijke route naar Dokkum kreeg in 1880 gezelschap van de eerste trambaan van Friesland: een paardentram. Aan dat kruispunt werd in 1881 dan ook een gemeentehuis gebouwd. Voor bedrijvigheid werd het een aantrekkelijke vestigingsplaats en het aanvankelijk dunst bevolkte dorp van de drie kon tot een flink kruisdorp uitgroeien. Hoewel het gemeentehuis naar de diverse malen verbouwde, maar wel deftige Rinsmastate in Driesum verhuisde, zette die ontwikkeling zich na de tweede wereldoorlog versterkt door. Precies op de millenniumwende keerde het gemeentehuis nabij dit kruispunt terug, achter het oude gemeentehuis en de middeleeuwse kerk. Akkerwoude en Dantumawoude hebben minder dynamische ontwikkelingen ondergaan en vertonen nog steeds de karakteristieken van streekdorpen.

Het oudste gebouw van het vroegere Dantumawoude is de Benedictuskerk. Zij dateert uit de twaalfde eeuw en de hoge ouderdom is te zien aan de sterk gebogen tufstenen zuidmuur met grote spaarvelden en aan de bovenzijde een keperfries. Ook de zadeldaktoren bevat veel tufsteen, maar de toren is niet meer romaans. Het interieur bezit een rococo preekstoel (1777) met een fraaie koperen lessenaar. Het orgel is in 1777 door Albertus Anthoni Hinsz vervaardigd. Wonderlijk zijn de muurschilderingen uit het laatste jaar van de zestiende eeuw: teksten uit de bijbel in de volkstaal gevat in grote rolwerkcartouches. Iets westelijker staat aan de overzijde van de Voorweg Plantenhove. In 1906 gebouwd in een elegante vernieuwingsstijl voor een notaris. In 1912 legde de befaamde Leonard Springer er een nieuwe tuin aan in een strakke, geometrische stijl. Plantenhove is thans een conferentieoord. Weer wat westelijker staat in het geboomte de eenvoudige doopsgezinde kerk uit 1767.

Langs de Voorweg ligt ruim gesitueerde vrijstaande bebouwing van onder meer 19deeeuwse boerderijen, woudhuisjes en iets jongere renteniers- en burgerwoningen. Aan de kruisende wegen van het vroegere Murmerwoude staan plezierig ogende, vrijstaande woningen uit vooral de eerste dertig jaar van de 20ste eeuw. Op en nabij de kruising rijzen de belangrijkste gebouwen op. Op de hoek verrees in 1881 het door gemeentearchitect J.W. Duijff ontworpen nieuwe, kloeke gemeentehuis met een middenpartij met trapstoep, portiek en balkon en omlijstingen in sierpleister. De zesruitsvensters bezitten nog geschubde blinden: persiennes. Daarnaast is in hetzelfde jaar herberg "De Kruisweg" gebouwd die ook als halte van de vroegste tramlijn dienst deed. Hier werden de paarden van de tram gestald. Later zijn glas-in-lood en gestraalde ramen in de art nouveau-stijl aangebracht en aan de zuidzijde kwam een traditionele overdekte veranda.

Het oudste bouwwerk van deze dorpskern is de even westelijker staande Bonifatiuskerk uit het begin van de 13de eeuw. Het is een van de vroegste van baksteen gebouwde kerken van Friesland. De muurindeling van spaarvelden met rondboogjes en kleine vensters is romaans. Tegen de noordzijde is in 1914 een dwarsbeuk geplaatst. In de zadeldaktoren zijn bovenin klimmende friezen te zien. De hervormde kerk van het voormalige Akkerwoude is in 1850 vernieuwd in de trant van de neoclassicistische rondbogenstijl. Het torentje bezat aanvankelijk een spits; de opengewerkte lantaarn dateert uit de jaren twintig. Aan de Achterweg vallen de bedrijfsgebouwen van de van 1899 tot 1969 actieve zuivelfabriek ‘de Dokkumer Wâlden en Omkriten’ op.

Dongjum is een terpdorp op een kwelderrug waar de verder oostelijk gelegen dorpen Boer en Ried ook op lagen en die naar het westen doorloopt met de buurschap Voorrijp en het dorp Wijnaldum. Vrij ver ten oosten van het dorp heeft het door de Dongjumervaart verbinding met de oude slenk van de Ried. Dongjum ligt nog geen twee kilometer van de Slachtedyk verwijderd, maar is volstrekt niet op de dijk georiënteerd. Tussen de Slachte en Dongjum lag tussen de Beintsemiedleane en de Hovensreed juist een laaggelegen streek die zelfs de Dongjumermeer genoemd werd. De in 1776 ingepolderde laagte is een overblijfsel van een oude zeeslenk, de Ried.

