Het terpdorp Tzummarum hoort bij de agrarische dorpen van de ‘Bouhoeke’ van het oude Barradeel. De Waddenzee bood vroeger ook vissers een (meestal schraal) inkomen: de buurschap Koehool aan de zeedijk is er een spoor van. De Tzummarumer Fiskersfeart ligt als verbinding tussen het dorp en Koehool. Tzummarum ligt op een hoge kwelderwal, een profiel dat op de brede Buorren duidelijk is te merken. Daar heeft het dorp een echt compact centrum met vrij eenvoudige, voornamelijk 19de-eeuwse bebouwing en op nummer 70 een huis van hoge ouderdom.

Aan de noordzijde van de Buorren staat op een ruim kerkhof de merkwaardige kerk. De bouwvallige kerk mocht in 1877 alleen vervangen worden als dit gebeurde in de stijl van de oude. Het resultaat is een vreemde namaak gotiek. Het curiosum valt op omdat de met fijne nissen en traceringen versierde forse toren uit de laat-gotische tijd er nog wel staat. Het ruime en hooggelegen kerkhof is van de Buorren afgegrensd door een ijzeren hek in neogotische vormen. Even verderop staat het uit de 19de eeuw stammende café Het Wapen van Barradeel in een merkwaardige mengstijl. Oostelijker staat een fraaie kleine villa in neorenaissance-stijl. Weer oostelijker staat een flinke boerderij met voorhuis in de vernieuwingsstijl. Nog oostelijker, een kilometer buiten het dorp, heeft het nonnenklooster Bethanië gestaan; het rusthuis Nij Bethanië is hiernaar vernoemd. Aan de westzijde van het dorp staan de betrekkelijk gaaf bewaard gebleven gebouwen van de gasfabriek.

Tussen de nieuwbouw van het dorp aan de noordoostelijke rand is een opmerkelijk monumentaal gebouw verdwaald geraakt. Daar staat aan de Stasjonswei in oorspronkelijke staat het voormalige station van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg-Maatschappij met grotendeels nog de originele inrichting tot de loketten toe. Het bouwwerk is in vernieuwingsstijl gebouwd. Op het zadeldak liggen grijze, gesmoorde, Friese gegolfde pannen met een ruitmotief van rode pannen. Het station is nadat het zijn functie had verloren bewoond gebleven en de bewoners hebben zo sanering voorkomen.

Het terpdorp Sexbierum was ooit het dorp van de Liauckama’s. Hun state stond ten noorden van het dorp: het terrein en de fraaie stinspoort bestaan nog. Liauckamastate was een van de grootste staten van Friesland. In 1824 is het kasteel gesloopt waarna er in 1862 een grote kop-hals-rompboerderij van kleine gele steentjes op het terrein is gebouwd. Boven de slotgracht staat de machtige stinspoort. Zij is van 1604, maar kan in eerste aanleg ouder zijn: aan de onderzijde zitten kloostermoppen en daarboven kleine gele steen. De poort heeft overal gimmengaten, gaten voor duiven, want de adel hield deze vogels voor zowel de mest als voor consumptie.

Even oostelijker ligt de niet zo grote, maar schilderachtige boerderij Lutmastate op een fraai omzoomd en beplant erf en met een sierlijk geblanket voorhuis uit omstreeks 1870. Naar het oosten staat de korenmolen met stelling De Korenaar uit 1868 en de glazen piramide van Aeolus, een technisch educatief centrum. De Adelenstraat, geflankeerd door karakteristieke woningen van rode perssteen uit de tussenoorlogse periode, leidt naar het dorpscentrum. In het centrum staat hotel café-restaurant De Harmonie oud te zijn. In de Alde Buorren staan kleine aardige, meest oude huisjes in diverse stijlen. De gereformeerde kerk in Amsterdamse School-stijl, waarvan de eerste steen op 19 mei 1927 is gelegd, is een soort centraalbouw.

Het centrum wordt gedomineerd door de hervormde kerk die in de Middeleeuwen aan de heilige Sixtus was toegewijd. De eenbeukige kerk met rondgesloten koor verbergt haar hoge leeftijd (13de eeuw) achter een pleisterlaag. De toren is ook oud maar die kreeg in 1904 een nieuwe mantel. Het interieur bezit origineel, uitbundig meubilair. De kansel, dooptuin, doopbekkenhouder en tekstborden zijn in 1768 door Johannes Georg Hempel in een overdadige rococo-stijl gesneden. De kuip van de kansel lijkt vergroeid met een boomstam, met takken die het klankbord op zijn plaats houden. De lambrizering zorgt voor een eenheid met de eind 17de-eeuwse herenbanken en de prachtige orgelwand.

Oudehorne is een streekdorp dat waarschijnlijk in de 18de eeuw is ontstaan aan de Binnenweg die nu als Schoterlandseweg vanaf Oudeschoot over de hele lengte van de gemeente Heerenveen de belangrijkste ontsluitingsweg richting Donkerbroek is geworden. Het dorp ligt in een landschap waar in het noorden het hoogveen tot turf is gewonnen en dat daarna in cultuur is gebracht. Ten zuiden liggen de lage hooilanden van de vallei van de Tsjonger die daar tot de kanalisering in 1886/’88 als een echte rivier meanderde en een grillige grens vormde met Ooststellingwerf.

De Sevenaerswijk is met een viertal verlaten tussen de Schoterlandse Compagnonsvaart en de Tsjonger gegraven en aan de Buitenweg heeft zich het buurtje Sevenaer gevormd. Hier was voorheen het buiten Sevenaer gelegen, dat aan het einde van de 18de eeuw al niet meer bestond. Aan het Sevenaerspad staat helemaal in het zuiden een sluiswachterwoning, die omstreeks 1890 is gebouwd bij de 1e sluis in de Kuinder of Tsjonger. Het gebouw hoort tot een reeks wachterwoningen aan de Tsjonger, die bij de brug van Mildam en de sluis 1 onder Oudehorne, sluis 2 onder Jubbega en sluis 3 onder Donkerbroek. Met de sluis en smalle brug, een flapbrug met homei voor voetgangers en fietsers, vormt de woning in chaletstijl een monumentaal ensemble.

Het streekdorp zelf bestaat uit hoogst eenvoudige bebouwing van vrijwel uitsluitend 20steeeuwse woningen aan weerszijden van de Binnenweg, waarin de eveneens eenvoudige in 1924 gebouwde gereformeerde kerk opvalt. Het is een zaalkerk die rechtgesloten is en waarvan de wanden smalle, gepaarde rondboogvensters bezitten. Op de voorgevel met een uitgebouwd portaal staat een houten dakruiter.

Verder naar het oosten staat op de sfeervolle begraafplaats een in 1920 gebouwde dubbele klokkenstoel van gewapend beton waarin twee klokken hangen van vlak na de oorlog. Net als in Katlijk is de traditie van het Thomasluiden hier nog in ere. Van 21 december tot nieuwjaar worden de klokken elke werkdag tot 8 uur ’s avonds geluid door de inwoners.

Oranjewoud is een jong dorp van enkele streken en straten met woningen en verder in bossen gelegen buitenhuizen. Oorspronkelijk is het een buurschap bij het verdwenen dorp Brongerga. De Tegenwoordige Staat van Friesland heeft in 1788 te melden dat dit een oud dorpje bij het Oranjewoud is, dat het vermakelijk is gelegen en aanvankelijk wel klein was, maar dat er door de opkomst van de verveningen in zijn dorpsgebied een nieuwe buurt ontstond, Nieuw Brongerga of de Knipe. Bij Oudeschoot wordt gemeld: ‘Hier is overvloed van geboomte en een vruchtbaare Zandgrond. Ten Noordoosten van Oudeschoot, in de buurt Schooterwoud, ligt de vermaaklyke lustplaats van Z.D.Hoogheid, den Heere Prinse Erfstadhouder, het Oranjewoud genaamd. … Ten Zuiden van ’t zelve vindt men een’ grooten uitgestrekten Tuin, voorzien met allerley Vruchtboomen, Planten en Bloemen. Ten Noorden, achter de huizing, is eene Oranjery, … terwyl men ten Oosten een vermaaklyk Sterrebosch en Doolhof ziet. Daarenboven is deeze Heerlykheid omringd met verscheiden Boschen, waar in veel Wild en zingend Gevogelte wordt gevonden; gelyk ook met sierlyk beplante cingels, aangenaame wandel- en rydwegen, benevens bekoorlyke Weid- en Korenlanden.’

Albertine Agnes had het buiten gekocht, haar opvolgster Henriëtte Amalia liet er in de jaren rond 1700 een paleis bouwen dat aan het begin van de 19de eeuw al weer op afbraak werd verkocht. De parken en bossen bleven. Het gebied werd in flinke kavels verkocht waarop buitens en uitspanningen verrezen. Het neoclassicistische huis Oranjewoud met zijn opmerkelijke frontale portico met kolommen is wel het opvallendst, maar ook Oranjestein in mengstijl en het fraai gelegen Klein Jachtlust zijn fraai geblankette elementen in het groen. Hiernaast zijn in Oranjewoud ook woonstraten ontwikkeld, de al wat oudere Krukmanslaan met vrijstaande woningen in allerlei stijl, de Koningin Julianaweg met vrij veel naoorlogse bungalows en de Prins Bernhardlaan met onder meer enkele monumentale boerderijen. Bij het verdwenen Brongerga staat een klokkenstoel op het kerkhofje en rijst een betonnen belvedère (1924) boven de bomen uit.

Nieuwehorne is een streekdorp dat in de 18de eeuw is ontstaan nabij de splitsing van de Binnenweg die nu als Schoterlandseweg vanaf Oudeschoot over de hele lengte van de gemeente Heerenveen de belangrijkste ontsluitingsweg richting Donkerbroek is geworden. En nabij de voor het doorgaande verkeer niet belangrijke Buitenweg die een iets zuidelijker koers aanhoudt.

Het dorp ligt in een landschap waar hoogveen tot turf is gewonnen en daarna in cultuur is gebracht. Ten zuiden liggen de lage hooilanden van de vallei van de Tsjonger die daar tot de kanalisering in 1886/’88 als een echte rivier meanderde en een grillige grens vormde met West- en Ooststellingwerf. Het dorp heeft zich ontwikkeld op de plaats waar vanaf de Schoterlandse Compagnonsvaart uit het noorden de Vierde Wijk richting Binnenweg liep.

Daar kwam ook de dorpskerk. De huidige, door een dichte boomzoom omringde kerk dateert uit 1778 en is toen gebouwd in opdracht van grietman Daniël de Block van Scheltinga. De kerk is in het midden van de 19de eeuw hersteld, maar de kerkstichting zou wel ouder kunnen zijn omdat in de toren een klok hangt die waarschijnlijk in de 15de eeuw gegoten is door Johannes van Bomen. De kerk is een eenvoudige zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en gebouwd van gele steentjes in een ritme van verdiepte traveevakken, waarin om en om rondbogige vensters staan. De voorgevel is geblokt gepleisterd, voorzien van dichte rijen muurankers en op de hoeken pilasters die diamantkoppen vertonen. Op de gevels staat de houten toren met uurwerk, galmgaten en een ingesnoerde spits.

In de buurten langs de wegen is nogal wat bebouwing uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw te vinden, maar Nieuwehorne doet zich kennen als een jong dorp. Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp vooral tussen de twee wegen ingevuld, in belangrijke mate ook met volkswoningen die de woningbouwverenigingen er ontwikkelden. Toch is Nieuwehorne geen komdorp geworden, maar is het nog steeds een streekdorp.

Mildam is een streekdorp aan de Schoterlandseweg van Oudeschoot naar Donkerbroek dat in de 18de eeuw is ontstaan bij een plaats waar de Tsjonger kon worden overgestoken. Daar heeft het dorp zijn naam ook aan te danken. Er ligt nu een ijzeren ophaalbrug. De Tegenwoordige Staat van Friesland nam in 1788 niet de moeite om het dorp apart te vermelden, maar vatte de dorpen Brongerga, de Knipe en Mildam samen. Wel staat er te lezen: ‘Mildam is eene niet onvermaaklyke buurt, welke, voorzien met eene Kerk en Windkorenmolen, in grootte veele Dorpen overtreft, en gelegen is aan den rydweg tusschen Oude Schoot en Nieuwe Horne, op den wal van den dikwyls gemelden Kuinder stroom.’

De eenvoudige dorpskerk is in 1726 gebouwd, een ongelede en van enige rondboogvensters voorziene zaalkerk met een driezijdig gesloten koor. Naast de torenloze kerk staat een even eenvoudige klokkenstoel met zadeldak. Daarin hangt een in 1688 door Petrus Overney gegoten klok die afkomstig is uit de in 1972 afgebroken klokkenstoel van Hoornsterzwaag. Aan de Schoterlandseweg staat ook de herberg ‘Het Wapen van Schoterland’, reeksen vroege (1922) woningwetwoningen en de gereformeerde kerk uit 1857 met een in 1950 vernieuwde gevel.

Bij de ijzeren ophaalbrug over de Tsjonger, Bruggelaan 10, staat een wit geschilderde enigszins chaletachtige brugwachterwoning in eclectische stijl. De reeks wachterwoningen bij de in 1886/’88 gekanaliseerde Tsjonger of Kuinder, de brug bij Mildam en de sluizen onder Oudehorne, Jubbega en Donkerbroek zijn van eenzelfde type. De woning vormt aan de zuidelijke rand van Mildam met de ijzeren flapbrug een monumentaal ensemble.

Aan de Aaltjelaan (moet zijn: IJntzelaan - red.) kocht kunstenaar Louis le Roy aan het begin van de jaren zeventig een vier hectare groot terrein bij Mildam, een overbemeste cultuursteppe, die hij lukraak inzaaide. De restanten, meer dan 15.000 ton puin, van de stedelijke cultuur zijn gestort om er een eco-kathedraal te vormen. Het is een complexe woekering met overdachte structuren van terrassen, trappen, torens, poorten, gangen en stegen.

Katlijk is een streekdorp van verschillende streken dat in de late Middeleeuwen ten noorden van de Tsjonger is ontstaan. Veel later, in de loop van de 17de en 18de eeuw is ten noorden van het dorp, nagenoeg op de grens van Schoterland en Opsterland de Schoterlandse Compagnonsvaart gegraven. In de Tegenwoordige Staat van Friesland staat in 1788 te lezen dat Katlijk ‘bestaat uit drie buurten. De eerste en Oostelykste ligt ten Noordwesten van Nieuw-Horne, onder den naam van Groot Katlyk; nog Noordwestelyker heeft men Klein Katlyk; en van daar, genoegzaam in ’t Noorden, Nieuw Katlyk. De beide eerste buurten liggen zeer aangenaam in ’t geboomte en bouwlanden; doch ’t laatste ligt aan de Knype vaart, en is als een vervolg van de Knype.’

Nieuw Katlijk aan de Compagnonsvaart is als naam verdwenen, het wordt al lange tijd Bontebok genoemd en kreeg in 1980 de status van zelfstandig dorp. De streken van Groot Katlijk, die ook wel de ‘boerenstreek’ wordt genoemd en dat is de W.A. Nijenhuisweg en omgeving, en Klein Katlijk, de Weversbuurt en omgeving, bestaan nog. Zuidelijker is er dan ook nog bebouwing te vinden aan de Schoterlandseweg. De buurten worden verbonden door de Kerkelaan waar de kerk met klokkenstoel staat.

De laat-gotische kerk is een van de oudste uit een wijde omgeving en het gebouw is waarschijnlijk omstreeks 1525 opgericht. Zij is een eenbeukige zaalkerk die is geritmeerd met flinke steunberen. In de gevelvakken staan om en om rondbogige vensters die in de 18de eeuw zijn aangebracht en de kerk heeft een driezijdige koorsluiting. De westelijke gevel met kleine schouders is in de 17de eeuw vernieuwd. De kerk bezit een 17de-eeuwse preekstoel.

Naast de kerk staat een forse dubbele klokkenstoel met een zadeldak. Er hangen twee vrij jonge klokken in. Net als in Oudehorne is de traditie van het Thomasluiden hier nog in ere. Van 21 december tot nieuwjaar worden de klokken elke werkdag tot 8 uur ’s avonds geluid door inwoners.

Jubbega is een dubbel streekdorp dat in de loop van de 17de eeuw is ontstaan. Eerst als agrarisch dorp langs de verbindingsweg van Oudeschoot naar Donkerbroek in Ooststellingwerf die vroeger de Binnenweg werd genoemd en nu de Schoterlandseweg heet. Het was de ontsluiting voor de verspreid staande bebouwing. Ten zuiden van deze as lag ook nog de buitenweg, maar die was in het midden van de 19de eeuw al vervallen.

In het zuiden strekten zich hooilanden naar de vallei van de Tsjonger uit. Dit gedeelte van het dorp heet Jubbega–Schurega. Daar heeft in het oosten de kerk gestaan maar die is al vroeg vervallen en afgebroken zodat het kerkhof achterbleef. Nabij de driesprong van de vrij nieuwe weg naar Gorredijk is in de 20ste eeuw verdichting in de bebouwing gegroeid. Daar werd in opdracht van grietman Martinus van Scheltinga in 1713 aan de Kerklaan een nieuwe kerk gebouwd: een eenvoudige zaalkerk met een driezijdige koorsluiting. Het houten torentje is pas in 1910 op de voorgevel geplaatst. Vlak erbij staat de kloeke pastorie in een opmerkelijke mengstijl van traditionalisme en expressionisme, in 1920 gebouwd naar ontwerp van P.H. van Lonkhuyzen. Aan de Schoterlandseweg 55 staat de lange lagere school met een onderwijzerswoning uit 1917 die in de details sierlijkheden van de Jugendstil vertoont. Aan het begin van de P.W. Janssenweg is in 1933 een ambachtsschool met onderwijzerswoning gebouwd. Aan de Schoterlandseweg staan verder onder meer vriendelijke burgerwoningen uit de tussenoorlogse jaren, waaronder een reeksje met gebroken kappen. Daarnaast staat op nummer 93 een blokvormige woning, wellicht ooit winkel, uit ongeveer 1930 met opvallend uitkragend rood metselwerk en een gebroken kap. Bij de kruising vormen aan de Gorredijksterweg twee reeksen van traditionalistische twee-onder-een-kapwoningen uit ongeveer 1948 een vriendelijke begeleiding. Dit type woningen is ook verderop aan deze weg, de nummers 60-66 en 75-77, te vinden, nabij de kruising met de Schoterlandse Compagnonsvaart waar ook de inmiddels niet meer in gebruik zijnde zuivelfabriek werd gebouwd. In de landerijen ten zuiden van Jubbega-Schurega staan enkele boerderijen.

Aan de Nijeberkoperweg staat bij de in de jaren 1886/’88 gekanaliseerde Tsjonger een witgeschilderde sluiswachterwoning in de chaletstijl. Het is een van de reeks van dergelijke wachterwoningen die omstreeks 1890 langs de Tsjonger zijn gebouwd. De wachterwoning ligt bij de tweede sluis in de Tsjonger, die wel veranderingen onderging maar met woning en een slanke, ijzeren flapbrug een fraai ensemble vormt. Ten noorden van de weg lagen hoge venen en daar kwam in de loop van de 18de eeuw als gevolg van de turfwinning een tweede woonkern tot ontwikkeling nabij de in 1774 gebouwde derde sluis in de Schoterlandse Compagnonsvaart.

Langs de wijken die het veen in werden gegraven om voor ontwatering en vervoersinfrastructuur te zorgen, vestigden zich de veengravers in heidehutten. Daardoor werd het gebied tussen de Binnenweg en de Schoterlandse Compagnonsvaart, de zogenoemde Kompenije, een streek van spreekwoordelijke armoede. Hier heeft de P.W. Janssen’s Friesche Stichting omstreeks 1900 goed werk verricht door arbeiderswoningen en kleine ‘boerenspultsjes’ voor landarbeiders te bouwen. Er staan nog een paar aan de P.W. Janssenweg nabij de kruising Luxemburg. Na de activiteiten van deze filantropische stichting ontplooiden de woningbouwverenigingen na het in werking treden van de Woningwet hun activiteiten. Ook de sporen van de vroege georganiseerde volkshuisvesting worden geleidelijk schaarser. Een fraaie reeks volkswoningen uit ongeveer 1930 staat nog aan de Belgische wijk. Langs de Schoterlandse Compagnonsvaart is in de tussenoorlogse jaren bebouwing tot stand gekomen. Aan de zuidzijde vrij gesloten bebouwing van vooral woonhuizen, aan de noordzijde losser en met een aantal boerderijen. Na de Tweede Wereldoorlog toen deze streek een rechtstreekse verbinding met de Gorredijksterweg had gekregen, zijn aan de zuidzijde van de streek flinke uitbreidingen gegroeid. Dat was in belangrijke mate te danken aan de woningbouwvereniging die hier grote aantallen woningen heeft gebouwd. In de Compagnonsvaart zijn dammen gelegd en met het omzomen van bomen is deze een sfeervolle woongracht geworden.

Jirnsum is oorspronkelijk een vroeg middeleeuws, agrarisch terpdorp, maar die karakteristiek heeft het helemaal verloren. Het vertoont zich nu als wegdorp. Het dorp is aan de wandel gegaan.

Aan het einde van de 18de eeuw, toen de kerk nog op de terp stond en bebouwing van de kerkeburen bezat, werd Jirnsum aldus beschreven: ‘Hier is een neerige buurt, door welke de meergemelde rydweg naar de Schouw loopt; en in het Oosten naby deeze buurt heeft men het algemeene vaarwater der Groote schepen, die van Leeuwarden, door de Lemmer of Stavoren, naar andere Provincien willen.’ Het dorp ligt ten westen van de Boarn en bezat daardoor rechtstreekse verbindingen naar alle richtingen. Het dorp strekte zich langs de oever van de Boarn en de doorgaande rijweg uit met bebouwing aan weerszijden. Deze bebouwing ging zich na de verbetering tot rijksstraatweg in 1826/’28 verdichten en verder uitstrekken. Daartussen staan opvallend veel fraaie burgerhuizen uit de decennia rond 1900, waarvan de welstand van de Jirnsumers is af te lezen.

Nabij dit bebouwingslint kwamen ongeveer in het midden de bedehuizen van de niet geringe rooms-katholieke gemeenschap en de doopsgezinden. Die van de doopsgezinden staat er nog, ver achteruit gerooid, een eenvoudige zaalkerk met een aardige neoclassicistische toegangspartij. De r.k. Sint-Michaelskerk uit 1709 was uiterst eenvoudig en deze is in 1864 vervangen door een neogotische kerk die aan het noordeinde van het dorp verrees en in 1966 is vervangen door de huidige kerk. De betekenis van de Kerkebuurt nam sterk af. De op de terp staande middeleeuwse kerk, gewijd aan de Heilige Marcus, had een zadeldaktoren en is aan het einde van de 19de eeuw wegens bouwvalligheid gesloopt. De nieuwe kerk is merkwaardig genoeg niet weer op de terp gebouwd, maar kwam helemaal aan het zuidelijke einde van de streek van de Rijksweg terecht. Het kerkhof bleef zonder kerk achter en ook de straatnaam Kerkebuurt herinnert nog aan de oude situatie.

Harich is een lommerrijk komdorp met een naar het westen zich vijf kilometer uitstrekkende streek met verspreide, open bebouwing, waarin de buurschappen De Bels, Frisbuorren en Westerend-Harich liggen. Aan de andere kant, tegen Balk aan, ligt ook nog de boerenstreek Lorbuorren. Het dorp komt in de 12de eeuw voor het eerst in de bronnen voor. Het ligt op een lange zandrug die bij de dorpskom maar net boven de nullijn ligt, maar bij Westerend op een plaats bijna vier meter hoog is. Het is de noordelijkste zandrug van het oude Gaasterlân, waarop aan de noordzijde de lage veenpolders, de Van der Weayenspolder en de Groote Noordwolder Veenpolder, aansluiten. De kern is rond de oude dorpskerk gegroeid.

Rond Harich staat een aantal monumentale boerderijen, waarvan Welgelegen, gebouwd in 1870 naar ontwerp van architect H. Luiking het opvallendst is. Het heeft een in de breedte gebouwd deftig voorhuis in een decoratieve mengstijl met een verhoogde middenpartij met balkon op gietijzeren kolommen. Welgelegen ligt fraai in een bocht van de autoweg om Balk en vormt een deftig front voor het dorp. Aan de andere kant van de weg ligt in de Warren een moderne, in 1996 gebouwde boerderij, naar het model van het gelouterde type van de kop-hals-romp.

In de kern van het dorp staat de kerk met toren op een hoog en met bomen omzoomd kerkhof. De bakstenen toren dateert vermoedelijk al uit de 12de eeuw, maar later is de romp verhoogd en de bakstenen spits – een zeldzaamheid – is er vermoedelijk in 1603 opgezet. In de toren hangen twee door Petrus Overney gegoten klokken uit de tweede helft van de 17de eeuw. De kerk is herbouwd in 1663, volgens het opschrift van de omlijste ingangspartij is dat gebeurd na een storm. Het interieur heeft een 17de-eeuwse kansel en een marmeren grafmonument van Ulbo Aylva Rengers en zijn vrouw. Helemaal in het zuiden werd lange tijd op Maria Hemelvaart, 15 augustus, de Wildemarkt gehouden, een befaamde vee- en paardenmarkt.

Hantumhuizen is een vanuit Hantum ontwikkelde, vrij jonge terpnederzetting die pas in de volle Middeleeuwen gesticht is. De terp is nauwelijks merkbaar omdat deze in 1891 grotendeels is afgegraven en nu ruimte biedt aan een rechthoekig patroon van straten en paden. Er heeft een aantal adellijke woonhuizen in de omgeving gestaan die alle weer zijn verdwenen. Na de oorlog is enige nieuwe bebouwing aan de noordzijde van het dorp gekomen: zelfs enige volkshuisvesting aan de Kamphuisstrjitte. Ten oosten van het dorp staat nu op het omgrachte terrein van Poptastate een monumentale, laat-18de-eeuwse kop-hals-rompboerderij. Tussen kop en hals is een oude stinsmuur gehandhaafd.

De gereformeerde kerk staat aan de Hantumerhoek, een buurtje dat tussen dit dorp Hantum en Hantumeruitburen is gegroeid (zie aldaar). Kerk en toren lijken buiten het dorpsweefsel te staan, ten oosten van de doorgaande weg. De forse, ongelede kerktoren is het oudst. Hij zal rond 1200 zijn verrezen. De toren heeft een overwelfde begane grond en hij draagt een luidklok uit 1616. In de eerste helft van de 13de eeuw is de eenbeukige, aan Sint-Anna gewijde kerk gebouwd. Zij is een van de fraaiste exemplaren in romanogotische stijl van Friesland. Dat is vooral te genieten door de robuuste kraalprofielen die zowel de lisenen, de muurdammen, begeleiden als ook de dagkanten van de rondboogvensters omvatten. Ook de nissen kennen deze omranding en ze zijn bovendien met metselmozaïek gevuld. Omstreeks 1335 zijn de oorspronkelijke gewelven vervangen door twee koepelgewelven met licht spitsbogige schei- en gordelbogen die op pijlers en inwendige muurdammen rusten. Geschilderde gewelfribben en cirkels van siermetselwerk verlenen tezamen aan het interieur een bijzondere sfeer. Een fraaie rococo preekstoel, een klein maar fijn zandstenen epitaaf voor Pybo van Eminga en vrouw in vroege renaissance-vormen, zijn fraaie elementen. De koorpartij is in de 18de eeuw toegevoegd en deze is tijdens de restauratie in 1942 in romano-gotische stijl aangepast, alsof deze er altijd heeft gezeten. Toen zijn meer details in deze zin ‘verbeterd’ waardoor historisch geen volstrekt eerlijk beeld meer wordt gegeven.

Hantumeruitburen is administratief een dorp, maar er heeft zich volstrekt geen komvorming voorgedaan. Er is nooit een kerk geweest en de kinderen waren voor het onderwijs ook aangewezen op omliggende dorpen. Toch werd Hantumeruitburen al in vroegere eeuwen als een zelfstandige gemeenschap aangemerkt. In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1786 staat te lezen: ‘De zogenoemde Hantumer Uitbuuren bestaat uit eene verzameling van verstrooide buurten, met naame Raard, Bierum, Medent, Germerhuizen en Nyenhuis, die te samen genomen 13 stemgerechtigde plaatsen bevatten. Nyenhuis ligt aan de Paezens, en van Medent loopt derwaarts eene uitwatering; doch de overige liggen aan den Rydweg.’ Nijenhuis ligt helemaal in het oosten bij de waterloop de Paesens en tegen de voormalige grietenijgrens aan. Bij Bierum, nu een groep boerderijen aan de zijweg van de Fennewei, staat een van de boerderijen op een huisterp en bij Raad, Raarderterp of Rhoodeterp nabij de in 1853 bepuinde Dokkumerwei staan de boerderijen op huisterpen en daar is nog een radiaal patroon in het landschap te herkennen. Medent (ook Miedend) ligt weer zuidelijker en bestaat uit de twee boerderijen Groot en Klein Medent.

Hantumeruitburen is een archipel van groepen heel kleine agrarische nederzettingen gebleven. Alleen bij de Hantumerhoek, de kruising van wegen tussen Hantum, Hantumhuizen en Bierum, is enige woningbouw tot een buurtje gegroeid. Dit nabij een aan het begin van de 20ste eeuw gebouwde gereformeerde kerk, een traditionele zaalkerk met toren voorzien van een ingesnoerde spits, en een vrij moderne school. Bij de oude boerderijen van Bierum zijn recent een paar moderne woningen gebouwd.

Het terpdorp Firdgum ligt ten noordoosten van Tzummarum en is helemaal op het grote buurdorp georiënteerd. Firdgum ligt op een noordelijker kwelderwal dan die van het buurdorp: een korte wal met ooit een reeks aan kleine huisterpen. Het ligt slechts anderhalve kilometer van de Griene Dyk verwijderd en lag dus voor het inpolderen van het Bildt in de noordoostelijke uithoek van Westergo. In die hoek is de buurt Dijkshoek ontstaan met onder meer een goed bezochte herberg. In de omgeving zijn de hoge landen zeer geschikt voor akkerbouw, maar er wordt ook veeteelt bedreven.

De toren van de in 1794 gesloopte kerk staat op de deels afgegraven terp. De toren dateert waarschijnlijk uit de 13de eeuw en is van kloostermoppen opgetrokken. Tijdens de restauratie van 1921 kreeg hij, naar voorbeeld van een oude tekening, een nieuwe, sierlijke bekroning met een klimmend boogfries.

Het kleine Firdgum, nu bestaand uit twee kleine buurten van woningen en enkele grote boerderijen, kon vroeger bogen op drie staten: Camstra, Jelgersma en Klein Folta. Ze zijn verdwenen en er zijn boerderijen voor in de plaats gekomen. Van Camstrastate zijn nog belangrijke sporen te vinden in een groot boerenbedrijf, dat zowel een melkveehouderij als een akkerbouwbedrijf is. Oorspronkelijk stond hier de state, gesticht in de eerste helft van de 16de eeuw en grotendeels gesloopt in de 18de eeuw. Kelder en opkamer zijn nog deels bewaard in het voorhuis van de boerderij en daar staat een pronkje van een schouw. Op de haardstenen met portretten van keizer Karel V staat het jaartal 1561 en de schouw zelf kan niet van veel later zijn. Deze oudst gedocumenteerde renaissance schouw van Friesland is eenvoudig maar verfijnd: pilasters op basementen aan de zijkanten en een brede kroonlijst met wapenschilden. Die zijn lang onder veel verflagen verstopt geweest, maar bij restauratie kwamen onder kalk- en verflagen perfecte wapens tevoorschijn, links die van Schwartzenberg en Herbelstadt en rechts Walta en Roorda.

Blessum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan ten westen van de Middelzee. Het dorp is door de Blessumervaart naar het noorden ontsloten richting Harlingertrekvaart, nu Van Harinxmakanaal. Over de weg kon en kan het dorp uitsluitend vanuit het oosten over de Blessumerdijk worden bereikt.

In de moderne tijd is de geïsoleerde en dus rustige ligging van het dorp sterker geworden. In het noorden is in 1863 de spoorlijn Leeuwarden- Harlingen gekomen en in het laatste kwart van de 20ste eeuw, oostelijk van het dorp, de Westergoawei met verkeerspleinen.

Bij Blessum hebben twee staten gestaan. Aan de zuidzijde de in de 18de eeuw gesloopte Wissemastate waarvan de stinspoort tot 1809 nog bestond en aan de westzijde de 15de-eeuwse Ringiastate, een state in de vorm van een representatieve boerderij die eveneens werd gesloopt. Op beide stateterreinen zijn nieuwe boerderijen verrezen. Op het terrein van Ringiastate gebeurde dat in 1823. Aan de zijde van de Buorren is een oudere herinnering aan de state bewaard gebleven. Het zijn hekpijlers, ook wel homeipalen genoemd, uit de vroege 18de eeuw. De vierkante pijlers zijn gecanneleerd, gegroefd, en ze dragen gebeeldhouwde vazen in barokvormen. De schilderachtige Buorren hebben een omzoming van leilinden gekend. Ze zijn door andere bomen vervangen, maar rond het kerkhof staan nog wel leilinden.

De aan Maria gewijde kerk dateert grotendeels uit de 14de eeuw. Het is aan de noordmuur met vroeg-gotische spitsboogvensters en het koor met een driezijdige sluiting te zien. De kerk is omstreeks 1500 vernieuwd en toen kwam er een ingangspartij met een omlijsting voorzien van siermetselwerk, gewrongen colonetten en een kleine beeldnis. De zuidelijke gevel is grotendeel vernieuwd en voorzien van grote rondboogvensters. De kloeke toren heeft waarschijnlijk nog een kern uit de 13de of vroege 14de eeuw, maar hij kreeg in 1879 een ommetseling en er werd een ingesnoerde spits op aangebracht. In het interieur vallen de geschilderde draperieën rond het orgelfront op. Het evenwichtige kerkmeubilair dateert uit de 19de eeuw.

Wytgaard is een streekdorp aan de Hegedyk, de oude dijk van de Middelzee. Het is na de Hervorming in de loop van de 17de eeuw geleidelijk tot nederzetting gegroeid, als enclave van mensen uit de omgeving die het oude roomse geloof trouw waren gebleven. Wytgaard was oorspronkelijk een buurschap van Wirdum, het belangrijkste dorp uit het zuidelijk gedeelte van de grietenij Leeuwarderadeel. In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1786 wordt het als volgt beschreven: ‘De buurte Wytgaard, behoorende onder de Parochie van Wirdum, is een aanmerkelyke dubbele regel huizen, gelegen aan den breeden rydweg naar Leeuwarden, weleer de oostelyke zeedyk der Middelzee.’

Deze dubbele buurt aan de weg die in 1827 tot rijksstraatweg werd verbeterd, bestaat nog steeds als kern van het dorp. Dan staat er vanouds nog enige bebouwing aan de Púndyk, de oude weg richting Wirdum.

Even ten noorden van de kruising werd in 1870 een neogotische kerk gebouwd, de Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming, ontworpen door de belangrijkste architect van deze karakteristieke triomfalistische rooms-katholieke stijl: Petrus Cuypers. In de periode van algemene vernieuwing is de monumentale kerk gesloopt (1966). Ten westen van de streek werd een moderne, blokvormige kerk met een torenpiloon neergezet en daar kwam in het Nieuwland rondom het grasplein van de nieuwe kerk woningbouw tot stand. Aan die zijde zijn in de afgelopen tientallen jaren nog enkele nieuwe straten met huizen ontwikkeld. Wytgaard is een streekdorp met een nieuwbouwwijk.

In de onmiddellijke omgeving van het dorp zijn een paar monumentale boerderijen te vinden. Een jonge, een stelp uit 1923, is in een expressionistische art déco-stijl gebouwd tussen de zuidzijde van het dorp en de buurt Baardeburen. Verder wordt het dorp omringd door fraaie boerderijen. Aan de Fopma’s Reed een kop-hals-rompboerderij met een voorhuis uit 1760. Aan de Hegedyk eenzelfde type uit ongeveer 1840 en aan de Brédyk een stelpboerderij uit omstreeks 1830 met een gestukadoord front: Oenemastate. Is Wytgaard oorspronkelijk een buurt van Wirdum, zuidelijk heeft het dorp zelf ook een buurschap: Baardeburen.

Het terpdorp Weidum lag oorspronkelijk terzijde van de Hegedyk. Het dorp was via de Weidumervaart verbonden met de Jaanvaart en daarmee met alle windstreken. Er stonden tot de 19de eeuw een aantal staten in Weidum en in de omgeving. In 1898 is de laatste, Dekemastate, gesloopt.

Weidum bleef wel wat deftig en het was tot 1900 de hoofdplaats van de grietenij en later de gemeente. Weidum was met twee oude paden, die geleidelijk gevarieerd bebouwd zijn geraakt tot straten, verbonden met de Hegedyk, de dijk van de voormalige Middelzee. Ook aan de Hegedyk kwam bebouwing van woningen van meest het notabele type. Tussen de verbindingsstraten bleef een langwerpig kamp onbebouwd, een kenmerkende openheid van het dorp, temeer daar die in de oude kern even westelijker wordt voortgezet met het door gevarieerde huizen omzoomde weidse kaatsveld. Er staan veel brede notabele woningen met middengang, maar er zijn ook eenvoudige huizen te vinden. De oude kerk staat op de terprest als een historisch zetstuk in het verschiet. Aan de westelijke dorpsrand liggen twee monumentale boerderijen: Bumaleen en Papingastate.

Na de oorlog is het dorp aan de noordzijde nabij de Weidumervaart met vooral volkswoningbouw uitgebreid. Later is in het zuidwestelijke kwartier richting Hegedyk nieuwbouw gekomen. Ten noorden van het dorp bij de Wielstersyl is in 1893 de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek De Takomst gesticht. Na sluiting kwam er een exportbedrijf van kaas.

De Johanneskerk wordt tot de fraaiste van de provincie gerekend. De slanke toren van tufsteen moet van omstreeks 1100 dateren. De kerk is in de romano-gotische stijl opgetrokken. De vensters hebben kraalprofielen en tussen de vensters bevinden zich nissen met sierpleisterwerk. In de muren zijn later grotere vensters gebroken en aan het einde van de 15de eeuw zijn de ingangspartijen vernieuwd: de noordelijke werd korfbogig, de zuidelijke werd gedekt door een spitsboog. Bij deze verbouwing zijn de oude stenen gewelven vervangen door een houten tongewelf. De gave inrichting dateert uit de tweede helft van de 17de eeuw.

Raerd is een terpdorp en dat is heel goed te ervaren. De Buorren en het Kleaster, met een goeddeels gesloten bebouwing van gevarieerde woningen liggen, prachtig rond de voet van de hoge kerkterp. De lage woningen met hoge kappen vormen een boeiend ruimtelijk ritme.

Ten westen van de kerk is in 1940 het door architect Piet de Vries ontworpen gemeentehuis van Rauwerderhem gebouwd. Tegenover de zijgevel van dit voormalige gemeentehuis staat het fraaie, 19de-eeuwse, gepleisterde pand van de pastorie dat later dorpscafé werd. Het gebouw is in 2002/’03 gerestaureerd en uitgebreid tot dorpshuis.

De kerk uit 1814 is een eenvoudige zaalkerk van bruine mangaansteen die van buiten de inwendige rijkdom niet prijs geeft. Er is 18deeeuws meubilair te bewonderen. Verder versierde rouwborden en vier rijk bewerkte zerken voor de families Jongema en Eysinga, adel die het in deze grietenij eeuwen voor het zeggen had. De hoge toren heeft een belangrijke silhouetfunctie.

Het dorp ligt dicht bij de oever van de voormalige Middelzee. De Moezel mondde daarin uit. Dat riviertje loopt nu vanaf Grou schilderachtig meanderend door het land om net bij de kern van Raerd dood te lopen. Het dorp ligt bovendien dicht bij het begin (of het einde) van de Slachtedyk, een middeleeuwse binnendijk. De belangrijkste toegangsweg, de Slotsdyk, werd na 1900 een gewilde plaats voor renteniers om hun villa’s te bouwen. Enkele zijn gebouwd in de charmante, ‘stadse’ vernieuwingsstijl.

Ten westen van de Slotsdyk ligt het ‘Raerderbosk’ een door It Fryske Gea beheerd parkgebied met oude bomen. Het is het terrein van Jongemastate, een adellijke woning die in 1515 is verwoest. Het bescheiden buiten dat daar in later tijd stond, is in het begin van de twintigste eeuw gesloopt. De stinspoort uit 1603 vormt nu nog de monumentale toegangspartij. In het bos bloeien in de vroege lente stinsenplanten en er huizen flinke kolonies reigers en roeken.

Het komdorp Easterwierrum ligt op niet al te grote afstand van de belangrijke waterverkeersader de Zwette. Er staat een eenzame toren buiten de dorpskom. Easterwierrum was een terpdorp zonder echte kerkbuurt, maar met wat losse agrarische bebouwing.

Deze Tsjerkebuorren liggen 600 meter ten noorden van het huidige dorp. De terp is afgegraven tot een rond eiland in de groene vlakte en is tegen afkalving beschermd door een keermuur van gele steen. Het kerkhof heeft een dichte boomzoom. De kerk is in 1905 afgebroken en de toren van omstreeks 1200, bleef als waker over de doden achter. De toren is opgetrokken van vooral gele kloostermoppen. Er zitten enige kleine rondboogvensters in en gepaarde rondbogige galmgaten. Hij heeft een met leien gedekte ingesnoerde achtzijdige spits. De kern van Easterwierrum verschoof gedurende de 18de en 19de eeuw in zuidelijke richting naar de Oosterwierumer Oudvaart, de zogenoemde Brêgebuorren die met een opvaart een ontsluiting richting de Zwette heeft. De buurt werd naar een oude state of zathe aanvankelijk ook wel Vogelzang genoemd. Aan het begin van de 18de eeuw was daar al wat bebouwing aanwezig, onder meer op de hoek een herberg en in het noorden ook een roomskatholiek kerkje. De groei kwam pas in de eerste helft van de 19de eeuw. De kern heeft een kruisvormige plattegrond met de Slachtedyk en de vaart als structuurbepalers. In het noordwestelijke kwart ligt een open ruimte. Daar is recent een soort dorpshaven met recreatieve kade geschapen. Nabij het kruispunt is de oudste, meest 19de-eeuwse, gevarieerde bebouwing te vinden.

Aan de noordwestelijke rand staan een decoratief aangepakte pastorie uit 1876 met een aangebouwd catechisatielokaal. Iets teruggelegen ligt de kleine hervormde kerk uit 1911, ontworpen door H. Gros en zoon, bouwkundigen te Leeuwarden. Het eenvoudige kerkje heeft een toren met ingesnoerd naaldspitsje. De roomskatholieke kerk staat aan de andere kant van het dorp. De Sint-Wirokerk is in 1926 gebouwd naar ontwerp van Wolter te Riele in een vriendelijke, neogotische stijl.

Het terpdorp Dearsum ligt aan de zuidoostelijke dijk van de voormalige Middelzee. Het is een oud terpdorp, al is daar weinig van te merken, maar er zijn hier en in de omgeving archeologische vondsten gedaan die dateren van vóór de jaartelling. Nadat de Middelzee was aan- en dichtgeslibd, kwamen flinke stukken ‘nieuwland’ bij het dorp.

De terp van Dearsum en de aan beide zijden bebouwde en door veel groen omzoomde buurt die in vrijwel zuidelijke richting loopt, staat scheef op de oude waterkering. De bebouwing bestaat uit betrekkelijk losse bebouwing van vooral woningen met voortuinen – met op de hoek een brede notabele woning – en een paar kleine boerderijen. Tegenover de kerk en de pastorie is dicht op de straat een aaneengesloten buurtje van huizen gevormd. De pastorie ligt in een ruime tuin, een breed bouwwerk met neoclassicistische karaktertrekken van kort na het midden van de 19de eeuw. Het heeft vleugels en een hoge middenpartij met een diepe toegangsportiek en een frontonvormige bekroning.

Nadat die voormalige middelzeedijk bepuind was tot een rijweg van Sneek naar Leeuwarden, heeft het dorp zich nauwelijks langs die nieuwe verkeersader ontwikkeld. Daar kwam wel de herberg op de hoek. Later werd deze uitspanning café, eetcafé en thans is het een restaurant. Ten zuidwesten van de kruising ligt een buurt van enkele huizen en een stelpboerderij en ten noorden nog enige losse bebouwing. Het dorp is al meer dan een eeuw befaamd om zijn veefokkerij.

De kerk, gewijd aan Sint Pieter, staat op een door hekken en hagen omgeven kerkhof, waar enige bebouwing omheen staat. Het bouwwerk laat romaanse karaktertrekken zien, vooral aan de noordzijde. Het rondgesloten koor is de belangrijkste aanwijzing om de kerk, opgetrokken van gemêleerde rode steen, op omstreeks 1200 te dateren. De zuidmuur heeft vooral gotische kenmerken met brede spitsboogvensters. De slanke, karakteristieke zadeldaktoren staat voor de westgevel en bezit aan alle zijden twee rondbogige galmgaten en op de geveltuiten betrekkelijk hoge pinakels.

Boksum is een terpdorp dat op een oeverwal bij de Middelzee enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. De hoge terp heeft een duidelijke radiale structuur.

In 1869 is de terp aan de noordwestelijke zijde afgegraven, waar nu de Westergoawei langs het dorp scheert. Aan de bebouwde dorpskant is het aanzicht van de terp nog helemaal intact. Voor het overige driekwart is zelfs de ringweg om de zool van de terp over het Blessumerpaed, de Oedsmawei en de Buorren nog aanwezig. Door een afwisseling van gesloten en halfopen bebouwing en zelfs met wat kampjes land, is deze terp met allerlei doorzichtjes goed te beleven. Bovendien helpt de boerderij met de schuur gericht naar de ringweg, om de herinnering aan de gemengde functies op te roepen.

Bij dit dorp heeft in het begin van de Tachtigjarige Oorlog de laatste slag van deze strijd in Friesland plaatsgevonden en is het nodige bloed gevloeid. In 1586 leden de Friese troepen een nederlaag tegen de Spanjaarden. Deze hadden de hoofdstad zo dicht kunnen naderen omdat alle sloten en vaarten bevroren waren. De Spanjaarden hadden na de Slag bij Boksum vrije doortocht naar Leeuwarden, als toen de dooi niet was ingevallen.

Alsof er nooit wat gebeurd is staan meer dan een eeuw oude leilinden om het kerkhof. Daar rijst de Margaretakerk op. De oudste gedeelten van het schip dateren van omstreeks 1100 en zijn van tufsteen gebouwd. In dit muurwerk zitten sporen van romaanse rondboogvensters. Omstreeks 1300 is de kerk met kloostermoppen uitgebreid en van vroeg-gotische spitsboogvensters voorzien. Daarna is de kerk nog enkele malen vernieuwd en kwam er een koor met een vijfzijdige sluiting. De vierkante bakstenen toren met ingesnoerde spits is aanzienlijk jonger: in 1842 stortte de oude zadeldaktoren in en het jaar daarop werd de toren herbouwd waarbij de oude steen weer werd gebruikt. In 1879 is de toren nog eens bekleed, zoals blijkt uit de gedenksteen in de zuidmuur van de toren.

Het terpdorp Boazum ligt tussen de oude Slachtedyk en de spoorlijn uit 1883. Boazum is een middelgroot dorp, compact en sfeervol. Het bezit een mooie collectie woningen van het notabele type en een traditioneel dorpscafé. De woningen staan deels verspreid rond de dorpsterp, maar ook uitgelijnd langs de noordoostelijke uitvalsweg. Dat is de Hegedyk die deels Waltawei is genoemd en waaraan ook de voormalige school en het onlangs verbouwde doleantiekerkje staan. Op de hoek van de Tanialeane staat in een ruime tuin een karakteristieke notabele woning uit 1846.

De Hegedyk lijkt er al eeuwen te liggen, maar de weg is pas in de late 19de eeuw totstandgekomen. De kerk is bijzonder gesitueerd: aan de noordelijke rand van de dorpskern achter een met groen omvat binnenplein dat vanaf de doorgaande weg naast de voormalige dorpsschool is te bereiken door een straatje met aan beide zijden gesloten, schilderachtige bebouwing. Naast de kerk ligt een flinke ‘dorpsdobbe’ en oostelijker bestaat de bebouwing uit vrijstaande huizen en een kop-hals-rompboerderij die hier zonder enig plan lijken te zijn terechtgekomen.

Het kerkgebouw is in de tweede helft van de 12de eeuw in eenvoudige romaanse stijl van tufsteen gebouwd. De bakstenen zadeldaktoren is veel jonger. Hij heeft twee reeksen galmgaten boven elkaar en is dus na de bouw nog een keer verhoogd. Na het onversierde schip met kleine rondboogvensters volgt het sterk inspringend rondgesloten koor. De fascinerende overwelving van de koorsluiting is vooral binnen te beleven: een fraai gedetailleerd koepelgewelf. De bakstenen rondstaafribben worden gesteund door kolonetten van roze zandsteen en zijn levendig, in verschillende kleurige patronen gedecoreerd. De koorvensters worden fraai geflankeerd door (eveneens) kolonetten met ringen van roze zandsteen. Op de gewelfsluiting zit een 13de-eeuwse schildering: de Christusfiguur troont er, omgeven door de vier symbolen van de evangelisten. Christus heeft geen baard: de voorstelling gaat terug naar veel oudere Christusvoorstellingen dan de 13de eeuw. Naast deze zeldzame gewelfschilderingen bezit de kerk een opmerkelijke verzameling vroege renaissance zerken.

Steggerda is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan aan de Binnenweg van Oldemarkt naar Noordwolde, een nederzettingsas waaraan ook Blesdijke, Peperga en Vinkega zijn ontstaan. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 blijkt dat het dorp uit verschillende delen bestaat. Het westen, de Overburen, ligt aan een eigen pad vrij ver ten zuiden van de Binnenweg. In het midden is er flink wat bebouwing bij de kruising van de weg en de vaart – de omstreeks 1608 gegraven Steggerdersloot – naar de Linde en in het oosten ligt ten noorden van de weg een lange strook bebouwing tot bij het dorpsgebied van Vinkega. Bovendien loopt zuidelijker nog de Bovenweg, waar thans slechts enkele fragmenten van over zijn.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘ten Westen van ’t voorige Vinkega aan denzelfden vermaaklyken rydweg, heeft ten Zuiden goede bouwlanden, en ten Noorden naar de Linde toe, eerst eenige bouw- en weilanden, en vervolgens, naby gemelden stroom, hooilanden. De Kerk, zonder toren, staat een weinig ten Noorden vry eenzaam, en ten Westen van dezelve loopt uit de Linde de Steggerder Sloot naar de Veenen; doch dewyl hier geen turf van eenig belang meer gegraaven wordt, is deeze Sloot ook niet meer vaarbaar. Steggerder buuren waardoor de gemelde Kerkweg loopt, ligt aan deeze Sloot, vermaaklyk in ’t geboomte; vindende men nog eene andere buurt, de Overbuuren genaamd, ten Zuiden van den Buitenweg, insgelyks in ’t geboomte.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff blijkt er in 1850 niet veel veranderd. Wel staat in Overburen een rooms-katholiek kerkje, waarvan het kerkhofje uit 1839 er nog is. Ten oosten van de vaart staat de hervormde kerk in het geboomte. Zij dateert van 1739, maar dat is niet te merken omdat zij in 1903 is ommetseld en sterk gewijzigd naar ontwerp van B. Rouwkema. In 1922 kwam aan de Binnenweg naar ontwerp van Wolter te Riele een nieuwe rooms-katholieke kerk: een neogotische kruiskerk met een achtzijdige vieringtoren.

Sonnega is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong aan de Middelweg (thans Sonnegaweg) meteen ten westen van Wolvega. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is het een flink uitgestrekte streek met aan de noordzijde van de weg de bebouwing, enkele percelen bos en bouwlanden. Aan de zuidzijde zijn het allemaal bouwlanden. De wegen en paden zijn met bomen omzoomd. In het midden, bij een kleine knik in de weg, is de kerk gebouwd. Net buiten het dorpsgebied staat een molen nabij de Bovenweg.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘een aangenaam Dorp, ten Westen van Wolvega aan den Middelweg naar Oude Tryne, langs welken de huizen zeer vermaaklyk in ’t geboomte liggen. Weleer was hier ook eene Kerk met een klein spits torentje, doch dezelve is al voor veele jaaren afgebroken; zynde echter de School, ’t Klokhuis met de Klok en ’t Kerkhof nog in weezen. Nader by Wolvega, aan den Buitenweg, was voor deezen ook nog een oud Kerkhof bekend, ’t welk tot Sonnega behoorde; doch reeds voor langen tyd in een bouwkamp is veranderd.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is het oude kerkhof van Sonnega aan de Bovenweg (thans Pieter Stuyvesantweg) aangegeven. De streek is dan behoorlijk dichtbebouwd, maar uitsluitend ten noorden van de weg. De Sonnegaweg is thans voornamelijk aan die zijde met een afwisseling van woningen en boerderijen bebouwd, maar ook aan de overzijde zijn gebouwen gekomen.

In contrast met de lommerrijkheid in het verleden is het nog steeds bestaande, verhoogd liggende kerkhof vrij kaal. De klokkenstoel dateert van omstreeks 1640 en is rond 1920 hersteld. De constructie heeft een helmdak. Er zijn slechts weinig graftekens op het kerkhof te vinden. Wel ligt hier een restant van een zerk voor Anna Lugtiens die in 1640 overleed. De oostelijke flank van het dorp is inmiddels vastgegroeid aan Wolvega en juist aan het zich steeds verder ontwikkelende bedrijvengebied. De ruimtelijke beleving levert zo een groot contrast op.

Scherpenzeel is een streekdorp dat in de Middeleeuwen aan de Padsloot is ontstaan. De eerste vermelding van het dorp is van 1245. Vanaf het zuiden, vanaf Spanga, liep de Padsloot in een boog door de westelijke hoek van Weststellingwerf om ook de dorpen Scherpenzeel, Munnekeburen en een deel van Oldelamer te ontsluiten. Naast de sloot liep een voetpad. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de bebouwing van het streekdorp bij deze sloot aangegeven, terwijl aan de even westelijker gelegen weg, de Grindweg die nu de voornaamste verkeersverbinding vormt, bijna nog geen bebouwing staat.

De Tegenwoordige staat van Friesland wist in 1788 te melden dat Scherpenzeel: ‘even als Spangen, eene Kerk heeft met een spits torentje, en ligt in ’t Noordwesten van gemelde Dorp. De landeryen loopen van de Scheen tot aan de Kuinder, gelyk mede in de zes volgende Dorpen plaats heeft.’ In de 19de eeuw is er in de omgeving veel turf gegraven. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is dat zichtbaar. Ook het begin van de verschuiving van het dorp in westelijke richting naar de Grindweg is te zien. Het dorp bestaat nu uit anderhalve kilometer lange, vrij geconcentreerde lintbebouwing, bebouwing die in noordelijke richting minder gesloten doorgaat.

Iets ten zuiden van het midden staat oost van de weg de georiënteerde, driezijdig gesloten zaalkerk uit 1788, die in 1860 uitgebreid is met een noordelijke dwarsarm. De drieledige, levendig gedetailleerde toren is in 1879 verrezen. De kaarsrechte Grindweg in het dorp kent een vrij gevarieerde bebouwing met wel levendige ‘verstoringen’ van de rooilijn. Daarin vormt de kerk een stedenbouwkundig hoogtepunt.

Bij de afslag van de Pieter Stuyvesantweg naar de zuidelijke entree van het dorp staat de gedenknaald van Pieter Stuyvesant, wiens vader als predikant in Scherpenzeel stond. De beroemde vaderlander is in het oostelijker gelegen dorp Peperga geboren. De gedenknaald bestaat uit een elegante ionische zuil op een hoog basement met op de schacht een portretmedaillon van brons en ter bekroning een veelmastig zeilschip.

Luxwoude is een streekdorp dat zich pas laat vormde. Op de grietenijkaart van Schotanus uit het begin van de 18de eeuw is het een streekje in de uiterste westelijke punt van Opsterland. Het heeft losse bebouwing langs de wegen en paden naar het noorden: de belangrijke weg door de venen richting Gersloot en Heerenveen. Verder de iets oostelijker lopende Hooiweg naar de ‘Luxter Tinie’, die zich veel later zou ontwikkelen tot de Tijnje.

Aan het einde van de 18de eeuw is het nog steeds klein. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde toen: ‘een klein Dorpje .. op de grenzen van Aengwirden, niet verre van Gersloot, waar onder dit Dorpje in ’t Geestelyke behoort. De landen, die tot dit Dorp behooren, loopen voorby Gersloot in een punt ten einde, op de kaart bekend onder den naam van Luxter Horn, en over dezelve loopt, van den Veenster rydweg, een hooiweg naar Luxter Tinie.’

Het dorp heeft nooit een kerk gehad en hoorde al in de 16de eeuw kerkelijk bij Gersloot in de aangrenzende grietenij Aengwirden. Luxwoude lag op de grens van het laagveen en een halve eeuw later was de omgeving van het dorp door de turfwinning dramatisch veranderd. Op de grietenijkaart van Eekhoff van 1848 liggen ten noorden van het dorp onafzienbare plassen als gevolg van laagveenderij, waarbij alleen de twee genoemde wegen gespaard zijn. De plassen lopen tot voorbij de Tijnje, waar de verveningen in volle gang zijn. Door deze verveningen is het kleine dorp, met in het midden van de 18de eeuw nog geen tien inwoners, sterk gegroeid. Aan het begin van de 19de eeuw wonen er meer dan 300 mensen op de smalle stroken land aan weerszijden van de weg. Langs de Hegedyk, die tegenwoordig door het viaduct in de A7 wordt doorbroken, en langs de Lukster Heawei en De Opslach staan de eenvoudige arbeiders- en burgerwoningen, zonder enig accent. Het lukt zelfs de voormalige onderwijzerswoning midden in het dorp nauwelijks.

Lang hoorde de Broek, ook wel de Broekpollen genoemd, onder Akkerwoude. In 1964 is Broeksterwoude zelfstandig geworden. Het is een betrekkelijk jong ontginningsdorp dat is ontstaan op de af- en uitgeveende grond. De vroegste vermelding, op een moment dat het veengebied nog onbewoond was, staat in een oorkonde uit 1453. Dan is sprake van: ‘de wey wr de fean to meckyen ende to halden twischen den Broek ende dae Swetta’, de weg over het veen te maken en te onderhouden tussen de Broek en de Zwette. Dat zijn nu Singel, Schwartzenberglaan en de Goddeloze Singel.

Het dorp Broeksterwoude ligt ten oosten van deze weg en bestaat uit deels compacte maar grotendeels verspreide bebouwing aan wegen en straten in een rechthoekig patroon. De plaggenhutten van de kolonisten zijn sinds het begin van de 20ste eeuw vervangen door uit steen opgetrokken huizen en kleine boerderijen.

Tussen 1917 en 1920 heeft de woningstichting Patrimonium aan de Willemstraat, Patrimoniumweg en Broekpollen woningen en een winkelhuis gebouwd om deze ontwikkeling te stimuleren. De reeks aan de Willemstraat vormt nog een gave nederzetting. De woningen bestaan uit een voorhuis en een aangekapt schuurtje voor het stallen van enig vee of het opslaan van akkerbouwproducten. De woningen staan dan ook op ruime kampen land.

Op de kruising van de Schwartzenberglaan en de Valomstervaart stond het ‘Goddeloze Tolhuis’, kennelijk zo genoemd, omdat het zover van de bewoonde wereld lag. Thans ligt er een nieuwe brug als een verbinding van verschillende fietsroutes. De zuidelijke boerderij ‘It Goddeloas Tolhûs’ is een voorlichtingscentrum van Staatsbosbeheer over de natuurwaarden van de omgeving en vooral van de westelijk gelegen Houtwiel. In het landschap staan twee achtkante poldermolens, de Broekstermolen uit 1876 en de Grote Molen uit 1880. Ten westen van Broeksterwoude staat aan de Singel nabij de waterloop de Lits een van gele steen gebouwde asymmetrisch kubistisch gedenkstuk voor de allereerste dopelingen in Nederland van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

Appelscha is een groot dorp dat als bescheiden agrarische nederzetting op een zandrug nabij de hoogvenen waarschijnlijk al in de 11de eeuw bestond. In de oudste streek stond een aantal boerderijen om een brinkachtige ruimte, de huidige Boerenstreek, die voorheen wel Hoog- Appelscha werd genoemd. Aan weerszijden lagen de akkers, de Oosteres en de Westeres. Bijna twee kilometer westelijker lag de buurt Terwischa – waar de kerk stond – en iets zuidelijker Aekinga.

De kerk van Terwischa is in de 14de of 15de eeuw gebouwd. Het was een flinke laat-gotische zaalkerk met brede spitsboogvensters en steunberen, een driezijdige koorsluiting, maar zonder toren. De kerk was in 1903 zo bouwvallig geworden dat het gebouw toen door een nieuwe kerk is vervangen. Dat is een hoogst ingetogen, rechtgesloten zaalkerk geworden en wederom zonder toren. Op het kerkhof staat een klokkenstoel met een schilddak en een door Johan Bomen gegoten klok uit 1435.

Deze agrarische streken kregen in de loop van de 19de eeuw de naam Oud-Appelscha, omdat toen oostelijker in rap tempo een nieuwe streek van een heel ander karakter groeide. De verveningen vorderden vanuit het noordwesten aan het begin van die eeuw ook het zuidoosten van Ooststellingwerf. Het graven van de kaarsrechte Compagnonsvaart was vanaf Venekoten bij Oosterwolde in 1828 tot voorbij Appelscha gevorderd. Er waren veel wijken (zijkanaaltjes) het veen binnen gegraven.

Aan de noord- en zuidzijde van het kanaal kwamen het 7de of Stokers-Verlaat en het 8ste of Bovenste-Verlaat en bij de 7de sluis werd bovendien in 1818 een brug geslagen. Aan beide zijden van de vaart kwam spoedig woningbouw tot stand volgens strikte, door de heren Compagnons vastgestelde regels. Er werden bouwstroken aangewezen en de stenen huizen moesten minstens 300 gulden kosten. Van 1838 tot 1844 kwamen liefst 63 woningen tot stand en in 1848 bouwden de Compagnons bij het 8ste Verlaat voor zichzelf een groot huis, Augustinusstate, dat als pension in verbouwde vorm nog bestaat. Op de kaart van Ooststellingwerf in de Eekhoff-atlas is te zien dat de bebouwing van dit Nieuw-Appelscha het oude dorp verre overtreft. Er staat dan ook al in het midden van de nieuwe bebouwing en aan de zuidzijde van de vaart, een kerk. Die is in 1869 vervangen door de huidige, een dwarsgeplaatste zaalkerk met grote rondboogvensters en een schilddak met een vooruitspringende middenvleugel waarin de van lijstwerk voorziene toren met ingesnoerde naaldspits is opgenomen. De kerk is ontworpen door F.W. Scheenstra.

De Witte Wijk ligt in het verlengde van de Compagnonsvaart. De Appelschastervaart bracht in 1894 de waterverbinding met de Drentsche Hoofdvaart bij Smilde tot stand. Toen namen de activiteiten van de verveningen spoedig sterk af en werden veel afgeveende terreinen al weer in cultuur gebracht.

Ten zuidwesten van het dorp was in 1880 begonnen met de aanplant van bossen. In 1856 werd de weg langs de Appelschastervaart gelegd. Er kwamen woningen, logementen (Café Diligentia, 1863), scholen (vanaf 1831) en een zuivelfabriek (1894, ten noorden van de vaart). Alles gebeurde aan weerszijden van de vaart en zo ontstond een vaartdorp van ongeveer tweeëneenhalve kilometer lengte en na de knik richting Drenthe volgde nog eens een streek van twee kilometer met veel lossere bebouwing.

Vanaf de jaren twintig werden de bossen en zandverstuivingen ontdekt als oorden voor recreatie en toerisme. In 1922 werd in de bossen een sanatorium gesticht, het latere Beatrixoord en in 1930 kwam Us Blau Hiem tot stand, een jongensinternaat, nu jeugdherberg. Op de Bosberg werd een uitzichttoren opgericht en er kwamen een natuurzwembad (1934) en een openluchttheater. Later werd een pretpark met miniatuurpark en andere recreatieve voorzieningen ontwikkeld.

Voor de oorlog werd langs de vaart en langs de andere wegen en paden gebouwd, de Oosterse Es, de Bosweg en de Drentse Weg. Na de oorlog werd de driehoek tussen de vaart en de Oosterse Es bebouwd. Vanaf de jaren zeventig is het noordwestelijke Steegde-kwartier ontwikkeld. Recent zijn ook woonwijken ten noorden van de vaart in ontwikkeling.

Het terpdorpf Bears ligt ver in het land en was voorheen ontsloten door vooral de Jaanvaart die in een boog door de landerijen loopt. Nu is het dorp vanaf de vroegere Middelzeedijk, de Hegedyk, met twee smalle wegen ontsloten waardoor het dorp een U-vorm heeft gekregen.

Bij de kruising van Hegedyk ligt een eenvoudig buurtje aan weerszijden van de noordelijke arm van de Bearsterdyk. Naar de kern toe staan een paar flinke boerderijen en dan volgt na de bocht een rij veelal vrijstaande, lage huizen die de weg uitsluitend aan de westelijke zijde begeleiden.

Ook bij de andere arm staat enige bebouwing. Op de hoek, bij een zijpad, staat de ‘Ald Skoalle’, de lagere school van 1865 die in 1922 nog eens is verbouwd en nu dienst doet als dorpshuis. Het pad leidt naar de stinspoort van Uniastate. De state is in het midden van de 19de eeuw gesloopt en in 1998 op een eigenzinnige wijze gereconstrueerd. Het was een L-vormig gebouw met een slanke traptoren in de oksel. Het poortgebouw is in 1616 gebouwd van kleine gele steen. De topgevels kregen een rolwerksilhouet en boven de zoldervensters kwamen gimmengaten, gaten voor duiven. De charmante poort stond na de sloop van de state een beetje verloren in het landschap. De contouren van de state zijn onlangs na archeologisch onderzoek op het heringerichte, ruime terrein als stalen staketsel herplaatst, om een indruk te geven van hoe het gebouw er in grote lijnen uit zag.

Een tweede pad, het Tsjerkepaad, leidt naar de kerk op de niet zeer hoge terprest. Het kerkhof is omvat door een gietijzeren hek, een iepenzoom en een grindpad. De toren is in 1858 van kleine gele steen opgetrokken en heeft een ingesnoerde spits. De vroeg-gotische kerk dateert uit de 13de eeuw en kreeg in de 14de eeuw de koorpartij. Het oorspronkelijke muurwerk van gele moppen is nog aan de noordzijde te zien. De fraaie inrichting dateert grotendeels uit de 18de eeuw.

Nes is een dorp met een es-achtig karakter. Het oorspronkelijke centrum lag veel oostelijker dan waar de dorpskom nu ligt. Ruim voorbij de in 1878 door P.J.H. Cuypers ontworpen neogotische rooms-katholieke Sint-Clemenskerk ligt het oude kerkhof met fraaie grafstenen. Daar zijn fundamenten van een vroegmiddeleeuwse, tufstenen kerk en een later exemplaar met een gotisch koor opgegraven.

Nu vormt de losstaande dorpstoren het markante teken van de kern. De van gele steen opgetrokken klokkentoren staat op een kleine verhoging. Hij is in 1664 in opdracht van Valerius Watse Frans van Cammingha en Rixt van Donia gebouwd, destijds de Heer en Vrouwe van Ameland. In 1732 is hij in opdracht van Prins Willem IV, toen Heer van Ameland, verhoogd. Ten oosten van de toren ligt de open groene Torenhoogte. Nog verder oostelijk het Kerkplein met eveneens gevarieerde, fraaie panden. De eenvoudige hervormde kerk dateert van 1734 en werd in 1824 verbouwd. Een ander bescheiden kerkgebouw is de doopsgezinde vermaning uit het midden van de 19de eeuw.

Het karakteristieke Amelandse komdorp is lange tijd het hoofddorp geweest. Het dorp heeft wel een aantal straten en pleinachtige ruimten, maar veel woningen en boerderijen uit de 17de en 18de eeuw lijken zonder plan, spontaan gebouwd te zijn. Het stratenpatroon van de smalle, verharde wegen en stegen loopt onregelmatig, soms warrig tussen de met huizen en boerderijen bebouwde en met hagen of lattenhekken afgegrensde erven door. Het zijn vaak woonhuizen op een langwerpige plattegrond en met een zadeldak. De topgevels zijn gemarkeerd met één of twee friezen en in de top afgewerkt met vlechtingen. Sommige interieurs bezitten nog tegels en bedsteewanden. Een opmerkelijk woonhuis uit 1625 staat aan de Rixt van Doniaweg. Het heeft een zeldzame in- en uitbuigende zg. ojiefgevel die met pinakels een markant silhouet oplevert. De eerste naoorlogse dorpsuitbreiding kwam in het noorden met traditionalistische woningen in een passende karakteristiek van kleinschaligheid. Later zijn buurtjes gevormd in het zuidoosten en noordwesten.

Buren is een streekdorp met een vrij open structuur. Het dorp is niet rijk aan geboomte en het silhouet is bescheiden. In Buren staat slechts een klein aantal hoge gebouwen. Vroeger werd het dorp beschouwd als een buurschap onder Nes. Aan het einde van de 18de eeuw is genoteerd: ‘Even verre ten Oosten van het Kerkhof is eene groote buurt van meer dan zeventig huizen, onder Nes behoorende, en meest door Roomschgezinden bewoond, die te Nes ter Kerke komen. Deeze buurt ligt in eene zeer aangenaame vruchtbaare landouwe, en is omringd van vruchtbaare akkers en bouwlanden.’

Nu is Buren administratief een zelfstandig dorp. De oude school is na 1950 tot hotel De Klok verbouwd en uitgebreid en dat is bij het missen van een kerk nu het middelpunt van Buren. Het oorspronkelijke karakter van deze agrarische buurt is veranderd in een dorp dat gericht is op dienstbaarheid aan recreanten. De wat oudere bebouwing ligt verspreid langs paden en wegen.

Gedurende de 20ste eeuw is de bebouwing verder uitgedijd. Bij de verbreding aan het einde van de Hoofdweg is een plein gevormd dat als kern kan worden ervaren. Aan het begin van de Hoofdweg staat een boerderij waarin het Landbouw- en Juttersmuseum Swartwoude is ondergebracht. Deze behoort tot de karakteristieke Amelander boerderijen die in en bij Buren zijn te vinden. Eén van de gaafste staat aan de Strandweg 33. Het is weliswaar met het bouwjaar 1890 geen oud exemplaar, maar wel geheel volgens de traditie. Het muurwerk is van kleine gele drielingen gemetseld. Karakteristiek is de hoge zij-ingang van de schuur, een zijbaander. Het is een uitgebouwde houten ingang met een zadeldakje waardoor hooiwagens naar binnen kunnen.

Het dorp is na de oorlog aan de noordzijde met woningbouw uitgebreid, eerst aan de Strandweg, later aan de Paasduinweg en de Hazeweg. In 1987 kwamen aan de Paasduinweg en de Meester Oudstraat rijen kloeke, houten woningen naar Zweeds ontwerp tot stand, die in verschillende kleuren ook in Nes en vooral in Hollum zijn gebouwd.

Ballum is een esdorp dat in de volle Middeleeuwen is ontstaan. In de eerste helft van de 15de eeuw is de Jelmerastate er gesticht, in de 16de eeuw uitgebouwd tot de representatieve residentie van de Heren van Ameland, de Cammingha’s. Het stond tot 1829 op een duin ten westen van de begraafplaats, ongeveer op de plaats waar nu het gemeentehuis uit 1972, uitgebreid in 1998, staat. Het was een gebouw van twee vleugels met een hoge belvedèretoren en twee poorttoegangen die met fraai renaissancebeeldhouwwerk waren omvat. Slechts één spoor rest: de enorme, door Vincent Lucas excellent gehouwen grafsteen waarop Wytso van Cammingha (†1552) in wapenrusting in reliëf is geportretteerd. Thans ligt de steen op de vloer van het lijkenhuis; vroeger waarschijnlijk in de slotkapel. De Camminghastraat voert naar het noorden: een brede, door hoge bomen en brede grasstroken omzoomde weg. Na de eenvoudige zaalkerk van de doopsgezinden opent de ruimte zich bij de driesprong naar de Gerrit Kosterweg tot een brinkachtig gebied. Daar staat eerst nog oude bebouwing en vervolgens sluiten straten van de dorpsuitbreiding daarbij aan.

De Camminghastraat sluit zijn perspectief door de dorpstoren die los op de graszoom staat. De ankers geven het jaartal 1755 aan. Hij is toen gebouwd ter vervanging van een klokkenstoel en in 1870 nog eens met twee en een halve meter verhoogd. De keurig in de rooilijn geplaatste zaalkerk uit 1832 van de hervormden past met haar ingetogen karakter in het dorpsbeeld. Dit in tegenstelling tot het interieur, waar een van de fraaiste renaissance preekmeubelen van Friesland is te vinden. De preekstoel is in 1604 met nissen voorzien van schelpmotieven, bloemstukken en evangelieboeken gesneden door Claes Jelles voor de kerk van Harlingen, maar toen die werd vernieuwd, is het meubel in 1771 aangekocht. De bebouwing heeft verder vooral een agrarisch karakter met kleine boerderijen en kenmerkende Amelander huizen met vlechtingen in de geveltoppen, tandlijstjes en friezen en andere sier. Ze vormen gezamenlijk een beeld dat, ondanks de druk van het toerisme, redelijk gaaf is gebleven.

Hollum is een esdorp met buurten dat uit twee delen is ontstaan. In het zuidelijke, jonge, gedeelte is de losse bebouwing vrij regelmatig geplaatst langs twee noord-zuid verlopende lanen, de Ooster- en Burenlaan, die elkaar ontmoeten bij het kerkhof van de dorpskerk. De kerk met haar forse zadeldaktoren is een dominant element zowel in het dorp als de wijde omgeving. De kerk is in laat-middeleeuwse trant hoog opgetrokken en voorzien van zeer grote spitsboogvensters tussen steunberen. De toren is in de 15de eeuw gemetseld van gemêleerd rode baksteen. Op het verhoogde kerkhof, omgeven door bomen, staan grafstenen van onder meer walvisvaarders.

De woonhuizen zijn op vrije erven aan met forse bomen beplante en van grasbermen voorziene lanen gebouwd met hun kenmerkende gele geveltoppen naar de straat. Veel huizen zijn voorzien van 17de en 18de-eeuwse ankerdateringen. De commandeurshuizen bezitten kenmerkende friezen, siermetselwerk rond vensters en deuren en vlechtingen in de geveltoppen, soms met rode accenten in het gele muurwerk. Een groep van deze originele en gereconstrueerde woningen met een kern uit 1751 aan de Herenweg is tot museum ingericht. In die straat staat ook de flinke zaalkerk van de doopsgezinden met een decoratieve voorgevel. Aan de Westerlaan is het gereformeerde kerkje met een dakruitertje te vinden.

Vormt het zuiden van het dorp een gaaf geheel, het oudere noorden heeft de charme van het spontane. Het is er onregelmatig van aanleg en de bebouwing lijkt willekeurig gegroepeerd en vormt bij de herberg, een van de weinige bouwwerken met een verdieping, een plein. Dit Hotel de Zwaan (1764) bevat een pronkkamer met elegante rococoschouw en een voormalige bedsteewand.

Ten noordwesten van het dorp staat de ronde, 48 meter hoge, gietijzeren vuurtoren, een opvallend baken met horizontale rood-witte banden. Hij is in 1880 naar ontwerp van Q. Harder geconstrueerd. Op een iets lager plateau is een U-vormig complex van vier dubbele wachterswoningen in een gepleisterde neoclassicistische uitdossing. De voornaamste dorpsuitbreidingen hebben eerst aan de noordlater aan de oostzijde plaatsgevonden.

West-Terschelling is een komdorp dat in de 13de eeuw is ontstaan op de plek waar later de vuurtoren Brandaris werd gebouwd. Het is sinds lange tijd het hoofddorp van het eiland, al hadden de vroegst bekende machthebbers, de Popma’s, hun stins helemaal aan de andere zijde van het eiland gebouwd.

Het dorp ontwikkelde zich voorspoedig door visserij, scheepvaart en loodswezen, mogelijk dankzij de gunstige ligging aan een natuurlijke baai en het economisch sterke achterland. Terschelling kwam dan ook onder Hollandse invloed te staan. In 1666 is het welvarende dorp door de Engelsen platgebrand. De wederopbouw volgde in de jaren 1666/’73. Er werd tussen het Seinpaalduin en de baai een dichtbebouwde dorpskom aan een fijn net van straten en stegen gevormd. Deze ovale dorpskom is tot en met de 19de en vroege 20ste eeuw volgebouwd. Aan de Burgemeester Eschauzierstraat is in 1909 en 1915 een maatschappelijk belangrijk en architectonisch schilderachtig complex van enkele tientallen sociale woningen gebouwd.

Het hoogtepunt van West-Terschelling, de Brandaris, is zo precies in het brandpunt van het dorp terechtgekomen. Deze forse en hoge toren heeft de brand doorstaan. De eerste vuurbaak is al in 1323 op Terschelling gebouwd. In 1593/’94 is de grote toren in opdracht van de Staten van Holland gebouwd. Volksetymologie heeft de toren waarschijnlijk zijn naam bezorgd. Er is geen bewijs dat de legendarische Ierse reizende monnik Sint- Brandaan er iets mee heeft te maken. De toren is in 1834/’35 ingrijpend verbouwd en ommetseld en heeft een lichthuis met koepel en draailicht gekregen. Achter de toren ligt een kleine begraafplaats met een aantal schippersgraven.

Tijdens de laatste wereldoorlog heeft de Duitse bezetter op het Seinpaalduin reeksen bunkers gebouwd, de Marineflankbatterie Terschelling- West. Ze zijn deels gesloopt, deels ondergestoven en voor een deel spoedig na de oorlog verbouwd tot vakantiewoningen. Na deze oorlog is het dorp in noordelijke en noordoostelijke richting uitgebreid. Het gemeentebestuur van Terschelling was in het dichte weefsel van het dorp lang bedroevend gehuisvest. Nadat er voor de oorlog al plannen voor een nieuw gemeentehuis waren gemaakt, kon het in 1954 door architect G.A. Heldoorn uit Leeuwarden aan de oostflank van het dorp ontworpen gebouw pas worden gerealiseerd. Een gemeentehuis op een mooie plek in een dennenbosje aan de oostflank van het dorp. Er werd gebruik gemaakt van het geaccidenteerde terrein door een winkelhaakvormige split-level structuur te ontwerpen, die in de op de ambachtelijke bouwtraditie gestoelde stijl van de Delftse School vorm kreeg. Binnen afzienbare tijd zal in de nabijheid een nieuw gemeentehuis worden gebouwd.

De wederopbouw in de tweede helft van de 17de eeuw heeft een reeks typisch eilander woningen opgeleverd. Daarvan is een aantal gaaf de eeuwen doorgekomen. Ze worden met hun sierlijke trap- of topgevels voorzien van rode accenten in het gele muurwerk, vlechtingen, friezen en metselmozaïek rond de vensters gewoonlijk commandeurswoningen genoemd. Soms hebben deze en andere woningen voor de eilanden en iets minder voor de kuststreek van het vaste land kenmerkende natuurstenen stoeppalen uit het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw. Met rolwerk en Vlaamse wortels bezitten ze de rijpe renaissance vormgeving die de beeldhouwateliers van de vaste wal beheersten. Ook deze stoeppalen hebben de brand overleefd.

De hervormde kerk in de Westerbuurstraat is een eenvoudige zaalkerk met een rechte koorsluiting en een dakruiter. Zij is in 1663 gebouwd en kwam goeddeels onbeschadigd uit de brand van een paar jaar later. Het gebouw is omstreeks 1900 gepleisterd en in de jaren dertig helemaal ommetseld. Ook de doopsgezinde kerk uit 1850 is een eenvoudige zaalkerk. Zij heeft twee gebrandschilderde ramen in vernieuwingsstijl. Nabij de haven heeft het toeristenbedrijf definitief andere activiteiten van scheepvaart en visserij verdrongen. Omstreeks 1875 is een havengebouw gesticht met neoclassicistische elementen en ook de schippersvereniging ‘Het Wakend Oog’ bouwde er in een mengstijl met neorenaissance aspecten een karakteristiek (voormalig) wachtlokaal. Het reddingsboothuis uit 1904 is in een levendige chaletstijl gebouwd nabij de opslag van de kleurige zeebakens.

Oosterend is een agrarisch streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een duinvoet en op de rand van de zuidelijk gelegen polders. Het is lang beschouwd als een buurschap bij het westelijk gelegen Hoorn waar het voor de voorzieningen ook op was gericht. Oosterend heeft nooit een kerk gehad en evenmin andere bijzondere functies, zoals een school, gehuisvest. Wel was in de 14de eeuw nabij dit dorp op een stinswier de Popmastins gebouwd. Het gebouw is in de 16de eeuw al weer gesloopt, maar de stinswier ligt nog steeds ten zuiden van het dorp in de landerijen.

Het streekdorp bestaat uit verspreide bebouwing van boerderijen en woningen langs enkele wegen en paden waarvan de Hoofdweg pas laat werd verhard. Ten oosten van het dorp staat aan deze weg nabij de Dwarsdijk een gedenksteen die vertelt dat de verharding van de weg in de volle lengte van het bewoonde deel van het eiland in 1910 is voltooid. De steen bevat ornamenten in de vernieuwingsstijl, ontworpen door J.M. Krijger.

Aan de westelijke entree van het dorp staat een vrij jonge – begin 20ste-eeuwse – boerderij van het slak-type met een vriendelijk oranjerood pannendak. Ten noorden van de Hoofdweg staat op nummer 21 een kop-rompboerderij waarvan de jaarankers vertellen dat hij in 1879 is gebouwd. De hoge schuur bezit aan de zijkant een karakteristiek ‘schúntsje’, een houten uitbouw met een zadelkapje. Langs deze boerderij leidt de Lykwei naar de oude weg vlak onder de duinvoet. Op de hoek staat in de lengte van de duinweg een buiten bedrijf gestelde stelpboerderij. De voorgevel vertoont een gave indeling en uit het rechter schuurdak steekt een schúntsje. Ook aan de achterzijde is het een interessante boerderij. Naast de ‘millem’- deur staat een opmerkelijke aangebouwde schoorsteen, die met een zeemansterm het kombuis wordt genoemd. De boerderij nummer 31 uit 1978 heeft een schúntsje.

Op de Boschplaat ligt bij de Stuifdijk een bunker die een restant is van de in 1943 door de Duitse bezetter aangelegde ‘Marineflankbatterie Terschelling Ost’.

Midsland is een streekdorp dat is ontstaan op een oude strandwal. Ten zuiden van het huidige dorp werd aan de Hoofdstraat in de 10de eeuw al een houten kerkje van Stryp gesticht, dat later in steen is vervangen. Maar ook noordelijker, op de huidige plaats van de kerk, is in de 14de of 15de eeuw een kerk gesticht. In de omgeving van het dorp ontstonden nog andere buurschappen: Baaiduinen, Kinnum, Kaart en meer westelijk Hee.

Rondom de kerk van Midsland heeft, in tegenstelling tot de andere Terschellinger dorpen, komvorming met een vrij dichte bebouwing plaatsgevonden. Over een slenk werd de Westerdam aangelegd waardoor Stryp aan Midsland vast kon groeien. De Stryper kerk werd in 1569 verwoest, maar het kerkhof is tot het einde van de 19de eeuw in gebruik gebleven. De grafheuvel die meters boven de omgeving uitrijst, raakte in verval. Er staan de voor de eilanden en de kuststreek kenmerkende natuurstenen grafpalen uit het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw die met rolwerk en Vlaamse wortels de rijpe renaissance vormgeving bezitten die de beeldhouwateliers van de vaste wal zo goed beheersten. Het Stryper kerkhof is opgeknapt en nu zijn nog zo’n twintig van deze grafpalen te bewonderen.

Nadat de oude kerk van Midsland in 1880 werd afgebroken, is het jaar daarna een kruiskerk in decoratieve mengstijl naar ontwerp van M. Daalder uit Den Helder gebouwd. Op de zuidbeuk kwam een forse lantaarn met een achtzijdige spits. De niet al te degelijk gebouwde kerk is verschillende malen hersteld en op details gewijzigd. Inwendig heeft zij een gestukadoord kruisgewelf, twee galerijen en een orgelbalkon met een orgel uit de bouwtijd.

Aan de Heereweg staat het voormalige diaconiehuis uit omstreeks 1880. Aan de Oosterburen staat het van neoclassicistische elementen voorziene Polderhuis (1872) waar de bestuurders van de ingepolderde landerijen (grieën) bijeenkwamen om hun belangen te bespreken. In het dorp zijn verschillende 17deeeuwse woningen met tuitgevels met vlechtingen te vinden.

Hoorn is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een oude strandwal. Op dezelfde wal ontwikkelde zich de agrarische streek Lies. De Dorpsstraat raakte aanvankelijk vooral aan de zijde van de polder, de zuidzijde bebouwd. Vanaf het einde van de 19de eeuw kwam ook aan de overzijde bebouwing.

Ten noorden van de streek staat de dorpskerk, verreweg het oudste gebouw van het eiland. Het aan Sint-Johannes gewijde romaanse kerkje zal in het laatste kwart van de 12de eeuw tot stand zijn gekomen. Zij is in de volgende eeuwen herhaaldelijk vergroot en veranderd. Omstreeks 1270 kwam het koor tot stand en enkele tientallen jaren later werd ook het schip vernieuwd. Daarvan is de noordmuur vrij gaaf de eeuwen doorgekomen. Het schip kreeg koepelgewelven die in het begin van de 15de eeuw weer zijn verwijderd. Aan het begin van de 16de eeuw zijn in de zuidgevel gotische vensters aangebracht en kwam er een fraai omkaderde ingangspartij in dezelfde stijl. Omstreeks 1330 werd een hoge toren voor de kerk gebouwd die ook diende als baken voor de scheepvaart. In 1848 is de bouwvallig geworden toren ongeveer gehalveerd en voorzien van een tentdakje. In 1875 werd het kapje vervangen door een ingesnoerde naaldspits. De kerk werd in 1903 uitwendig bepleisterd, maar bij de grondige restauratie van 1963/’69 is de pleisterlaag weer verwijderd. De wanden aan de binnenzijde zijn eveneens als schoon werk behandeld. De kerk is door allerlei sporen een boeiend verhaal in steen. Het interieur bevat fraai meubilair, waartussen vooral de beschilderde en van spreuken voorziene avondmaalstafel uit het begin van de 17de eeuw opvalt.

Aan de Dorpsstraat staat de in 1907 gebouwde kloeke pastorie. Ernaast staat een boerderij met voorhuis en vrij lage schuur die aan de zijkant dan ook van een ‘schúntsje’ is voorzien. Hoorn kent nog een aantal boerderijen uit het laatste kwart van de 19de eeuw. Lies heeft nog enkele karakteristieke eilander boerderijen zoals nummer 42 uit 1721 en nummer 13 uit 1738.

Formerum is een agrarisch streekdorp dat zich op een strandwal tussen Midsland en Hoorn in de 17de eeuw heeft ontwikkeld. Het bestaat uit verspreide bebouwing van boerderijen en woningen. Ten westen is aan de zijde van Midsland op eenzelfde wijze de buurschap Landerum ontstaan. In het dorp, zelf lang beschouwd als een buurschap, heeft nooit een kerk gestaan. Het dorpsgezicht wordt gedomineerd door een korenmolen. De molen was in 1838 op de Dellewal in West gebouwd maar is in 1876 naar Formerum overgebracht. De bedrijfswaardige molen heeft allang een horecabestemming. Het is een achtkante houten stellingmolen, gedekt met riet, en op een gepotdekselde houten onderbouw. Het wiekenkruis heeft een vlucht van twintig meter.

In Formerum en omgeving is een aantal boerderijen van het eilander type te vinden. De meeste zijn niet helemaal gaaf meer, maar de oorspronkelijke indeling is meestal nog wel af te leiden. Het heel eigen type van de Terschellinger boerderij is een variant op de langhuisboerderij. Met het woongedeelte en de schuur met stallen en hooivakken onder een doorlopende, ongedeelde kap. Het woongedeelte, het ‘foarein’, bestond oorspronkelijk uit een voorkamer en een binnenkamer met bedsteden. Daarachter volgde de schuur met stalruimte die aan de zijkant voor de dwarsreed is geopend met een houten uitbouw, een zogenoemd ‘schúntsje’ waar de hooiwagens door konden.

Een van de best bewaarde boerderijen van dit type is in Formerum Zuid het ‘Spylske Huus’ uit 1759, zo genoemd omdat de naald van het dak door verzakkingen wat bochten vertoont. Het voorhuis heeft een topgevel versierd met vlechtingen en siermetselwerk. De boerderij is allang niet meer als boerenbedrijf in gebruik en inwendig is voor de woonfunctie veel aangepast. De ligging, de sterke hoofdvorm en de fijne detaillering maken deze gerestaureerde boerderij tot een getuigenis van het agrarische verleden van de polders van het eiland. Aan het Zuid van Formerum en in Landerum staan meer vrij gave 19de-eeuwse boerderijen, waarvan enkele voor de recreatie zijn ingericht.

Hoorn is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een oude strandwal. Op dezelfde wal ontwikkelde zich de agrarische streek Lies. De Dorpsstraat raakte aanvankelijk vooral aan de zijde van de polder, de zuidzijde bebouwd. Vanaf het einde van de 19de eeuw kwam ook aan de overzijde bebouwing.

Ten noorden van de streek staat de dorpskerk, verreweg het oudste gebouw van het eiland. Het aan Sint-Johannes gewijde romaanse kerkje zal in het laatste kwart van de 12de eeuw tot stand zijn gekomen. Zij is in de volgende eeuwen herhaaldelijk vergroot en veranderd. Omstreeks 1270 kwam het koor tot stand en enkele tientallen jaren later werd ook het schip vernieuwd. Daarvan is de noordmuur vrij gaaf de eeuwen doorgekomen. Het schip kreeg koepelgewelven die in het begin van de 15de eeuw weer zijn verwijderd. Aan het begin van de 16de eeuw zijn in de zuidgevel gotische vensters aangebracht en kwam er een fraai omkaderde ingangspartij in dezelfde stijl. Omstreeks 1330 werd een hoge toren voor de kerk gebouwd die ook diende als baken voor de scheepvaart. In 1848 is de bouwvallig geworden toren ongeveer gehalveerd en voorzien van een tentdakje. In 1875 werd het kapje vervangen door een ingesnoerde naaldspits. De kerk werd in 1903 uitwendig bepleisterd, maar bij de grondige restauratie van 1963/’69 is de pleisterlaag weer verwijderd. De wanden aan de binnenzijde zijn eveneens als schoon werk behandeld. De kerk is door allerlei sporen een boeiend verhaal in steen. Het interieur bevat fraai meubilair, waartussen vooral de beschilderde en van spreuken voorziene avondmaalstafel uit het begin van de 17de eeuw opvalt.

Aan de Dorpsstraat staat de in 1907 gebouwde kloeke pastorie. Ernaast staat een boerderij met voorhuis en vrij lage schuur die aan de zijkant dan ook van een ‘schúntsje’ is voorzien. Hoorn kent nog een aantal boerderijen uit het laatste kwart van de 19de eeuw. Lies heeft nog enkele karakteristieke eilander boerderijen zoals nummer 42 uit 1721 en nummer 13 uit 1738.

Formerum is een agrarisch streekdorp dat zich op een strandwal tussen Midsland en Hoorn in de 17de eeuw heeft ontwikkeld. Het bestaat uit verspreide bebouwing van boerderijen en woningen. Ten westen is aan de zijde van Midsland op eenzelfde wijze de buurschap Landerum ontstaan. In het dorp, zelf lang beschouwd als een buurschap, heeft nooit een kerk gestaan. Het dorpsgezicht wordt gedomineerd door een korenmolen. De molen was in 1838 op de Dellewal in West gebouwd maar is in 1876 naar Formerum overgebracht. De bedrijfswaardige molen heeft allang een horecabestemming. Het is een achtkante houten stellingmolen, gedekt met riet, en op een gepotdekselde houten onderbouw. Het wiekenkruis heeft een vlucht van twintig meter.

In Formerum en omgeving is een aantal boerderijen van het eilander type te vinden. De meeste zijn niet helemaal gaaf meer, maar de oorspronkelijke indeling is meestal nog wel af te leiden. Het heel eigen type van de Terschellinger boerderij is een variant op de langhuisboerderij. Met het woongedeelte en de schuur met stallen en hooivakken onder een doorlopende, ongedeelde kap. Het woongedeelte, het ‘foarein’, bestond oorspronkelijk uit een voorkamer en een binnenkamer met bedsteden. Daarachter volgde de schuur met stalruimte die aan de zijkant voor de dwarsreed is geopend met een houten uitbouw, een zogenoemd ‘schúntsje’ waar de hooiwagens door konden.

Een van de best bewaarde boerderijen van dit type is in Formerum Zuid het ‘Spylske Huus’ uit 1759, zo genoemd omdat de naald van het dak door verzakkingen wat bochten vertoont. Het voorhuis heeft een topgevel versierd met vlechtingen en siermetselwerk. De boerderij is allang niet meer als boerenbedrijf in gebruik en inwendig is voor de woonfunctie veel aangepast. De ligging, de sterke hoofdvorm en de fijne detaillering maken deze gerestaureerde boerderij tot een getuigenis van het agrarische verleden van de polders van het eiland. Aan het Zuid van Formerum en in Landerum staan meer vrij gave 19de-eeuwse boerderijen, waarvan enkele voor de recreatie zijn ingericht.

Oost-Vlieland is na de ondergang van het oorspronkelijk grotere West-Vlieland in het midden van de 18de eeuw het enige dorp van het eiland. Het is een streekdorp dat in de 12de eeuw is ontstaan. De brede, door flink geboomte omzoomde en ongeveer een kilometer lange Dorpsstraat heeft aan weerszijden gesloten bebouwing die slechts door stegen en gloppen, wordt onderbroken. De meeste bebouwing kent slechts één volledige bouwlaag en vertoont veel variatie, zowel in functie en architectonische uitdossing als in de leeftijd van de gebouwen: van de 17de tot de 20ste eeuw.

Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog woonden nog geen 500 mensen op het eiland en in de periode daarvoor is weinig gebouwd. Vanaf de tweede helft van de jaren vijftig zijn ten noorden van het oude dorpslint lange rijen sociale woningen aan onder meer de Nieuwstraat en Middenweg gebouwd en ook daarna breidde het dorp zich nog uit, meest in noordoostelijke richting van het bos tot en met de recente uitbreiding aan het Vorkduin.

De hervormde kerk is in 1605 van gele steentjes gebouwd ter vervanging van een oude kapel. In 1647 zijn er dwarspanden toegevoegd, waardoor het een kruiskerk werd. Het interieur bezit bijzonder meubilair. De kerk vormt met kerkhof en aan de andere zijde het diaconiehuis een schilderachtig ensemble. Het diaconiehuis uit 1641 is een lang pand met opvallend hoge kap met een smal uitgemetseld middendeel. Het heeft bijzondere interieuronderdelen. Op de hoek van het kerkplein staat het voormalige raadhuis met een merkwaardig klokkentorentje. De oorsprong is al van 1598, maar het is in 1855 herbouwd. Ertegenover kwam in 1998 het nieuwe raadhuis tot stand.

Helemaal aan de andere zijde van het dorp staat vlakbij de haven het in 1877 naar ontwerp van C.H. Peters gebouwde voormalige postkantoor. Middenin de Dorpsstraat vraagt een breed, gepleisterd pand met een onregelmatige indeling de aandacht. Dit Tromphuis is thans museum en heeft in het verleden onder meer als onderkomen van de Admiraliteit van Amsterdam en het Noorderkwartier dienst gedaan.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |