De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Oentsjerk is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de zandrug waar ook de andere dorpen van de Trynwâlden – Gytsjerk en Aldtsjerk – op liggen. Op de grietenijkaart in de Schotanus-atlas uit 1716 staat de bebouwing verspreid langs enige lanen ten oosten van de weg door de Trynwâlden. Het dorp heeft een ontsluitingsvaart naar het westen, naar de Murk.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Dit dorp is zeer vermaakelyk, zo weegens de schoone plantagien en bouwlanden, die oostwaards tot aan de Zwarte Broek loopen … Westwaards aan loopen de landeryen deezes dorps over de Mork tot aan Wyns … De state Eysinga ligt in ’t Noorden des dorps, en was van ouds eene fraaie plaats; aan den oostkant heeft men Heemstra state …. Stania ligt een weinig ten Noorden, en is in laater tyd geheel weggebroken; doch van nieuws af opgebouwd, door wylen den Heere Hans Hendrik van Haersma, in leven Grietman over Oostdongeradeel, die hier ook eene schoone plantagie heeft aangelegd.’

Op de Eekhoff-kaart uit 1847 blijkt er een redelijk dichte lintbebouwing langs de weg te zijn gegroeid. Van de enigszins terzijde staande kerk dateert het schip van omstreeks 1230. In de 14de eeuw is hier een toren tegenaan gebouwd die in het midden van de 17de eeuw aan twee zijden is beklampt en toen mogelijk van een zadeldak is voorzien. Het interieur bevat fraai meubilair. De gereformeerde kerk (1874, verbouwd 1907) staat aan een pleinachtige verbreding van de doorgaande weg.

Staniastate staat in een ruim park, een kloek landhuis uit 1853 met een veel oudere geschiedenis, gebouwd in een ingetogen neoclassicisme met een bordes en balkon op twee hardstenen zuilen. De omstreeks 1738 naar ontwerp van J.H. Knoop aangelegde formele tuin is in 1821 door Lucas Roodbaard omgevormd tot een van de fraaiste parken in landschapsstijl van Friesland. Net als de buurdorpen groeide Oentsjerk uit tot een forensendorp: de uitbreidingen kwamen uitsluitend aan de oostzijde van de doorgaande weg.

Het terpdorp Offingawier behoort tot de ‘Sneeker-Vijfga’ omdat het met Loënga, Scharnegoutum, Goënga en Gauw, de groep Wymbritseradeelster dorpen ten noorden van Sneek vormt. De twee eerstgenoemde dorpen zijn in 1984 bij de stad Sneek gevoegd. De doorgaande weg uit de tweede helft van de 19de eeuw heet dan ook Fiifgeawei. Daarvóór was men er met een kronkelende reed met elkaar verbonden. Door het land kon de om het dorp lopende Groenedijk worden bereikt. De belangrijkste ontsluiting was de opvaart naar de Sneeker Oudvaart.

Aan het einde van de 18de eeuw worden in de Tegenwoordige Staat van Friesland weinig woorden aan Offingawier besteed en het weinige wordt besloten met: ‘doch behelst niet byzonders’. De buurt tegenover de kerk heeft ondanks de warrige plaatsing toch samenhang, maar de andere, kleinere buurten ontberen die. Het noordelijker gelegen waterbuurtje bij de Zijlroede heeft op die uitgelezen plek geen samenhang gekregen. Verder noordelijk is het hoofdzakelijk een boerenstreek met flinke boerderijen. Vooral ten zuiden strekken de landerijen van het dorp zich uit tot aan het Sneekermeer. Bij de plas De Potten is een recreatiedorp ontwikkeld. ’s Zomers is het in Offingawier druk van de waterrecreanten die tussen Sneek en het Sneekermeer heen en weer reizen.

In het jaar dat het dorp bij Sneek werd gevoegd werd ontdekt dat de op het eerste gezicht 19deeeuwse kerk oude elementen bevat. De kerk verzakte en bij onderzoek bleek in de binnenmuren nog materiaal te zitten van de oude kerk die in 1335 aan Sint-Nicolaas werd gewijd. Mede dankzij deze ouderdom heeft de kerk de status van gemeentelijk monument gekregen. Het gebouw verdiende dat ook omdat het in 1882 in een vriendelijke mengstijl, de eclectische stijl, is verbouwd. Er wordt verondersteld dat het naar ontwerp van de fantasierijke Sneker architect Albert Breunissen Troost is gebeurd. Het zaalkerkje met versieringen van onder meer friezen in metselwerk en vensteromlijstingen van pleister, bezit een rank houten torentje op de westgevel met een klok uit 1948.

Oldeberkoop lijkt een es- of een brinkdorp omdat het in het midden van de ‘Boeren’ een groen plein bezit, zoals het aan het einde van de 18de eeuw in de Tegenwoordige Staat van Friesland werd genoemd. Het zuidelijke gedeelte van deze groene ruimte bestaat grotendeels uit het ommuurde kerkhof: het overige is door gebouwen en bomen omzoomde ruimte.

Toch is het dorp ontstaan uit een in de Stellingwerven gebruikelijk streekdorp, waar twee parallelle wegen, de Binnenweg en de Buitenweg, met dwarspaden de structuur bepaalden. Een regelmaat die slechts doorbroken wordt door een diagonaal verlopend pad, het Schuinpad. Voor de verdere dorpsvorming was de noord-zuid verbinding met een overgang over de Kuinder (of Tsjonger) van groot belang. Nabij de noordelijke west-oost verlopende weg die langs het kerkhof loopt, de Binnenweg (tegenwoordig de Wolvegasterweg- Oosterwoldseweg), liggen vanouds de belangrijkste gebouwen. Daaronder de voormalige herberg De Zwaan die uit het begin van de 18de eeuw dateert en waarin tot 1836 het grietenijbestuur vergaderde.

Omstreeks 1900 kreeg het dorp economische impulsen van de familie Willinge Prins, een vermogende familie die zich ging gedragen als een adellijk geslacht. Zij namen het initiatief tot een zuivelfabriek, een bank en de agrarische aankoopcentrale. Die familie drukte een persoonlijk stempel op het dorp door aan de westflank villa Lunia te bouwen en aan de Boeren huize Vredewoud, woningen die decorum uitstralen. Vooral het laatste maakt front naar de evenwichtige burgerbebouwing en straalt rijkdom uit. De initiatieven brachten welvaart want in de eerste decennia van de 20ste eeuw kwamen veel goedverzorgde burgerwoningen in Oldeberkoop tot stand. Ze staan zelfs tussen de arbeiderswoningbouw in de Molenhoek, oorspronkelijk de noordelijke uitvalsweg. De naoorlogse dorpsuitbreidingen hebben plaatsgevonden ten zuiden en zuidoosten van de kern. Het brandpunt is de uit de 12de eeuw daterende romaanse kerk die later is uitgebreid en met een gotisch koor is gesloten. Voor de kerk van tufsteen in decoratieve spaarvelden staat een zadeldaktoren uit het begin van de 17de eeuw die in wezen een in steen omklampte klokkenstoel is.

Oldeholtpade is een lang streekdorp, in de Middeleeuwen ontstaan aan de weg van Wolvega naar Oosterwolde. Het dorp komt al in 1204 in de bronnen voor. De vrij losse lintbebouwing langs de Binnenweg (thans Hoofdweg) is op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 weergegeven.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd over het dorp gemeld: ‘ten Westen van het voorgaande Dorp Nijeholtpade gelegen, komt daar mede ten aanzien van grond, landeryen, geboomte en bosschagie overeen, en heeft eene Kerk met een’ spitsen toren, doch hooger en zwaarder dan die van Nyeholtpade, en voorzien met twee klokken, een slagwerk en de noodige wyzerplaaten. Ook heeft deeze toren, op de hoogte van ’t muurwerk, daar het spits, dat even als de Kerk met Leyen gedekt is, een aanvang neemt, een’ fraaien omgang, van welken men zo aangenaam een gezigt over de velden, bosschen, bouwlanden enz. heeft, als waarschynlyk ergens een in Friesland is. In ’t Noorden loopen de landeryen tot aan de Scheen, of scheiding van Ter Idzerd, zynde aldaar alle bouwlanden: daarentegen strekken zich dezelve Zuidwaards uit tot aan de Linde, en zyn tot aan den Buitenweg bouw- en vervolgens meest weid- en hooilanden. … De Kerkbuurt en boere wooningen staan alle aan den Binnenweg, uit welken verscheiden laanen naar den Buitenweg loopen, en van daar eene naar den Molen.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is de bebouwing toegenomen en verdicht. De kerk heeft een van de kloekste torens van de wijde omgeving. Hij verrees in 1608. De laat-gotische kerk, gewijd aan Sint- Stephanus, kwam in 1545 tot stand op een plaats waar een voorgangster in 1204 tot parochiekerk was verheven. Ten westen van de kerk staat het café en dan volgt een geconcentreerde lintbebouwing met voornamelijk vrijstaande, gevarieerde woningen uit het begin van de 20ste eeuw.

Pas in de tweede eeuwhelft is Oldeholtpade tot een flink dorp uitgegroeid met na de oorlog een uitbreiding aan de zuidzijde van de Hoofdweg en ten westen van de kerk.

Oldeholtwolde is een klein streekdorp dat in de late Middeleeuwen op de kruising van de oude Weerdijk en de Slingerweg is ontstaan. De Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus uit 1716 en slingerde zich door het westen en noorden van de grietenij. Hij kwam uit het zuiden bij Oldetrijne, en liep dan door Oldelamer en Nijelamer en nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard. Op de kaart is te zien dat het noordelijke gedeelte van het uitgestrekte dorpsgebied tot de Tsjonger of Kuinder bestond uit venen en lage hooilanden.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1788 werd het dorp beschreven: ‘dit Dorpje ligt wederom ten Noordoosten der twee voorige. "t Zelve had ook eertyds eene Kerk aan den Noordkant van gemelden Weerdyk, doch die al in de voorige eeuw is afgebroken; zynde nog het Kerkhof overig. Een klein gedeelte van de landen deezes Dorps ligt binnen dien Weerdyk; doch ’t meeste, naar de Kuinder liggende, is laag weid- en hooiland met kostelyke klyngronden; en echter wordt ’er tot nog toe geen turf van eenig belang gegraaven, om dat de uitvaart zeer bezwaarlyk is, wegens de ondiepten die aldaar in de rivier de Kuinder zyn.’ Er werd ook nog gemeld dat de rijweg van Schoterbrug naar Wolvega door dit dorp loopt. Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1850 is te zien dat de venen volop in exploitatie zijn en dat de in 1828 aangelegde rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle dwars door het dorp is gekomen.

In 1875 werd bij de kruising wel weer een kerk gebouwd, ontworpen door F. Brouwer uit Cornjum. Zij is een vrij grote zaalkerk met een driezijdig gesloten koor en een half ongebouwde ranke toren van drie geledingen en een ingesnoerde spits. De aardig in mengstijl gedetailleerde kerk heeft neogotische spitsboogvensters gekregen. Door de recente autosnelweg is het dorp in tweeën gesneden.

Oldelamer is een lang agrarisch streekdorp dat in 1165 voor het eerst in de bronnen voorkomt en dat aan de zuidzijde van de oude Weerdijk is ontstaan. Deze Weerdijk is duidelijk weergegeven op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 en slingerde zich door het westen en noorden van Weststellingwerf, komende uit het zuiden bij Oldetrijne. Hij ging met een bocht door Oldelamer en Nijelamer en met twee haakse bochten nog verder naar het oosten door Nijeholtwolde om bij Oldeholtwolde weer een bocht naar het zuiden te maken tot de westelijke flank van Ter Idzard.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘dit Dorp heeft zo wel als het voorige Scherpenzeel eene Kerk, en plag weleer beroemd te zyn wegens de menigte van turf, die ’er jaarlyks gegraaven werd; doch thans is deeze voorraad genoegzaam ten einde: ook zyn de drie Schipslooten, die uit deeze veenen naar de Kuinder loopen, reeds vervallen. Weleer plagten hier ook bouwlanden te zyn binnen den Weerdyk; doch thans ziet men hier niet anders dan weid- en hooilanden.’ Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 zijn de sporen van de verveningen te zien. Het dorp ligt dan ten noordoosten van de in 1748 gegraven Jonkers- of Helomavaart. De streek is een voortzetting van de lintbebouwing van Scherpenzeel-Munnekeburen.

Zijn die dorpen vrij geconcentreerd bebouwd, Oldelamer heeft een veel lossere structuur langs Hoofdweg, de Kerkeweg en, iets noordelijker langs de doorgaande route, de Hogeweg. De bebouwing heeft een meer agrarisch karakter met tamelijk veel en soms grote boerderijen. Nabij de driesprong is de bebouwing compacter en staan meer woningen.

Even ten noorden van de driesprong staat de dorpskerk, georiënteerd en op een verzorgd kerkhof. Zij is een driezijdig gesloten zaalkerk uit 1794 met een voorgevel met rolwerkvoluten. In 1869 is de geveltoren verrezen en deze draagt een in 1629 gegoten luidklok. In de kerk staat een preekstoel van omstreeks 1700. De pastorie is in 1880 in een decoratieve mengstijl gebouwd.

Oldetrijne is een streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan aan de Binnenweg die in de westelijke hoek van de grietenij van Schoterzijl naar Wolvega liep. Terwijl Nijetrijne zich later naar een zuidelijker aangelegde weg verplaatste, is Oldetrijne op de oorspronkelijke ontginningsas blijven liggen. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus is Oldetrijne al een vrij dichtbebouwde streek aan de noordzijde van de weg met aan de westzijde de kerk. Aan een zuidelijker lopende weg staat de korenmolen van het dorp.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘dit Dorp ligt ten Westen van ’t voorige Sonnega, doch minder vermaaklyk, zonder bouw of geboomte in de weid- en veenlanden. … Ondertusschen heeft de Heer Nikolaas van Heloma, in den jaare 1748, volgens verkreegen Oktrooi, eene vaart in ’t Westen van dit Dorp doen graaven …, en dezelve voorzien met een Vallaat even binnen den Lindedyk, en twee Valbruggen over den rydweg van Oudetryne en Oude Lemmer. De onder dit Dorp behoorende veen- en weid-landen zyn zeer uitgebreid …. De harde Baggelaar en Sponturf, die hier en in de nabuurige Dorpen gegraaven wordt, is onder de beste en zwaarste der geheele Provincie te tellen. In ’t Dorp van Oude Tryne, sluit aan de Zuidelyksten rydweg, de Oude Waterkeering, de Weerdyk genaamd, die met verscheiden hoeken door Oude Lemmer en Nye Holtwolde loopt, en in de hooge bouwlanden, in ’t Noordoosten van Wolvega, eindigt.’

De huidige kerk is een driezijdig gesloten zaalkerk met geveltoren en is gebouwd in 1870. De rolwerkvoluten op de voorgevel zullen van een 18de-eeuwse voorgangster stammen. Het gebouw is als dorpshuis in gebruik. Veel westelijker aan de Kerkhofslaan ligt het in het midden van de 19de eeuw aangelegde kerkhof, voorzien van baarhuisje. Aan deze laan en ook aan de Sonnegaweg en de Pieter Stuyvesantweg staat een aantal grote boerderijen, waaronder Hoeve Clara, een stelp met uitgebouwd voorhuis uit omstreeks 1905, opvalt.

Olterterp is een streekdorp dat in de Middeleeuwen op een zandrug is ontstaan. De omvang van het dorp is bescheiden gebleven. In de 19de eeuw onderging het landschap een gedaantewisseling. In het midden van die eeuw meldt het Aardrijkskundig Woordenboek: ‘De aankweking van den groven den is … voor het eerst in deze streken te Olterterp met het beste gevolg beproefd, waardoor aldaar aanzienlijke dennenbosschen ontstaan zijn, wier groei niets te wenschen overlaat. Deze bosschen sluiten zich met die van Beetsterzwaag aaneen.’ Het is het werk van ‘Mr. Ambrosius Ayso van Boelens, die voor omtrent vijftig jaren begon de woeste gronden, welke vroeger dit dorp, dat destijds uit slechts tien huizen bestond, omringden, te ontginnen en te beplanten.’ Hij was ‘eigenaar van den geheelen grond van het dorpje Olterterp, en van de daaronder behoorende uitgestrekte landerijen, evenzeer als van de woningen, de kerk en verdere gebouwen, die, niet in eene buurt vereenigd, maar, hier en daar verstrooid, bevallige groepen vormen.’

De aan Sint-Hippolytus gewijde kerk is een uit de 15de eeuw daterend bouwwerk, dat in 1913 op een vrijmoedige wijze is gerestaureerd. Zo kreeg de rechte koorsluiting toen een trapgevel. Op de kerkvloer liggen 17de- en 18de-eeuwse zerken en aan de wanden hangen rouwborden uit de 18de eeuw voor leden van belangrijke families die in de omgeving buitens bezaten: Boelens, Lycklama à Nijeholt en Hemminga. Voor de kerk is in 1744 een ongelede toren met een ingesnoerde spits geplaatst, de luidklok is waarschijnlijk van 1444. De preekstoel met evangelisten en een adelaar dateert uit 1780. De familie Boelens heeft in 1830 op het Aldhof een familiebegraafplaats aangelegd.

In 1793 werd Boelensstate gesticht. Deze is in 1907 vervangen door Huize Olterterp, een gepleisterde villa met een schilddak in een vrij zakelijke vernieuwingsstijl. Het is thans in gebruik bij It Fryske Gea. Er staat een koetshuis bij en aan de Van Harinxmaweg staan twee dienstwoningen. Dichterbij Beetsterzwaag staat het herenhuis De Horst, in 1907 gebouwd naar ontwerp van de Beetsterzwaagster architect Luitje de Goed in vernieuwingsstijl.

Oost-Vlieland is na de ondergang van het oorspronkelijk grotere West-Vlieland in het midden van de 18de eeuw het enige dorp van het eiland. Het is een streekdorp dat in de 12de eeuw is ontstaan. De brede, door flink geboomte omzoomde en ongeveer een kilometer lange Dorpsstraat heeft aan weerszijden gesloten bebouwing die slechts door stegen en gloppen, wordt onderbroken. De meeste bebouwing kent slechts één volledige bouwlaag en vertoont veel variatie, zowel in functie en architectonische uitdossing als in de leeftijd van de gebouwen: van de 17de tot de 20ste eeuw.

Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog woonden nog geen 500 mensen op het eiland en in de periode daarvoor is weinig gebouwd. Vanaf de tweede helft van de jaren vijftig zijn ten noorden van het oude dorpslint lange rijen sociale woningen aan onder meer de Nieuwstraat en Middenweg gebouwd en ook daarna breidde het dorp zich nog uit, meest in noordoostelijke richting van het bos tot en met de recente uitbreiding aan het Vorkduin.

De hervormde kerk is in 1605 van gele steentjes gebouwd ter vervanging van een oude kapel. In 1647 zijn er dwarspanden toegevoegd, waardoor het een kruiskerk werd. Het interieur bezit bijzonder meubilair. De kerk vormt met kerkhof en aan de andere zijde het diaconiehuis een schilderachtig ensemble. Het diaconiehuis uit 1641 is een lang pand met opvallend hoge kap met een smal uitgemetseld middendeel. Het heeft bijzondere interieuronderdelen. Op de hoek van het kerkplein staat het voormalige raadhuis met een merkwaardig klokkentorentje. De oorsprong is al van 1598, maar het is in 1855 herbouwd. Ertegenover kwam in 1998 het nieuwe raadhuis tot stand.

Helemaal aan de andere zijde van het dorp staat vlakbij de haven het in 1877 naar ontwerp van C.H. Peters gebouwde voormalige postkantoor. Middenin de Dorpsstraat vraagt een breed, gepleisterd pand met een onregelmatige indeling de aandacht. Dit Tromphuis is thans museum en heeft in het verleden onder meer als onderkomen van de Admiraliteit van Amsterdam en het Noorderkwartier dienst gedaan.

Oosterbierum ligt op de noordelijkste van de kwelderruggen die diagonaal door het noordwesten van Friesland lopen. Van de dorpenreeks van de ‘Bouhoeke’, de akkerbouwhoek, ligt Oosterbierum het dichtst bij de Waddenzee. ’s Zomers bloeit en groeit het gewas in de omgeving dat het een aard heeft en ’s winters lijkt Oosterbierum omgeven door een grijze zee van geploegde akkers, waaruit kloeke boerderijen oprijzen, waaronder het oude Haerdastate en de jongere Doniastate en Doumastate. Ten noorden van het dorp is een aantal glastuinbouwbedrijven te vinden. Ten westen loopt de oude binnendijk, de Slachtedyk, op de zeedijk uit.

Oosterbierum heeft een onregelmatig geplaatste en schilderachtige bebouwing waardoor bij de Haerdawei midden door het dorp scheve, pleinachtige ruimten zijn gevormd. Daarachter, vooral aan de noordoostzijde, heeft Oosterbierum zijn bescheiden naoorlogse uitbreidingen gekregen. Over een van die pleintjes voert een tweetal smalle straatjes naar de Buorren en de woonbuurt noordelijker, waar ook het grote dorpshuis, It Mienskar, staat.

Sint-Joris houdt dat alles bij elkaar. Deze in het noorden zeldzame heilige bekroont als windwijzer, een ridder te paard, de machtige kerktoren. Achter de toren staat een stevige kerk van romaanse oorsprong. Bij de recente restauratie is een zeldzame, kleurrijke mozaïekvloer uit de 13de eeuw aan het licht gekomen. De oostelijke partij, het koor met een sluiting die vijf zijden van een tienhoek laat zien, dateert mogelijk uit 1335. De kerk is in de 15de of 16de eeuw verhoogd waarbij toen nieuwe, grote vensters in de muren zijn aangebracht. Aan de zuidzijde is in 1709 naast het koor een consistorie tegen de kerk gezet. Aan de noordzijde zit de ingang in een merkwaardige neogotische poort. Binnen heeft de kerk bijzonder rijk en gaaf meubilair van preekstoel (1713), doophek, lezenaar, doopbekken en tekstborden, familiebanken en ook een orgelgalerij uit het begin van de 18de eeuw. Zelfs de kerkbanken kregen gesneden wangen en knoppen. Kerk en toren ogen stoer, een soort ingebouwde weerbarstigheid nabij de zee; van binnen is de Gregoriuskerk verrassend deftig.

Oosterend is een agrarisch streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een duinvoet en op de rand van de zuidelijk gelegen polders. Het is lang beschouwd als een buurschap bij het westelijk gelegen Hoorn waar het voor de voorzieningen ook op was gericht. Oosterend heeft nooit een kerk gehad en evenmin andere bijzondere functies, zoals een school, gehuisvest. Wel was in de 14de eeuw nabij dit dorp op een stinswier de Popmastins gebouwd. Het gebouw is in de 16de eeuw al weer gesloopt, maar de stinswier ligt nog steeds ten zuiden van het dorp in de landerijen.

Het streekdorp bestaat uit verspreide bebouwing van boerderijen en woningen langs enkele wegen en paden waarvan de Hoofdweg pas laat werd verhard. Ten oosten van het dorp staat aan deze weg nabij de Dwarsdijk een gedenksteen die vertelt dat de verharding van de weg in de volle lengte van het bewoonde deel van het eiland in 1910 is voltooid. De steen bevat ornamenten in de vernieuwingsstijl, ontworpen door J.M. Krijger.

Aan de westelijke entree van het dorp staat een vrij jonge – begin 20ste-eeuwse – boerderij van het slak-type met een vriendelijk oranjerood pannendak. Ten noorden van de Hoofdweg staat op nummer 21 een kop-rompboerderij waarvan de jaarankers vertellen dat hij in 1879 is gebouwd. De hoge schuur bezit aan de zijkant een karakteristiek ‘schúntsje’, een houten uitbouw met een zadelkapje. Langs deze boerderij leidt de Lykwei naar de oude weg vlak onder de duinvoet. Op de hoek staat in de lengte van de duinweg een buiten bedrijf gestelde stelpboerderij. De voorgevel vertoont een gave indeling en uit het rechter schuurdak steekt een schúntsje. Ook aan de achterzijde is het een interessante boerderij. Naast de ‘millem’- deur staat een opmerkelijke aangebouwde schoorsteen, die met een zeemansterm het kombuis wordt genoemd. De boerderij nummer 31 uit 1978 heeft een schúntsje.

Op de Boschplaat ligt bij de Stuifdijk een bunker die een restant is van de in 1943 door de Duitse bezetter aangelegde ‘Marineflankbatterie Terschelling Ost’.

Oosternijkerk is voor het noordoosten van Friesland een flink dorp en dat valt te meer op daar de nederzetting vrij jong is: het bestanddeel ‘nij’ in de naam duidt al in die richting. Het is geen terpdorp en dus een uitzondering in de streek. Oosternijkerk is een komdorp dat waarschijnlijk pas is ontstaan na de bedijking van het gebied vanaf de 11de eeuw. Het dorp komt in de tweede helft van de 12de eeuw in de overlevering voor en in de bronnen voor het eerst in de 13de eeuw.

Langs de vrij ruime Buorren is het begonnen met lintbebouwing. De nederzetting moet zich gunstig hebben ontwikkeld, want in de 13de eeuw kan er een kloeke kerktoren worden gebouwd. Het dorp krijgt met de Nijkerker Opvaart een ontsluiting in noordelijke richting naar de Paesens toe. Sinds de 18de eeuw is het dorp bovendien over de weg verbonden met Dokkum. De Buorren vertoont een paar bochten en nabij de kerk een verbreding waardoor de profielen gevarieerd en levendig zijn. Gedurende de 19de eeuw is er vooral gebouwd langs de bestaande paden en wegen. In de 20ste eeuw is het dorp uitgebreid naar de noordwestzijde tussen Lyts Ein en de Griene Wei en aan de noordzijde rond De Terp en De Fiver. Recent ook aan de zuidzijde.

De dorpskerk staat op de hoek met Lyts Ein op een hiërarchische plaats die niet onderdoet voor de dorpskerken op een terprestant. De laat-gotische kerk heeft een uit de 13de eeuw daterende zware, bakstenen, gesloten toren in twee geledingen waarvan de benedenruimte overwelfd is. De westelijke geveltop van het zadeldak is versierd met nissen. Het driezijdig gesloten koor is in de late 15de eeuw gebouwd: daarna kwam het schip pas tot stand met flauw spitsbogige vensters en steunberen. Het interieur bezit onder meer meubilair in rococo-stijl. Aan de Langgrousterwei staat de eenvoudige gereformeerde kerk uit 1890. Ten westen van Oosternijkerk ligt de agrarische buurschap Bollingawier met enkele monumentale boerderijen.

Oosterwolde is een oud agrarisch streekdorp met de (Drentse) karaktertrekken van een brinkdorp. Het wordt in 1207 voor het eerst vermeld. De verbinding van de Brink en de dunner bebouwde Oosterbrink, ’t Oost, is de oudste buurt. Ten noordoosten van de brinkvormige ruimte staat de kerk op een plaats waar in de 14de eeuw al een kerk zou zijn gesticht als kern van de nederzetting.

In de omgeving ligt een groot aantal bij Oosterwolde horende buurschappen, waarvan sommige teruggaan op stichtingen van belangrijke families. Een aantal is al in het sterk gegroeide Oosterwolde opgenomen, andere bestaan thans nog uit een groep boerderijen: Venekoten, Boekhorst, Buttinga, Hoog en Laag Duurswoude, Medhuizen, Klazinga, Medhuizen, Weper, Jardinga, Prandiga Steginga en Nanninga. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘’t grootste en rykste Dorp der Grieteny, waar onder 57 stemmen behooren, ligt, byna als een eiland, tusschen de Kuinder en het Groot en Klein Diept beslooten. … By de Kerk vindt men ene dubbele buurt, en daarenboven in den omtrek veele huizen van naam, ten blyke, dat hier weleer veele vermogende en aanzienlyke familien hebben gewoond … Ook heeft men hier van ouds her twee Windkorenmolens gehad, bekend by den naam van Ooster- en Veene Molen: en behalven de bosschagien en bouwlanden, omtrent de huizingen en wegen, zyn hier veele schoone weidlanden, inzonderheid langs en omtrent de gemelde diepten en stroomen, als de Noorder- en boven al de Oosterwolder Kampen, en andere meer.’

De Kuinder of de Tsjonger ontspringt even voorbij Weper. Het Groot Diep is in een noordelijke boog om Oosterwolde ook nog goed in het landschap te herkennen, maar het Klein Diep is nauwelijks meer te ervaren. Precies dertig jaar later werd de Opsterlandse Compagnonsvaart ten zuiden van het dorp gegraven en ten westen van de oude kern het Vijfde of Nanningaverlaat gelegd.

Oosterwolde krijgt sinds het begin van de 19de eeuw geleidelijk ook de kenmerken van een vaartdorp. Daardoor heeft het dorp, sinds 1886 de hoofdplaats van de gemeente Ooststellingwerf, een veelzijdige structuur gekregen. De vaart zorgde voor prikkels tot ontwikkelingen ten zuiden van de oude kern. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1849 blijkt bij de Oosterwolderbrug aan weerszijden van de vaart een buurtje van ruim tien huizen te staan en verder naar het oosten toe aan de noordelijke oever verspreide bebouwing.

Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw nam de vaartbuurt en de haaks daarop staande Brinkstraat en Stationsstraat sterk in betekenis toe. In 1881 werd de wijk naar de Brink deels gedempt en verder uitgediept: de Brinkstraat. Daar kwam in 1887 het gemeentehuis dat in 1929/’30 werd verbouwd. Vrij ver ten westen van het bebouwingskruis werd in 1887 een zuivelfabriek gesticht die na combinatie met andere tot een belangrijke industrie voor Frico-kaas uitgroeide. In 1911 kwam er ten zuiden van de vaart een trambaan en kreeg het dorp een station.

Gedurende de 20ste eeuw vond eerst verdichting en uitbreiding plaats aan de kruising van vaart en weg. Vroege volkshuisvesting kwam er nabij de oude kern, de Weemeweg en Kuipenstreek (waar in 1841 al armenkamers waren gebouwd). Direct na de oorlog aan de Groote Singel, Prinsenstraat, Schapekamp, Hoge en Lage Esch en Martenskamp ten noorden van de vaart en in een buurt achter het station: Stationsplein, Brugkampweg, Moskampweg en wat later aan de Oerkampweg. Daarna zetten verhoudingsgewijs grootschalige uitbreidingen aan de zuidzijde en de noordwestzijde in. Aan de zuidoostzijde groeide een ruim bedrijventerrein.

De hervormde kerk staat op een hoog en niet zeer ruim kerkhof. Noordelijk is in 1888 aan de Kuipenstreek dan ook een ruime begraafplaats aangelegd. De kerk is ter vervanging van een middeleeuws gebouw in 1735 tot stand gekomen, een ingetogen zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en een houten geveltoren. De kerk bezit een achtzijdig doopvont van zandsteen uit de 14de eeuw en een herenbank uit het begin van de 17de eeuw. In het koor staat een groot orgel uit 1866.

Oosterzee is vanouds een deftig streekdorp: in de 18de eeuw stond hier nog het rechthuis van de grietenij. Het bestaat uit twee gedeelten: Oosterzee-Buren en Oosterzee-Gietersebrug, waarvan de laatste veel jonger is. De oude streek is die van Oosterzee-Buren, een dubbele streek aan een knik in de weg. De overlevering wil dat Willem I, graaf van Holland, rond 1200 in Oosterzee een slot had. Van het adellijke Roordastate is onlangs een gevelsteen teruggevonden.

Op de haakse hoek staat het zogenoemde Koopmanshuis. Door omvang en uitstraling valt het op in het kleine dorp. Het maakt, twee lagen hoog, front naar de weg; bij uitbreiding kreeg het in 1820 een vleugel. De gevel is vijf vakken breed met in het midden een gesneden deur met bovenlicht en schuifvensters met kleine roedeverdeling en Boheems glas. De vrij strakke kroonlijst heeft klossen onder de geprofileerde goot. Daarboven staat een flinke kajuit met een klokgevel in Lodewijk XV-vormen. Onder de schouders de datering: anno 1782.

De oude kerk van Oosterzee uit omstreeks 1200 stond westelijk van de rijweg. Zij bezat een mooie toren. De nieuwe kerk is oostelijker gekomen, ten noorden van de weg en op een iets verhoogd kerkhof. De kerk kwam met het front naar de weg. De in 1860 gebouwde neoclassicistische zaalkerk kreeg op de voorgevel een vierzijdige toren met een open koepelbekroning. De uitdossing is helemaal in verfijnd gemetselde warmbruine baksteen verwerkt. De luidklok werd in 1498 gegoten door Gerardus van Wou en ook het torenuurwerk is oud: uit 1602.

Vanaf de 18de eeuw zijn vanuit het noorden, de oude weg van Lemmer naar Heerenveen, de zuidelijk gelegen venen van het Oosterzeeïngerland verveend en in cultuur gebracht. Op de kruising van de weg en de Gieterse Vaart, genoemd naar de herkomst van de veenarbeiders, groeide de tweede woonkern. Daar is de inmiddels gesloten en gesloopte zuivelfabriek (en een constructiebedrijf) gekomen en zo bleef Gietersebrug een karakteristieke arbeidersnederzetting. De bebouwing bestaat dan ook voornamelijk uit ‘woningwetwoningen’.

Oosthem is een terpdorp dat in de Middeleeuwen even ten noorden van IJlst is ontstaan. Het dorp is allang goed ontsloten door de Bolswarder Zeilvaart of de Wijmerts. In het huidige dorpsbeeld is te zien dat de bebouwing zowel op de dorpsstraat als op de vaart is gericht. Op de kaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is niet al te veel bebouwing aan weerszijden van de kerk te zien.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1716 gemeld: ‘Dit dorp, dat ten Noordwesten van Ylst, en niet verre van de Bolswerder vaart gelegen is, heeft een’ goede kerk, die van binnen wel afgetimmerd en met een Orgel voorzien is, zynde de Pastory of Predikants wooning hier by uitstek fraai. In ’t Zuiden ligt een klein meertje, naar dit dorp genoemd, en een weinig zuiderlyker de Nieuwezyl, die wel onder dit dorp, doch in eigendom behoort aan de Stad Bolswerd, die ook de tollen der hier door vaarende schepen ontvangt. … Niet verre van dit dorp heeft men verscheiden vischryke plassen en meertjes, die op de kaart zyn aangeweezen.’

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1851 laat het dorp rond de kerk een compacte bebouwing zien. De kerk met stompe toren, een toren met zadeldak, wordt in oude beschrijvingen steeds bijzonder net genoemd. Het was de inwoners niet net genoeg en zij lieten in 1860 een nieuwe, grote kerk bouwen naar ontwerp van A. Breunissen Troost. Het gebouw in mengstijl heeft vooral neoclassicistische trekken. De ingebouwde toren van drie geledingen en een hoge, ingesnoerde spits is met de westgevel gestukadoord. De pastorie is eveneens vernieuwd: in 1866 is naar ontwerp van H.J. Jaarsma een grote blokvormige woning in neoclassicistische stijl gebouwd en voorzien van een fraaie serre. De in 1897 gebouwde gereformeerde kerk heeft een kleine geveltoren. Naast deze kerk geeft een pad toegang tot een voetgangersbrug die leidt naar het schilderachtige waterbuurtje Hernepaed. Uitbreidingen zijn er aan de zuid- en noordzijde.

Oostmahorn heeft niet de status van een dorp; het is net als Ezumazijl een buurschap dat onder het dorp Anjum behoort. (Redactie: Inmiddels heeft Oostmahorn de dorpsstatus formeel wel gekregen). In het collectieve geheugen van de Friezen wordt Oostmahorn wel als dorp ervaren. Vooral omdat het lange tijd, vanaf ongeveer 1830, de vertrekplaats was van de veerdienst naar Schiermonnikoog en de ligplaats van de reddingboot. Na de sluiting van de dijk en het daardoor temmen van de Lauwerszee tot het Lauwersmeer is de streek niet in vergetelheid geraakt. Een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis begon toen als plek van (water)recreatie.

Aan het einde van de 18de eeuw meldt de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘Ten Oosten van Aanjum ligt aan zee de schans Oostmahorn, by welke eene schoone reede en ankerplaats is voor maatig groote schepen; komende die uit Hamburg, Denemarken en de Oostzee hier daarom dikwyls ten anker; doch voornaamelyk de Groninger turfschepen, wanneer zy, wegens tegewind, deezen hoek niet kunnen boven zeilen. In het jaar 1576 werd Oostmahorn door Bartold Entes vast gemaakt, en door Caspar Robles … geweldig bestormd, doch zo wel verdedigd, dat hy met groot verlies moest aftrekken.’ Oostmahorn was ankerplaats en verdedigingsplek. De schans was in 1576 opgeworpen. In de 18de eeuw werd een zeehoofd aangelegd. Het huidige havenlicht met steigers dateert van omstreeks 1930 en heeft expressionistische vormen.

Oostmahorn bestaat uit spontaan aan de toegangsweg en achter de zeedijk ontwikkelde losse lintbebouwing. Tegenover nummer 26 is een in 1810 aangelegde en in 1849 buiten gebruik gestelde kruitkelder voor de kustbatterij nog aanwezig. Het voormalige versterkingsstation van de PTT in traditionalistische Delftse School architectuur is thans in gebruik als ‘Oerka-museum’. De werkhaven van de Rijksdienst IJsselmeerpolders voor de Lauwerszeewerken is omgetoverd tot een recreatiegebied. Aan en op de zuidelijke oever is een vakantienederzetting op drie thema’s tot stand gekomen. Huifvormige houten rietwoningen, van baksteen opgetrokken havenwoningen en dijkwoningen, die ogen als in het dijklichaam verzonken ouderwetse woonwagens.

Oostrum is een terpdorp dat waarschijnlijk enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan in het door kreken en zeearmen doorsneden gebied. Het ligt tussen de Zuider Ee en het Dokkumer Grootdiep. De Oostrumer Opvaart ligt even ten westen van het dorp en vormde de waterverbinding met de Zuider Ee. Aan de andere zijde van dit water ligt Tilburen, waar een groep flinke boerderijen staat. Een ontsluiting naar het Grootdiep met een sluis in de zeedijk leverde regelmatig problemen op.

De omstreeks 1900 deels afgegraven, tamelijk hoge terp reikt tot vier en een halve meter boven NAP. De woonheuvel heeft een radiale structuur met een ringweg, waarvan het zuidelijke segment nog bestaat en het oostelijke deel als pad is te herkennen. De cirkelvorm is verder aan perceelgrenzen af te lezen. Op het zuidoostelijk part van de terp stond Rinthjemastate en daar is de terp na de sloop van de state lang onbebouwd gebleven. Verschillende paden en wegen voeren van de zool naar de kruin van de terp, waarvan enkele in de loop van de 19de eeuw verhard zijn. Het zuidelijk deel van de ringweg is deel gaan uitmaken van de vrij kronkelige verbinding tussen Dokkum en Ee.

De dorpskerk, oorspronkelijk gewijd aan St. Nicolaas, is een eenbeukige bakstenen kerk. De zadeldaktoren dateert uit de 13de eeuw. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd en heeft een gesloten noordmuur en een driezijdige koorsluiting. Het zuidelijke dakschild is gedekt met zogenoemde monniken en nonnen, onder- en bovenpannen. Bij de restauratie zijn op het muurwerk schilderingen met silhouetachtige voorstellingen van vier kerken met hoge torens ontdekt die mogelijk uit de 16de eeuw dateren.

Aan het Grootdiep ten zuiden van Oostrum heeft Jan Helder in 1873 een stoomsteenfabriek gesticht. Vrij spoedig moest de fabriek uitbreiden en de schoorsteenpijp werd in 1879 verhoogd van negen naar liefst 35 meter. De fabriek, die onder meer rode strengperssteen vervaardigde en tot 1968 in bedrijf is geweest, heeft een ringoven en een groep grote droogschuren.

Opeinde is een streekdorp dat in de Middeleeuwen op een zandrug is ontstaan. De bebouwing richtte zich vooral op de Lijkweg, thans de Kommisjewei. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Opeinde, tot onderscheiding van andere gelyknaamige dorpen, by ’t Landvolk Smallinger-Pein genoemd, heeft eene kerk met een stompen toren, buiten welke echter de klokken hangen. Aan den Lykweg naar het Westen, vindt men hier eene lange streek huizen, met zeer vermaakelyke gezigten door het geboomte, zo langs den weg als op de hornlegers der huizen.’

Het dorpsgebied was uitgestrekt, in het noorden op de afgeveende gebieden waar De Tike, Rottevalle, de Drachtstercompagnie en Houtigehage zijn ontstaan. In het zuidoosten lag de buurt De Kletten – thans het noordelijk gedeelte van het Drachtster bedrijventerrein De Haven – dat met de Burmaniasloot en de Kletstervaart in verbinding stond met de Smalle Eesterzanding. Belangrijker was de vaart van de Leijen naar het zuiden, naar de Zanding. Daarover schrijft in het midden van de 19de eeuw Van der Aa in zijn Aardrijkskundig Woordenboek: ‘Oudtijds liep er eene vaart, dwars door het dorp, van het water de Leijen zuidwaarts tot in de Smalle-Ee’ster-zanding. Deze vaart, die thans vervallen is, werd het Juffers-gat genaamd. … Tegenwoordig bestaat er eene vaart, voor eenige jaren gegraven, uit het midden van het dorp naar de Leijen.’

De vaart is in 1883 tot het Opeinder Kanaal verbreed. Daarna trad op de kruising van weg en vaart concentratie van bebouwing op. In het oosten stond de kerk ten noorden van de Lijkweg, de huidige Kommisjewei. De kerk is in 1908 vervangen door de huidige ten zuiden van de weg, een kerkloos kerkhof met een klokkenstoel met schilddak achterlatend. De nieuwe kruiskerk met toren is ontworpen door Wolter te Riele.

Tegenover de kerk staat een van de fraaiste boerderijen met vrijstaande villa in de Amsterdamse Schoolstijl van Friesland (1928). Na de oorlog is het dorp, voornamelijk door woningbouw, tussen de Kommisjewei en de zuidelijker Hegewei sterk uitgebreid.

Oppenhuizen is net als Uitwellingerga van oorsprong een vaartdorp aan It Ges in het lage land ten zuidoosten van Sneek. Het is omstreeks het jaar 1000 ontstaan. Op de kaart van Schotanus uit 1716 staat de losse bebouwing vooral langs de westelijke oever van It Ges; in het midden, bij een bocht staat de kerk.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘het eerste Dorp in rang onder de Buitendykster Dorpen … ligt aan eene Oude vaart, die uit de Houkevaart naar Uitwellingerga loopt: ter weerszyden van deeze vaart heeft men de meeste huizen en plaatsen, die onder dit Dorp behooren; terwyl zich de landeryen Noordwaards uitstrekken tot aan de gerechtigheid van Sneek; Westwaards, alwaar de vaart naar Langweer doorvloeit, en ook de Witte en Zwarte Brekken gelegen zyn, tot aan het Kruiswater of de Jouwerster vaart, en Zuidwaards tot aan de landen van Uitwellingerga. … Weleer had men hier twee Staten of Stinzen, met naame Sjaarda Stins, en dat van zekeren Pier Foppes.’ De Sjaarda of Sjaardema stins heeft nabij de kerk aan de overzijde van It Ges gestaan.

De huidige kerk is in 1695 gebouwd in opdracht van grietman D.G. van Burmania. Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting die in 1834 is hersteld en waarbij in 1817 een toren in drie geledingen met een ingesnoerde spits is opgetrokken.

Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1851 is het dorp nauwelijks veranderd, al ligt er ten westen van de bebouwing een kronkelig pad. Over land raakte het dorp pas echt ontsloten toen in 1866/’68 ten westen van en ongeveer parallel aan de vaart, de weg Sneek – Oppenhuizen – Uitwellingerga werd aangelegd. Er ontwikkelde zich aan weerszijden van deze weg bebouwing van voornamelijk vrijstaande woningen. Aan de oriëntatie van de aan It Ges staande agrarische bebouwing is te zien dat het dorp vroeger op deze vaart was gericht. Ten westen van de de Tsjerkebuorren is na de Tweede Wereldoorlog flink wat woningbouw tot stand gekomen, waarvan veel volkshuisvesting.

Oranjewoud is een jong dorp van enkele streken en straten met woningen en verder in bossen gelegen buitenhuizen. Oorspronkelijk is het een buurschap bij het verdwenen dorp Brongerga. De Tegenwoordige Staat van Friesland heeft in 1788 te melden dat dit een oud dorpje bij het Oranjewoud is, dat het vermakelijk is gelegen en aanvankelijk wel klein was, maar dat er door de opkomst van de verveningen in zijn dorpsgebied een nieuwe buurt ontstond, Nieuw Brongerga of de Knipe. Bij Oudeschoot wordt gemeld: ‘Hier is overvloed van geboomte en een vruchtbaare Zandgrond. Ten Noordoosten van Oudeschoot, in de buurt Schooterwoud, ligt de vermaaklyke lustplaats van Z.D.Hoogheid, den Heere Prinse Erfstadhouder, het Oranjewoud genaamd. … Ten Zuiden van ’t zelve vindt men een’ grooten uitgestrekten Tuin, voorzien met allerley Vruchtboomen, Planten en Bloemen. Ten Noorden, achter de huizing, is eene Oranjery, … terwyl men ten Oosten een vermaaklyk Sterrebosch en Doolhof ziet. Daarenboven is deeze Heerlykheid omringd met verscheiden Boschen, waar in veel Wild en zingend Gevogelte wordt gevonden; gelyk ook met sierlyk beplante cingels, aangenaame wandel- en rydwegen, benevens bekoorlyke Weid- en Korenlanden.’

Albertine Agnes had het buiten gekocht, haar opvolgster Henriëtte Amalia liet er in de jaren rond 1700 een paleis bouwen dat aan het begin van de 19de eeuw al weer op afbraak werd verkocht. De parken en bossen bleven. Het gebied werd in flinke kavels verkocht waarop buitens en uitspanningen verrezen. Het neoclassicistische huis Oranjewoud met zijn opmerkelijke frontale portico met kolommen is wel het opvallendst, maar ook Oranjestein in mengstijl en het fraai gelegen Klein Jachtlust zijn fraai geblankette elementen in het groen. Hiernaast zijn in Oranjewoud ook woonstraten ontwikkeld, de al wat oudere Krukmanslaan met vrijstaande woningen in allerlei stijl, de Koningin Julianaweg met vrij veel naoorlogse bungalows en de Prins Bernhardlaan met onder meer enkele monumentale boerderijen. Bij het verdwenen Brongerga staat een klokkenstoel op het kerkhofje en rijst een betonnen belvedère (1924) boven de bomen uit.

Oud Beets bestaat als dorp eigenlijk niet meer. De boerenstreek is in 1958 in twee helften geknipt door de aanleg van Rijksweg 43 en is als dorp uit de gemeentelijke administratie geschrapt. Het oude streekdorp was aan het begin van de 17de eeuw nog een belangrijk dorp. Pier Winsemius schreef in 1622: ‘Van desen allen de dorpen van Opsterland is het voornaemste Beetz ghelegen int Westen, naest aen Utingeradeel, is een groot Dorp.’ … ‘Dit Dorp gaet in vruchtbaerheyt ende goedicheyt van weyden alle d’ andere te boven, waerom oock d’Inwoonders van ’t Vee ende Bouw haer alleen geneeren, hebben gantsch geen Veenen. Dit Dorp heeft in alle by-een-comsten van ghemeene saken altijdt de voorstemme, wort ghehouden voor een seer oudt Dorp.’

Er stond in de Middeleeuwen al een Sint- Geertruidakerk. Zij had een hoge toren met spits maar nadat die eind 16de eeuw was ingestort is de toren aanzienlijk verlaagd.

Nadat ten oosten het deftige streekdorp Beetsterzwaag tot ontwikkeling kwam, nam de betekenis van Oud Beets af. In 1788 stelt de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘Dit Dorp, in ouden tyden veel grooter … geweest zynde, is thans van een’ middelmaatigen omtrek, en bestaat uit eene verzameling van verstrooide huizen en plaatsen, gelegen in ’t geboomte, aan den rydweg, die van Beetsterzwaag door dit Dorp en voorts naar ’t Westen loopt … Dit Dorp is ’t vruchtbaarste der geheele Grieteny, en zonder Veenlanden, waarom de Inwooners zich byna alleen met den Landbouw en de Veefokkery ophouden.’

In 1889 was er op initiatief van adellijke families, naar ontwerp van architect Luitje de Goed, een pracht van een neorenaissance kerk gebouwd. Na blikseminslag in 1967 en tientallen jaren gebruik als beeldhouwatelier, is de kerk in 1984 gesloopt. Er resteren nog fundamenten, zerken en grafmonumenten van aanzienlijke families. In 1988 werd er een klokkenstoel op het kerkhof opgericht.

Na de oorlog was het al geen zelfstandig dorp meer en het grootste deel van het dorpsgebied wordt bij de jonge nederzetting van Nij Beets gerekend.

Oude Leije is een streeknederzetting die in de late Middeleeuwen al is ontstaan maar pas na de oorlog de status van dorp heeft gekregen. Delen van de buurschap hebben lang bij drie grietenijen gehoord: het westelijke gedeelte bij Vrouwenparochie in Het Bildt, het noordoostelijke gedeelte bij Hallum in Ferwerderadiel en het zuidoostelijke gedeelte bij Finkum in Leeuwarderadeel. Door grenscorrecties en statusverhoging is het thans als geheel een dorp in Leeuwarderadeel.

De nederzetting is ontstaan in het vroeg ingepolderde Nieuwland bij een zijl, een sluis, in de Stienzer Hegedyk, het gedeelte dat nu de Leijster Hegedyk heet. Eerst kwam bebouwing langs de vaart die zowel de verbinding vormde met de Finkumervaart als de Hijumervaart. Later, toen Het Bildt was ingepolderd, kwam haaks daarop lintbebouwing aan de dijk. In het midden van de 19de eeuw, toen er liefst 450 inwoners waren, was in het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa over ‘Leije’ onder meer te lezen: ‘Er lag vroeger eene buitensluis, langs welke Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel hunne uitwatering in de Middelzee hadden; doch sedert het Bildt is ontstaan, was de Leije eene binnensluis geworden, welker zijlroede thans eene binnenvaart is, die zoowel met de binnenwaters van Oostergoo als met die van Westergoo gemeenschap heeft.

Die sluis is reeds voorlang weggeruimd. Het is thans eene groote buurt, meest uit arbeiderswoningen bestaande, ter wederzijden van den ouden dijk en de vaart naar Oude-Bildtzijl. Te midden daarvan staat het nieuwe en groote schoolgebouw van het dorp Finkum, waartoe dit gedeelte, ter zuidzijde der vaart, behoort.’

Oude Leije heeft geen kerk bezeten en er zijn evenmin andere elementen die het vrij bescheiden dorpssilhouet verrijken. Aan de Leijster Hegedyk staat een woonhuis met jaartalankers die vertellen dat het in 1765 is gebouwd. Aan Oan ’e Slink staan twee oude monumentale boerderijen, nummer 1 dateert van 1769 en nummer 6 uit 1804. Het in het zuiden staande haltegebouw van de lokaalspoorweg hoort officieel ook bij Oude Leije, maar wordt hier bij Vrouwenparochie besproken.

Oudebildtdijk is een opmerkelijke streek die administratief onder verschillende Bildtse dorpen valt, maar een eigen karakter bezit. Het is de eerste zeedijk van Het Bildt die in 1505 is opgeworpen van Dijkshoek, waar hij aansloot op de Griene Dyk van het voormalige Barradeel, tot de Noorderdijk van Ferwerderadiel. Daarmee werden het Oud Bildt en in het oosten het veel kleinere Oud Monnikebildt ingepolderd. Het Bildt kreeg toen van de Saksische Heer van Friesland de status van grietenij, de jongste van Friesland.

Nadat in 1600 de Nieuwe Bildtdijk tot stand was gekomen, werd de oude dijk slaperdijk en begon de ontwikkeling tot merkwaardige woonbuurt. Het is de langste, vrijwel ononderbroken woonnederzetting van het land geworden. Inclusief de als zelfstandig dorp aangemerkte Westhoek is de nederzetting elf en een halve kilometer lang.

Bij de Oudebildtzijl is een apart kruisdorp gegroeid en veel westelijker is Nij Altoenae ten noorden van Sint-Annaparochie ook een kleine kern geworden. De Oosthoek bij de Koude Vaart en Spitsroeden ten noorden van Sint- Jacobiparochie zijn echter weer niet tot kleine kernen uitgegroeid.

De lange streek heeft een opmerkelijke structuur. Tegen de buitendijkse noordzijde zijn de arbeiderswoningen gebouwd en aan de binnendijkse zijde achter de dijksloot en in het land de boerderijen. Deze vaak monumentale boerderijen maken vanaf de dijk grote indruk. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd al in 1788 geschreven: ‘Aan den Ouden Bildt- Dyk, heeft men veele heerlyke Boereplaatsen, die meer naar Heeren dan Boeren Wooningen gelyken; ook verscheiden Buitenplaatsen van vermogende Eigenerfden, gelyk mede omtrent de beide overige Dorpen plaats heeft.’ Zo is nummer 289 een 18de-eeuwse boerderij met een dwarsgeplaatst, onderkelderd woonhuis van mangaansteen die een classicistische ingang heeft. Nummer 319 is een kop-halsromp met een voorhuis van roodbruine steen en voorzien van een classicistische ingangspartij met ionische pilasters. Nummer 331 daarentegen is een stelp uit omstreeks 1880 van voorname eenvoud met een mezzanine. Nummer 435 is de Fonteinplaats: een winkelhaakboerderij in rijke neorenaissance van de familie Wassenaar.

Oudebildtzijl is een kruisdorp, ontstaan bij de keer- en uitwateringssluis in de in 1505 voltooide Bildtdijk. De status van apart dorp kreeg het in 1948. De sluis lag in het oosten, aan de monding van de Oude Rijd die vanaf Vrouwbuurstermolen recht naar het noorden werd getrokken en het Bildt en het Monnikebildt scheidde.

Nadat in 1600 de Nieuwe Bildtdijk met een nieuwe sluis tot stand was gekomen, kon de ontwikkeling van de Oudebildtzijl tot een kruisdorp beginnen. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Oude Bildtzyl eene schoone waterlossing naar Zee en een bloeijende plaats van Koophandel, alwaar alle voortbrengselen van ’t Bildt in Oogstmaand ter markt kwamen, en naar buiten gevoerd werden.’ Maar de waterweg verviel, daardoor werden in 1788 ‘behalven eenige Handwerkslieden, byna geene bewooners dan Boerenarbeiders en Visschers gevonden.’ De sluis is met brug in 1906 vernieuwd.

Het dorp vertoont bij de kruising een opmerkelijke structuur van gesloten bebouwing: hoog aan de noordzijde van de dijk en aan de zuidzijde losse bebouwing diep achter de dijksloot, de Oude Bildtdijkstervaart. Op de noordoosthoek staat het café ’t Graauwe Paard, een breed en twee lagen hoog pand uit omstreeks 1830 met neoclassicistische karakteristieken. Nabij de andere noorderhoek staat een vele malen verbouwd pakhuis met een verleden dat wel tot de 18de eeuw terug kan gaan. Even westelijker rijst de doopsgezinde kerk met de Julianatoren op. De kerk is in 1806 gebouwd en in 1909 vergroot met de ervoor gelegen pastorie. Op de middenuitbouw van deze pastorie is een houten torentje geplaatst van een uurwerkgeleding en een elegante lantaarn in neorenaissancevormen, waar koningin Wilhelmina nog aan mee heeft betaald. De oude, in 1905 gebouwde, gereformeerde kerk staat aan de Leystersstreek. Deze streek aan de oostelijke binnenkant van de sluis kent een aardig gevarieerde bebouwing met veel lijstgevels van verschillende ouderdom.

De nieuwe gereformeerde kerk is in 1927 aan de Van Albadaweg gebouwd, een karakteristiek, expressionistisch bouwwerk van rode steen met fraaie belettering in art déco.

Oudega is een van de vier dorpen van de streek Noordwolde, waar de oorspronkelijke grietenijnaam ‘Hemelumer Olderphaert en Noordwolde’ op wees. De hele streek is in 1984 bij Gaasterlân-Sleat gevoegd. Het dorp ligt midden in een laag gebied waar, nadat het land in 1835 bedijkt was, in de Groote Noordwolder Veenpolder turf kon worden gewonnen. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff is te zien dat de verveningen in volle gang zijn.

Het streekdorp Oudega ligt bijna twee kilometer ten zuiden van de Fluessen. Het dorp is in de 12de of 13de eeuw ontstaan en heeft van de drie (vroeger vier) dorpen in die polder als enige een om het kerkhof geplooide kern. Door bescheiden nieuwbouw aan de westelijke en recentelijk aan de noordoostelijke zijde krijgt Oudega steeds meer het karakter van een komdorp. Aan de noordzijde heeft bij dit dorp een stins van de beruchte Yge Galama gestaan, de houwdegen uit de late Middeleeuwen die een groot deel van de Zuidwesthoek onder controle hield.

De dorpskerk staat zonder dat er sprake is van een terp toch op een verhoging. De kerk gaat ongetwijfeld op een oude stichting terug, maar de kerkgebouwen hebben het hier nooit zo lang uitgehouden. Daar komt bij dat bij de grote watervloed van 1825 zeer veel gebouwen zijn aangetast. Aan het einde van de 17de eeuw is er een nieuwe kerk gebouwd, in 1850 kwam de huidige tot stand. Het torentje op de westgevel is nog wat jonger. De van gele baksteentjes gebouwde kerk ligt schilderachtig tussen het geboomte. De kerk heeft een eenvoudig, evenwichtig interieur met meubilair dat recent prachtig blond ‘gehout’ is. Ten zuiden van de kerk staat de pastorie uit 1895: een kenmerkend in de breedte gebouwd huis met middengang en een in de hoogte uitgebouwde middenpartij in neorenaissance trant. Net als in Kolderwolde zijn ook hier aan de Ige Galamawei monumentale boerderijen te vinden, voornamelijk stelpen.

Oudega is een streekdorp dat in de Middeleeuwen op een zandrug tussen venen en een reeks meren en plassen is ontstaan. Tot de droogmaking in 1922 lag het dorp aan de Oudegaaster Zanding. In 1788 is de Tegenwoordige Staat van Friesland vol lof: ‘een zeer vermakelyk dorp, ongemeen wel aan ’t water en in ’t geboomte gelegen; hier onder behooren veele buurten …. Nader aan ’t dorp, niet verre van de Oudegaaster Zanding, ligt de treffelyke hofstede Groot Haersma genoemd, die zeer fraay beplant, en met eene schoone huizing voorzien is, zynde reeds voor lange jaaren door de Grietslieden van deezen Deele bewoond. De maatig uitgebreide Kerkbuurt bevat verscheiden goede huizen, benevens een windkorenmolen, en eene Kerk die een spitsen toren heeft.’

Tot begin 19de eeuw was Oudega de hoofdplaats van de grietenij. De familie Haersma die lange tijd Smallingerland ‘regeerde’, woonde hier op Groot Haersma, in de jaren rondom 1660 gebouwd en in 1841 gesloopt.

De robuuste romaanse, van tufsteen gebouwde dorpskerk dateert uit het begin van de 12de eeuw. Omstreeks 1250 verrees de romaanse toren met tufstenen bekleding en een lage, bakstenen spits. Bij de restauratie in 1921 is bij de noordgevel de romaanse indeling hersteld: beneden spaarvelden van gekoppelde rondbogen en boven kleine rondboogvensters. Ook de blinde westgevel heeft deze indeling. De in 1599 aangebrachte rechte koorsluiting is gotisch. In de zuidelijke muur staan grote rondboogvensters met gebrandschilderde glazen door Ype en Jurjen Staak (1717). Het fraaie interieur heeft eiken meubilair en een in 1921 aangebracht tongewelf met ornamentiek in art déco-stijl. Er hangen elf rijk versierde en deels in marmer met goud beschilderde rouwborden van de familie Haersma. De pastorie dateert uit 1743, maar is in 1910 in Jugendstil-trant verbouwd.

In de schilderachtige Buorren valt vooral het voormalige Rechthuis (1738) met een hoge middenpartij en een gevelsteen met Vrouwe Justitia op. Verderop staat de gereformeerde kerk (1910) in een decoratieve stijl. Dorpsuitbreidingen hebben aan de zuid- en noordwestzijde plaatsgevonden.

Oudega is een waterstreekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan aan de sloot die van de Oudegaster Brekken naar de Schuitel (later de Schuttelpoel) leidde. Het dorp ligt in een meren- en poelengebied en was aanvankelijk alleen over het water ontsloten. De kerk stond in het westen, de voornamelijk agrarische bebouwing uitsluitend ten noorden van de sloot. Dat is het beeld dat de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 laat zien. Op deze kaart staat de Oudegaster Schattinge, de eerste ontsluiting over de weg, in noordelijke richting naar de Hemdijk.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Oudega of Oldega is een dorp van een’ middelbaaren omtrek, … waar onder de State Hoitema. … Onder dit dorp heeft men verscheidene wateren, met naame de Oudegaster Brekken, die wel de grootste zyn, als loopende Westwaards tot in de vlakke Brekken en Bornbrek, en Oostwaards tot aan de Buurt van het Dorp, Sipkemeer, Kerkmeer, Riedmeer, Joo, enz. Ten Noorden van meergemelde Oudegaster Brekken, heeft men eenige huizen met Naame de Oudegaster Ryp, en aldaar een Zyltje in den Ryper weg, loopende van hier naar Wonzeradeel.’

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1851 blijkt de bebouwing toegenomen. Langs de sloot naar de Schuttelpoel is een weg gekomen, die na de poel als reed doorloopt tot Osingahuizen. Aan de zuidzijde van de sloot is wat bebouwing gekomen, later zou deze hele streek bebouwd raken. De sloot langs de Haganadyk- Rigedyk ligt er nog steeds en vormt een van de fraaiste karakteristieken van het dorp. Opvallender is dat tussen de kerk en de uiterst oostelijke oever van de Oudegaster Brekken komvorming is te zien. De bebouwing langs de Breksdyk naar de Schatting is weer van later.

De hervormde kerk is in 1755 gebouwd, omstreeks 1870 is zij aan de oostzijde vergroot en is een houten geveltoren met een spits met frontons geplaatst. De kerk heeft een aantrekkelijk interieur met een gevarieerde collectie grafzerken en gebrandschilderde ramen van Ype Staak (1756).

Oudehaske is een streekdorp dat omstreeks 1200 is ontstaan op de ontginningsas tussen Westermeer (Joure) en Heerenveen. Het was een belangrijk dorp van de Hasker Vijfga, waartoe ook Snikzwaag, Westermeer, Haskerhorne en Nijehaske behoorden. Op de vroegste grietenijkaart, die van Schotanus uit 1718, is het langs de weg en de ten noorden daarvan lopende vaart, de Overspitting, een redelijk bebouwde, langgerekte streek. De bebouwing stond toen uitsluitend ten zuiden van de weg en de kerk is nog verder van de weg gelegen. Ten noorden liggen de Oldehasker Uytgangen en noordelijker de Hasker Maaden met een strook ertussen, De Dolten, waar een begin lijkt te zijn gemaakt met de verveningen.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Oudehaske, weleer een aanzienlyk Dorp, onder ’t welk nog 60 stemmen behooren; doch die thans, ten grooten deele, in stemmende stellen of ledige Hornlegers zyn veranderd. De kerk heeft een spitsen toren, en ligt ten Zuiden der Overspitting in de bouwlanden. De Noordelyke landen, bekend onder den naam van Oude Hasker Uitgangen, zyn, als de nabuurige, laag en tot maadlanden dienende, voorts veenig en op veele plaatsen reeds vergraaven.’

Er waren destijds veel verlaten of zelfs geheel lege plaatsen waar nog stemrecht aan verbonden was. De verveningen waren toen al aan de gang. Ruim een halve eeuw later is het beeld van heel Haskerland en vooral de omgeving van Oudehaske volstrekt veranderd. De grietenijkaart uit 1848 in de atlas van Eekhoff is onthutsend. De Hasker Maden, hooilanden, zijn vergraven tot een watervlakte, de Oudehasker Uitgangen, eveneens hooi- en weideland, zijn voor de helft uitgegraven en de bouwlanden in het zuiden zijn ook grotendeels vernield, tot over de grietenijgrenzen met Schoterland.

Vanuit het zuiden, Sintjohannesga, waren de Gietersen met hun rigoureuze verveningmethode naar het noorden opgerukt. Op grootschalige wijze is voor de turfwinning het oude waaiervormige landschap helemaal overhoop gehaald. De verveners uit Giethoorn, veenbazen en arbeiders trokken na de oostelijke helft van Haskerland te hebben weggebaggerd en in watervlakten te hebben veranderd door in oostelijke richting naar Aengwirden en Opsterland.

Op de genoemde kaart is het dorp Oudehaske nog een weg met rafelige stroken land aan weerszijden. Vanaf het midden van de 19de eeuw zijn de veenplassen geleidelijk bepolderd of drooggemalen en het land weer in cultuur gebracht. Op een grote plas na: het Haskerwijd of Nannewijd, dat als recreatiemeer een belangrijke functie bij Oudehaske zou krijgen.

De kerk lag vrij ver ten zuiden van de weg, de latere Jousterweg. In het midden van de 19de eeuw wordt nog gemeld: ‘Deze kerk is een oud gebouw, met eenen spitsen toren, doch zonder orgel.’ In 1906 is op de hoek van de Jousterweg en de Badweg – die naar het Haskerwijd en verder naar Rottum voert – een nieuwe kerk gebouwd. Het oude kerkhof bleef zuidelijker aan de Badweg in ere. De nieuwe kerk is een zaalkerk met een rechte koorsluiting die aan de naar de hoofdweg gerichte gevel van een houten torentje is voorzien. De rondboogvensters staan in verdiepte gevelvakken. Aan de Badweg zijn in de naoorlogse periode nogal wat volkswoningen gebouwd, waaronder een vriendelijke reeks in de traditionalistische trant van de Delftse School. Aan de Jousterweg staat de meeste oude bebouwing die veelal dateert uit de laatste tientallen jaren van de 19de of de eerste van de 20ste eeuw. Jousterweg 112 is een burgerhuis met een uitgebouwde middenpartij uit ongeveer 1890 en 118 een gepleisterd exemplaar uit 1899. Op nummer 140 staat het voorhuis – met een rijke 18de-eeuwse betimmering – van een boerderij waarvan de schuur is verdwenen. Er staan bovendien enkele karakteristieke woningen uit de tussenoorlogse periode.

Na de oorlog is het dorp eerst uitgebreid aan de zuidwestelijke zijde nabij de oevers van het Haskerwijd, later nog sterker aan de zuidoostelijke zijde waar de bouw nog steeds doorgaat. Aan de noordzijde is aan de verbindingsweg naar de autosnelweg, Haskeruitgangen, een bedrijventerrein ontwikkeld.

Oudehorne is een streekdorp dat waarschijnlijk in de 18de eeuw is ontstaan aan de Binnenweg die nu als Schoterlandseweg vanaf Oudeschoot over de hele lengte van de gemeente Heerenveen de belangrijkste ontsluitingsweg richting Donkerbroek is geworden. Het dorp ligt in een landschap waar in het noorden het hoogveen tot turf is gewonnen en dat daarna in cultuur is gebracht. Ten zuiden liggen de lage hooilanden van de vallei van de Tsjonger die daar tot de kanalisering in 1886/’88 als een echte rivier meanderde en een grillige grens vormde met Ooststellingwerf.

De Sevenaerswijk is met een viertal verlaten tussen de Schoterlandse Compagnonsvaart en de Tsjonger gegraven en aan de Buitenweg heeft zich het buurtje Sevenaer gevormd. Hier was voorheen het buiten Sevenaer gelegen, dat aan het einde van de 18de eeuw al niet meer bestond. Aan het Sevenaerspad staat helemaal in het zuiden een sluiswachterwoning, die omstreeks 1890 is gebouwd bij de 1e sluis in de Kuinder of Tsjonger. Het gebouw hoort tot een reeks wachterwoningen aan de Tsjonger, die bij de brug van Mildam en de sluis 1 onder Oudehorne, sluis 2 onder Jubbega en sluis 3 onder Donkerbroek. Met de sluis en smalle brug, een flapbrug met homei voor voetgangers en fietsers, vormt de woning in chaletstijl een monumentaal ensemble.

Het streekdorp zelf bestaat uit hoogst eenvoudige bebouwing van vrijwel uitsluitend 20steeeuwse woningen aan weerszijden van de Binnenweg, waarin de eveneens eenvoudige in 1924 gebouwde gereformeerde kerk opvalt. Het is een zaalkerk die rechtgesloten is en waarvan de wanden smalle, gepaarde rondboogvensters bezitten. Op de voorgevel met een uitgebouwd portaal staat een houten dakruiter.

Verder naar het oosten staat op de sfeervolle begraafplaats een in 1920 gebouwde dubbele klokkenstoel van gewapend beton waarin twee klokken hangen van vlak na de oorlog. Net als in Katlijk is de traditie van het Thomasluiden hier nog in ere. Van 21 december tot nieuwjaar worden de klokken elke werkdag tot 8 uur ’s avonds geluid door de inwoners.

Oudemirdum is een lommerrijk komdorp dat verwant lijkt aan een es- of brinkdorp. Het dorp is zoals zoveel dorpen in Gaasterlân omstreeks 1200 ontstaan op een zandrug waarover de oude landweg van Stavoren naar Sloten liep. De rechthoekige Brink is omringd door gevarieerde bebouwing van meest bescheiden panden, opgetrokken van gele steen. Daaronder het bezoekerscentrum Mar en Klif met vooral natuurhistorische informatie over de streek. In het perspectief van dit plein staat de hervormde kerk, een tweebeukig gebouw met een toren met ingesnoerde spits op de westgevel. Het schip in classicistische vormen is van 1790; in 1926 is tegen de noordzijde een flinke beuk gebouwd. Zij heeft een aardig interieur dat bij de recente restauratie een kleurige opkikker kreeg. Het orgel dateert uit 1900 en de kansel uit het midden van de 17de eeuw. Verder is er een gebrandschilderd venster van Ype Staak uit 1790.

Het dorp is in de 20ste eeuw aan weerszijden van de Buorren en de Kerkstraat flink gegroeid: voor de oorlog vooral aan de Lege Leane, daarna in het oosten. Ten westen van het dorp ligt het Jolderenbos. Daar staat op het hoogste punt van Gaasterlân (12,7 meter) de laatste luchtwachttoren van Friesland. Het is een in 1953 gebouwd overblijfsel uit de Koude Oorlog, volgens het door M. Zwaagstra ontworpen Raat-systeem van geprefabriceerde betonelementen.

In het zuidoosten ligt tegen een boszoompje het buitenhuis Riniastate. Het is in 1843 gebouwd naar ontwerp van de neoclassicistische architect Thomas Romein. Riniastate is een wit gepleisterd en van classicistisch sierwerk voorzien buiten met een hoge middenpartij en lagere vleugels. In het midden is een brede erker uitgebouwd met daarboven een balkon met balustrade. Het midden wordt bekroond door een fronton met fijn lijstwerk en een halfrond zoldervenster. Om de bossen en de nabijheid van de zee vonden recreanten en dagjesmensen Oudemirdum al vrij vroeg. Er zijn recreatiewoningen gebouwd, in het Fonteinbos kwam een bungalowdorpje en werden kampeerterreinen aangelegd.

Streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan en eeuwenlang de hoofdplaats van Schoterland is geweest. De buurt ontwikkelde zich aanvankelijk west-oost langs de Schoterlandseweg, vrij dicht bij de Tsjonger waar een mogelijkheid van passage was. Die is in de Tachtigjarige Oorlog versterkt met een schans, de Schoterschans, die in het rampjaar 1672 nog eens is vernieuwd.

Gedurende de 18de eeuw was Oudeschoot een gewild oord voor de elite om buitens, zoals Herema en Jagtlust, aan te leggen. De meeste werden gesticht in het later zelfstandig geworden Oranjewoud, in de 18de eeuw nog Schoterwoud genoemd. De in 1828 aangelegde rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle gaf het dorp een sterke impuls en groeide het ook aan weerszijden van die weg tot een kruisdorp. Na de oorlog heeft het dorp ten zuiden van de kerk een eigen uitbreiding gekregen. Daarna is de rijksweg iets in oostelijke richting verplaatst waardoor de dorpskern van de oostelijk gelegen streek is afgesneden. Intussen was de plaats Heerenveen in zuidelijke richting zo sterk gegroeid dat dit gedeelte van Oudeschoot als zelfstandig dorp werd opgeslokt door de grote buur en werd tot Heerenveen-Zuid. Dat proces is versterkt toen onlangs de weg tot autosnelweg is omgebouwd. Alleen de streek ten oosten van de snelweg wordt nog als Oudeschoot beschouwd.

De kerk staat op een tamelijk hoog kerkhof en dateert uit 1752. Zij is een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor, door lisenen gelede gevels en een vrijwel gesloten voorgevel met klauwstukken. Op de gevel staat een houten torentje met een ingesnoerde spits. Aan de Wolvegaasterweg en Schoterlandseweg, het oude wegenkruis, staat nog een aantal representatieve woningen en andere gebouwen uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, waaronder een wit gepleisterde, voormalige herberg. Aan de andere kant van de snelweg strekt zich de Julia Jan Woutersstichting uit, een breed gebouw in neorenaissance- stijl dat in 1901 het oude Veenwijk verving en oorspronkelijk bedoeld was voor bejaarde dames.

Oudwoude is een streekdorp op een laat-middeleeuwse ontginningsas, de Foarwei, en een waarschijnlijk iets jongere tweede, dwars daarop staande streek in het noorden, de Wijgeest. In de Tegenwoordige Staat van Friesland (1786) blijkt het nog groter, Oudwoude is: ‘een middelmaatig dorp: hier onder behoort de buurt Wygeest, alwaar weleer de Staten Allema en Buma gevonden werden, met de buurtjes de Wirden en Oudwoudumer zyl. Ook behoort onder dit dorp … de vermaakelyke buurt Veenklooster, ten Oosten van Kollumerzwaag gelegen, alwaar ligt de heerlykheid Rosema, thans behoorende aan de Familie van Heemstra.’

Veenklooster is nu een zelfstandig dorp en Allemastate bestaat nog steeds. Oudwoude is een streekdorp gebleven. Ook na de oorlog was geen sprake van komvorming, al zijn er ten westen van de Jan Binneswei enkele straten achter de streken aangelegd en bebouwd geraakt. De kern is aan het westelijke gedeelte van de Foarwei te vinden: daar staan de kerk, de school en het voormalige verenigingsgebouw bij elkaar.

De kerk is een eenbeukig gebouw uit de 15de eeuw. Bij de bouw is het bouwmateriaal van de voorgangster is hergebruikt. De kerk heeft een driezijdige koorsluiting en een houten geveltoren die met de westgevel aan het einde van de 17de eeuw is gebouwd. Het interieur van de kerk wordt gedomineerd door een groot aantal rouwborden en een overhuifde herenbank. Het verenigingsgebouw is aan het einde van de 19de eeuw tussen de kerk en de pastorie gebouwd, een karakteristiek zaalgebouw met spitsboogvensters. De pastorie is een middengangwoning uit 1806 waarvan de middenpartij een eeuw later is verbouwd. De school en onderwijzerswoning van eenzelfde type zijn in 1898 tot stand gekomen, maar de tweeklassige school is twee keer verbouwd.

Ten noorden van de dorpskern staat aan de Allemawei een boerderij met het voorhuis van de weg afgekeerd. Een monumentaal overblijfsel van een zaalstins. Het is een van de weinige zaalstinsen die redelijk compleet bewaard gebleven zijn. Mogelijk dateert Allemastate al uit de roerige 14de eeuw.

Ouwsterhaule is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong die met Ouwster-Nijega en Oldeouwer de Trijega of Ouwster Trijega de oostelijke hoek van Doniawerstal vormden. Drie agrarische dorpen, waarvan Ouwsterhaule het grootste is. Op de grietenijkaart van Schotanus uit 1718 is een compacte buurt te zien tussen de weide- en hooilanden ten noorden en bouwlanden ten zuiden van de weg. Ten noorden van het dorp ligt de Haulsterpoel die pas in de tweede helft van de 19de eeuw werd drooggemaakt.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp ligt met de twee volgende … aan een rydweg en vaart, van de Scheendyk af tot aan het Tjeuke meer: weleer had ieder deezer Dorpen eene Kerk, doch thans is die van Ouwster- Haule maar alleen in weezen. … In ’t jaar 1741 werd hier een groote Polder aangelegd, op aanraden van wylen den Heere Vegilin, welke een ruime uitgestrektheid van dit en de twee volgende Dorpen beslaat; zynde zestien boereplaatsen, ten grooten deele, binnen den Polderdyk beslooten. Sommigen zeggen dat de landen hier thans minder vruchtbaar zyn dan voor deezen, toen zy, jaarlyks, door het Tjeuke meer, onder water gezet, en daar door met een vruchtmaakend slyk overdekt en bemest wierden.’ Op de grietenijkaart van Eekhoff uit 1850 is deze Trijegasterpolder aangegeven.

Ouwsterhaule is het enige dorp van de Trijega waar een kerk staat. Werd tot voor kort nog aangenomen dat de kerk uit de 18de eeuw dateerde, in 1802 een nieuwe westelijke gevel kreeg en in 1877 ingrijpend werd gewijzigd, bij de restauratie in 2001 bleek dat de aanpak van 1877 heeft bestaan uit de ommanteling van de laat-middeleeuwse kerk omdat de kerk er zo lelijk uitzag. De 19de-eeuwse schil is er nu afgehaald en het muurwerk van middeleeuwse moppen is in het zicht gebracht. De zaalkerk heeft een driezijdige koorsluiting en rondboogvensters. De naar verhouding grote, houten geveltoren is bekleed met lood en heeft een licht ingesnoerde spits.