Dongjum wordt omringd door akkers en weilanden. Het dorp bestaat uit enkele streekjes aan de Franekerweg en de kruisende Dongjumerweg. Achter die bebouwingsstreken is na de oorlog een aanzienlijke wijk van nieuwe woningen gekomen.

Ten zuiden van de Dongjumerweg staat een beetje afzijdig de hervormde kerk. De eenvoudige kerk is in 1777 gebouwd ter vervanging van een oud godshuis. Het heeft roodbruin muurwerk met spaarvelden tussen lisenen en met rondboogvensters, een driezijdig gesloten koor en een vierkante toren met spits. In de kerk vraagt een monument in het koor om aandacht: de marmeren graftombe met portretbuste, in 1737 vervaardigd door Jean Baptist Xaverij voor Sicco van Goslinga, grietman van Franekeradeel en gedeputeerde te velde en Johanna Isabella baronesse thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg.

De Goslinga’s die het in de loop van de 17de eeuw te zeggen kregen in Franekeradeel, woonden eerst op Sikkemastate in Herbaijum. Omstreeks 1670 bouwden ze bij Dongjum Goslingastate, die in 1803 weer is afgebroken. De belangwekkendste bewoner, Sicco van Goslinga (1664-1731), ontwikkelde zich na zijn studies in binnen- en buitenland tot gedeputeerde tijdens de Spaanse Successie-oorlog. Later was hij ambassadeur van de Republiek bij de onderhandelingen voor de Vrede van Utrecht in 1712-"13 en aan het hof van Lodewijk XIV in Versailles in 1714.

Dronrijp is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderwal is ontstaan. Het was aanvankelijk een agrarische nederzetting waarvan de bebouwing zich concentreerde rond de kerk, de Tsjerkebuorren. Het dorp kreeg aan het begin van de 16de eeuw een goede ontsluiting over water, de vaart tussen Leeuwarden en Harlingen, die in de 17de eeuw tot een trekvaart werd verbeterd.

De kruising van de vaart met de weg, de huidige Hearewei, Skilpaed en Dûbelestreek, was een plaats waar het voor handels- en ambachtslieden en verzorgende functies zoals voor logementen een aantrekkelijke plaats om zich te vestigen. Zo ontstond ten zuiden van de Tsjerkebuorren een tweede kern, de Brêgebuorren. Bij en in de omgeving van Dronrijp stond een flink aantal staten en buitens. Over de weg werd Dronrijp in 1842 met het leggen van de straatweg van Leeuwarden naar Harlingen goed ontsloten en in 1863 kwam ten zuiden van het dorp de spoorlijn tussen dezelfde steden tot stand en kreeg het een halteplaats en in 1868 een station.

De twee nederzettingen groeiden in de loop van de 19de eeuw aan elkaar. De groei van het dorp was het gevolg van de bloeiende bedrijvigheid: enige kleine fabrieken en molens en vanaf 1891 ook een zuivelfabriek. Woningbouw kwam tot stand aan de Alddyk, het Skilpaed, de Hobbemasingel en de Puoldyk. Aan de Hearewei, de toegangsweg vanaf de rijksstraatweg, kwam de representatieve bebouwing van de notabelen met aan de westzijde grote middengangwoningen in parkachtige tuinen. In 1876 werd het haventje van Tsjerkebuorren, dat zijn functie verloren had, gedempt, maar de Buwevaart ernaartoe bleef.

In 1940 is een groot gedeelte van de trekvaart gedempt. Alleen aan het brede profiel is aan de Brêgebuorren nog te merken dat hier de voor de ontwikkelingen van het dorp zo belangrijke trekvaart liep. De bebouwing straalt dat ook uit. Het deels al eerder gegraven en in 1951 geopende Van Harinxmakanaal kwam ten zuiden van het sterk gegroeide dorp te lopen. Tijdens de crisis, de oorlog, maar ook gedurende de eerste decennia na de oorlog stagneerde de groei. Vanaf het einde van de jaren zestig, toen Dronrijp als forensendorp werd ontdekt, zette de groei weer in. Er kwamen eerst nieuwbouwstraten ten oosten van de Hearewei, later ook ten westen van de Buwevaart en recentelijk opnieuw aan de oostzijde. Tussen de oude trekvaart en het nieuwe kanaal zijn bedrijventerreinen te vinden. Sinds de laatste decennia van de 20ste eeuw komen nieuwe bedrijven tot stand in een lange strook langs de oude rijksstraatweg.

Het buiten Schatzenburg, gelegen in een parkachtige tuin, is door de aanleg van de autosnelweg A31 met viaduct nogal bruut van het dorp afgesneden. Het buitenhuis is in 1698 gesticht. Een verbouwing van 1724/"25 onder leiding van Wybe Saagmans uit Leeuwarden liet de opzet intakt. Het decoratieschema werd wel gewijzigd met beeldhouwwerk van Jacob Sydses Bruinsma. Op een vrij hoog souterrain is het buiten één laag hoog en voorzien van een hoge kap. Voor de ingang met een geblokte omlijsting ligt een royale trapopgang. Daarboven is een geveltop uitgemetseld, voorzien van een barokke bekroning met de alliantiewapens Huber-de Hertoghe. Agnes Alida Huber, bewoonster van Schatzenburg, was in 1745 stichtster van het vrouwengasthuis Vredenhof. De oorspronkelijke rij eenkamerwoningen werd een eeuw na de stichting verdubbeld. Bovendien liet het gasthuis in 1872/’76 een rij woningen aan It Heech bouwen.

Van de oorspronkelijk romaanse kerk resteren nog enkele fragmenten. De kerk werd in 1504 tot de huidige vernieuwd in kenmerkend laatgotische vormen. De toren verrees in 1544. De onderbouw bestaat uit twee geledingen, waarvan de onderste een brede, hoge ingangspartij heeft en de bovenste nissen gotisch traceerwerk. Hierop staat een achtzijdige stenen lantaarn, die op de hoeken met pilasters versierd is en waarvan de galmgaten bovenaan van gotisch traceerwerk zijn voorzien. Aan de Dûbelestreek staat de rooms-katholieke kerk uit 1839, die een eeuw later bij vergroting van het schip een traditionalistisch front met toren kreeg.

Eagum, in het Nederlands fout gespeld als Aegum is een van de kleinste dorpen van Friesland. Het is een terpdorp ten zuiden van het in 1833 drooggemalen Groote Wargastermeer. Het is met een korte opvaart verbonden met het Eagumerdiep, een breed vaarwater van Leeuwarden naar Grou. Volgens verschillende beschijvingen uit vorige eeuwen zouden er enkele staten hebben gestaan, Idsinga en Hottingawier, de laatste vrij ver ten zuidwesten van de terp. Op de grietenijkaart uit het midden van 19de eeuw staan rondom de kerkterp een viertal grote boerderijen Groot en Klein Haringa, Brandinga en Rollema.

Het had door de ligging aan een druk vaarwater potenties, maar het bleef een kleine agrarische nederzetting. Er kan zelfs nauwelijks gesproken worden van een nederzetting omdat Eagum geen dorpskom heeft. Als kern doet het hoge met oude elzen omzoomde kerkhof met een opvallende, eenzame toren zijn best. De kerk voor de weinige bewoners van Eagum heeft het nog tot 1838 uitgehouden. Nog geen eeuw eerder, in 1777, was zij vernieuwd en verving zij de aan de Heilige Nicolaas gewijde middeleeuwse kerk. De kleurige gedenksteen vertelt dat de zevenjarige Cornelis Arent van Scheltinga in dat jaar de eerste steen heeft gelegd. Hij was het zoontje van de grietman van Idaarderadeel. De kleine gemeenschap heeft het onderhoud van de kerk niet kunnen volhouden. Die werd daarom, compleet met kansel, kraak en banken, in 1838 verkocht en afgebroken. De toren is gehandhaafd. Ook het kerkhof bleef, maar de andere gedeelten van de terp zijn afgegraven en de vruchtbare aarde werd onder de Eagumer boeren verdeeld. De toren kan dateren uit omstreeks 1300, maar dat is met de in 1888 aangebrachte pleisterlaag – met schijnvoegen die blokken suggereren – aan de buitenzijde niet te controleren. Aan de oostzijde waar de kerk stond, zit een fraaie deur in een zware omlijsting van pleister in hol-bol profiel. Het verhaal gaat dat de toren bij het middelpunt van de wereld ligt.

Idskenhuizen is een komdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op zandgronden die even hoger lagen dan de omgeving. In de 17de eeuw stond in dit dorp het rechthuis van de grietenij. Op de kaart van Doniawerstal in de atlas van Schotanus (1718) was het als een redelijk geconcentreerde groep huizen getekend. Toch werd het aan het einde van de 18de eeuw in de Tegenwoordige Staat van Friesland gemeld: ‘dit Dorpje is niet groot van omtrek, doch heeft by de kerk eene maatige Binnenbuurt: ‘er zyn maar zeven Boereplaatsen, en veel land is tot bosch aangelegd.’

Toen werd tevens gemeld dat er een weg lag richting Woudsend die in 1782 was aangelegd en dwars door het Grote Idskenhuistermeer liep. Helemaal in het zuiden van dat meer reden al karren door het water, maar de sporen sleten zo uit dat het noodzakelijk werd de rijweg aan te leggen. Dat gedeelte van het meer is intussen ingepolderd. Het gebeurde eveneens met het Kleine Idskenhuistermeer dat ten noordwesten van het dorp lag. Het dorp werd daarna door de Dorpsopvaart met het grote meer verbonden.

De hoofdstraat, de Bramerstraat kent gesloten en zeer gevarieerde bebouwing die grotendeels uit het laatst van de 19de en de vroege 20ste eeuw stamt. Aan de oostzijde waar de Bramerstraat en de Troelstraweg – de weg naar Teroele – bij elkaar komen en een grasplantsoen vormen, staat de eenvoudige gereformeerde kerk. De zaalkerk met een rechte koorsluiting en een houten geveltoren met ingesnoerde spits dateert uit het einde van de 19de eeuw. Maar de voorzijde is in de jaren twintig gewijzigd. Naast de kerk staat de pastorie, een aardige villa die deels is gepleisterd in de vernieuwingsstijl van kort na 1900.

Aan de westelijke zijde van het dorp staat de voormalige hervormde kerk, een in 1935 gebouwde zaalkerk die een uit omstreeks 1800 daterende voorgangster verving. De kerk is in gebruik als zeilschool. Ten zuidwesten van het dorp ligt een goed in het groen verpakte waterrecreatienederzetting.

Itens aan de noordoostelijke flank van de eilandpolder van Easterein lijkt een streekdorp, maar is een oud terpdorp met een later gevormde streek. De beide zijden van de oude dijk, de hoep, zijn redelijk dicht bebouwd. Aan de binnendijkse kant ligt het restant kerkterp met enige bebouwing eromheen. Aan de weg staat een groot aantal flinke boerderijen en rentenierswoningen van uiteenlopende snit, waarvan één exemplaar een ruime voortuin met een vijver bezit. In ongeveer het midden aan de noordoostzijde van de dijk staat het café ‘De lytse fjouwere’.

Dit alles is geordend in streekjes van open en meer gesloten bebouwing, bijvoorbeeld aan de Rienster zijde waar bij een groepje bedrijfsgebouwen, onder meer een voormalige smederij, wat meer buitenruimte is geschapen. De oorspronkelijke kern is de sterk weggegraven terp ten zuidwesten van de dijk en is wel goed te ervaren. Daar staat de kerk betrekkelijk hoog als decor achter het ruime kaatsveld dat de graverij van de terp als groene kern heeft achtergelaten.

De hervormde kerk staat op het hoge kerkhof. Het gebouw dateert uit 1804/"06 en zal ongetwijfeld een ouder godshuis hebben vervangen. Het draagt de stijlkenmerken van empire en neoclassicisme. Het metselwerk is van bruine mangaansteen, de vensters zijn korfbogig gesloten. Het dak is gedekt met leien. Op de voorkerk staat de kleurige, neoclassicistische toren uit 1842: een houten romp in blokkige steen-imitatie, een kroonlijst met klosjes en een achtzijdige open koepel met ajour-panelen. Binnen staan een 17de-eeuwse preekstoel, overhuifde kerkvoogdenbanken en een orgel van Hardorff uit 1876.

Vanaf 1863 was er een doopsgezinde vermaning in Itens, overgebracht van Kromwal, een waterbuurt bij Britswert. Het huidige vermaninkje met consistorie en kosterswoning aan weerszijden is van omtrent 1910. Tussen deze twee is de vermaning, volgens schuilkerktraditie, teruggerooid. Alles is in het klein, ook de versierinkjes van rondboogfriesjes en vooral het klokloze koepeltje op de westgevel. Het zal wel het kleinste kerkkoepeltje van Fryslân zijn. In de consistorie hangt een portrettengalerij van de predikanten en een martelaarsspiegel van 1685.

Het terpdorp Kimswerd heeft een schilderachtige kern met karakteristieke waterbuurten langs de Harlingervaart. De noordoostelijke waterbuurt heeft een binnenpleintje met bebouwing van huisjes van gele steentjes. De Duivengracht aan de vaart bestaat uit een reeks van schots en scheef staande huizen van dat type. De overkant is over een hoge houten loopbrug, een heechhout, te bereiken.

Tegenover de kerk liggen het voormalige schooltje en een in het groen verscholen karakteristieke pastoriewoning. Tussen de kerk en de brug staat café Greate Pier met een overstekende verdieping op zuiltjes. Het café is genoemd naar de beroemdste Kimswerder. De houwdegen Grutte Pier is in Kimswerd geboren, de getergde boer die in de 16de eeuw Bourgondiërs, Saksers en Hollanders bestreed. Op de hoek bij de kerk staat zijn stoere standbeeld (Anne Woudwijk).

De naoorlogse dorpsuitbreiding is aan de zuidwestelijke zijde van de doorgaande weg gelegd en de sportvelden liggen aan de andere zijde. Aan de oostzijde ligt Heemstra State, nu een kop-hals-rompboerderij.

De trots van Kimswerd is de romaanse kerk met toren uit omstreeks 1100. De noordgevel van tufsteen is versierd met een rondboogfries en rondboognissen met dichtgezette, kleine rondboogvensters. De noordelijke ingang wordt bekroond door een 12de-eeuws mysterieus reliëf: een masker met ranken. Het bakstenen koor met lichte steunberen dateert uit de 13de eeuw en de zuidelijke muur is beklampt met kleine gele steen. De toren van tufsteen is verlevendigd met spaarvelden met rondboogfriezen. De kerk heeft een rijk 17deeeuws interieur. Uit die tijd dateren de lambrizering, de koorafsluiting, banken met gesneden wangstukken en natuurlijk de dooptuin met de preekstoel in het midden. Verder zijn belangrijke sporen te vinden van de adellijke familie Heemstra: een familiebank met kuifstuk voorzien van wapens, twee memorieborden, een van de dames Heemstra is zelfs met een portret in de kerk aanwezig. Een van de grafzerken voor de Heemstra"s, in 1614 door de Harlinger bouwmeester en steenhouwer Jacob Lous vervaardigd, heeft op een centraal veld een excellent perspectivisch gezicht op een paleistuin.

Mantgum is een terpdorp dat in 1329 als Mantinga-heem in de bronnen voorkomt, maar veel ouder is. Het lag nabij de westelijke oever van de Middelzee en nu ligt het aan de spoorlijn Leeuwarden-Sneek. De laan die de spoorhalte met de kerkterp verbindt, de Seerp van Galemawei, heeft de allure van een stationsweg, maar dan op dorpse maat. Aan het begin van die laan staat het voormalige gemeentehuis, een karakteristiek bouwwerk uit 1939.

Mantgum is van 1908 tot de gemeentelijke herindeling in 1984 hoofddorp van Baarderadeel geweest. De voornaamste straat is genoemd naar Seerp van Galema, een hoofdeling uit de 16de eeuw die op de state Hoxwier woonde, noordoostelijk van het dorp. De state is in het midden van de 18de eeuw gesloopt. Seerps prachtige grafzerk staat in de kerk: hij staat er in vol ornaat afgebeeld. Aan weerszijden van de Seerp van Galemawei staan grote notabele woningen verscholen in diepe tuinen met veelal oude bomen. Het mooiste ensemble van dit type woningen in Friesland.

Bij de Frijbuorren ligt een laaggelegen, open stuk land, een uitgegraven terpflank. Aan de rand staat een aantal karakteristieke woningen, waaronder de pastorie en de oude Bewaarschool. In de noord-oosthoek staat Café Bonnema, een 18de- of vroeg 19de-eeuws rechthoekig blok van gele baksteen. De dorpskern van Mantgum is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Niet zo’n verwonderlijke status, het gave en schilderachtige karakter van het geheel in ogenschouw nemend. De naoorlogse uitbreidingen zijn aan de westkant van het dorp gekomen, nabij de NS-halte. Daar is onlangs een flinke uitbreiding naast gelegd, waarin het grote nieuwe dorpshuis opvalt.

De oude kern wordt gedomineerd door de blank gepleisterde kerk die uit de 16de eeuw zal dateren. Het ruime kerkhof wordt omvat door een smeedijzeren hek in neoclassicisme. Vooral het dubbele zwaaihek is van excellente kwaliteit. Het interieur is in 1779-"81 verfraaid met nieuwe betimmeringen en meubilair, waarbij de ronde preekstoel met bijbelse voorstellingen door H. Berkebijl opvalt.

Nijehaske is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. Het was het oostelijkste dorp van de Hasker Vijfga en zal omstreeks 1200 aan de verbindingsweg tussen Westermeer/Joure en Heerenveen zijn ontstaan. Op het vroegste betrouwbare kaartbeeld, dat in de atlas van Schotanus uit 1718, ligt een zeer losse reeks van enkele boerderijen ten zuiden van de weg met ongeveer in het midden de kerk. Helemaal in het oosten ligt een dichtbebouwde buurt aan de Heeresloot en de daar kruisende Overspitting die nu Haskervaart heet. De buurt werd ook wel de Bandsterschans genoemd, naar de versterking die hier in de 17de eeuw heeft gelegen.

Bij Heerenveen vonden verveningen plaats en volgden allerlei economische activiteiten. Nijehaske kreeg daardoor een dubbel karakter. In de Tegenwoordige Staat van Friesland staat: ‘een Dorp in ’t Oostelykste deel der Grieteny, waar onder een gedeelte van ’t Heerenveen behoort, met de meeste huizen der Bandster Schans. De Kerk deezes Dorps staat aan de Heere Sloot; alwaar thans ook de wooning van den Predikant gevonden wordt, daar die, voor deezen en nog by onzen tyd, in ’t eenzaame Hasker Dyken, by het Kerkje, gevonden wierd. De meeste landen, ter wederzyden van dit Dorp, zyn mied- en klynlanden, die zich verre in "t Noorwesten uitstrekken.’

Het noordwestelijke gedeelte van Heerenveen hoorde tot de gemeentelijke herindeling van 1934 tot Nijehaske, ook het spoorstation. De dichtbevolkte streek van de Heerenwal en omgeving kwam toen bij de grote plaats Heerenveen. Ook het oude kerkhof naast de Alberthoeve aan de Jousterweg werd opgeslokt. In 1984 is de grens tussen Heerenveen en Skarsterlân opnieuw in westelijke richting verschoven waardoor deze in het Nieuwe Heerenveense Kanaal kwam te liggen.

Van Nijehaske resteert een buurtje van enkele tientallen woningen nabij de driesprong van de Jousterweg en de Nije Fjildwei en enkele boerderijen. Ten noorden van het dorp zijn de bedrijventerreinen van Kanaal-West en Businesspark Friesland-West ontwikkeld, waardoor in het dorpsgebied wel veel arbeidsplaatsen zijn gekomen. Van een dorp kan nauwelijks meer worden gesproken.

Oldeholtwolde is een klein streekdorp dat in de late Middeleeuwen op de kruising van de oude Weerdijk en de Slingerweg is ontstaan. De Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus uit 1716 en slingerde zich door het westen en noorden van de grietenij. Hij kwam uit het zuiden bij Oldetrijne, en liep dan door Oldelamer en Nijelamer en nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard. Op de kaart is te zien dat het noordelijke gedeelte van het uitgestrekte dorpsgebied tot de Tsjonger of Kuinder bestond uit venen en lage hooilanden.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1788 werd het dorp beschreven: ‘dit Dorpje ligt wederom ten Noordoosten der twee voorige. "t Zelve had ook eertyds eene Kerk aan den Noordkant van gemelden Weerdyk, doch die al in de voorige eeuw is afgebroken; zynde nog het Kerkhof overig. Een klein gedeelte van de landen deezes Dorps ligt binnen dien Weerdyk; doch ’t meeste, naar de Kuinder liggende, is laag weid- en hooiland met kostelyke klyngronden; en echter wordt ’er tot nog toe geen turf van eenig belang gegraaven, om dat de uitvaart zeer bezwaarlyk is, wegens de ondiepten die aldaar in de rivier de Kuinder zyn.’ Er werd ook nog gemeld dat de rijweg van Schoterbrug naar Wolvega door dit dorp loopt. Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1850 is te zien dat de venen volop in exploitatie zijn en dat de in 1828 aangelegde rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle dwars door het dorp is gekomen.

In 1875 werd bij de kruising wel weer een kerk gebouwd, ontworpen door F. Brouwer uit Cornjum. Zij is een vrij grote zaalkerk met een driezijdig gesloten koor en een half ongebouwde ranke toren van drie geledingen en een ingesnoerde spits. De aardig in mengstijl gedetailleerde kerk heeft neogotische spitsboogvensters gekregen. Door de recente autosnelweg is het dorp in tweeën gesneden.

Het komdorp Reduzum ligt ten oosten van de Middelzee. Het is het enige dorp van de grietenij Idaarderadeel waar ingepolderd land van de Middelzee bij hoort: de Roordahuizumer Nieuwlandspolder. Het is een levendig dorp waar de oude weg doorheen meandert. Aan die weg is de (wat oudere) bebouwing geconcentreerd waardoor het een streekdorp lijkt.

Reduzum is een komdorp met uitbreidingen langs twee streken. Naar de middelzeedijk toe loopt de ontsluiting kaarsrecht en is omzoomd door vrijstaande woningen uit allerlei bouwperioden van de 20ste eeuw. Aan de straatweg staat een deftige notariswoning uit de 19de eeuw. Naar het oosten is de weg over een flinke lengte nog bebouwd met woningen en boerderijen. Daar zijn aan het water ook de herinneringen aan de zuivelfabriek en arbeiderswoningen te vinden. Ten zuiden loopt een oude waterloop, het Zwin, een zijtak van de oude Boarn, slingerend door het landschap. De haven is in de dorpskom gedeeltelijk gedempt, maar recent is aan dat gebied op een bijzondere wijze – met vooral beplanting – vormgegeven. De bebouwing is daar voornamelijk 19de-eeuws met een witgeschilderde, vroegere herberg in het midden. In de kom van Reduzum is de bebouwing compact en gesloten. De bebouwing bestaat uit voornamelijk in de breedte gebouwde woningen van een enkele volledige bouwlaag en een kap met een enkel hoger huis of pakhuis en een enkele kophals- rompboerderij.

De kerk staat aan de oostzijde van de dorpskern. Zij lijkt vrij nieuw, maar het gebouw is deels nog 15de-eeuws. Zij is een met leien gedekte zaalkerk bestaand uit een voorkerk, drie door betrekkelijk kleine korfboogvensters verlichte traveeën en een meerzijdige sluiting. De kerk heeft aan de zuidzijde als ingangspartij een fraai barok poortje van zandsteen. De toren is in de tweede helft van de 19de eeuw vernieuwd. Het is een flinke toren die eerst onversierd opgaat en door verschillende malen versneden hoekberen wordt omvat. De hoogste geledingen hebben nissen, rondboogfriezen en sierlijke galmgaten. De achtzijdige spits wordt begeleid door hoekpinakels met een opengewerkte balustrade.

Tot 1954 was Rien een buurschap van Lytsewierrum op de plaats waar de Franekervaart de oude dijk, de hoep, van het poldereiland van Easterein doorsnijdt. In 1954 kreeg Rien de dorpsstatus. De dijk dateert van vóór het jaar 1000, maar de nederzetting is jonger.

Het is niet bekend wanneer de scheepvaartverbinding tussen Sneek en Franeker precies is gevormd. Feit is dat hier een sluis in de ringdijk van het poldereiland zat. In stukken uit het midden van de 16de eeuw wordt het gemeld. Er kan toen een schutsluis voor de scheepvaart hebben gelegen. Toen de waterpeilen beter op elkaar waren afgestemd, kon de sluis vervallen. Wel is er sprake van zowel de Rienstersyl als de Rienstertille. Toen hadden zich al mensen gevestigd op deze aantrekkelijke plek in de infrastructuur van Hennaarderadeel en Baarderadeel voor wat overslag en handel. Rien was eeuwenlang bekend om zijn jaarlijkse paardenmarkt.

Hier is niet een kerk het brandpunt van de gemeenschap, maar een brug. De noordelijke oever van de Franekervaart bestaat uit een ruime kade. Daar ligt een brede buurt met een vrij gesloten en gevarieerde bebouwing, onder meer van oude pakhuizen. Deze ruimtelijk wat gedeukte bebouwing aan de kade is schilderachtig. Achter deze streek is losse achterbebouwing tot stand gekomen. Die is via steegjes te bereiken. Aan de andere zijde staat alleen bij de brug enige bebouwing. Bij die brug is de structuur op z"n dichtst met aan de westzijde een straatje en diagonaal daartegenover, bijna tegen de brug aan, de voormalige waterherberg, een gestukadoord bouwwerk van omstreeks 1900. De vroeger aanwezige ornamenten zijn afgesleten maar op de verdieping zitten nog wel twee grote wapenstenen. De brug, een ijzeren flap- of klapbrug, is als beweegbaar element van deze verkeersknoop eigenlijk een monument. Aan de dijk, de Molmaweg, staat gesloten bebouwing van meest kleine huizen. Aan de andere kant van het dorp staat open bebouwing van wat boerderijen, waaronder een monumentale, en burgerhuizen langs de dijk, vooral aan de oostzijde.

Rijs is een streekdorp op een hoge zandrug, dat vanaf het midden van de 19de eeuw geleidelijk zijn huidige vorm kreeg van een vrij losse kern met verder verspreide losse bebouwing.

Rijs was oorspronkelijk een buurschap bij Mirns en heeft nooit een kerk bezeten. Aan het begin van de 16de eeuw kwam er een uithof van de Sint-Odulphusabdij van Hemelum en in de tweede helft van de 17de eeuw werd het landgoed met Huis Rijs gesticht door De Ruyter de Wildt, oud-secretaris van de admiraliteit van Amsterdam, die de heidevelden liet ontginnen en er graan en tabak plantte. Een ander deel richting hoge kust beplantte hij met bos in een formele aanleg die nog steeds als sterrebos is te herkennen. Later was het buiten in handen van de familie Van Swinderen die het bos midden 19de eeuw in landschappelijke stijl liet uitbreiden.

In dit Rijster Bos, sinds 1941 in bezit en beheer van It Fryske Gea, staat een zeszijdig empire tempeltje uit 1814 ter herdenking aan de bevrijding van de Franse overheersing. Het bos is een trekpleister dat met de kustrecreatie in deze streek al voor de oorlog toerisme op gang bracht, waarvoor ook enkele hotels en uitspanningen werden gesticht. Het is een van de drukst bezochte parkachtige bossen van Friesland.

Villa ‘Mooi Gaasterland’ werd in 1912 gebouwd in opdracht van de in "s-Gravenhage gevestigde ‘Maatschappij Gaasterland’. Het was woonhuis met kantoor voor de administrateur. Deze maatschappij had veel bossen en andere bezittingen in Gaasterland gekocht van de familie Van Swinderen. De villa is ontworpen door de Haagse architect M.J. van der Schilden in de vernieuwingsstijl. Veel bos werd gerooid om het hout te verkopen en de landerijen te verpachten. De maatschappij werd in 1924 geliquideerd. De Utrechtse Diocesane bond der Katholieke Arbeiders Beweging vestigde in de villa een koloniehuis voor onder meer bleekneusjes uit de stad. In die tijd werd achter de villa een kapel gebouwd. In de jaren zeventig toen het een algemeen medisch kinderhuis was geworden, werd het uitgebreid met een heel koloniedorp.

Wijckel is een relatief hooggelegen komdorp ten zuiden van het Slotermeer dat in de 12de eeuw voor het eerst in de bronnen voorkomt. Buiten de dorpskom kent het vooral langs de uitvalswegen vrij veel verspreide bebouwing. Langs de oude Heerenhoogweg is gemengde bebouwing van eerst woningen en verder van het dorp boerderijen. Ten zuiden zijn aan de Gaestfjûrwei en het hooggelegen Iwert (of Ybert) puur agrarische buurten te vinden.

Bij de oude weg richting Balk, halfweg, is de bebouwing tot de compacte buurschap Bargebek verdicht. Daar staan de voormalige gereformeerde kerk uit 1907 en wat boerderijen en woningen, waarvan twee fraai gedetailleerde notabele woningen met middengang opvallen. In de 18de eeuw hoorde een belangrijk deel van Balk bij Wijckel. Enige naoorlogse nieuwbouw kwam er aan de westzijde. De dorpskerk staat bij de driesprong van de belangrijkste wegen. De machtige ongelede, bakstenen toren met zadeldak is tussen het hoog opgaande geboomte van verre te zien. Hij dateert uit de 15de eeuw en is in 1821 verhoogd. De huidige kerk is in verhouding tot de toren klein. Zij is in 1671 op de grondvesten van de grotere oude kerk achter de toren geplaatst. Het is een eenvoudig gebouw dat een grote schat herbergt, die het interieur domineert en de sfeervolle inrichting met evenwichtig meubilair doet vergeten.

In het koor trekt een praalgraf namelijk de aandacht: het graf van de strateeg en vestingbouwer Menno van Coehoorn. Op de van zwart en wit marmer samengestelde tombe met reliëfs van het krijgsbedrijf ligt de geharnaste held uitgestrekt op zijn rechterzij met het door hem uitgevonden Coehoornmortier voor zich, een draagbaar vuurmondje. Het is na de dood (1704) van Coehoorn door zijn kinderen in de kerk geplaatst. Daniël Marot ontwierp het en Pieter van der Plas voerde het uit. Achter de kerk ligt het Coehoornbos, de plaats waar de krijgsheer ooit zijn buiten Meerestein had, maar dat in 1811 is afgebroken. De kerk bezit nog epitafen en grafstenen van belangrijke families.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |