Hallum - dorp in Friesland
Hallum
Hallum is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug is ontstaan. In de 11de eeuw is de zeedijk die ten noorden van de Ferwerderadeelster dorpen werd opgeworpen op de terp aangesloten. De Hallumer terp kwam daarbij geheel binnendijks te liggen. Die raakte aanvankelijk om het kerkhof vooral bebouwd aan de zuidwestzijde met de Hegebuorren en de Lytse Buorren en aan de noordzijde met de Grutte Streek en omgeving. Het waren enkele van de vele oude radiale paden.
Aan de noordwestzijde kwam binnen de dijk in de 13de eeuw Offingastate op een weids erf tot stand, dat toen waarschijnlijk de ringweg aan die zijde al verstoorde. De state is in 1738 gesloopt en liet lang een onbebouwd terrein achter. Voor het overige is ondanks de latere compacte bebouwing de ringweg nog duidelijk aanwezig, aan de noordoostzijde heet hij zelfs Rondweg. Aan de zuidzijde lag Goslingastate net buiten de ringweg en verder van het dorp aan de oostzijde Sytjemastate.
Het dorp werd ontsloten door de Hallumer Meer die na de verbetering en het leggen van een jaagpad sinds 1648 ook wel de Hallumer Trekvaart werd genoemd. Deze vaart vormde met een haakse bocht de haven tegen de westelijke flank van het dorp. De vaart koerste vervolgens in zuidwestelijke richting om na een paar honderd meter opnieuw een haakse bocht naar het zuidoosten te maken om kaarsrecht door het land te lopen en bij Bartlehiem in de Ee uit te monden. Vanaf de 17de eeuw kwam er dan ook bebouwing aan de zuidwestelijke zijde van het dorp.
De nijverheid heeft met grote bedrijven voor banket en beschuit en eerder bedrijven in metaalwaren in en bij dit dorp sporen nagelaten. Aan de Mounebuorren staat beschuitfabriek ‘De Volharding’ uit ongeveer 1915 met een notabele directeurswoning uit het einde van de 19de eeuw. De industrie is na de oorlog grotendeels verplaatst naar de Doniaweg die in westelijke richting naar Hallumerhoek voert en daar een aanzienlijke wissel op het landschap trekt. Een ander gevolg is dat voor, maar vooral na de oorlog relatief veel volkswoningbouw tot stand is gekomen. De dorpsuitbreidingen hebben op een vrij zorgvuldige wijze voornamelijk aan de zuidoostelijke en iets minder aan de zuidwestelijke zijde plaatsgevonden.
De dorpskerk aan de oostelijke zijde van een van de fraaiste kerkhoven van Friesland was oorspronkelijk waarschijnlijk gewijd aan Sint Martinus. Zij is een eenbeukige kerk uit het einde van de 13de eeuw met vijfzijdig gesloten koor, twee lagere, dwars geplaatste aanbouwen, waarvan de noordelijke met een tentdak en een spitsje. De toren van drie geledingen kreeg een ingesnoerde spits. De oudste sporen zijn twee tufstenen muurfragmenten uit omstreeks 1100 in de noordelijke aanbouw. Er zijn restanten van een klimmend boogfries zichtbaar. Het schip met romaniserend boogfries kwam eind 13de eeuw tot stand. De vensteromlijstingen kregen kraalprofielen en lopen als nissen naar beneden toe door. Met de bouw van het schip is mogelijk ook de zuidelijke aanbouw tot stand gekomen. De ouderdom van het 14de-eeuwse koor is vooral zichtbaar aan de noordzijde. In 1865 is de rest vernieuwd. De huidige toren is herbouwd in 1805/’06: de oude toren was een jaar eerder ingestort. Het ruime, maar zeer volle kerkhof is voorzien van een verzorgd, in 1876 door Jacob Douma ontworpen gietijzeren hekwerk. Aan de noordrand staat het kerkelijke lokaal uit 1912 met elementen in de vernieuwingsstijl.
De doopsgezinde kerk aan de Offingaweg is een eenvoudige zaalkerk uit 1875 en de gereformeerde kerk is in 1912 prominent op een hoek aan de ringweg, de Langebuorren, gebouwd naar ontwerp van Tjeerd Kuipers. Ten westen van Ferwert heeft het befaamde in 1163 gestichte klooster Mariëngaarde gestaan. Het is meteen na de Hervorming in 1580 opgeheven en de gebouwen zijn gesloopt. Op het terrein aan de rand van het Monnikenbildt en ten zuiden van de Hallumerhoek – waar aan de Mariëngaarderweg meer grote boerderijen liggen – staat nu een kop-hals-rompboerderij uit omstreeks 1840 met een lang voorhuis.
Colofon
Uitgeverij: NoordBoek - Auteur: Peter Karstkarel