Unfortunately, at the moment we can provide only parts of this website in the English language. For those parts of the website that not yet have been translated we recommend use of the Google Translate option next to the title of the item.



Oosterwolde is een oud agrarisch streekdorp met de (Drentse) karaktertrekken van een brinkdorp. Het wordt in 1207 voor het eerst vermeld. De verbinding van de Brink en de dunner bebouwde Oosterbrink, ’t Oost, is de oudste buurt. Ten noordoosten van de brinkvormige ruimte staat de kerk op een plaats waar in de 14de eeuw al een kerk zou zijn gesticht als kern van de nederzetting.

In de omgeving ligt een groot aantal bij Oosterwolde horende buurschappen, waarvan sommige teruggaan op stichtingen van belangrijke families. Een aantal is al in het sterk gegroeide Oosterwolde opgenomen, andere bestaan thans nog uit een groep boerderijen: Venekoten, Boekhorst, Buttinga, Hoog en Laag Duurswoude, Medhuizen, Klazinga, Medhuizen, Weper, Jardinga, Prandiga Steginga en Nanninga. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘’t grootste en rykste Dorp der Grieteny, waar onder 57 stemmen behooren, ligt, byna als een eiland, tusschen de Kuinder en het Groot en Klein Diept beslooten. … By de Kerk vindt men ene dubbele buurt, en daarenboven in den omtrek veele huizen van naam, ten blyke, dat hier weleer veele vermogende en aanzienlyke familien hebben gewoond … Ook heeft men hier van ouds her twee Windkorenmolens gehad, bekend by den naam van Ooster- en Veene Molen: en behalven de bosschagien en bouwlanden, omtrent de huizingen en wegen, zyn hier veele schoone weidlanden, inzonderheid langs en omtrent de gemelde diepten en stroomen, als de Noorder- en boven al de Oosterwolder Kampen, en andere meer.’

De Kuinder of de Tsjonger ontspringt even voorbij Weper. Het Groot Diep is in een noordelijke boog om Oosterwolde ook nog goed in het landschap te herkennen, maar het Klein Diep is nauwelijks meer te ervaren. Precies dertig jaar later werd de Opsterlandse Compagnonsvaart ten zuiden van het dorp gegraven en ten westen van de oude kern het Vijfde of Nanningaverlaat gelegd.

Oosterwolde krijgt sinds het begin van de 19de eeuw geleidelijk ook de kenmerken van een vaartdorp. Daardoor heeft het dorp, sinds 1886 de hoofdplaats van de gemeente Ooststellingwerf, een veelzijdige structuur gekregen. De vaart zorgde voor prikkels tot ontwikkelingen ten zuiden van de oude kern. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1849 blijkt bij de Oosterwolderbrug aan weerszijden van de vaart een buurtje van ruim tien huizen te staan en verder naar het oosten toe aan de noordelijke oever verspreide bebouwing.

Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw nam de vaartbuurt en de haaks daarop staande Brinkstraat en Stationsstraat sterk in betekenis toe. In 1881 werd de wijk naar de Brink deels gedempt en verder uitgediept: de Brinkstraat. Daar kwam in 1887 het gemeentehuis dat in 1929/’30 werd verbouwd. Vrij ver ten westen van het bebouwingskruis werd in 1887 een zuivelfabriek gesticht die na combinatie met andere tot een belangrijke industrie voor Frico-kaas uitgroeide. In 1911 kwam er ten zuiden van de vaart een trambaan en kreeg het dorp een station.

Gedurende de 20ste eeuw vond eerst verdichting en uitbreiding plaats aan de kruising van vaart en weg. Vroege volkshuisvesting kwam er nabij de oude kern, de Weemeweg en Kuipenstreek (waar in 1841 al armenkamers waren gebouwd). Direct na de oorlog aan de Groote Singel, Prinsenstraat, Schapekamp, Hoge en Lage Esch en Martenskamp ten noorden van de vaart en in een buurt achter het station: Stationsplein, Brugkampweg, Moskampweg en wat later aan de Oerkampweg. Daarna zetten verhoudingsgewijs grootschalige uitbreidingen aan de zuidzijde en de noordwestzijde in. Aan de zuidoostzijde groeide een ruim bedrijventerrein.

De hervormde kerk staat op een hoog en niet zeer ruim kerkhof. Noordelijk is in 1888 aan de Kuipenstreek dan ook een ruime begraafplaats aangelegd. De kerk is ter vervanging van een middeleeuws gebouw in 1735 tot stand gekomen, een ingetogen zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en een houten geveltoren. De kerk bezit een achtzijdig doopvont van zandsteen uit de 14de eeuw en een herenbank uit het begin van de 17de eeuw. In het koor staat een groot orgel uit 1866.

Oosterzee is vanouds een deftig streekdorp: in de 18de eeuw stond hier nog het rechthuis van de grietenij. Het bestaat uit twee gedeelten: Oosterzee-Buren en Oosterzee-Gietersebrug, waarvan de laatste veel jonger is. De oude streek is die van Oosterzee-Buren, een dubbele streek aan een knik in de weg. De overlevering wil dat Willem I, graaf van Holland, rond 1200 in Oosterzee een slot had. Van het adellijke Roordastate is onlangs een gevelsteen teruggevonden.

Op de haakse hoek staat het zogenoemde Koopmanshuis. Door omvang en uitstraling valt het op in het kleine dorp. Het maakt, twee lagen hoog, front naar de weg; bij uitbreiding kreeg het in 1820 een vleugel. De gevel is vijf vakken breed met in het midden een gesneden deur met bovenlicht en schuifvensters met kleine roedeverdeling en Boheems glas. De vrij strakke kroonlijst heeft klossen onder de geprofileerde goot. Daarboven staat een flinke kajuit met een klokgevel in Lodewijk XV-vormen. Onder de schouders de datering: anno 1782.

De oude kerk van Oosterzee uit omstreeks 1200 stond westelijk van de rijweg. Zij bezat een mooie toren. De nieuwe kerk is oostelijker gekomen, ten noorden van de weg en op een iets verhoogd kerkhof. De kerk kwam met het front naar de weg. De in 1860 gebouwde neoclassicistische zaalkerk kreeg op de voorgevel een vierzijdige toren met een open koepelbekroning. De uitdossing is helemaal in verfijnd gemetselde warmbruine baksteen verwerkt. De luidklok werd in 1498 gegoten door Gerardus van Wou en ook het torenuurwerk is oud: uit 1602.

Vanaf de 18de eeuw zijn vanuit het noorden, de oude weg van Lemmer naar Heerenveen, de zuidelijk gelegen venen van het Oosterzeeïngerland verveend en in cultuur gebracht. Op de kruising van de weg en de Gieterse Vaart, genoemd naar de herkomst van de veenarbeiders, groeide de tweede woonkern. Daar is de inmiddels gesloten en gesloopte zuivelfabriek (en een constructiebedrijf) gekomen en zo bleef Gietersebrug een karakteristieke arbeidersnederzetting. De bebouwing bestaat dan ook voornamelijk uit ‘woningwetwoningen’.

Oosthem is een terpdorp dat in de Middeleeuwen even ten noorden van IJlst is ontstaan. Het dorp is allang goed ontsloten door de Bolswarder Zeilvaart of de Wijmerts. In het huidige dorpsbeeld is te zien dat de bebouwing zowel op de dorpsstraat als op de vaart is gericht. Op de kaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is niet al te veel bebouwing aan weerszijden van de kerk te zien.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1716 gemeld: ‘Dit dorp, dat ten Noordwesten van Ylst, en niet verre van de Bolswerder vaart gelegen is, heeft een’ goede kerk, die van binnen wel afgetimmerd en met een Orgel voorzien is, zynde de Pastory of Predikants wooning hier by uitstek fraai. In ’t Zuiden ligt een klein meertje, naar dit dorp genoemd, en een weinig zuiderlyker de Nieuwezyl, die wel onder dit dorp, doch in eigendom behoort aan de Stad Bolswerd, die ook de tollen der hier door vaarende schepen ontvangt. … Niet verre van dit dorp heeft men verscheiden vischryke plassen en meertjes, die op de kaart zyn aangeweezen.’

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1851 laat het dorp rond de kerk een compacte bebouwing zien. De kerk met stompe toren, een toren met zadeldak, wordt in oude beschrijvingen steeds bijzonder net genoemd. Het was de inwoners niet net genoeg en zij lieten in 1860 een nieuwe, grote kerk bouwen naar ontwerp van A. Breunissen Troost. Het gebouw in mengstijl heeft vooral neoclassicistische trekken. De ingebouwde toren van drie geledingen en een hoge, ingesnoerde spits is met de westgevel gestukadoord. De pastorie is eveneens vernieuwd: in 1866 is naar ontwerp van H.J. Jaarsma een grote blokvormige woning in neoclassicistische stijl gebouwd en voorzien van een fraaie serre. De in 1897 gebouwde gereformeerde kerk heeft een kleine geveltoren. Naast deze kerk geeft een pad toegang tot een voetgangersbrug die leidt naar het schilderachtige waterbuurtje Hernepaed. Uitbreidingen zijn er aan de zuid- en noordzijde.

Oostrum is een terpdorp dat waarschijnlijk enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan in het door kreken en zeearmen doorsneden gebied. Het ligt tussen de Zuider Ee en het Dokkumer Grootdiep. De Oostrumer Opvaart ligt even ten westen van het dorp en vormde de waterverbinding met de Zuider Ee. Aan de andere zijde van dit water ligt Tilburen, waar een groep flinke boerderijen staat. Een ontsluiting naar het Grootdiep met een sluis in de zeedijk leverde regelmatig problemen op.

De omstreeks 1900 deels afgegraven, tamelijk hoge terp reikt tot vier en een halve meter boven NAP. De woonheuvel heeft een radiale structuur met een ringweg, waarvan het zuidelijke segment nog bestaat en het oostelijke deel als pad is te herkennen. De cirkelvorm is verder aan perceelgrenzen af te lezen. Op het zuidoostelijk part van de terp stond Rinthjemastate en daar is de terp na de sloop van de state lang onbebouwd gebleven. Verschillende paden en wegen voeren van de zool naar de kruin van de terp, waarvan enkele in de loop van de 19de eeuw verhard zijn. Het zuidelijk deel van de ringweg is deel gaan uitmaken van de vrij kronkelige verbinding tussen Dokkum en Ee.

De dorpskerk, oorspronkelijk gewijd aan St. Nicolaas, is een eenbeukige bakstenen kerk. De zadeldaktoren dateert uit de 13de eeuw. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd en heeft een gesloten noordmuur en een driezijdige koorsluiting. Het zuidelijke dakschild is gedekt met zogenoemde monniken en nonnen, onder- en bovenpannen. Bij de restauratie zijn op het muurwerk schilderingen met silhouetachtige voorstellingen van vier kerken met hoge torens ontdekt die mogelijk uit de 16de eeuw dateren.

Aan het Grootdiep ten zuiden van Oostrum heeft Jan Helder in 1873 een stoomsteenfabriek gesticht. Vrij spoedig moest de fabriek uitbreiden en de schoorsteenpijp werd in 1879 verhoogd van negen naar liefst 35 meter. De fabriek, die onder meer rode strengperssteen vervaardigde en tot 1968 in bedrijf is geweest, heeft een ringoven en een groep grote droogschuren.

Opeinde is een streekdorp dat in de Middeleeuwen op een zandrug is ontstaan. De bebouwing richtte zich vooral op de Lijkweg, thans de Kommisjewei. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Opeinde, tot onderscheiding van andere gelyknaamige dorpen, by ’t Landvolk Smallinger-Pein genoemd, heeft eene kerk met een stompen toren, buiten welke echter de klokken hangen. Aan den Lykweg naar het Westen, vindt men hier eene lange streek huizen, met zeer vermaakelyke gezigten door het geboomte, zo langs den weg als op de hornlegers der huizen.’

Het dorpsgebied was uitgestrekt, in het noorden op de afgeveende gebieden waar De Tike, Rottevalle, de Drachtstercompagnie en Houtigehage zijn ontstaan. In het zuidoosten lag de buurt De Kletten – thans het noordelijk gedeelte van het Drachtster bedrijventerrein De Haven – dat met de Burmaniasloot en de Kletstervaart in verbinding stond met de Smalle Eesterzanding. Belangrijker was de vaart van de Leijen naar het zuiden, naar de Zanding. Daarover schrijft in het midden van de 19de eeuw Van der Aa in zijn Aardrijkskundig Woordenboek: ‘Oudtijds liep er eene vaart, dwars door het dorp, van het water de Leijen zuidwaarts tot in de Smalle-Ee’ster-zanding. Deze vaart, die thans vervallen is, werd het Juffers-gat genaamd. … Tegenwoordig bestaat er eene vaart, voor eenige jaren gegraven, uit het midden van het dorp naar de Leijen.’

De vaart is in 1883 tot het Opeinder Kanaal verbreed. Daarna trad op de kruising van weg en vaart concentratie van bebouwing op. In het oosten stond de kerk ten noorden van de Lijkweg, de huidige Kommisjewei. De kerk is in 1908 vervangen door de huidige ten zuiden van de weg, een kerkloos kerkhof met een klokkenstoel met schilddak achterlatend. De nieuwe kruiskerk met toren is ontworpen door Wolter te Riele.

Tegenover de kerk staat een van de fraaiste boerderijen met vrijstaande villa in de Amsterdamse Schoolstijl van Friesland (1928). Na de oorlog is het dorp, voornamelijk door woningbouw, tussen de Kommisjewei en de zuidelijker Hegewei sterk uitgebreid.

Oppenhuizen is net als Uitwellingerga van oorsprong een vaartdorp aan It Ges in het lage land ten zuidoosten van Sneek. Het is omstreeks het jaar 1000 ontstaan. Op de kaart van Schotanus uit 1716 staat de losse bebouwing vooral langs de westelijke oever van It Ges; in het midden, bij een bocht staat de kerk.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘het eerste Dorp in rang onder de Buitendykster Dorpen … ligt aan eene Oude vaart, die uit de Houkevaart naar Uitwellingerga loopt: ter weerszyden van deeze vaart heeft men de meeste huizen en plaatsen, die onder dit Dorp behooren; terwyl zich de landeryen Noordwaards uitstrekken tot aan de gerechtigheid van Sneek; Westwaards, alwaar de vaart naar Langweer doorvloeit, en ook de Witte en Zwarte Brekken gelegen zyn, tot aan het Kruiswater of de Jouwerster vaart, en Zuidwaards tot aan de landen van Uitwellingerga. … Weleer had men hier twee Staten of Stinzen, met naame Sjaarda Stins, en dat van zekeren Pier Foppes.’ De Sjaarda of Sjaardema stins heeft nabij de kerk aan de overzijde van It Ges gestaan.

De huidige kerk is in 1695 gebouwd in opdracht van grietman D.G. van Burmania. Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting die in 1834 is hersteld en waarbij in 1817 een toren in drie geledingen met een ingesnoerde spits is opgetrokken.

Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1851 is het dorp nauwelijks veranderd, al ligt er ten westen van de bebouwing een kronkelig pad. Over land raakte het dorp pas echt ontsloten toen in 1866/’68 ten westen van en ongeveer parallel aan de vaart, de weg Sneek – Oppenhuizen – Uitwellingerga werd aangelegd. Er ontwikkelde zich aan weerszijden van deze weg bebouwing van voornamelijk vrijstaande woningen. Aan de oriëntatie van de aan It Ges staande agrarische bebouwing is te zien dat het dorp vroeger op deze vaart was gericht. Ten westen van de de Tsjerkebuorren is na de Tweede Wereldoorlog flink wat woningbouw tot stand gekomen, waarvan veel volkshuisvesting.

Oud Beets bestaat als dorp eigenlijk niet meer. De boerenstreek is in 1958 in twee helften geknipt door de aanleg van Rijksweg 43 en is als dorp uit de gemeentelijke administratie geschrapt. Het oude streekdorp was aan het begin van de 17de eeuw nog een belangrijk dorp. Pier Winsemius schreef in 1622: ‘Van desen allen de dorpen van Opsterland is het voornaemste Beetz ghelegen int Westen, naest aen Utingeradeel, is een groot Dorp.’ … ‘Dit Dorp gaet in vruchtbaerheyt ende goedicheyt van weyden alle d’ andere te boven, waerom oock d’Inwoonders van ’t Vee ende Bouw haer alleen geneeren, hebben gantsch geen Veenen. Dit Dorp heeft in alle by-een-comsten van ghemeene saken altijdt de voorstemme, wort ghehouden voor een seer oudt Dorp.’

Er stond in de Middeleeuwen al een Sint- Geertruidakerk. Zij had een hoge toren met spits maar nadat die eind 16de eeuw was ingestort is de toren aanzienlijk verlaagd.

Nadat ten oosten het deftige streekdorp Beetsterzwaag tot ontwikkeling kwam, nam de betekenis van Oud Beets af. In 1788 stelt de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘Dit Dorp, in ouden tyden veel grooter … geweest zynde, is thans van een’ middelmaatigen omtrek, en bestaat uit eene verzameling van verstrooide huizen en plaatsen, gelegen in ’t geboomte, aan den rydweg, die van Beetsterzwaag door dit Dorp en voorts naar ’t Westen loopt … Dit Dorp is ’t vruchtbaarste der geheele Grieteny, en zonder Veenlanden, waarom de Inwooners zich byna alleen met den Landbouw en de Veefokkery ophouden.’

In 1889 was er op initiatief van adellijke families, naar ontwerp van architect Luitje de Goed, een pracht van een neorenaissance kerk gebouwd. Na blikseminslag in 1967 en tientallen jaren gebruik als beeldhouwatelier, is de kerk in 1984 gesloopt. Er resteren nog fundamenten, zerken en grafmonumenten van aanzienlijke families. In 1988 werd er een klokkenstoel op het kerkhof opgericht.

Na de oorlog was het al geen zelfstandig dorp meer en het grootste deel van het dorpsgebied wordt bij de jonge nederzetting van Nij Beets gerekend.

Oude Leije is een streeknederzetting die in de late Middeleeuwen al is ontstaan maar pas na de oorlog de status van dorp heeft gekregen. Delen van de buurschap hebben lang bij drie grietenijen gehoord: het westelijke gedeelte bij Vrouwenparochie in Het Bildt, het noordoostelijke gedeelte bij Hallum in Ferwerderadiel en het zuidoostelijke gedeelte bij Finkum in Leeuwarderadeel. Door grenscorrecties en statusverhoging is het thans als geheel een dorp in Leeuwarderadeel.

De nederzetting is ontstaan in het vroeg ingepolderde Nieuwland bij een zijl, een sluis, in de Stienzer Hegedyk, het gedeelte dat nu de Leijster Hegedyk heet. Eerst kwam bebouwing langs de vaart die zowel de verbinding vormde met de Finkumervaart als de Hijumervaart. Later, toen Het Bildt was ingepolderd, kwam haaks daarop lintbebouwing aan de dijk. In het midden van de 19de eeuw, toen er liefst 450 inwoners waren, was in het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa over ‘Leije’ onder meer te lezen: ‘Er lag vroeger eene buitensluis, langs welke Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel hunne uitwatering in de Middelzee hadden; doch sedert het Bildt is ontstaan, was de Leije eene binnensluis geworden, welker zijlroede thans eene binnenvaart is, die zoowel met de binnenwaters van Oostergoo als met die van Westergoo gemeenschap heeft.

Die sluis is reeds voorlang weggeruimd. Het is thans eene groote buurt, meest uit arbeiderswoningen bestaande, ter wederzijden van den ouden dijk en de vaart naar Oude-Bildtzijl. Te midden daarvan staat het nieuwe en groote schoolgebouw van het dorp Finkum, waartoe dit gedeelte, ter zuidzijde der vaart, behoort.’

Oude Leije heeft geen kerk bezeten en er zijn evenmin andere elementen die het vrij bescheiden dorpssilhouet verrijken. Aan de Leijster Hegedyk staat een woonhuis met jaartalankers die vertellen dat het in 1765 is gebouwd. Aan Oan ’e Slink staan twee oude monumentale boerderijen, nummer 1 dateert van 1769 en nummer 6 uit 1804. Het in het zuiden staande haltegebouw van de lokaalspoorweg hoort officieel ook bij Oude Leije, maar wordt hier bij Vrouwenparochie besproken.

Oudebildtdijk is een opmerkelijke streek die administratief onder verschillende Bildtse dorpen valt, maar een eigen karakter bezit. Het is de eerste zeedijk van Het Bildt die in 1505 is opgeworpen van Dijkshoek, waar hij aansloot op de Griene Dyk van het voormalige Barradeel, tot de Noorderdijk van Ferwerderadiel. Daarmee werden het Oud Bildt en in het oosten het veel kleinere Oud Monnikebildt ingepolderd. Het Bildt kreeg toen van de Saksische Heer van Friesland de status van grietenij, de jongste van Friesland.

Nadat in 1600 de Nieuwe Bildtdijk tot stand was gekomen, werd de oude dijk slaperdijk en begon de ontwikkeling tot merkwaardige woonbuurt. Het is de langste, vrijwel ononderbroken woonnederzetting van het land geworden. Inclusief de als zelfstandig dorp aangemerkte Westhoek is de nederzetting elf en een halve kilometer lang.

Bij de Oudebildtzijl is een apart kruisdorp gegroeid en veel westelijker is Nij Altoenae ten noorden van Sint-Annaparochie ook een kleine kern geworden. De Oosthoek bij de Koude Vaart en Spitsroeden ten noorden van Sint- Jacobiparochie zijn echter weer niet tot kleine kernen uitgegroeid.

De lange streek heeft een opmerkelijke structuur. Tegen de buitendijkse noordzijde zijn de arbeiderswoningen gebouwd en aan de binnendijkse zijde achter de dijksloot en in het land de boerderijen. Deze vaak monumentale boerderijen maken vanaf de dijk grote indruk. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd al in 1788 geschreven: ‘Aan den Ouden Bildt- Dyk, heeft men veele heerlyke Boereplaatsen, die meer naar Heeren dan Boeren Wooningen gelyken; ook verscheiden Buitenplaatsen van vermogende Eigenerfden, gelyk mede omtrent de beide overige Dorpen plaats heeft.’ Zo is nummer 289 een 18de-eeuwse boerderij met een dwarsgeplaatst, onderkelderd woonhuis van mangaansteen die een classicistische ingang heeft. Nummer 319 is een kop-halsromp met een voorhuis van roodbruine steen en voorzien van een classicistische ingangspartij met ionische pilasters. Nummer 331 daarentegen is een stelp uit omstreeks 1880 van voorname eenvoud met een mezzanine. Nummer 435 is de Fonteinplaats: een winkelhaakboerderij in rijke neorenaissance van de familie Wassenaar.

Oudehaske is een streekdorp dat omstreeks 1200 is ontstaan op de ontginningsas tussen Westermeer (Joure) en Heerenveen. Het was een belangrijk dorp van de Hasker Vijfga, waartoe ook Snikzwaag, Westermeer, Haskerhorne en Nijehaske behoorden. Op de vroegste grietenijkaart, die van Schotanus uit 1718, is het langs de weg en de ten noorden daarvan lopende vaart, de Overspitting, een redelijk bebouwde, langgerekte streek. De bebouwing stond toen uitsluitend ten zuiden van de weg en de kerk is nog verder van de weg gelegen. Ten noorden liggen de Oldehasker Uytgangen en noordelijker de Hasker Maaden met een strook ertussen, De Dolten, waar een begin lijkt te zijn gemaakt met de verveningen.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Oudehaske, weleer een aanzienlyk Dorp, onder ’t welk nog 60 stemmen behooren; doch die thans, ten grooten deele, in stemmende stellen of ledige Hornlegers zyn veranderd. De kerk heeft een spitsen toren, en ligt ten Zuiden der Overspitting in de bouwlanden. De Noordelyke landen, bekend onder den naam van Oude Hasker Uitgangen, zyn, als de nabuurige, laag en tot maadlanden dienende, voorts veenig en op veele plaatsen reeds vergraaven.’

Er waren destijds veel verlaten of zelfs geheel lege plaatsen waar nog stemrecht aan verbonden was. De verveningen waren toen al aan de gang. Ruim een halve eeuw later is het beeld van heel Haskerland en vooral de omgeving van Oudehaske volstrekt veranderd. De grietenijkaart uit 1848 in de atlas van Eekhoff is onthutsend. De Hasker Maden, hooilanden, zijn vergraven tot een watervlakte, de Oudehasker Uitgangen, eveneens hooi- en weideland, zijn voor de helft uitgegraven en de bouwlanden in het zuiden zijn ook grotendeels vernield, tot over de grietenijgrenzen met Schoterland.

Vanuit het zuiden, Sintjohannesga, waren de Gietersen met hun rigoureuze verveningmethode naar het noorden opgerukt. Op grootschalige wijze is voor de turfwinning het oude waaiervormige landschap helemaal overhoop gehaald. De verveners uit Giethoorn, veenbazen en arbeiders trokken na de oostelijke helft van Haskerland te hebben weggebaggerd en in watervlakten te hebben veranderd door in oostelijke richting naar Aengwirden en Opsterland.

Op de genoemde kaart is het dorp Oudehaske nog een weg met rafelige stroken land aan weerszijden. Vanaf het midden van de 19de eeuw zijn de veenplassen geleidelijk bepolderd of drooggemalen en het land weer in cultuur gebracht. Op een grote plas na: het Haskerwijd of Nannewijd, dat als recreatiemeer een belangrijke functie bij Oudehaske zou krijgen.

De kerk lag vrij ver ten zuiden van de weg, de latere Jousterweg. In het midden van de 19de eeuw wordt nog gemeld: ‘Deze kerk is een oud gebouw, met eenen spitsen toren, doch zonder orgel.’ In 1906 is op de hoek van de Jousterweg en de Badweg – die naar het Haskerwijd en verder naar Rottum voert – een nieuwe kerk gebouwd. Het oude kerkhof bleef zuidelijker aan de Badweg in ere. De nieuwe kerk is een zaalkerk met een rechte koorsluiting die aan de naar de hoofdweg gerichte gevel van een houten torentje is voorzien. De rondboogvensters staan in verdiepte gevelvakken. Aan de Badweg zijn in de naoorlogse periode nogal wat volkswoningen gebouwd, waaronder een vriendelijke reeks in de traditionalistische trant van de Delftse School. Aan de Jousterweg staat de meeste oude bebouwing die veelal dateert uit de laatste tientallen jaren van de 19de of de eerste van de 20ste eeuw. Jousterweg 112 is een burgerhuis met een uitgebouwde middenpartij uit ongeveer 1890 en 118 een gepleisterd exemplaar uit 1899. Op nummer 140 staat het voorhuis – met een rijke 18de-eeuwse betimmering – van een boerderij waarvan de schuur is verdwenen. Er staan bovendien enkele karakteristieke woningen uit de tussenoorlogse periode.

Na de oorlog is het dorp eerst uitgebreid aan de zuidwestelijke zijde nabij de oevers van het Haskerwijd, later nog sterker aan de zuidoostelijke zijde waar de bouw nog steeds doorgaat. Aan de noordzijde is aan de verbindingsweg naar de autosnelweg, Haskeruitgangen, een bedrijventerrein ontwikkeld.

Streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan en eeuwenlang de hoofdplaats van Schoterland is geweest. De buurt ontwikkelde zich aanvankelijk west-oost langs de Schoterlandseweg, vrij dicht bij de Tsjonger waar een mogelijkheid van passage was. Die is in de Tachtigjarige Oorlog versterkt met een schans, de Schoterschans, die in het rampjaar 1672 nog eens is vernieuwd.

Gedurende de 18de eeuw was Oudeschoot een gewild oord voor de elite om buitens, zoals Herema en Jagtlust, aan te leggen. De meeste werden gesticht in het later zelfstandig geworden Oranjewoud, in de 18de eeuw nog Schoterwoud genoemd. De in 1828 aangelegde rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle gaf het dorp een sterke impuls en groeide het ook aan weerszijden van die weg tot een kruisdorp. Na de oorlog heeft het dorp ten zuiden van de kerk een eigen uitbreiding gekregen. Daarna is de rijksweg iets in oostelijke richting verplaatst waardoor de dorpskern van de oostelijk gelegen streek is afgesneden. Intussen was de plaats Heerenveen in zuidelijke richting zo sterk gegroeid dat dit gedeelte van Oudeschoot als zelfstandig dorp werd opgeslokt door de grote buur en werd tot Heerenveen-Zuid. Dat proces is versterkt toen onlangs de weg tot autosnelweg is omgebouwd. Alleen de streek ten oosten van de snelweg wordt nog als Oudeschoot beschouwd.

De kerk staat op een tamelijk hoog kerkhof en dateert uit 1752. Zij is een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor, door lisenen gelede gevels en een vrijwel gesloten voorgevel met klauwstukken. Op de gevel staat een houten torentje met een ingesnoerde spits. Aan de Wolvegaasterweg en Schoterlandseweg, het oude wegenkruis, staat nog een aantal representatieve woningen en andere gebouwen uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, waaronder een wit gepleisterde, voormalige herberg. Aan de andere kant van de snelweg strekt zich de Julia Jan Woutersstichting uit, een breed gebouw in neorenaissance- stijl dat in 1901 het oude Veenwijk verving en oorspronkelijk bedoeld was voor bejaarde dames.

Oudwoude is een streekdorp op een laat-middeleeuwse ontginningsas, de Foarwei, en een waarschijnlijk iets jongere tweede, dwars daarop staande streek in het noorden, de Wijgeest. In de Tegenwoordige Staat van Friesland (1786) blijkt het nog groter, Oudwoude is: ‘een middelmaatig dorp: hier onder behoort de buurt Wygeest, alwaar weleer de Staten Allema en Buma gevonden werden, met de buurtjes de Wirden en Oudwoudumer zyl. Ook behoort onder dit dorp … de vermaakelyke buurt Veenklooster, ten Oosten van Kollumerzwaag gelegen, alwaar ligt de heerlykheid Rosema, thans behoorende aan de Familie van Heemstra.’

Veenklooster is nu een zelfstandig dorp en Allemastate bestaat nog steeds. Oudwoude is een streekdorp gebleven. Ook na de oorlog was geen sprake van komvorming, al zijn er ten westen van de Jan Binneswei enkele straten achter de streken aangelegd en bebouwd geraakt. De kern is aan het westelijke gedeelte van de Foarwei te vinden: daar staan de kerk, de school en het voormalige verenigingsgebouw bij elkaar.

De kerk is een eenbeukig gebouw uit de 15de eeuw. Bij de bouw is het bouwmateriaal van de voorgangster is hergebruikt. De kerk heeft een driezijdige koorsluiting en een houten geveltoren die met de westgevel aan het einde van de 17de eeuw is gebouwd. Het interieur van de kerk wordt gedomineerd door een groot aantal rouwborden en een overhuifde herenbank. Het verenigingsgebouw is aan het einde van de 19de eeuw tussen de kerk en de pastorie gebouwd, een karakteristiek zaalgebouw met spitsboogvensters. De pastorie is een middengangwoning uit 1806 waarvan de middenpartij een eeuw later is verbouwd. De school en onderwijzerswoning van eenzelfde type zijn in 1898 tot stand gekomen, maar de tweeklassige school is twee keer verbouwd.

Ten noorden van de dorpskern staat aan de Allemawei een boerderij met het voorhuis van de weg afgekeerd. Een monumentaal overblijfsel van een zaalstins. Het is een van de weinige zaalstinsen die redelijk compleet bewaard gebleven zijn. Mogelijk dateert Allemastate al uit de roerige 14de eeuw.

Ouwsterhaule is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong die met Ouwster-Nijega en Oldeouwer de Trijega of Ouwster Trijega de oostelijke hoek van Doniawerstal vormden. Drie agrarische dorpen, waarvan Ouwsterhaule het grootste is. Op de grietenijkaart van Schotanus uit 1718 is een compacte buurt te zien tussen de weide- en hooilanden ten noorden en bouwlanden ten zuiden van de weg. Ten noorden van het dorp ligt de Haulsterpoel die pas in de tweede helft van de 19de eeuw werd drooggemaakt.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp ligt met de twee volgende … aan een rydweg en vaart, van de Scheendyk af tot aan het Tjeuke meer: weleer had ieder deezer Dorpen eene Kerk, doch thans is die van Ouwster- Haule maar alleen in weezen. … In ’t jaar 1741 werd hier een groote Polder aangelegd, op aanraden van wylen den Heere Vegilin, welke een ruime uitgestrektheid van dit en de twee volgende Dorpen beslaat; zynde zestien boereplaatsen, ten grooten deele, binnen den Polderdyk beslooten. Sommigen zeggen dat de landen hier thans minder vruchtbaar zyn dan voor deezen, toen zy, jaarlyks, door het Tjeuke meer, onder water gezet, en daar door met een vruchtmaakend slyk overdekt en bemest wierden.’ Op de grietenijkaart van Eekhoff uit 1850 is deze Trijegasterpolder aangegeven.

Ouwsterhaule is het enige dorp van de Trijega waar een kerk staat. Werd tot voor kort nog aangenomen dat de kerk uit de 18de eeuw dateerde, in 1802 een nieuwe westelijke gevel kreeg en in 1877 ingrijpend werd gewijzigd, bij de restauratie in 2001 bleek dat de aanpak van 1877 heeft bestaan uit de ommanteling van de laat-middeleeuwse kerk omdat de kerk er zo lelijk uitzag. De 19de-eeuwse schil is er nu afgehaald en het muurwerk van middeleeuwse moppen is in het zicht gebracht. De zaalkerk heeft een driezijdige koorsluiting en rondboogvensters. De naar verhouding grote, houten geveltoren is bekleed met lood en heeft een licht ingesnoerde spits.

Het dijkdorp Paesens is vrij spoedig na de aanleg van de eerste zeedijk in de 11de eeuw ontstaan. De zijl, de sluis, die in de monding van de tot vaart getemde slenk de Paesens moest worden gelegd, werd een aantrekkelijke vestigingsplaats. Door aanslibbing was de uitwateringssluis maar beperkt te gebruiken en hij werd in 1449 opgeruimd.

Paesens groeide uit tot een vissersplaats waarvan de bebouwing zich tot in de tweede helft van de 18de eeuw concentreerde in de buurt van de kerk. Het leverde geen regelmatige kerkbuurt op. De huizen zijn in een paar onregelmatige rijen tegen de zool van de dijk en aan de centrale dorpsstraat gebouwd.

Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw breidde het dorp zich naar het westen uit, doordat bij Paesens voor de dijk veel land aanslibde en de bebouwing ver van het water kwam te liggen. Westelijker was dat niet het geval en konden de vissersschepen gemakkelijker op de rede worden geankerd. Daar ontstond toen het tweelingdorp Moddergat. De inwoners van de dorpen vormden samen een vissersvloot en de stormramp van 1883 trof Paesens even hard. Pas tegen het einde van de 20ste eeuw is ten zuiden van het dorp een bescheiden uitbreiding in ontwikkeling genomen.

De dorpskerk dateert uit het begin van de 13de eeuw en was toegewijd aan Antonius. Het is een laat-romaanse, eenbeukige bakstenen kerk met een iets inspringend, halfrond gesloten koor. De muren lopen van west naar oost licht naar elkaar toe. Na sloop van de zadeldaktoren in 1792 is het schip westwaarts verlengd. Op een nieuwe sluitmuur is een houten toren met een ingesnoerde spits geplaatst. Waarschijnlijk is toen ook het tongewelf over het schip gespannen.

In 1861 is ten zuiden van het dorp korenmolen De Hond gebouwd, een achtkante bovenkruier op een gemetselde voet en met een stelling. Het achtkant en de kap zijn met riet bekleed. Boven de ingang zit een steen met de afbeelding van een hond en het jaartal 1861.

Parrega is een langgerekt streekdorp aan het water: de Workumer Trekvaart. Aan de oostzijde staan vooral boerderijen bij het water. Zo strekt aan de Bolswarder kant zich een monumentale kop-hals-rompboerderij uit, waarvan het voorhuis een gedrukte verdieping heeft. Ongeveer in het midden van de zich vooral aan de westoever van de trekvaart uitstrekkende bebouwing ligt het terpachtig gebied van kerkhof met kerk.

Iets ten zuiden van de brug ligt de voormalige herberg De Harmonie, een bouwwerk uit de 18de eeuw met fraaie bovenzaal die gebouwd is van bruine steen, met een flinke schuur gebouwd van geeltjes. Verderop in het zuiden rijgt een reeks van gele huizen zich aaneen die beperkt van omvang en uiterst eenvoudig van architectuur toch een indrukwekkend ensemble vormt. Aan de andere zijde van de vaart heeft vanaf de brug de haaks daarop staande de Horstweg lintbebouwing van de school en woningen gekregen.

De Parregastermeer is in 1876/’79 samen met de naastgelegen Feitemeer drooggemalen. Toen hield de lucratieve visvangst voor de Parregaasters op, maar er was ongeveer 320 ha landbouwgrond gewonnen. Door de polderwerkers is niet alleen een regelmatige blokverkaveling in de droogmakerij gekomen, maar zijn dankzij ontwikkelaars uit Noord-Holland ook een reeks stolpboerderijen tot stand gekomen. Er is nog één exemplaar van dat voor deze streken exotische type te vinden.

De kerk staat achter de bebouwing op een terpachtig en omgrensd kerkhof. Deze omstreeks 1300 van grote gele baksteen gebouwde Johannes de Doperkerk met een vijfzijdige koorsluiting, heeft een relatief zeer forse toren die in de wijde omtrek van verre is te herkennen. Aan de zuidzijde is de kerk geopend met vrij grote spitsboogvensters met gestukadoorde dagkanten, waardoor er steunberen tussen de vensters noodzakelijk werden. De dikke toren is van rood en bruin materiaal gemetseld en beneden ook van grote moppen in gemêleerde kleuren. Schuin voor de kerk staat de pastorie met een in verhouding diepe voortuin; een medaillon in de toegangstravee geeft 1802 te lezen.

Het terpdorp Peins ligt in het oosten van Franekeradeel: ten oosten van Franeker en ook van Schalsum waarmee het door een tunnel onder de autosnelweg A31 is verbonden. Het behoort tot de reeks terpen die van Arkens bij Franeker over Schalsum, Peins, Tamterp, Slappeterp tot de Hoge Wier tussen Menaldum en Berlikum loopt.

Peins is een aardig dorp aan de weg van Franeker richting Menaldumadeel waaraan, even oostelijker in de bij het dorp horende buurt Tamterp, enkele adellijke staten hebben gestaan met de bewoners die het bij toerbeurt ooit te zeggen hadden in de grietenij Franekeradeel. Aan en achter deze weg zijn de naoorlogse dorpsuitbreidingen gesitueerd. In het dorp loopt van deze doorgaande weg een aftakking naar Zweins, naar het zuiden, met een brug over de Schalsumervaart die de achterkant van Peins verlevendigt. Aan die zuidelijke tak staat de oudste bebouwing: enkele reeksen huizen van gele steentjes die uit de 18de eeuw zullen dateren en mogelijk één met een rond ontlastingsboogje in het muurwerk misschien zelfs uit de zeventiende eeuw. In die buurt staat ook de kerk, ten oosten waarvan ook nog een paar huizen van het genoemde type staan.

De oorsprong van de Gertrudiskerk moet vóór 1200 liggen, maar zij is al omstreeks 1300 verbouwd. In 1865 is de kerk in- en uitwendig flink aangepakt en in 1902 is zij opnieuw verbouwd. In het laatstgenoemde jaar is de toren afgebroken en werd de huidige charmante lantaarnachtige bekroning op het middelste, iets uitspringende gedeelte van de westgevel aangebracht. Het schip heeft een driezijdige koorsluiting van bruin baksteenmateriaal. Het overige muurwerk is geopend met betrekkelijk grote rondboogvensters en bestaat uit allerlei baksteenmateriaal. Van voornamelijk moppen in geel en appelbloesem waarin wat resten tufsteen van de oorspronkelijke kerk lijken te zijn verdwaald. Zowel aan de noord- als zuidzijde is een dichtgezette ingang te bespeuren, maar de entree zit nu in het front. Dat is verder ongastvrij gesloten, maar de vriendelijke lantaarnbekroning van een tweeledige koepel vergoedt veel.

Peperga is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan aan de Binnenweg van Oldemarkt naar Noordwolde, een ontwikkelingsas waar ook Blesdijke, Steggerda en Vinkega aan zijn ontwikkeld. Op de kaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat Peperga getekend als aan langgerekte streek met uitsluitend bebouwing aan de noordzijde van de weg met in het zuiden, ongeveer in het midden, de kerk.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘insgelyks aan den gemelden Kerkweg, ten Westen van ’t voorige Steggerda. De Kerk heeft hier een welgebouwden kloktoren, en staat aan den Zuidkant van den rydweg, terwyl men de huizen aan den Noordkant in ’t geboomte vindt. … De landen van dit Dorp … zyn tegen ’t overvloeien der Linde bedykt; terwyl deeze stroom, hooger Noordoostwaards op, ten Zuiden van Oldeholtpade, door het zogenaamde Hille- of Linde Verlaat, wordt afgeslooten, om het water, vooral des Zomers, zo ten dienste der hooge streeken, als der Turfschepen, die van Noordwolde en Finkega komen …. De landen, hier toe behoorende, komen met die der nabuurige Dorpen in aard overeen.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is te zien dat de hooilanden bij de Linde door het vervenen helemaal waren vergraven. De rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle in 1828 deed in het westen een buurt groeien die zich vormde tot het dorp De Blesse. Nog geen halve eeuw later werd de spoorweg aangelegd en kreeg Peperga een halte (1870) en daarbij een café. Het dorp raakte zo in twee stukken verdeeld, wat nog versterkt werd door de aanleg van de autosnelweg. Het westelijke deel wordt nu bij De Blesse gerekend.

De kerk is nog net niet in de verdrukking gekomen. Deze was oorspronkelijk gewijd aan Sint- Nicolaas en is in 1810 herbouwd met gebruikmaking van gedeelten oud muurwerk. De elegante laat-middeleeuwse toren is in 1537 verhoogd met een derde geleding en een opengewerkte achtzijdige, bakstenen lantaarn. De pinakels op de hoeken worden met kruisbloemen bekroond.

Piaam, dat in 1555 voorkomt als Pianghum, is een komdorp dat heel schilderachtig even achter de voormalige Zuiderzeekust op niet al te lage gronden ligt, de positie van andere dorpen in de kuststreek in aanmerking genomen. De kust is hier overigens niet vrij want in het noorden ligt de Makkumer Zuidwaard en in het zuiden de Kooiwaard in het IJsselmeer.

Het dorpsgebied reikt met de Polder Kooihuizen, genoemd naar een buurt van boerderijen én twee eendenkooien, tot aan het in 1876/’79 drooggemalen Feitemeer en Parregaastermeer in het oosten. Van de al oude eendenkooien is bekend dat de daar gevangen watervogels naar Holland werden verhandeld; nu wordt één gebruikt voor het ringen van watervogels.

Nabij de dorpskom zijn nog enige akkers te vinden, maar verder resteert niet veel van de voorheen zo belangrijke kleinschalige akkerbouw: het is allemaal veeteelt in de omgeving. Enkele flinke stelpboerderijen en een paar huizen markeren de binnenkomst in het kleine dorp en twee monumentale kop-rompboerderijen sluiten het dorp aan de oostelijke zijde weer af. Een pastorie heeft Piaam niet gehad omdat de kerkelijke gemeente gecombineerd was met Idsegahuizum en de pastorie in dat dorp kwam.

De dorpsstraat buigt naar de 13de-eeuwse bakstenen dorpskerk toe. In 1555 wilden de inwoners een leien dak; kennelijk ligt er dan nog riet op het dak en dat heeft te lijden van de stormen zo vlakbij de kust. Er wordt gemeld: ‘Pyanghum is nyet beplant met eenighe boemen’. De westgevel is vernieuwd en bij de restauratie van 1953 zijn de rondbogige vensters in het koor hersteld en het koor kreeg gotische spitsbogen terug. Aan de noordzijde zit een hagioscoop in het muurwerk.

Ten oosten van de kerk ligt de fraaie kop-rompboerderij Nynke Pleats die uit de 18de eeuw zal dateren en iets zuidelijker nog zo’n boerderij met merkwaardig vlechtwerk in de gevel van het voorhuis. In 1889 werd het kleine gereformeerde kerkje gebouwd. Hier is van de Aldfaers Erfroute dan ook het vogelmuseum It Fûgelhûs te bezoeken met onder meer een diapresentatie over de buitendijkse, zeer vogelrijke waarden.

Pietersbierum is het meest westelijke terpdorp van de reeks die in oostelijke richting op een kwelderwal loopt met Sexbierum, Oosterbierum, Tzummarum en verder. Pietersbierum is het kleine tweelingdorp van het iets oostelijker gelegen Sexbierum waarmee het is verbonden door een met bomen omzoomde weg die bij de terp merkbaar oploopt. Sexbierum is met naoorlogse nieuwbouw vooral in de richting van Pietersbierum opgerukt.

Het is eigenlijk een streekdorp dat langs de terp schampt, maar er liggen ook nog wat buurtjes omheen, in het zuiden buiten de terpzool bijvoorbeeld. Er staan nogal wat notabele woningen, in Friesland kenmerkende brede dorpswoningen van notabelen en renteniers uit de jaren rond 1900. Een van die woningen vertoont duidelijk de kenmerken van de vernieuwingsstijl. Een heel groot exemplaar is Walburgastate met diepe tuin en oprijlanen. Walburga is een grote neoclassicistische villa met een drie raamvakken brede middenopbouw met flauw hellend dak en vleugels met afgeknotte schilddaken. De grote villa is in 1857 gebouwd voor de familie Collot d’Escury. Het functioneerde van 1909 tot de gemeentelijke herindeling in 1984 als gemeentehuis van Barradeel.

Iets voorbij de kern van het kleine dorp rijst de hervormde kerk op, een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor. In 1845 gebouwd na een verwoestende brand van de oude kerk in 1843. Het ontwerp is van de befaamde neoclassicistische bouwmeester Thomas Romein uit Leeuwarden. Een geprofileerde waterlijst loopt als omlijsting om de fraai metrisch geplaatste rondboogvensters heen. Het interieur is gepleisterd en bezit een gestucadoord houten gewelf. De bakstenen toren, waarvan de eerste steen in 1879 werd gelegd, is min of meer neogotisch van stijl. De romp is driemaal versneden, gebouwd van bruine steen en versierd met flinke cordonbanden en friesjes. De kerk is al jaren niet meer als zodanig in gebruik en staat niet op de monumentenlijst. Diverse acties houden het gebouw voorlopig overeind. Het dorpsgebied liep vroeger door tot en met Roptastate aan de waddenkust, maar bij de herindeling kwam dat gebied bij Harlingen.

Het omvangrijke dorpsgebied van Pingjum wordt beschermd door een nog goeddeels te herkennen zeer oud dijkenstelsel: de Pingjumer Gouden Halsband geheten. In het onder bepaalde weersomstandigheden onbarmhartig lege landschap achter de zeedijk vormt Pingjum een herbergzame, compacte nederzetting. Het is een terpdorp met een niet scherp afgegraven kerkterp die nog heel goed is te ervaren.

Het dorp heeft een ruim kerkhof met een ijzeren hek op muurtje en een zoom van niet zeer oude linden. Ten noorden van de kerk staat in een halve kring een prachtige reeks diaconiewoningen, gebouwd van de in deze streek zo kenmerkende gele steentjes: de Friese drielingen. Daartegenover liggen de mooie buren, de Grote Buren met nogal wat goed onderhouden en gevarieerde notabele woningen.

In de Kleine Buren staat eveneens een grote verscheidenheid aan woningen. De Burenlaan die aan weerszijden van de entree van het dorp front maakt naar de hier smalle Harlingervaart, vormt met een fraai gevarieerde bebouwing van verzorgde woningen en boerderijen, van omstreeks 1900 en de jaren dertig, een mooie oostelijke dorpsgrens. De naoorlogse uitbreidingen zijn zowel in het noorden – met onder meer een fraaie traditionalistische reeks woningen uit 1948 aan de L. Scheltestrjitte – als in het zuiden terechtgekomen waardoor het dorp de regelmaat van een rechthoek heeft gekregen.

De oude laat-gotische dorpskerk op de niet scherp afgegraven kerkterp is in 1759 deels vernieuwd. De zaalkerk heeft in de zuidgevel drie rondboogvensters. Het meeste muurwerk is van geel baksteenmateriaal van klein formaat, de noordgevel van gemêleerd gele moppen met vooraan één rond venster. De onderste geleding van de forse en in de wijde omgeving herkenbare toren is van hergebruikte tufsteen gemetseld, na versnijding zien we gemêleerd gele baksteen; na tweede versnijding voornamelijk kleiner rood materiaal. In het noorden aan de Grote Buren ligt het kleine 18de-eeuwse schuilkerkje, opgenomen in een gewone dorpswoning, van de doopsgezinden, dat hier bijzondere waarde heeft omdat Menno Simons in Pingjum heeft geleefd.

Het terpdorp Poppenwier is het noordelijkste dorp van de Legean en behoort tot de verst landinwaarts gelegen terpdorpen van Friesland. In de late Middeleeuwen heeft het kleine klooster Engwerd bij Poppenwier gestaan. Ten noorden van de dorpskom staat een boerderij op het voormalige kloostererf.

Tot in de tweede helft van de 19de eeuw was Poppenwier niet via landwegen met Raerd en Tersoal verbonden, een verbinding die nu zo vanzelfsprekend lijkt. De verbindingen over het water waren goed. Onmiddellijk ten zuidwesten van het dorp lag het Poppingawierstermeer, een meertje dat is drooggelegd en waaraan de kop-hals-rompboerderij Marsherne (Meerhoek), eerst klooster- en later weeshuisbezit, nog herinnert. Het terpdorp is rechthoekig. De rechte rooilijn is te zien bij de Bûtenbuorren waar achter de wat oplopende voortuinen de huizen keurig in het rechthoekige gelid staan. Poppenwier is een gaaf voorbeeld van een terp met een blokverkaveling in een landschap met hetzelfde karakter. In het midden ligt het gebied van kerkhof met de kerk.

In 1860 is de oude kerk (Sint-Nicolaas) door de huidige vervangen, waarbij de oriëntatie meteen gewijzigd is. Het kerkschip van bruine baksteen wordt door grote rondboogvensters verlicht. De houten toren met ingesnoerde spits is op de zuidelijke gevel geplaatst. Westelijk staat een flinke boerderij. De zuidelijke buurt van meest kleine huizen is gericht op de vaart. Voor de huizen ligt een pad met overtuinen. Daar kwam een kleine ophaalbrug die de schilderachtigheid versterkt.

De erven bij het plein in de Binnenbuorren worden met hekkenreeksen afgegrensd. Het oostelijke gedeelte van de terp is compact bebouwd: aan beide zijden van de Binnenbuorren staan de huizen dicht opeengepakt. De huizenparade wordt geopend met een breed 18de-eeuws pand. De achterterreinen zijn door de Fiskerssteech en Skoalsteech te bereiken. Aan de laatste steeg is de in de 18deeeuwse vermaning gelegen. Even verder staat de voormalige herberg, het enige oude bouwwerk van twee bouwlagen. Tegen het dorp staat een aantal flinke boerderijen om de overgang van het compacte terpdorp naar het open land te begeleiden.

Raard is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het is een radiale terp waarvan de min of meer ovaal verlopende ringweg nog voor ongeveer tweederde om de terp heen loopt. Die ringweg is vrij dicht bebouwd, aan de oostelijke kant aan beide zijden, aan de zuidelijke kant alleen aan de terpzijde. De westelijke zijde van de terp is afgegraven. Aan de noordzijde, waar de kort voor 1870 aangelegde doorgaande weg richting Lichtaard in Ferwerderadiel loopt, is dat zo sterk en diep gebeurd dat er een dorpsijsbaan is ontstaan. Daar manifesteert de terphoogte zich het duidelijkst. Van de ringweg lopen enkele steil oplopende, soms voor privégebruik dichtgezette paden naar de kruin van de terp.

Het dorp is in zuidelijke richting ontsloten door de als een oude slenk door het landschap meanderende Raarder Vaart. Deze loopt naar de Dokkumer Ee waarop vanuit het noorden de kaarsrechte, lange waterverbinding van Holwerd aansluit. De bescheiden uitbreidingen hebben eerst aan de weg richting Bornwird plaatsgevonden en later, tot ruim na de oorlog aan de oostzijde van de ringweg en daarachter, buiten de oude terp.

Bij de kruising ten westen van het dorp staat de in 1916 naar ontwerp van Ane Nauta gebouwde gereformeerde kerk van Raard en Bornwird. Westelijk van het dorp ligt nabij de grens met Ferwerderadiel de buurschap Kleffens met monumentale boerderijen aan weerszijden van de weg: Noord en Zuid Kleffens. Noord Kleffens uit het derde kwart van de 19de eeuw heeft een dwars voor de schuur gebouwd, onderkelderd voorhuis.

De dorpskerk, in de Middeleeuwen toegewijd aan Johannes de Doper, bezit een naar verhouding kloeke, ongelede toren met een ingesnoerde spits die uit 1807 dateert. De kleine, uit kloostermoppen gebouwde kerk stamt uit het begin van de 13de eeuw. Zij heeft een iets ouder koor met een driezijdige sluiting, waarbij de hoeken door schalken worden geaccentueerd. Ze zijn echter deels door grote, later opgetrokken steunberen verstopt geraakt.

Ravenswoud is een jong streekdorp in de uiterste zuidoostelijke hoek van Friesland. Het graven van de Opsterlandse Compagnonsvaart was omstreeks 1820 tot de hoogte van het latere Ravenswoud gevorderd. Parallel aan deze vaart werd de Nieuwe Vaart gegraven en van daaruit elf wijken en een paar kruiswijken het veen in. Waar de Derde Wijk en de Eerste Kruiswijk bijeenkwamen ontstond de nederzetting die eerst Appelscha Derde Wijk werd genoemd, maar waarvoor na de oorlog een naam werd ontleend aan de in het veen liggende poel het Ravensmeer.

Ravenswoud was de laatste veenkolonie van Friesland die omstreeks 1860 ontstond en in 1952 de status van zelfstandig dorp kreeg. Er stonden aanvankelijk vervenershutten. Het eerste echte huis werd daar in 1871 voor rekening van een veenbaas en winkelier uit Appelscha gebouwd.

In de decennia rond 1900 bracht men het afgeveende gebied in cultuur. De NV Gezamenlijke Compagnons van Opsterlandsche en Ooststellingwerver Veenen en Vaerten beplantte het centrale gebied van 1883 tot 1908 met een 200 ha groot bos: de Compagnonsbosschen. Spoedig daarna zijn de uitgeveende gronden eromheen ontgonnen in opdracht van een speciaal daartoe in 1908 opgerichte compagnie, waarbij aanvankelijk de Nederlandsche Heidemaatschappij was betrokken. In een ruim carré eromheen zijn de gronden geschikt gemaakt voor de landbouw, waarbij de boerderijen heel regelmatig, bijna streng aan de randwegen werden gebouwd. De eerste boerderij ‘Kloksveen’ werd in 1911 door de Heidemij ontworpen. De volgende twee boerderijen kwamen in 1913 eveneens in het oosten tot stand naar ontwerp van architect C.J. Wierda. En een jaar later volgden nogmaals zes in het noorden.

Aan het einde van de Derde Wijk is op een zandhoogte een sterrebos-vormig plantsoen aangelegd. Omstreeks 1915 stonden er nog geen twintig woningen. Daarin kwam verandering toen vanaf 1918 de woningstichting ter weerszijden van de Compagnonsweg diverse woningen liet bouwen. Ravenswoud groeide ten westen van de Compagnonsbosschen tot een L-vormige nederzetting van bescheiden woningen, die inmiddels aan de zijde van het bos een eigen moderne dorpsuitbreiding kent.

Roodkerk is een lang streekdorp van voornamelijk verspreide bebouwing met hier en daar enige concentraties van vooral agrarische bebouwing. Het dorp schurkt tegen de Trynwâlden aan, de dorpenreeks in het noorden van Tytsjerksteradiel en kon zich daar ontwikkelen omdat er nog net een uitloper ligt van de hogere gronden die na Roodkerk overgaan in lage, veenachtige streken. Aan de zuidoostelijke zijde ligt de oude kern bij de kerk en aan de noordwestelijke zijde loopt het dorpsgebied door tot bij de Murk. Daar staat in de buurt Healbird een 18de-eeuwse kop-hals-rompboerderij.

Aan het einde van de 18de eeuw had het een structuur die nu nog is te herkennen: ‘een dorpje met eene kerk zonder toren; ligt aan ’t water de Zwarte Broek, en loopt Westwaards aan, tot aan de Trynwouden in Tietjerksteradeel, met zyne bouwlanden, in welke zyn de buurtjes Healbird, de Syewier aan de Mork, en wat nader by de Weerbuuren.’ Roodkerk is geheel gericht op de Trynwâlden omdat het achter de veengebieden en het pas laat (1926) in cultuur gebrachte en door natuurgebieden omringde Buitenveld vrij geïsoleerd lag ten opzichte van de andere dorpen van Dantumadeel. De vrij losse, voornamelijk agrarische bebouwing van de streekjes bij de Kooiweg en Sickamaweg en in de buurt van de kerk met enkele kop-rompboerderijen gaat vrijwel ongemerkt door in die van noordelijk Mûnein.

De torenloze kerk is in de vroege 12de eeuw gebouwd van tufsteen maar is later gewijzigd. De tufstenen noordelijke muur is nog helemaal in het zicht; de westelijke muur is in de 18de eeuw in rode baksteen hersteld en later zijn de zuidelijke en oostelijke muren ommetseld. Op het dak liggen geglazuurde Lucas IJsbrandpannen. Bij de kerk is een opmerkelijke vondst gedaan: een sarcofaagdeksel van grijsgele zandsteen uit de 12de eeuw – ongeveer zo oud als de kerk – met een voorstelling van een in een pij geklede man en met een decoratieve randversiering. Het zeldzame kunstwerk is nu in het Fries Museum in Leeuwarden.

Reahûs is tot 1956 een buurschap bij Easterein geweest, toen kreeg het pas de status van een zelfstandig dorp. Het ligt tegen de zuidelijke flank van de Slachte en dus eigenlijk buiten het ‘eiland van Easterein’, al staat er een kleine stelpboerderij met een mooie boomzoom op het eiland. Het is een van de jongste dorpen van Fryslân. Na de Hervorming is hier nabij de grens van twee grietenijen door hen, die het oude geloof trouw bleven, een schuilkerk ingericht in een huis met een rood pannendak. Veel later is daar een kleine nederzetting omheen gegroeid: in het midden van de 19de eeuw is er sprake van een zestal woningen bij het kerkje.

Aan weerszijden van de Slachte staan kapitale essen wat de streek langs de dijk een zekere intimiteit verschaft. Meteen bij de westelijke binnenkomst in Reahûs prijken aan de zuidzijde eerst een grote stelpboerderij uit het begin van de twintigste eeuw en een fraai opgeknapte kop-hals-rompboerderij van rondom 1870. Daarna volgen enkele en groepen woningen uit verschillende bouwperioden.

Reahûs is een rooms-katholieke enclave met een echte kerk sinds 1892, de neogotische Martinuskerk, ontworpen door Alfred Tepe. Zij is een pseudobasiliek van vier gewelfvakken diep die gesteund worden door zware zuilen met lijstkapitelen. Het brede schip wordt voortgezet in een langgerekt koor, maar de zijbeuken reiken niet zo diep en eindigen in achtzijdige kapellen. De forse toren wordt bekroond door een ingesnoerde spits. Kerk en toren hebben in een wijde omgeving een sterke silhouetvorming. In de jaren 1895-1905 kreeg de kerk neogotisch meubilair uit het befaamde atelier Mengelberg uit Utrecht. Verder kwam in de kerk een serie gebrandschilderde ramen. De reeks kruiswegstaties en een altaarstuk zijn geschilderd door de uit Woudsend afkomstige kunstenaar Otto de Boer. De parochie bezit een gepolychromeerd, laat 15de-eeuws beeld van Sint-Martinus te paard met de bedelaar. Het is tijdens de Hervorming meegenomen uit Easterein, vanouds ook een Martinus-parochie. Het is een van de mooiste middeleeuwse voorwerpen van devotie van Friesland.

Reitsum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Met Ginnum, Lichtaard, Jislum vormt het kwartet van de Vlieterpen, vluchtterpen. Een merkwaardige benaming omdat vrijwel alle dorpsgemeenschappen in de wijde omgeving terpen hadden opgeworpen om bij hoog water te kunnen vluchten. Uit oud kaartmateriaal blijkt dat Reitsum steeds uit een kerk, enkele huizen en boerderijen en een state heeft bestaan. In de hoogst beknopte beschrijving van de Tegenwoordige Staat van Friesland (1786) komt het erop neer dat Reitsum nog enig aanzien heeft dankzij de heerlijkheid Hania. Dit Hania is niet terug te vinden, wel Staniastate dat ten noordoosten dicht bij Lichtaard ligt. De terp van Reitsum kon mede door de dunne bebouwing aan het einde van de 19de eeuw grotendeels worden vergraven.

De dorpskerk is in 1738 gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse kerk met zadeldaktoren. De rijk gesneden preekstoel uit 1638 bleef wel bewaard. De eenvoudige zaalkerk met lisenen tussen de gevelvakken met brede spitsboogvensters is tot twee maal toe flink uitgebreid. In 1874 zijn aan de westzijde de voorkerk en aan de oostzijde de koorpartij vergroot. Op de westelijke partij staat een houten geveltoren met een luidklok die in 1612 door Hendrik Wegewaert is gegoten. In 1881 is de kerk vergroot met een dwarsgeplaatste noordelijke beuk. De vergrotingen hebben plaatsgevonden omdat de toeloop aan kerkgangers toen groot was.

De befaamde predikant J.J.A. Ploos van Amstel stond hier van 1863 tot 1866 en van 1876 tot zijn dood in 1895. Tijdens de laatste periode heeft hij de Doleantie in 1886 actief beleefd. Reitsum was de eerste Friese gemeente die ging doleren en de derde van het land. Ploos is op het kerkhof van Reitsum begraven. Een jaar na zijn dood is de gereformeerde kerk gebouwd, een eenvoudige zaalkerk met een houten geveltorentje. Er staat een aantal monumentale kop-hals-rompboerderijen in de onmiddellijke omgeving van de kerk; op de oude Staniaterp staat ook een boerderij van dat type.

Het terpdorp Ried is gesticht op een van de zuidwest-noordoost lopende kwelderruggen in het oude Barradeel en Franekeradeel. Het heeft zijn naam te danken aan de naam van het water, de Ried, dat ten noorden langs het dorp loopt, een herinnering aan de slenken uit de tijd dat het land nog niet was bedijkt.

De bebouwing is vooral langs de wegen, Dongjumerweg-Kleasterdyk geplaatst met enkele notabele woningen, waarvan één een decoratief koetshuis bezit en met een paar villa’s in de vernieuwingsstijl van kort na 1900. Ook aan de weg naar het zuiden naar Peins is bebouwing gekomen. Pas later is de Nieuweweg naar het noorden met vooral woningwetwoningen bebouwd geraakt. Nabij de kerk staat in de kern van het dorp de voormalige zuivelfabriek, waarvan het front het karakter van de vernieuwingsstijl en het jaartal Anno 1909 draagt. Het ruime kerkhof is met de zuidzijde naar de weg gericht en omzoomd door een beukenhaag met iepen. Er staan enkele huisjes omheen, waardoor nauwelijks te zien is dat zij op een terp liggen.

Het kerkgebouw, een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor, is in 1653 gebouwd, waarschijnlijk op de fundamenten van een oudere kerk. De leeftijd wordt niet door het gebouw zelf meegedeeld, want het is in de 19de eeuw geblokt gestukadoord. Aan de zuidzijde zitten flinke spitsboogvensters; aan de noordzijde is de gevel helemaal blind en voorzien van een aanbouw met bijruimten. Het oorspronkelijke gevelwerk is niet te zien. In de zuidelijke (zicht)gevel wordt door een grote reeks gevelstenen veel meegedeeld. De bouwdatum van de kerk en ook dat de toren is ingestort en dat de nieuwe in 1625 is gebouwd door mr. Abe Ede. De herinneringssteen is met nog een andere met de mededeling ‘1625’ herplaatst, want de toren is duidelijk veel nieuwer. Hij is in 1925/’26 helemaal ommetseld. Boven de nok van het kerkdak draagt de romp een forse cordonlijst en hij heeft een tandlijst ter bekroning en een ingesnoerde, achtzijdige spits.

Rinsumageest is als streekdorp op een zandrug – vandaar ‘geest’ in de naam – op de overgang van de klei in het noorden en het veen in het zuiden ontstaan in de Middeleeuwen. Toen vestigden zich hoofdelingen die Juwsmastate, Eysingastate, Melkamastate en Tjaardastate in of nabij het dorp stichtten. De eerste verdween al vroeg; Tjaardastate, een echt kasteel, stond nog tot 1834 ten zuiden van de kerk. Door deze staten was Rinsumageest een deftig dorp. In de volle Middeleeuwen werd ten noorden van het dorp het klooster Klaarkamp gesticht: het zou tot een van de grootste kloosters van Friesland uitgroeien.

Vanaf de 17de eeuw heeft het dorp zich ontwikkeld langs de Murk, het water dat tot bij de Trynwâlden in noordelijk Tytsjerksteradiel liep. Haaks daarop een gegraven vaart met een in 1648 aangelegd trekpad naar de Dokkumer Ee. In dit zwaarwichtige dorp zetelde dan ook het grietenij- en later gemeentebestuur. De herberg die ook als rechthuis werd gebruikt, staat op de hoek van Rechthuisstraat en Van Aylvaweg en dateert vermoedelijk van omstreeks 1700. Het is een kloek, twee bouwlagen tellend pand met pilasters in de gevels.

Toen in 1881 een nieuw raadhuis in Damwoude (Murmerwoude) werd gebouwd, raakte het zijn functie voor het bestuur kwijt. Langs de vriendelijke dorpsgracht van de Murk staan nog steeds keurige dorpswoningen, waarvan enkele van het notabele type en respectabele leeftijd.

De Tjaardaweg voert vanuit de kern in westelijke richting. Daar rijst de dubbelschepige kerk met zadeldaktoren op. Het ronde koor is het oudst, van omstreeks 1100, misschien zelfs eerder. Er is in de 12de eeuw een schip met zijbeuken bijgebouwd. De zijbeuken zijn later verdwenen en de schipmuren dichtgezet. Het muurwerk vertelt dat met grote bogen. Onder het koor is in de 14de of begin 16de eeuw een crypt ingegraven en aangekleed met zeer oud materiaal: een mysterieuze ruimte. Aan het begin van de 16de eeuw is de grote zuidbeuk gebouwd. De toren verrees in 1610.

Rohel is een streekdorp van waarschijnlijk eenzelfde middeleeuwse oorsprong als de omringende dorpen, maar er is weinig meer van een dorp te ervaren. Rohel heeft dan ook een dramatische geschiedenis. Op de grietenijkaart van Schoterland in de atlas van Schotanus uit 1718 heeft Rohel nog een redelijk compacte buurt en helemaal aan de zuidzijde van de Kerkweg staat de kerk op de noordelijke oever van het Tjeukemeer.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 al: ‘Rohel, of Nyega, een Dorpje gelegen ten Westen van ’t voorige Rotsterhaule, en onmiddelyk grenzende aan het Tjeuke meer, dat van tyd tot tyd een groot gedeelte der Veenige landen, hier onder behoorende, heeft ingezwolgen. Door dit Dorpje, alwaar voor deezen ten minsten eens zo veel huizen plagten te staan, gaat de gewoone rydweg uit deezen kwartieren naar de Lemmer.’

De kerk en het kerkhof met klokkenstoel zijn door de grote watervlakte van het Tjeukemeer inderdaad verzwolgen. De kleine gemeenschap is niet in staat geweest om een nieuw gebedshuis te stichten, waardoor het dorp verstoken is gebleven van een kern. Op de kaart in de Eekhoff-atlas van 1848 is het beeld van dorp en landschap totaal veranderd. Er staat in het uiterste zuiden nog het voormalige kerkhof aangegeven en ten noorden ligt een grote plas als gevolg van het vergraven van het land voor de turfwinning.

Na de Eerste Wereldoorlog is Polder Rohel gevormd en in cultuur gebracht. Na de Tweede Wereldoorlog is in het noorden een belangrijk deel van het land uitgegeven voor zeven tuinbouwbedrijven. Vandaar de ontsluitingsweg Kwekerijweg. Ten zuiden van het dorp ligt de oever van het Tjeukemeer en daar wordt in de buurt waar ooit de kerk stond met een oud draaibruggetje over de dijksloot toegang verschaft tot het natuurgebied Marswâl van Staatsbosbeheer. Er mag over de dijk worden gewandeld. Tegenwoordig staan aan het zuidoostelijke gedeelte van de Kerkweg wat boerderijen, noordelijker een buurtje van woningen en verspreid hier en daar nog enige bebouwing.

Rotstergaast is een streekdorp dat nabij veenmoeras waarschijnlijk in de Middeleeuwen is ontstaan op een uitloper van een zandrug ten noorden van de Tsjonger of Kuinder. In 1315 stonden twee kapellen in Rotstergaast, waarvan één tot kerk werd verheven. Het dorp heeft twee uit elkaar liggende buurten met enige geconcentreerde bebouwing en verder verspreide boerderijen.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld dat Rotstergaast of Kleine Gaast het kleinste dorp van de grietenij Schoterland is: ‘Weleer stond hier eene Kerk, die reeds voor veele jaaren is te niete geraakt: dit Dorpje ligt even ten noorden van de Kuinder, en strekt zich zeer verre uit naar dien kant met zyne hooilanden; zynde de Westelykste huizen bekend by den naam van Westergaast. Ook gaat van dit Dorpje, door de drooge Rustersloot, een rydweg naar Nieuwe Schoot.’ Op de grietenijkaart in de Schotanusatlas van 1718 stond al aangetekend dat de kerk was vervallen.

De zuidwestelijke buurt, Westergaast is nu de streek bij de Schoterweg en was toen aardig bebouwd. Terwijl in de noordoostelijke buurt, met de naam Snakkerburen die toen nog bij Rottum hoorde, verspreid enige huizen en boerderijen stonden. Een reed in noordoostelijke richting leidde naar Nieuweschoot. De Rustersloot die richting Rottum liep, stond aan het begin van de 18de eeuw al droog, maar daar is later wat aan gedaan: op de kaart in de atlas van Eekhoff is de Rotstersloot aangegeven.

In Westergaast is het kerkhof blijven bestaan en nadat de kerk was vervallen, is in 1928 toch weer een sobere hervormde kapel gebouwd. Er stond in elk geval vanaf 1722 een klokkenstoel. De huidige, met een helmdak, is in 1976 gerestaureerd.

In Snakkerburen staat de stelpboerderij Champignon uit 1871 met een deels onderkelderd voorhuis en aan de Schoterweg tussen de twee buurten aan de ene zijde Nieuw Jagtlust, een stelp van eenzelfde type uit 1870 en aan de andere zijde de kop-hals-rompboerderij Tsjongerswâl uit het midden van de jaren-1930 met expressionistische karakteristieken.

Rotsterhaule is een streekdorp dat omstreeks 1500 is ontstaan op de ontginningsas vanuit Sintjohannesga in het noordoosten. Op de vroegste kaart die Rotsterhaule in beeld brengt, de kaart van Schotanus uit 1718, is het dorp een streek van wat huizen en boerderijen met enig bouwland en verder veenlanden in het noorden en hooilanden in het zuiden.

Het dorp heeft geen kerk. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 niet zoveel over het dorp gemeld: ‘Rotsterhaule, dus genaamd om ’t zelve te onderscheiden van Ousterhaule in Doniawerstal, ligt in ’t Noorden van St. Johannisga, tusschen ’t zelve en Rohel, en in eene volkomen gelyke ligging, ten opzigte der Bouw- en Veenlanden.’ Vanaf het midden van de 18de eeuw gingen de Gietersen bij Oudehaske en spoedig ook bij Sintjohannesga en Rotsterhaule laagveen uitbaggeren om het tot turf te bewerken. Op de grietenijkaart van Schoterland in de atlas van Eekhoff is te zien dat er ten gevolge van de grootschalige verveningen nogal wat is veranderd in Rotsterhaule en zijn dorpsgebied.

De bebouwing langs de Streek is aanzienlijk dichter geworden, maar de omgeving een stuk leger. De noordoostelijke helft van de dorpsstreek wordt geflankeerd door uitgestrekte veenplassen. Vanaf het einde van de 19de eeuw raakte de streek ingepolderd en is de bebouwing van de streek verder verdicht. De landerijen aan weerszijden van de Streek liggen merkbaar laag: de meeste erven zijn opgehoogd, maar sommige woningen liggen opvallend diep. Er staat nogal wat kenmerkende bebouwing uit de jaren twintig en dertig. Aan de zuidelijke flank van het dorp liggen enkele flinke stelpboerderijen.

Grote bakkers hebben, net als in het buurdorp Sintjohannesga, hun sporen nagelaten, want roggebrood en koek werden exportproducten van deze streek. Aan de Hoge Dijk in het zuiden, de verbindingsweg tussen Heerenveen en Lemmer, is een agrarische streek gegroeid. Verder naar het zuiden aan het Tjeukemeer ligt de buurschap Vierhuis. Enkele honderden meters ten noorden van de Broeresloot staat het gemaal ‘Fjouwerhûs’, een kenmerkend gebouw uit de jaren dertig.

Rottum is een oud streekdorp dat in de Middeleeuwen langs de Binnendyk als ontginningsbasis is ontstaan. Op de vroegste grietenijkaart van Schoterland (Schotanus, 1718) is de agrarische streek van Rottum met vrijwel uitsluitend bebouwing aan de noordzijde van de Binnendyk weergegeven. In het midden van de streek stond de kerk. Ten noorden van de streek lagen veenlanden, ten zuiden en oosten hooilanden.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Rottum, weleer Rotna genaamd, is thans een klein Dorp, alwaar veele huizen zyn afgebroken, … loopende tot aan Haskerlands grenzen: weleer hield men hier den Landsdag der Zevenwouden. Uit dit Dorp kan men, langs drie verschillende wegen, ryden naar Oudeschoot, Lemsterland, Donjewerstal en Haskerland: ook loopt van hier eene vaart in de Overspitting, die van de Jouwer naar ’t Heerenveen gaat, benevens eene andere, die in het Tjeukemeer valt, om nu niet te spreeken van de Rotstersloot, die voor deezen van hier naar de Kuinder liep, doch thans is opgedroogd.’ Wellicht had het dorp dankzij de goede ontsluitingen over water ooit een centrale positie. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was het nog zo belangrijk en strategisch van ligging dat er een schans werd opgeworpen.

De kerk is in 1791 afgebroken. Die zal torenloos zijn geweest, want er stond in elk geval in 1732 al een klokkenstoel. Op het iets verhoogde kerkhof staat nu een uit de jaren dertig daterende goed onderhouden, betonnen klokkenstoel met een luidklok die waarschijnlijk in 1443 door Johan van Bomen is gegoten.

De Binnendyk is een belangrijke verkeersweg tussen Heerenveen en Lemmer geworden en het dorp lijkt tegenwoordig te bestaan uit enkele buurten. Aan de agrarische streek tussen Rottum en Heerenveen staan enkele fraaie boerderijen, een kop-hals-romp uit 1914 en de stelp ‘Geertje Hoeve’ uit omstreeks 1930. Het oostelijke gedeelte van de dorpskern kreeg nabij de Molenlaan de belangrijkste dorpsuitbreiding. Ook westelijk bij de Badweg is enige naoorlogse nieuwbouw gerealiseerd. De oude Binnenweg en de Oude Postweg vormen oudere streken.

Hoewel het streekdorp Ruigahuizen ten zuidwesten van Balk het karakter van een buurschap heeft, wordt het vanouds aangemerkt als een zelfstandig dorp. Aan de Coenderssingel, de Rûchhústerwei en vooral de Jan Jurjenssingel staat verspreid kleinschalige bebouwing van huizen en boerderijtjes. Het dorp schijnt langgeleden een kerk aan de Balkster kant te hebben gehad, maar daar is geen spoor meer van over.

Tegen de zuidelijke rand van de Star Numanbosschen ligt de begraafplaats waarop een klokkenstoel staat met een in 1746 door Cyprianus Crans gegoten klok, wat wel op een dorps verleden wijst. In het laatste kwart van de 17de eeuw hebben zich hier uit Frankrijk gevluchte Hugenoten gevestigd, van wie nog een paar huizen resteren. Achter Rûchhústerwei nummer 16 staat een grote Amerikaanse windmotor van ca. 1920. Tegenover de noordoostelijke zoom van de Star Numanbosschen is de compacte verkaveling aan de Jan Jurjenssingel bijna dorps met onder meer arbeidershuisjes uit het begin van de 20ste eeuw. Ten zuiden van de uitgestrekte Star Numanbosschen ligt het bosgebied van de Bremer Wildernis en daarachter de buurt Nieuw Amerika.

Achter de Coenderssingel is een verrassing te vinden. Daar staat achter een oprijlaan De Mottekamp, oorspronkelijk een jachthuis of buiten bij een boerenschuur van omstreeks 1880 waar de herkomst nog niet helder van is. Het wit gepleisterde buiten is in een mengstijl gebouwd waarbij het neoclassicisme domineert. Het bestaat uit een hoge middenbouw en lage vleugels. Het brede middengedeelte is tot twee bouwlagen als trapeziumvormige erker uitgebouwd. Daarin staan aan de voorzijde gepaarde vensters, gescheiden door charmante zuiltjes en krulornamenten in de zwikken en in de scheve zijkanten smalle, getoogd gesloten vensters. De middenpartij wordt bekroond door een dichte attiek met in- en uitzwenkende contour. De vleugels worden op de buitenhoeken en nabij de erker geflankeerd door brede pilasters met lijstkapitelen die geen fries of kroonlijst dragen, maar waar een horizontaal veld op volgt met muurankers in dubbele palmet-vorm.

Ryptsjerk is een streekdorp dat mogelijk al in de Middeleeuwen is ontstaan en dat in de 16de eeuw een impuls kreeg toen stadhouder George Schenk van Toutenburg ten zuidwesten van de streek een buiten stichtte. Het dorp kwam nabij de in 1528/’31 aangelegde weg van Leeuwarden naar dit Toutenburg te liggen. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is Ryptsjerk net als die van de Trynwâlden een dorp met vrij losse bebouwing langs een paar door bomen omzoomde wegen en paden. Zuidelijk liggen Toutenburg en Hanenburg aan de weg die naar Tytsjerk en Suwâld leidt. Over water is het dorp naar het westen en oosten ontsloten.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1786 van Ryptsjerk gemeld: ‘Dit dorp is door menigvuldig geboomte zeer vermaakelyk, ook water- en vischryk, waarom ’t ook veel door watervogelen bezocht wordt, die hier in menigte, door middel van verscheiden kooien, gevangen worden. … In ’t Zuiden aan de Zwarteweg heeft men verscheiden fraaie buitenplaatsen, wier oudste is Toutenburg, alhier aan den rydweg naar Tietjerk. … Het grootste gedeelte van de Zwarteweg … behoort onder dit dorp.’ De Zwarteweg werd in 1830 verbeterd en verlengd tot rijksstraatweg van Leeuwarden naar Groningen.

In de kerkbuurt staat de in 1757 gebouwde kerk, een zaalkerk met een driezijdige sluiting en een ingebouwde toren met een ingesnoerde spits. Van het meubilair dateren de preekstoel met doophek en vier herenbanken uit het tweede kwart van de 17de eeuw. Bij de kerk staat een boerderij die met een dwarsgeplaatst voorhuis met uitgebouwde halsgevel verwijst naar de 18de eeuw, maar het resultaat is van hergebruik in 1878.

Het buiten Vijversburg uit ongeveer 1725 is in 1844 in opdracht van dr. Nicolaas Ypeij verbouwd. Het is geheel gepleisterd en vertoont neoclassicistische details. In het laatste jaar is het park naar ontwerp van Lucas Roodbaard in landschapsstijl herschapen. Aan de Zwarteweg staat het tuinhuis met een omlopend balkon. De Stichting Op Toutenburg is een bejaardencomplex in neorenaissancestijl naar ontwerp van H.H. Kramer.

Sandfirden is een klein terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan temidden van een merengebied in het zuidwesten van de grietenij. Op de vroegste kaart van de grietenij in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de kerk van ‘Zandvoord’ met één huis aan Het Hop, een ronde uitloper van de Ringwiel. Ten westen van deze kom staat één, en verder op het schiereiland naar de Vlakke Brekken ligt nog een viertal boerderijen. Ten noorden van de Oudegaster Brekken ligt tussen een paar poelen de Sandvoorder Rijp die bij het dorp hoorden.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Zandfirde, of Zandvoord, ook een klein waterachtig dorp … in ’t Noorden aan de Ringwiel. In ’t Oosten heeft men een Watertje, dat den naam draagt van Gouden poel, en in ’t Westen een groot doch ondiep water, de Vlakke Brekken genaamd. In ’t Noorden van hier, over de Oudegaster Brekken, aan de poelen, op de scheidinge van Wonzeradeel, ligt het buurtje, Zandvoorder Ryp.’ De verspreide bebouwing was uitsluitend over water ontsloten. Op de kaart in de atlas van Eekhoff blijkt de bebouwing in de dorpskom toegenomen en deze is met een landweg over De Band met Oudega verbonden. Ook in de Sandfirder Rijp zijn meer boerderijen gekomen.

Het dorp bestaat uit een kerk, enkele groepjes huizen en een paar verspreid liggende flinke stelpboerderijen aan de weg die naar de Vlakke Brekken leidt. Om de kerk staat een drietal woningen, daterend uit het einde van de 19de eeuw en intussen deels verbouwd. Hiertussen rijst de kerk op. Het kerkhof wordt omzoomd door een beukenhaag met linden. De eenvoudige zaalkerk is gebouwd van warm roodbruine steen. Blijkens de ankers in de gesloten westgevel is de kerk gebouwd in 1732. De gevels van het schip zijn geleed met lisenen. De zuidgevel is geopend met rondboogvensters. Ook de ingangspartij is rond gesloten. De houten geveltoren heeft een ingesnoerde met zink gedekte spits. Het interieur bezit een preekstoel uit het midden van de 17de eeuw en een orgel.

Schalsum ligt ten oosten van Franeker en vormde met Boer, Ried, Peins en Zweins de zogenoemde Franeker Vijfga: noordelijke dorpen van de kleine plattelandsgrietenij Franekeradeel. Het lijkt een streekdorp langs de rijweg naar Menaldumadeel, maar het is wel degelijk een terpdorp. Vanaf de bebouwingsstreek van huizen en boerderijen die vooral ten noorden van de rijweg ligt, loopt de Kerkstraat naar de terp. Daar staan ook nog een paar huisjes, maar de middelmatig hoge terp is vooral podium voor de kerk en haar kerkhof.

Voor aan de weg, op de hoek, staat de forse (voormalige) pastorie, een eclectisch bouwwerk uit de jaren zeventig of tachtig van de 19de eeuw. Het bouwwerk rijst in twee hoge bouwlagen op, de wanden zijn geblokt gestukadoord, alsof de woning van grote blokken natuursteen is gebouwd. De middenpartij heeft een dubbele deur in een portiek met een balkon erboven. De vensters zijn in pleister omlijst met fraaie sluitingskuiven in het midden.

De kerk is gebouwd aan het einde van de 12de of begin 13de eeuw. Zij toont zich aan de zuidelijke gevel op z’n oudst: een historisch tapijt. Er zitten grote spitsboogvensters in, maar er zijn ook sporen van kleine rondboogvensters. Tegen de muur staan enkele steunberen en er zijn sporen van een rondbogige ingang. De muur vertoont gemêleerd moppenmateriaal: geel en appelbloesem. De noordmuur is vernieuwd van kleine geeltjes waarin een paar grote vensters staan. Het koor is halfrond gesloten, maar boven de vensters lijkt het over te gaan in een 5/8 systeem. De kap is gedekt met blauw geglazuurde Lucas IJsbrandpannen. In het interieur dateert de eiken preekstoel met gesneden panelen uit 1711 en het orgel is uit het begin van de 19de eeuw. De toren heeft een 19de-eeuws voorkomen doordat hij toen aan drie zijden is beklampt. In de 18de eeuw was de toren nog begroeid met klimop. Die is vanwege het daarin huizende schadelijke gevogelte gerooid, maar lange tijd heeft het zegje nog geklonken: ‘To Skalsum, yn ’e klimmerbeam’.

Scharl is bijna niets, een dorpje van een paar huisjes en boerderijen rond een met flinke bomen omzoomd kerkhof waar geen kerk (meer) op staat maar een klokkenstoel. De klok is in 1597 gegoten door Hendrik Wegewaert uit Kampen.

Aan de zool van de keileemrug waarvan het Rode Klif tot op een hoogte van negen meter en met een lengte van 200 meter is opgestuwd, lijkt het alsof dit dorp in een groene vallei is neergevlijd. Deze vallei gaat na een betrekkelijk lage dijk over in de volstrekt lege en anderhalve meter diepe Zuiderpolder van Stavoren. Aan de zuidelijke oever van de Staverse Zuidermeerpolder moet het voor de droogmaking (kort na 1620) helemaal indrukwekkend zijn geweest: de hoge gaasten die heel snel overgaan in een flinke watervlakte.

Aan de kust was het Rode Klif tot eind 19de eeuw inderdaad rood dankzij de rode keileem. Toen is de steile zeezijde tot een met graszoden bedekte glooiing gemaakt. In 1952 is op het klif een monument van veldkeien opgericht, nadat er sinds 1945 jaarlijks de Slag van Warns wordt herdacht, waarbij in 1345 de Hollandse graaf Willem IV met zijn troepen door de Friezen werd verslagen.

De buurschap Laaxum bestaat uit een paar vissershuisjes en een boerderij. De dijk bepaalt de sfeer sterk, maar Laaxum is vooral bekend als kleinste haven aan de voormalige Zuiderzee. De buurt had al in de 18de eeuw enige vermaardheid vanwege de goede kwaliteit bot die door de vissers werd binnengehaald.

De haven is een cultuur-historisch monument: er hangt nog de oorspronkelijke sfeer van de Zuiderzeevisserij. De haven werd in 1912 aangelegd als vluchtplek voor de plaatselijke vissers. Later ging de beroepsvisserij door de aanleg van de Afsluitdijk bijna geheel verloren. De haven raakte in verval. In 1998 kreeg het complex haar oude glorie terug. Het historische karakter van de haven wordt benadrukt door de handgebakken klinkertjes op de pier en de teruggeplaatste oude pekeltonnen. In de tonnen werden vroeger de visnetten geconserveerd.

Scharnegoutum is aan de oostelijke rand van de voormalige Middelzee een terpdorp waarvan het profiel duidelijk is te merken. Maar de terp ligt bezijden de doorgaande weg die naar de brug over de Zwette, de trekvaart tussen Sneek en Leeuwarden, loopt. De terpvoet is te herkennen aan de oplopende tuin van de klassieke pastorie. Er zijn terpvondsten uit de 4de en 7de eeuw. Tijdens de bedijking van de Middelzee is de terp opgenomen in het dijkcomplex.

Het dorp heeft geprofiteerd van de ligging aan de trekvaart en de rijweg tussen Leeuwarden en Sneek. Daar stonden aanvankelijk de huizen en werkplaatsen: rond de kerkterp was het anderhalve eeuw geleden nog vrij leeg. Aan de trekvaart en rijweg zijn oude buurtjes te vinden. Bij de brug staat aan de kant van de dijk de vroeger drukbeklante herberg. Op de andere oever van de Zwette staat de vroegere zuivelfabriek, nu met een andere bedrijfsbestemming.

Op het kruispunt in het dorp is in 1884 een kerk door de afgescheidenen gesticht, geen wonder van architectuur. De hervormde kerk van 1861 is dat evenmin, maar de mengstijl is er met plezierige verhoudingen en zelfs met enige grandeur toegepast. Het gebouw op de hoge, door hagen en bomen omzoomde terp is ontworpen door de Sneker architect Miense Molenaar. Zij heeft grote rondboogvensters in het grijsbruine muurwerk dat door lisenen is geleed. De toren bezit een zware onderste geleding die ook toegangsportaal is. Daarop volgen nog twee geledingen en een spits. Ten noorden van de kerk staat het verenigingsgebouw Elim in een aardige Amsterdamse School-trant.

Na de oorlog heeft de eerste dorpsuitbreiding aan de zuidwestelijke zijde met voornamelijk volkswoningbouw plaatsgevonden, later is aan de noordzijde een fikse uitbreiding gekomen. Aan de andere kant van de spoorlijn ligt een nieuw bedrijventerrein. Ten noordoosten van Scharnegoutum is in 1233 vanuit Bloemkamp bij Hartwert het vrouwenklooster Aula Dei of Nijeklooster op een hoge terp gesticht. Nu staan er een paar boerderijen en huizen.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |