In de kloosterkapel van Jannum was gisteren een verhalenavond. Door de hele provincie Friesland werden verhalen verteld maar mijn interesse ging vooral uit naar Jannum. Daar staat namelijk de meest sfeervolle kloosterkapel van Friesland en daar wordt het verhaal van Gerben en Ybeltsje vertelt. (zie ook blog: Brug Sibrandahûs – liefdeslot of liefdesslot)

Deze keer wordt het vervolg verteld. Het is steenkoud in het kerkje. Ongeveer 10 mensen zijn aanwezig bij deze voorstelling maar er volgen op dezelfde avond nog een paar voorstellingen. Er staan houten stoeltjes klaar in een kring om een klein kolenvuur. Om en om zie je bij de toehoorders pufjes adem in wolkjes condenseren en oplossen in de kou. Gelukkig zijn er dekens voor over de benen en na afloop een kloosterlikeur.

Aan het hoofd van de kring zit een dame gehuld in een dik vest en stola, haar in een knotje. Dikke rood geblokte deken over de benen. Achter in de kapel wordt accordeon gespeeld. Een Iers deuntje, want in de aderen van de speler zit Iers bloed.

Het geheel doet me denken aan de verjaardagen van Beppe Moarrewâld een halve eeuw geleden. Ze woonde in een wâldhûske aan de Molenweg in Murmerwoude. Ze zat dan op een hoge stoel met leuningen prominent als stamoudste aan het hoofd van het gezelschap te glunderen. Haar in een knot. Ze had het hoogste woord. Vertelde verhalen en zong ook nog wel eens een versje. Omke Pieter de groenteboer van Ikkerwâld speelde op de accordeon. Rood haar maar geen Iers bloed voor zover ik weet. Beerenburg en likeur op een rood tafelkleed.

Ik heb gisteravond een tijdreis gemaakt en volgens mij was ik niet de enige.

Je hebt twee soorten mensen. Mensen die ervan houden om op de bonnefooi een gebied of stad te verkennen en mensen die graag gebruik maken van een kaart. De eerste categorie mensen neemt op de koop toe dat ze mogelijk een attractie missen. De tweede categorie mensen accepteert dat ze zich constant moeten afvragen "zitten we nog op de route?". Ik behoor tot de eerste categorie.

In de buurt van Earnewâld ligt het natuurgebied de Alde Feanen. Het is een 4500 hectare groot laagveenmoeras. Het is één van de twintig Nationale Parken in Nederland. Een klein onderdeel ervan is "It Wikelslân". Hier zijn kris-kras twee wandelroutes uitgezet, een van 3 en een van 5 kilometer. Een uitgebreid netwerk van routebordjes getuigt ervan. Geschikt waterdicht schoeisel is een must.

Ik was er gisteren, het was heerlijk fris Novemberweer. Hoewel er redelijk wat auto's stonden bij de ingang van het gebied voelde het niet druk in het gebied. Zo nu en dan passeer je een paar medewandelaars. Highlights zijn de uitkijktoren en twee vogelkijkhutten. Je kunt ze bijna niet missen.

Wat opvalt is dat wandelaars stoppen bij bordjes of aandacht hebben voor hun Smartphone. "We moeten hier linksaf" hoor ik een oudere meneer zeggen tegen een oudere dame. Het stel volgt digitale instructies. Een ander stel dames geeft aan dat ze de bordjes negeren omdat het er gewoonweg teveel zijn. Een verliefd stel loopt aan de hand van een Smartphone voorovergebogen voorbij.

Een oude verweerde houten handwijzer met "Kuierpaad" staat aan het begin van de wandeling. Soortgelijke handwijzers staan bij de twee vogelkijkhutten. Er is een tijd geweest dat mensen hier genoeg aan hadden. Want om eerlijk te zijn, zo groot is het Wikelslân nu ook weer niet. De ingang is notabene ook nog eens de uitgang. Ik ben benieuwd of de oude verweerde handwijzers nog verder aan hun lot worden overgelaten en te zijner tijd opgeruimd in het belang van de vooruitgang.

In Zuidoost-Friesland vind je de Delleboersterheide. Onderdeel van een welhaast 1000 hectare groot natuurgebied onder beheer van It Fryske Gea. De Delleboersterheide leent zich perfect voor een zondagmiddagwandeling. Gisteren was mijn eerste bezoek.

Het was mooi zonnig najaarsweer. Hier en daar geen wolkje aan de lucht. Het parkeerterrein stond vol met auto's maar het gebied blijkt groot genoeg om bijna  niemand tegen te komen. Toevallig treffen we een vrijwilliger van It Fryske Gea, compleet met laarzen en verrekijker. Hij kent het gebied als zijn broekzak want heeft er zijn hele leven bij gewoond.

Hij heeft wetenschappers en natuurvorsers uit Wageningen zien komen en gaan, al dan niet met uit te zetten dassen en andere soorten levende have. Daarnaast groot materieel, vooral in de jaren tachtig in opdracht van onder andere gemeente en waterschap. Het had hier naar het schijnt nog veel mooier kunnen zijn. De waterhuishouding is in de jaren tachtig grondig aangetast. Hoogtes en dieptes met de grond gelijk gemaakt. Door het gebied loopt nog steeds de oorspronkelijke beek de Tsjonger maar deze wordt eigenlijk niet meer gevoed zoals voorheen. De huidige Tsjonger loopt kaarsrecht langs het gebied.

Als restant zijn een paar prachtige poelen achtergebleven. De Catspoele staat bekend als walhalla voor Libellen. Je zou er in het Libelleseizoen veertig soorten moeten kunnen ontdekken. Het informatiebord spreekt ook van de Witsnuitlibelle maar deze is al een hele tijd niet meer gespot.

Daarnaast is er een tweede langgerekte en ondiepe poel. We hebben geluk want prompt verschijnen tientallen pony's om te drinken. Het is een prachtig gezicht. Er drijft iets in het water. Het heeft iets weg van een krokodil. Even waan je je als deelnemer aan een safari in een ver en exotisch wildpark. Niets is minder waar. Je bent gewoon op de Delleboersterheide in Zuidoost-Friesland.

Nu we langzaam de donkere en koude dagen achter ons laten en de zon zich steeds vaker laat zien, wordt het ook een stuk aangenamer om weer plaats te nemen in de tuin. We kunnen ons weer bezig houden met het snoeien en zaaien van planten, onkruid wieden, maaien en afwerken van het gazon en het reinigen van het terras. Hoe je tuin er ook uit ziet, of dat groot of klein is, veel of weinig groen, iedereen heeft van tijd tot tijd nieuwe spullen nodig.  Een echte toevoeging voor in je tuin

En waar kan je al die spullen nou het beste waren? Wat dacht je van een tuinhuis! Tegenwoordig hoef je niet meer de deur uit om op zoek te gaan naar het perfecte huisje voor in de tuin. Gelukkig kunnen we tuinhuisjes online kopen. Een paar van de vele voordelen is dat je meteen het volledige aanbod ziet en kunt filteren op wat jij echt leuk vindt. 

Een tuinhuis is een ware toevoeging voor in je tuin. Het maakt niet uit of je nu een kleine of grote tuin hebt. Het kan voor zoveel verschillende doeleinden worden gebruikt. De een gebruikt hem als extra opbergruimte. Zo blijft de tuin mooi opgeruimd en bovendien blijven de spullen ook droog. Dit is vooral handig als je weinig ruimte hebt. 

De ander tovert een tuinhuis om tot een extra kamer. Zo worden ze gebruikt als logeerkamer, kantoor of speelkamer voor kinderen. Je kunt het zo gek niet bedenken of het bestaat al.  Heerlijk tafelen in de zon

Nu het overdag langzaam langer licht wordt en de temperatuur ook stijgt, is het heerlijk om in de tuin plaats te nemen. En bij een stel fijne stoelen hoort uiteraard ook de juiste tafel. Of dit nu een grote rechthoekige tafel is of een kleine ronde, ook hier geldt, voor iedere tuin is er een passende oplossing. Denk vooral goed na waar je de tafel voor wilt gebruiken en hoeveel ruimte je hebt. En waar je nu ook woont in Nederland, je kan met één druk op de knop een tuintafel in-Friesland of Zeeland kopen.

Ben jij dus nog op zoek naar nieuwe spullen voor in je tuin? Vergeet dan niet om ook online rond te kijken. Een groot aanbod aan tuinartikelen zijn maar een paar klikken van je verwijderd.

Wanneer je net je eerste auto hebt kan het moeilijk zijn om een autoverzekering te kiezen. Er zijn namelijk enorm veel verzekeringen waar je uit kan kiezen. Toch willen meeste mensen een goedkope autoverzekering, zodat ze geld over hebben. Het afsluiten van je autoverzekering is echter niet iets dat je zomaar even snel zou moeten doen. Het is belangrijk rekening te houden met wat je nodig hebt en waar je voor wilt betalen. In dit artikel kijken we naar hoe een autoverzekering in elkaar zit, zodat jij de beste keuze kan maken tijdens het afsluiten van je autoverzekering!

Wat beïnvloedt een autoverzekering?

Een autoverzekering wordt door enorm veel factoren beïnvloed. Dit zie je voornamelijk aan het maandelijkse bedrag dat je betaald. 

Allereerst wordt er gekeken naar je leeftijd. Ben je jonger dan vijfentwintig jaar of ben je beginnend bestuurder? Dan zal je autoverzekering duurder zijn dan iemand die vijftig is en 30 jaar rijervaring heeft. Hoe komt dit? Dit heeft te maken met je ervaring. Hoe meer ervaring je hebt hoe lager je maandelijkse bedrag is.

Verder bouw je ook schadevrije jaren op als je rijdt. Heb je bijvoorbeeld al twintig jaar geen ongeluk gehad? Dan zal je maandbedrag lager zijn dan iemand die elk jaar schade rijdt. Je autoverzekering vergoedt namelijk je schade en hoe vaker je schade moet melden, hoe hoger je termijnbedrag wordt.

Je verzekeraar neemt ook in acht waar je woont. In dichtbevolkte gebieden zal het bijvoorbeeld veel duurder zijn om een auto te nemen. Dit komt, omdat er meer kans is op schade dan in dunbevolkte gebieden. Woon je dus in een klein dorpje in Friesland? Dan zal je maandbedrag veel lager zijn dan bijvoorbeeld wanneer je woont aan de grachten van Amsterdam.

Soort autoverzekering

Nu je een beetje weet wat beslist hoe duur je autoverzekering wordt kan je kijken naar het soort autoverzekeringen. Er worden bij elke verzekeraar twee tot drie verzekeringen aangeboden. Dit is de WA verzekering, de WA plus verzekering en de all-risk verzekering. Een WA verzekering is voor elke auto in Nederland verplicht. Het is te vergelijken met een basis pakket. Voor een WA plus verzekering kan je dus verwachten dat dit bestaat uit het basis pakket met extra toevoegingen. Ten slotte, is een all-risk verzekering een autoverzekering waar je verzekerd bent voor alle schade die er aan je auto ontstaat of aan een andere auto ontstaat die jij met jouw auto hebt veroorzaakt.

In Joure is het iedere derde donderdag in september Jouster Merke. Tenminste, als er niets tussenkomt zoals de Coronabeperkingen in 2021. Het is moeilijk voor te stellen dat de Jouster jaarmarkt gisteren dus voor de meer dan vijfhondervijftigste keer georganiseerd is. Bijna dertig jaar na de eerste Jouster Merke voer Columbus naar het westen op zoek naar Amerika. 

Joure zal op dat moment niet veel meer zijn gewest dan wat huizen en winkeltjes op een zandrug. Deze zandrug bepaalt de Noordwest-Zuidoost oriëntatie van Joure. De huidige kilometerlange Midstraat volgt deze lijn perfect. Sterker nog, het historische hart van Joure lag tussen het voormalige dorp Westermeer, de Jouster toer en het Tolhuis. Alledrie hebben ze de eeuwen doorstaan. De eerste is een eeuwenoude toren die teruggaat tot de Middeleeuwen en in verband wordt gebracht met tempeliers. De tweede ook imposant maar veel minder oud. Je mag ervan uitgaan dat de eerste Jouster merkes zich rond deze torens zich hebben  afgespeeld.

Tijdens de Merke had iedereen, ongeacht rang of stand een vrije dag. Het moet er wild aan toe zijn gegaan. Er zal een markt zijn geweest met vee en lokale producten, kaas, worst, gerookte paling, middeltjes en elixers. Daarnaast vermaak in allerlei soorten en maten. muziek, toneel, een draaiend rad, een kop van jut. Spelende kinderen met hoepels en tollen. Om nog maar te zwijgen van de genuttigde alcoholische dranken.

Als je goed oplet vind je veel hiervan terug tussen het geweld van de moderne tijd zoals t-shirts, zonnebrillen, knoflookpersen, wonderdoekjes, -sponzen en -zemen, en voetzalf die belooft je van je vermoeide voeten af te helpen.

Je ziet de paardenmarkt, een palingroker, lokale slagers met droge worst en spek, een klompenmaker, een draaiend rad, een trekharmonica. Pompoenen, oliebollen en poffertjes, een kunstenaar, een groenteboer. 

Maar toch, er ontbreekt iets belangrijks tijdens de 2022 editie van de Jouster Merke. Ieder jaar staat steevast tegenover het Tolhuis bij de Tolhuisbrug de kop van Jut. Deze keer niet. Ik vraag me af waarom. Hij moet er tenslotte honderden keren hebben gestaan. Tijd voor actie, zodat ook de kop van Jut er weer bij is op de derde donderdag in september 2023.

Alle elf Friese steden hebben in 2018 een stadsfontein gekregen in het kader van Leeuwarden Culturele hoofdstad. Elf stadsfonteinen ontworpen door evenzovele internationale kunstenaars van naam en faam. De fonteinen staan er inmiddels dus al meer dan vier jaar.

Hoewel er in 2018 best wel wat gemor is geweest over de kosten, de te kiezen locatie en, in geval van de Dokkumer IJsfontein, de opwekking van de benodigde energie, zijn de fonteinen uiteindelijk opgenomen in het hart van menig Fries. Ze horen nu net zo bij de Friese steden als de Oldehove bij Leeuwarden, De Waterpoort bij Sneek, het planetarium bij Franeker en de Broerekerk bij Bolsward.

Ik kom tot deze conclusie omdat ik regelmatig de Love-fontein in Leeuwarden bezoek. Twee metershoge gezichten die elkaar aanstaren en bij windstil weer gehuld zijn in kunstmatige mistvlagen. Ik kom hier niet zozeer vanwege de fontein zelf maar als vaste “pleisterplaats” tijdens een fietstochtje. De fontein in Leeuwarden staat voor het treinstation midden in een mooi onderhouden gazon met rondom bankjes van beton en hout. Het is er altijd gezellig druk. Halers en brengers rijden af en aan en niet alleen voor treinreizigers. Ook rijinstructeurs gebruiken het plein om lesrijders op te pikken en weer af te leveren.

Het is opvallend hoeveel mensen van de fontein een foto van maken, een selfie of zelfs een vlog. Zoveel “media-aandacht” voor een fontein maakt nieuwsgierig. Bij navraag blijkt dat zowel toeristen als inwoners van Friesland bezig zijn met een persoonlijke elffonteinentocht. Ze bezoeken ze stuk voor stuk per fiets, auto of motor, maken foto’s voor een eigen verzameling en kiezen een persoonlijke favoriet.

Nu nog een stempelkaart.

Veenklooster is een streekdorp met in het midden een brinkachtige ruimte. De nederzetting heeft nooit een kerk gehad, maar de ontwikkeling hangt wel samen met een kloosterstichting. Het is ontstaan bij een kruising van wegen van en naar Kollum, Oudwoude, Kollumerzwaag en Twijzel.

In de 11de of 12de eeuw is het gebied in cultuur gebracht. In de 13de eeuw stichtten de premonstratenzers er vanuit Dokkum het vrouwenklooster De Olijfberg, waarvan de eerste vermelding in 1287 bekend is en waarvan het grondbezit dankzij legaten groeide tot ongeveer 245 ha. Het klooster is in 1579 verlaten en in 1644 kwamen de restanten van de gebouwen en de landerijen in het bezit van de familie Van Fogelsangh. Zij stichtte op de kloosterterreinen een state die nog steeds het middelpunt van de nederzetting is. De monumentale, neoclassicistische boerderijen, de personeelsonderkomens in chaletstijl en het statige ‘Lyts Slot’ die bij de state horen, staan rond en ten (noord)oosten van de state. Ten westen daarvan ontwikkelde zich een kleinschalige bebouwing rond de brinkruimte en langs de wegen naar Kollumerzwaag en Twijzel. In de bebouwing zijn vriendelijke huisjes en woudboerderijtjes uit voornamelijk de 19de eeuw en een herberg die tot een grote en drukke dancing is uitgebouwd.

Fogelsanghstate is een landhuis dat in het midden van de 17de eeuw is gebouwd, omstreeks 1734 met een beuk vergroot en aan het einde van de 18de eeuw van een nieuwe gevel met pilasters is voorzien. Met het oog op een koninklijk bezoek is de state in 1873 verhoogd en gepleisterd. Het landhuis heeft een museumfunctie. Eromheen en erachter ligt een van de uitgestrektste parken van Friesland. In de 18de eeuw had het een barokaanleg. Lucas Roodbaard heeft er in de eerste helft van de 19de eeuw in verschillende fasen een landschapspark van gemaakt met afwisselend parkachtig en bosachtig karakter. Er zijn allerlei verrassingen te vinden: driewegbruggetje, ijskelder, kluizenarij, een zeer hoge heuvel met grote theekoepel bij een ruim hertenkamp. Vooral de vijverpartij is fascinerend.

Ysbrechtum is een komdorp met mogelijk een terpverleden. Het kerkhof ligt namelijk vrij hoog. Het dorp ligt dichtbij Sneek, met welke stad het in 1844 een verbindingsweg kreeg, de met puin verharde weg van Sneek naar Bolsward. Tussen Ysbrechtum en Tjalhuizum kwam een tolhuis dat er nog altijd staat. Tjalhuizum is oorspronkelijk een terpdorp en is tegenwoordig een agrarische nederzetting van een paar boerderijen en een kerkhof met een toren uit 1871. Voordat de weg naar Sneek er kwam was Ysbrechtum via de Franekervaart naar het waterwegennet van Friesland ontsloten.

De kom van het dorp is gevormd aan weerszijden van de Epemawei, bij de afslag van de weg naar Scharnegoutum, de Kleasterwei. De kronieken spreken van een nette buurt en een door bomen omzoomde lommerrijke entree van het dorp. De entree vanuit Sneek is breed en omzoomd door een buurt, maar veel allure is er niet meer. De nette buurt is gebleven want de Epemawei is vooral aan de noordzijde omzoomd door een reeks notabele woningen, de brede middengangwoningen, die voor de tweede helft van de 19de eeuw zo kenmerkend zijn voor de Friese dorpen van enige betekenis.

Hoewel de kerk op het hoge en met een ijzeren hek van de weg afgegrensde kerkhof aan het einde van de 18de eeuw met lof wordt genoemd, wordt zij in 1865 vervangen door het huidige, ontworpen door de Sneker stadsarchitect Meinse Molenaar. Het is een gebouw in een mengstijl dat uit een ruime kerkzaal met grote rondboogvensters en een aanzienlijk lager en smaller aangebouwd koor bestaat. De toren heeft een naaldspits. Een praalgraf uit 1696 van de bewoners van Epemastate siert de kerk.

Epemastate is gelegen in een ruim park met bos en is eeuwenlang de residentie geweest van adellijke families. De state dateert uit de eerste helft van de 17de eeuw en is vaak verbouwd: laatstelijk ingrijpend aan het einde van de 19de eeuw. Een poortgebouw met woonverdieping markeert de oprijlaan.

Op het moment van schrijven loopt in Friesland het Tsjerkepaad evenement. Ieder jaar in de maanden juli tot september openen honderden monumentale kerken in Friesland hun deuren voor toeristen en belangstellenden.

Omdat ik in de buurt ben loop ik even binnen bij de kerken in Ysbrechtum en Folsgeare. Deze dorpen liggen noordwestelijk van Sneek aan weerskanten van de A7. Het is bijzonder hoe deze kerken ten opzichte van elkaar verschillen. De kerk in Ysbrechtum is rijk versierd met rouwborden en wat dies meer zij en in de kerk is Folsgeare staat soberheid voorop. In Ysbrechtum staat Epemastate, dat verklaart het een en ander.

Door de soberheid van de kerk in Folsgeare ga je daar wat meer op zoek naar details. Ik zie prachtige eeuwenoude statenbijbels, een vaas met plastic Hedera. Deze staat in de vensterbank en baadt in het zonlicht dat door het venster naar binnen valt. Ik zie bodemvondsten zoals potscherven een flesjes die op een tafel zijn uitgestald. Ik lees in gouden letters "Zingt Godes Eer" als ondertitel van het orgel en ik zie vier fluwelen collectepongen aan een stok die strak tegen de muur in het gelid staan. Ze dateren uit 1825 staat op een kaartje! Deze "pongen" brengen me direct terug naar mijn jeugd. Hoe vaak heb ik geld gegooid in soortgelijke pongen, of net gedaan alsof.

Op de pongen van Folsgeare ontbreken de D's en K's die er in mijn geboortedorp in gouddraad op geborduurd waren. Ze stonden voor kerkvoogdij en diaconie. Dat weet ik nu. Toen wist ik dat niet en waren ze voor gewoon het kwartje en het dubbeltje.

Abbega is een terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan. Het was over water goed ontsloten: de Abbegasteropvaart verbond het dorp met de Bolswarder Zeilvaart. Over land was het niet goed te bereiken. Na de dijkbouw kwam Abbega ten noorden van de Hemdijk te liggen. De grietenijkaart in de Schotanus-atlas (1716) laat geen enkele weg of pad zien. Wel is zichtbaar dat er buiten de kleine kerkbuurt een aantal buurten en staten in het buitengebied van het dorp liggen, ook ten noorden van de Wymerts of Bolswardervaart.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland (1788) wordt dat bevestigd: ‘een dorp van middelbaaren omtrek …. Hetzelve ligt ten Westen van Oosthem en nader aan den Hemdyk. De kerk deezes Dorps pronkt insgelyks met een fraai Orgel. Weleer had men hier verscheiden Adelyke Staten, met naame Attema, Sytinga, en Bonninga in het buurtje de Morra, naar ’t welk ook een watertje ten Noorden des dorps, waardoor de Bolswerdervaart naar de Nieuwezyl loopt, den naam van Morra- of Morwieltje draagt. In de buurt, die niet groot is, en de Abbegaster-Ryge genaamd wordt, lagen oudtyds Wigmana en Heeringa, en in de Oosterbuuren, Bangama.’ De Abbegasterrige en Oosterburen zijn ook op de kaart in de Eekhoff-atlas (1851) ten noorden van de vaart aangegeven. Bij de buurt Abbegasterketting ligt een ‘draai’ over de vaart.

De kern van de kerk, oorspronkelijk gewijd aan Sint-Gertrudis, is nog middeleeuws, maar het gebouw met een driezijdige sluiting is in 1809 helemaal ommetseld. De toren werd waarschijnlijk toen voorzien van de houten bovenbouw. In de toren hangt een klok die in 1647 door Jacob Noteman is gegoten.

De doorgaande weg loopt nu strak om de zuidwestelijke flank van het dorp. De kerkbuurt aan de andere zijden bezit een gevarieerde bebouwing, waarin de voormalige school, de schoolmeesterswoning of pastorie en burgeren arbeiderswoningen elkaar afwisselen. Ten noorden van de oude kern zijn de nieuwe school en recent een uitbreidingswijk ten westen van de opvaart tot stand gekomen.

Folsgare is een terpdorp dat is ontstaan in de Middeleeuwen. Het dorp heeft lang slechts een kleine kerkbuurt gehouden. Langs de Tsjaerddyk die naar Nijland leidde, stond al vroeg een flinke reeks boerenbedrijven. Ten zuiden van het dorp lag eveneens een groep boerderijen, maar die waren niet op het dorp gericht. De Folsgarer Opvaart bood een ontsluiting in zuidelijke richting om via de Oude Rijn verbinding te hebben met de Wymerts of Bolswardervaart aan de ene en met de Geeuw tussen Sneek en IJlst aan de andere kant. Met dit waterwegenstelsel waren de zuidelijke boerderijen, elk met een eigen opvaart, eveneens ontsloten. Op de kaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is dat aangegeven.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 niet veel: ‘een Dorp van middelbaaren omtrek en landeryen, doch gering van buurt: hetzelve bevat 20 stemdraagende plaatsen, en ligt in den hoek van gemelden Tjaarddyk, tusschen Nieuwland en Sneek. Weleer lag hier de State Walma. In 1498 werd hier de kerk met den toren afgebrand door de Soldaaten, die de Vetkooper Tjerk Walta had in ’t land gebragt; ook kwamen daarby twee huislieden om, die op den toren gevlugt waren.’

De middeleeuwse kerk is in 1875 door de huidige zaalkerk met driezijdige koorsluiting vervangen, maar de zadeldaktoren is mogelijk nog 13de-eeuws. De meeste oude dorpsbebouwing is te vinden aan de Tsjaerddyk. Het dorp is na de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk uitgebreid, eerst met een oostelijk kwartier, later met een wijk aan de zuidzijde. In de landerijen rond Folsgare staan grote, soms monumentale boerderijen.

Ten noorden van Folsgare ligt Tjalhuizum (Fr.: Tsjalhuzum), een buurschap van enkele boerderijen en een toren op een terp. Het heeft een verleden als middeleeuws terpdorp. De kerk is in 1823 afgebroken, maar de toren werd in 1871 nog geheel vernieuwd, een toren van drie geledingen en een ingesnoerde spits. Tussen Folsgare en Tjalhuizum is in het midden van de jaren vijftig het verzetsmonument van Wymbritseradiel opgericht: een wakkere haan op een hoge piloon.

Feanwâldsterwal is een prachtig klein dorpje zuidwestelijk van Feanwâlden. De schoonheid van het dorp wordt vooral gekenmerkt door de smalle vaart die naast de hoofdstraat van het dorp "De Wâl" loopt. De aanliggende woningen hebben allemaal een eigen bruggetje.

Waar "De Wâl" overgaat in "It Oare Ein" ligt de kern van het dorp gemarkeerd door een fraaie brug en hotel en eetcafé 't Dûke Lûk. Hier kun je bootjes en kano's huren en dat is niet onlogisch. Feanwâldsterwal ligt namelijk aan de rand van een van de mooiste aaneengesloten kleine natuurgebieden in Friesland, It Butenfjild, De Looden Hel en De Houtwiel. Het laatste natuurgebied is de laatste jaren naar een hoger niveau getild vanwege de aanleg van de Centrale As (N356), de voor het gebied enigszins "oversized" maar o zo gewaardeerde autoweg tussen Nijega en Dokkum. Bij het dorp De Falom is notabene een "luxe" flyover gebouwd zodat flora en fauna ongestoord  kan doorgroeien en doorlopen tot aan het dorp De Westereen.

De aaneengesloten natuurgebieden verklappen het ontstaan van Feanwâldsterwal. Het zijn laagveengebieden en Feanwâldsterwal dankt haar bestaan aan de ontginning van dit laagveen. Al in de 15e eeuw werd dit ontgonnen door de Schiere Monniken afkomstig van de Schierstins in buurdorp Feanwâlden, behorende bij het klooster Claerkamp in Rinsumageest. In latere tijden werd dit zware werk op meer industriële schaal voortgezet door doorgewinterde veenarbeiders uit Giethoorn die naar de Friese veenkolonie kwamen. Zij wisten wel raad met het laagveen en lieten een duidelijk stempel achter op het gebied, én het dorp. Daarom wordt Feanwâldsterwal nu ook wel het "Giethoorn van Friesland" genoemd.

Beide dorpen hebben trouwens nog iets opmerkelijks gemeen, de verdwenen melkfabrieken. In beide dorpen zijn ze ten prooi gevallen aan het toerisme zou je kunnen zeggen. Die van Giethoorn is gesloopt of onherkenbaar tussen restaurants en bootverhuurders. Die van Feanwâldsterwal, genaamd Zuivelfabriek Freia, is steen voor steen afgebroken en opnieuw opgebouwd in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem. Ik zie het als de verloren zoon van Feanwâldsterwal, gelet op de naam Freia zou je wellicht van dochter moeten spreken maar dat onderscheid laat ik aan de lezer.

Het dorp Eastermar ligt ten noorden van Drachten in een prachtig gebied te midden van twee, voor het gebied bijzondere waterpartijen, het Bergumermeer en De Leien. Deze relatief kleine en ondiepe meren zijn grotendeels ontstaan door veenafgravingen en afkalving. Het gebied draagt met trots het predicaat “Nationaal Landschap De Noardlike Fryske Wâlden” (De Noordelijke Friese Wouden).

Toch zal een bezoeker die van de meren heeft genoten zich wellicht afvragen, waar zijn de wouden gebleven? Inderdaad, wouden in de zin van uitgestrekte bossen vind je er niet. In de plaats daarvan vind je een eeuwenoud coulisselandschap. Dit wordt gevormd door talloze boom- en houtwallen die kleinschalige boerenpercelen van elkaar scheiden. Hier en daar kijk je dwars door een aantal van deze boom- en houtwallen heen, de dieptewerking is subliem. Tussen deze coulissen zie je telkens weer een andere voorstelling. Akkerland, graanvelden, weilanden met koeien, paarden, schapen, of misschien wel het mooist, een wisselend kleurenpalet van veldbloemen. De analogie met coulissen en voorstellingen in een theater kan bijna niet treffender.

De boom- en houtwallen worden met regelmaat teruggesnoeid en groeien in enkele jaren daarna weer terug. Aan de oudste exemplaren zie je dit onderhoud terug in decenniaoude grillige stronken en stobben. Ruilverkaveling is aan het gebied voorbijgegaan en dat is maar goed ook. De hout- en boomwallen zijn onaangetast en volgen de oorspronkelijke zandpaden die dorpen als Eastermar, Sumar, Harkema en Drogeham aan elkaar verbonden en nog steeds verbinden. De gemeente heeft zich erbij neergelegd en doet het onderhoud met zorg, verharding is uitgesloten. 

Het enige dat in het historische beeld ontbreekt zijn de karresporen die er ooit in grote hoeveelheden moeten hebben gelegen. Ook verdwenen zijn de talloze plaggenhutten die er moeten hebben gestaan. Het is moeilijk voor te stellen maar tot voor slechts honderd jaar geleden werden plaggenhutten in het gebied gebouwd om in te wonen, ook met grote gezinnen. De bijzondere  geschiedenis van de plaggenhut wordt verteld in Themapark de Spitkeet in Harkema, een aanrader.

Ik heb er een middag doorgebracht en kom snel terug want "Theater" Nationaal landschap de Noardlike Fryske Wâlden is 7 dagen per week open en de entree is ook nog eens helemaal gratis!

In Gaasterland heb je aan de IJsselmeerkust een aantal plekken waar je een optimaal uitzicht hebt over het IJsselmeer. Ik denk aan het Mirnserklif bij Mirns, het Oudemirdumerklif bij Oudemirdum en het meest beroemde, het Reaklif bij Warns. Hier vochten de Friezen een legendarische strijd tegen de Hollanders in 1345.

Je vraagt je af waarom je juist hier het mooiste uitzicht hebt over het IJsselmeer. Volgens mij komt dat doordat je bij helder weer nog net de overkant kunt zien. Je ziet de kerktoren van Enkhuizen duidelijk aan de horizon temidden vaag trillende silhouetten van windturbines, bomen en bebouwing. Daarnaast heb je als je naar links kijkt uitzicht op windturbines die de dijk van de Noordoostpolder en Flevopolder aangeven, helemaal tot aan de Maximacentrale bij Lelystad. Aan de rechterkant zie je de windturbines die het einde van de Afsluitdijk markeren, de Afsluitdijk begint wat mij betreft in Friesland maar wellicht zag de geestelijk vader Cornelis Lely dat anders.

Dit panorama heb je vooral omdat het klif je net voldoende meters boven het waterpeil van het IJsselmeer uittilt. Hierdoor kun je over de kromming van de aarde en dus het IJsselmeer heen kijken.

Als je de tijd neemt ga je bijna automatisch mijmeren over wat er allemaal nog meer achter de horizon schuil gaat en achter de toren van Enkhuizen. En juist op dat moment raak je in gesprek met een toevallige voorbijganger. Hij vertelt dat tijdens de tweede wereldoorlog V2’s werden gelanceerd vanuit de bossen van Rijs, bestemming Londen. Deze bossen bevinden zich in Mirns recht achter je.  Veel V2's zouden dienst hebben geweigerd en in het IJsselmeer zijn geplonst.

Ik heb het nagezocht op de kaart. Ze moeten rechts van de Enkhuizer toren zijn gevlogen onderweg naar de Britse hoofdstad. Mijn bezoekjes aan het IJsselmeerpanorama krijgen vanaf nu een extra dimensie.

Beetsterzwaag ligt tussen Heerenveen en Drachten, pal naast de A7 naar Groningen. Het ligt in een bosrijk gebied. Het is er goed wonen, zeker voor welgestelden die zich een bosperceel kunnen veroorloven. In het buurdorp Olterterp woonde tot voor kort onze meest geliefde acteur Rutger Hauer (1944-2019). Daar staat ook het vijfsterrenhotel Lauswolt met golfbaan.

Maar terug naar Beetsterzwaag. Ik ben van de generatie die "Kopstukken" (1947) moest lezen voor school. Dit is een boekje geschreven door Godfried Bomans (1913-1971). In de jaren zestig en begin zeventig was hij een graag geziene gast op de nationale radio en televisie. Niet alleen als erudiet literair schijver maar ook vanwege zijn onnavolgbare humor.

In het boekje schrijft hij over Beetsterzwaag. Hij is er op bezoek en wordt getroffen door de lokale interesse in literatuur. De Gijsbrecht van Aemstel van Joost van den Vondel om precies te zijn. In mijn herinnering schetst hij een sfeer waarin het hele dorp tijdens een "Vondelweek" meedoet aan het eren van dit taaie stuk vaderlandse literatuur. Het ligt op de toonbank bij de slager en de bakker en Beetsterzwagers lezen enthousiast voor uit het werk.

Dit is het beeld dat ik heb overgehouden van Beetsterzwaag. Ik was er van de week toevallig en werd prompt bevestigd in dit beeld. De snackbar heeft bibliotheekbehang en in de Hoofdstraat staat een schattig houten mini-biebje waar je gratis boeken kunt lenen.

Kopstukken ontbreekt in de bescheiden collectie. Ik zal het erin leggen. Mijn bescheiden bijdrage aan het literaire imago van Beetsterzwaag. Leen het gerust!

Ik woon in Joure en dat ligt midden in het Friese Merengebied. Vanuit Joure kun je een paar leuke korte vaarroutes doen per sloep. De leukste vind ik persoonlijk de route die gaat via Broek, Goiïngaryp, de Goiïngarypsterpuollen, de Gudzekop en de Jentsjemar naar Langweer en dan weer via de Langweerder Wielen terug naar Joure. Als je rustig vaart doe je er zo'n twee uurtjes over.

Het huisje op het Jentsjemar intrigeert me. Het blijkt, na enig zoekwerk, eigendom van de vereniging Jentjemeer. De vereniging heeft een eenvoudige website waar je kunt lezen dat het eilandje niet te huur is. Helaas, maar misschien maar goed ook, want er zou direct een ellenlange wachtlijst ontstaan. Wie wil er tenslotte niet slapen op een dergelijk "onbewoond" eiland.

Er staat in grote zwarte letters "In bliere moarn" te lezen op de gepotdekselde gevel van het huisje. Dit betekent "een blije morgen". Dit kun je zowel in het Fries als in het Nederlands op twee manieren uitleggen. "Moarn" betekent zowel ochtend als morgen, in de zin van "de volgende dag".

Beide passen perfect. Als je na een goede nachtrust op het eilandje zou genieten van een verse kop koffie met croissant terwijl je staart over het kalme water naar een opgaande zon, dan denk ik dat je daar zeker blij van wordt. Als je na een verblijf bent onthaast en nieuwe energie hebt opgedaan voor de komende dagen en weken, dan past de tweede uitleg.

Maar, genoeg gemijmerd en gefantaseerd over de tekst op de gevel, het is niet te huur. We moeten het doen met het uitzicht.

Daar kun je ieder uur van de dag blij van worden, toch?

Makkum wordt wel de twaalfde stad van Friesland genoemd. Helaas heeft het echter de stadstatus nooit formeel ontvangen. (Hieronder meer hierover). Maar Makkum heeft niet geleden onder het niet hebben van een stadstatus. Het lag strategisch aan de Zuiderzee, nu het IJsselmeer, en heeft deze positie ruimschoots benut. Makkum heeft zich tot een belangrijke havenplaats ontwikkeld. Tegenwoordig veelvuldig gebruikt als thuishaven voor schepen van de Bruine vloot.

Makkumer aardewerk is ook een naam met faam. Gemaakt door de Koninklijke Tichelaar. Volgens de website is dit het oudste bedrijf in Nederland (1572) en wereldwijd een begrip op het gebied van keramiek en glazuren. Het is spijtig dat de fabriek van Tichelaar geen bezoekerscentrum of museum heeft. Daar zouden veel mensen warm voor lopen. Alhoewel, loop eens binnen bij café Restaurant de Prins. Je weet niet wat je ziet. De muren in de authentieke gelagkamer zijn voorzien van eeuwenoude tegeltableau's die in een museum zeker niet zouden misstaan.

"Feadship" is een andere naam die in Makkum groot op een gevel prijkt. Het is de gevel van de scheepswerf waar megajachten worden gebouwd en onderhouden. Soms heb je mazzel en ligt er eentje buiten de hal te wachten op onderhoud of de eigenaar.

Uniek aan Makkum is het feit dat het een heuse strandboulevard heeft genaamd de Holle Poarte. Zeer populair bij toeristen van verschillende nationaliteiten. Je hebt er terrassen, restaurants, zeilscholen, speeltoestellen voor de kinderen, een pier en noem maar op. En, ik zou het bijna vergeten, de beste Nacho schotel van Friesland.

Kortom, bij een verblijf in Friesland is een bezoek aan Makkum een gegarandeerd goede tijdsbesteding.stopstartMakkum heeft van alle Friese dorpen die bijna stad zijn geworden de meest stedelijke allure. De geschiedenis heeft Makkum onrecht gedaan. Het begon bij de kerkterp in het noorden, iets zuidelijker groeide een nederzetting bij een sluis: Statum. Later is er ook zuidelijker een sluis gekomen, het gebied bij de Grote Zijlroede met de Voorstraat en Vallaat als waterfronten met veel voorname bebouwing.

Aan de deels gedempte Markt staat het hoge waaggebouw, de trots van de bedrijvige plaats. Makkum heeft als geen ander dorp in Friesland een stedelijke structuur, maar bovendien een daarbij horende gedifferentieerde maatschappelijke samenstelling en economische opbouw. Makkum komt omstreeks 1000 voor het eerst in de bronnen voor. Het heet dan Maggenheim. In de lijst van Friese parochies uit 1270 staat Makkum vermeld als Mackingum. In 1379 luidt de naam Macking-he.

Makkum is begonnen als een boerendorp op een terp. Die vinden we nu in het noorden, bij de huidige Tsjerkebuorren. Veel zuidelijker, op de plek waar de Grote Zijlroede uitmondde in de Zuiderzee, groeide een flinke handelsnederzetting. Na verloop van tijd verenigde dit zich met Statum en het oorspronkelijke terpdorp tot het huidige Makkum. Twee vaarwegen zijn beslissend geweest voor de groei en bloei van de kustplaats. De Grote Zijlroede die nabij de kust in twee armen uiteen vorkte, waardoor er veel kaderuimte kon worden geschapen en de zuidelijker stromende Kleine Zijlroede. De Grote Zijlroede verbond Makkum met het achterland van het westen van Friesland, vooral met Bolsward. In de zuidelijke monding van de Grote Zijlroede werd in de 13de eeuw al een zijl gebouwd, een sluis (vandaar zijlroede en niet zeilroede). De schutsluis was belangrijk voor het verkeer over water. Het was bovendien een spuisluis om het overtollige water uit het achterland te kunnen spuien.

Geleidelijk werd het belang van de haven bij de monding van de Grote Zijlroede groter. Bolswarder kooplieden kozen voor de verbinding over Makkum en gebruikten de haven voor hun handel op landen rond de Noordzee en Scandinavië. Vanaf de 17de eeuw raakten de kades aan de Grote Zijlroede bebouwd met herenhuizen en representatieve pakhuizen. Meer landinwaarts kwamen de bedrijven: een tichelwerk of steenbakkerij, een pottenbakker, een glasblazerij, een papierfabriek, tientallen kalkbranderijen en scheepstimmerbedrijven en een hele reeks industriemolens.

Nadat Makkum in de loop van de 17de eeuw verschillende steden in de Zuidwesthoek al voorbij was gestreefd, verrees in 1698 het waaggebouw. Het hoge, torenvormige bouwwerk domineert de kern van de plaats. De zelfbewuste Makkumer burgerij heeft in de Waag representatie en decorum uitgedrukt, zoals dat in verschillende steden bij de stadhuizen gebeurde. Bij de Waag werden de week- en jaarmarkten gehouden: boter, vlees en kaas werden er gekeurd en gewogen. Op de kaden van de afgedamde noordelijke arm van de Grote Zijlroede kwam een goederenmarkt tot ontwikkeling voor de handel in agrarische producten.

Makkum is bekend door zijn aardewerk. De Koninklijke Aardewerkfabriek van de familie Tichelaar is het oudste nog bestaande industriële bedrijf in Nederland. De productie van dit aardewerk dateert al uit de 16de eeuw. De beroepsvisserij heeft zijn glans verloren, al is Makkum nog altijd thuishaven van een kleine vissersvloot. In de buitenhaven liggen nog ongeveer tien kotters.

Door de Makkumerwaard is een geul gegraven waardoor de haven beter te bereiken was. Buiten het tracé van de dijk kon zo bedrijvigheid komen. Scheepswerf Amels bouwde er een gigantische scheepsbouwhal die nu het silhouet bepaalt. Door al deze ontwikkelingen is Makkum geleidelijk gegroeid, aanvankelijk tussen en nabij de oude kernen, na de oorlog aan de oostzijde en de laatste tientallen jaren vooral in het noorden.

Makkum is al lang een aantrekkelijke plaats voor de waterrecreatie. De sluis wordt nu bijna uitsluitend door de recreatievaart gebruikt. Bovendien heeft zich de laatste tientallen jaren op de Makkumer Zuidwaard kustrecreatie van een heel eigen sfeer ontwikkeld, met een heuse boulevard met een pretpier in zee. De Makkumer Noordwaard is natuurreservaat.

Dokkum, bekend van Sonnema Beerenburg, Admiraliteitsdagen, keerpunt van de Elfstedentocht en Bonifatius. Inmiddels is er een stadbrouwerij die Bonifatius bier en bitter maakt. Maar Dokkum is natuurlijk veel meer dan deze handvol met feiten. Het is een stad gebouwd op een terp. Pontificaal bovenop deze terp staat de Grote kerk. Een imposant gebouw, zeker aan de binnenkant ook het bekijken waard. Naast deze kerk de bijzondere IJsfontein. Zowel 's zomers als 's winters bekleed met ijs.

Dwars door de stad koppelt het Dokkumer-Grootdiep voor het monumentale voormalige gemeentehuis aan de Dokkumer-Ee naar Leeuwarden. Stadsgrachten rondom de stad met bolwerken en molens vormen het beeldmerk. De bolwerken lenen zich voor een fijne avondwandeling. Voldoende terrassen, restaurants en accommodaties, en meer dan voldoende winkelaanbod completeren het royale aanbod van Dokkum.

Dokkum is verder de perfecte uitvalsbasis voor de regio Noordoost-Friesland. Zeker als je een fiets tot je beschikking hebt. Als je naar het Noorden fietst kom je in een landschap terecht dat door de millennia heen gevormd is door de zee. De grondsoort is er vooral zeeklei. Omdat er in eerste instantie geen noemenswaardige zeedijken waren om het land te beschermen tegen overstromingen werden terpen gebouwd in het gebied. De terpen van Bornwird, Aalsum en Wetsens zijn prachtige voorbeelden. In de negentiende eeuw zijn de meeste terpen in Friesland deels afgegraven vanwege de vruchtbare terpgrond die elders goed kon worden gebruikt. De bewoners verkochten letterlijk de grond van onder hun voeten.

De terpen die je nu in het landschap aantreft hebben vaak een relatief steile zijkant, zeker de hiervoor genoemde drie. Net voldoende flauw om niet in elkaar te storten. Dat geldt zeker voor de Middeleeuwse kerken die er bovenop staan.

Hoe verder je naar het Noorden rijdt hoe vlakker en opener het gebied wordt. je komt dan in een akkerbouw gebied waar veel aardappelen worden geteeld en grote boerderijen staan. In Metslawier staan een aantal "kasachtige" gebouwen in het landschap naast de molen van het dorp. Hier zetelt een wereldvermaard aardappelveredelingsbedrijf. Hier weet men echt alles van aardappelen en delegaties van over de hele wereld komen dan ook naar Metslawier om de kunst van het aardappeltelen af te kijken. Bij Metslawier ben je al dicht bij de zeedijk en loont het de moeite om door te rijden naar sfeervolle voormalige vissersplaatsjes als Paesens, Moddergat of Wierum of zelfs het Lauwersmeergebied.

Als je vanuit Dokkum naar het Zuiden gaat kom je in een heel andere wereld, de Dokkumer-Wâlden. Uniek in dit landschap zijn de elzensingels. Rijen met bomen die een natuurlijke scheiding vormen van de kleinschalige landerijen. Met noemt het ook wel een coulissenlandschap. Terpen vind je hier niet meer want het landschap ligt beduidend hoger dan het gebied Noordelijk van Dokkum. Je komt via dorpen als Damwâld, Broeksterwâld, De Falom en Feanwâlden. Het natuurgebied De Houtwiel, tussen Broeksterwâld en Feanwâlden is een aanrader voor natuurliefhebbers. Er loopt een prachtig fietspad dwars doorheen. En als je dan toch in de buurt van Feanwâlden bent, fiets dan nog even door naar Feanwâldsterwâl. Een authentiek gebleven dorpje aan een kleine gracht met aan het eind het legendarische café 't Dûke Lûk. Tegenwoordig is het ook een hotel trouwens.

stopstart

Dokkum is een van de oudste steden van Friesland. In 754 werd de Angelsaksische missionaris Bonifatius bij Dokkum vermoord. De martelaarsplaats trok vroeg bedevaartgangers. De terpnederzetting had dankzij het Diep een open verbinding naar zee en ontwikkelde zich voorspoedig als handelsplaats. In de 11de eeuw mocht Dokkum munt slaan. Aan het eind van de 13de eeuw had het een eigen stadsbestuur. In de 15de eeuw kwamen er wallen en aan het eind van de 16de eeuw was het een regelmatige gebastioneerde vesting. De vestingwallen zijn al sinds lang in gebruik als ‘stadswandeling’. De nagenoeg regelmatige zeshoek met op de hoeken dwingers is goeddeels gereconstrueerd. Aan de oostzijde zijn de wallen laag, maar het Noorder-, Parkster- en vooral het Westerbolwerk hebben hoge wallen waar de Dokkumers zich veilig achter voelden. Op de westelijke dwinger en Zuiderdwinger verheffen zich molens. Het zijn achtkante bovenkruiers op hoge onderbouwen met stellingen. Zeldenrust, een koren- en pelmolen, dateert uit 1862 en korenmolen De Hoop is van 1849.

De Zijl midden in Dokkum is een brugplein: er heeft een sluis gelegen uit 1583 die in 1757 nog eens is vernieuwd. Aan de Zijl staat het oude stadhuis aan de Suupmarkt. De kelders herinneren aan een vroegere stins. In 1608 is hier een rijk vormgegeven stadhuis opgetrokken. Het is omstreeks 1800 verbouwd tot het strenge uiterlijk van thans. Uit de renaissancetijd resteert een schitterende schouw en het verweerde Justitiabeeld. De raadzaalvleugel kwam in 1763 tot stand. Uitwendig eenvoudig, maar inwendig in charmante rococostijl met grote allegorische schilderingen. Aan de zuidwestzijde van de Zijl staat een drietal fraaie panden uit 1622. Het hoekpand bezit aan beide zijden een traptop. Het pand ernaast heeft verdiepte vensternissen en het derde, het smalste, heeft de fraaiste versieringen boven de vensters: accoladevormen in maniëristische stijl.

Het Admiraliteitshuis, thans museum, staat een beetje verstopt tussen Diepswal en Oosterstraat. De Friese admiraliteit werd in 1597 in een stins gehuisvest en in 1618 kwam er nieuwbouw. Het is intussen wel gewijzigd. De van rode steen gemetselde gevels zijn verlevendigd met zandstenen details en sierankers. Aan de tuinzijde staat de oorspronkelijke toegangspartij. Het waaggebouw staat midden op de Grote Breedstraat, een twee lagen hoog vrijstaand bouwwerk dat is versierd met pilasters en kuifstukken met de wapens van Dokkum en Friesland.

Vanaf het Diep is in de Hoogstraat het hoogteverschil van de terp goed te merken. Halverwege staat de in 1869 door P.J.H. Cuypers ontworpen neogotische rooms-katholieke Sint- Martinuskerk die ook nog toegewijd is aan Bonifatius en Gezellen. Aan de zuidoostzijde van de Markt staat de hervormde kerk. Zij is in de 15de eeuw ter vervanging van een oudere gebouwd. Schip en beuk zijn inwendig met ronde kolommen van elkaar gescheiden. Het kerkelijke meubilair is gesierd met overdadig rococo snijwerk. Aan de andere zijde van de recent heringerichte Markt staan twee liefdadige instellingen naast elkaar. Het voormalige Weeshuis is door zijn eigenzinnige neoclassicistische uiterlijk het opvallendst. Het in 1839 gestichte Sint- Laurentiusgasthuis is in zijn architectuur rustiger. Aan de Legeweg staat achter de rooilijn het plechtige neoclassicistische front van de kerk (1852) van de Verenigde Christelijke Gemeente, een broederschap van doopsgezinden en remonstranten. De voornaamste huizen staan aan de kaden van Grootdiep en Kleindiep, maar ook aan de Grote Breedstraat, Hogepol, Legeweg en Koornmarkt zijn verzorgde woningen te vinden.

Vlak ten zuiden van de binnenstad ligt de met legenden omgeven Bonifatiusbron die in 1884 een pomp met siervaas kreeg. In 1925 werd bij de bron een uitgestrekt processiepark aangelegd en er kwam in 1934 een deels overkapte kapel tot stand in neo-romaanse stijl. Dokkum zat tot aan het begin van de 20ste eeuw klem tussen zijn wallen. De vroegste volkshuisvesting vond in de binnenstad plaats. Na enige annexatie kon de zuidelijke uitvalsweg Woudweg gestalte krijgen met reeksen gevarieerde villa’s en burgerwoningen met ook het fraaie volkshuisvestingscomplex van het Bonifaciusplein en omgeving. Na de oorlog is Dokkum aan alle zijden flink uitgebreid, vooral aan de noord-, zuidoost- en oostzijde.

U kent vast het verhaal van het lelijke eendje dat veranderde in een sierlijke zwaan. Dit verhaal gaat over de hoofdstad van Friesland. Leeuwarden heeft vooral de laatste tien jaar een enorme metamorfose ondergaan. Was het eerst een doorsnee plattelandse provinciestad, tegenwoordig is het een volwaardige stad met allure.

Leeuwarden is daarbij meer dan schatplichtig aan Abe Bonnema, de wereldvermaarde Friese architect. Als u Leeuwarden bezoekt kunt u bijna letterlijk niet om hem heen. De zwarte "wolkenkrabber" is van zijn hand. Het is een baken voor de omgeving. Tot ver in de omtrek van Leeuwarden zie je deze "Achmeatoren" staan. Zelfs als het donker is, want er is bovenop de bovenste verdieping een roodgekleurde verlichte band omheen gemaakt. 's Nachts kun je je in Friesland oriënteren door naar een klein rood streepje aan de horizon te zoeken... daar is Leeuwarden. Het is maar dat u het weet voor als het nog eens van pas komt.

De allure van Leeuwarden komt natuurlijk niet alleen van de Achmeatoren. Het plein voor het Fries Museum werkt er ook aan mee. Een prachtige open ruimte met aan het voeteneind de klassieke oude rechtbank en aan het hoofdeind het modernistische Fries Museum. Terrassen, monumentale gevels aan weerskanten en compositorisch uitmuntend geplaatste bomen in strakke plantenbakken bepalen de rest van het ensemble. In een woord subliem te noemen en een lust voor het oog. Zonder Abe Bonnema was het Fries Museum er op deze manier niet geweest. Zijn legaat maakte dat de bestuurlijke neuzen in dezelfde richting kwamen te staan.

Leeuwarden heeft daarnaast een prachtige "altstadt" met als kersen op de taart de oude vertrouwde Oldehove en de monumentale Jacobijnerkerk. De Oldehove staat schever dan de toren van Pisa maar maak u geen zorgen, het overhellen is al lang geleden gestopt. De gebouwen van Tresoar en Historisch Centrum Leeuwarden zijn monumentaal als moderne architectuur van de jaren zestig. Wees welkom in de monumentale leeszaal van Tresoar en snuif de lucht op van al het moois aan historische documenten die in dit "Provinciaal Archief" worden bewaard. De toegang is vrij.

Na Tresoar loopt u liefst door naar de Prinsentuin. Een "Roodbaard-park". Ontworpen door de negentiende-eeuwse tuinarchitect Lucas Pieters Roodbaard. Wat een park al niet aan een stad kan toevoegen. Het park is ook onderdeel van de, zonder twijfel, mooiste passantenhaven van Nederland. Als je hier je boot aanlegt voel je je de Koning te rijk. Haal koffie in restaurant De Koperen Tuin en ... geniet!

Tel hierbij op een grootsteeds theater de Harmonie, een gloednieuwe dito bioscoop, een museumhaven met klassieke schepen, sfeervolle winkelstraten waarvan de Kleine Kerkstraat ooit het predikaat "mooiste winkelstraat van Nederland" heeft ontvangen, stadsgrachten, hofjes, pleinen, een eeuwenoud waaggebouw. Samengevat, een recept voor een memorabele "driegangen" stedentrip.

Abe Bonnema heeft een visioen gehad van Leeuwarden zoals het zou kunnen zijn. Hij heeft het eindresultaat zelf helaas niet gezien, maar ik denk dat hij dik tevreden zou zijn.

stopstart

Leeuwarden is ontstaan op een terp uit de vroege Middeleeuwen met een agrarisch karakter nabij de oever van de Middelzee, Oldehove, en in de 9de eeuw aan weerszijden van de Eemonding opgeworpen terpen met een handelsnederzetting. Terpen die in de Hoogstraten nog steeds zichtbaar en voelbaar zijn.

De vroegste vermelding van Leeuwarden is in de 11de eeuw. De houten kerk van Sint-Vitus werd toen vervangen door een (tuf)stenen gebouw en toen vond ook de eerste dijkbouw plaats. Nadat de Middelzee was dichtgeslibd, breidde de nederzetting zich in westelijke richting uit. Het zwaartepunt bleef op de terpen van Nijehove en daar werd in de 12de eeuw de Mariakerk gebouwd en in het midden van de 13de eeuw tegen de zool van de terp het klooster van de Dominicanen. De kloosterkerk, de Jacobijnerkerk, is in de 13de eeuw gebouwd en verschillende keren uitgebreid. Aan de noordkant staan de herinneringen aan het klooster met een deel van de prachtig overwelfde kloostergang. In het koor zijn de leden van de stadhoudersfamilie begraven.

In het oosten en zuidwesten breidde de stad uit en alles werd in 1435 onder een stadsrecht gebracht. Omdat Leeuwarden in een net van waterlopen lag, kon de stadsstructuur doorregen worden door grachten. Door handel en andere activiteiten groeide de stad voorspoedig en toen Albrecht van Saksen Heer van Friesland werd, koos hij Leeuwarden in 1504 als zetel van de bestuursinstellingen en dus als hoofdstad.

De laat-gotische Oldehove, het symbool van de stad, blijft als scheve en kromme toren het verhaal vertellen van de mislukte ambities van kerk- en stadsbestuur. In 1529 kon men met de bouw van een hoge toren beginnen. Hij begon te zakken en bleef zakken en het werk werd in 1533 gestaakt.

De centrale overheid slaagde wel. Het bestuurspaleis, de Kanselarij, is van 1566 tot 1571 gebouwd door de bouwmeester van koning Filips II. Het rijk gedetailleerde, plastische gebouw diende als huisvesting van het Hof van Friesland, het belangrijkste bestuursorgaan. De bouwstijl is nog helemaal laat-gotisch, maar toegangspoort, kraagstenen en andere details zijn wel in de nieuwe stijl van de renaissance. Het gebouw drukt de kentering der tijden uit: Opstand en Hervorming waren binnen tien jaar een feit. De Kanselarij is nu onderdeel van het Fries Museum. Nadat er al eerder een gracht om de stad was gegraven en een begin van een omwalling, kreeg de stad in de tientallen jaren rond 1600 een bijna volledig gebasioneerde vesting.

Leeuwarden is een deftige stad geworden, want zij is ook eeuwenlang residentie van Nassause stadhouders geweest. Ze woonden met hun gezinnen en hofhouding in het centrum. Dit Stadhouderlijke Hof bestond oorspronkelijk uit twee in stijl verschillende staten, die samen wel een voorplein vormden. De verschillende generaties Nassaus hebben het schilderachtige geheel zo vaak verbouwd dat een eenduidig maar wel streng vleugelgebouw het resultaat werd. De stadhouders hebben hier tot 1747 geresideerd.

Tegenover het Hof staat het stadhuis. Het hoofdgebouw is in 1715 in sober classicisme gebouwd op keldergewelven van een middeleeuwse stins. De middenpartij kreeg de meeste aandacht. Boven de ingang zijn vrede en gerechtigheid verbeeld. In de koepel hangt een carillon uit 1687. In 1760 is achter het hoofdgebouw een raadzaalvleugel in rococostijl gebouwd. Leeuwarden was laat met een representatief stadhuis, investeerde in de waag, een trots gebouw in renaissancestijl dat het belang van de zuivelhandel uitdrukt. Het kwam in 1595 tot stand en is beneden met grote bogen geopend en voorzien van een hangluifel rondom. Boven de luifel zijn op de hoeken wapenhoudende leeuwen en een prachtig bewerkt fries te zien.

In de vroege 19de eeuw is de vesting ontmanteld, en kreeg de stad een rand van plantsoenen, waarvan nu met de Prinsentuin alleen de noordelijke gedeelten nog bestaan. In de 20ste eeuw is de stad naar alle kanten uitgebreid, na de oorlog, toen een deel van Leeuwarderadeel was geannexeerd, ook naar het zuiden. Er kwamen buiten een spoedig voltooide ringweg buitenwijken van grote omvang.

Sneek, kloppend hart van het Friese merengebied! Zo kun je Sneek met recht wel karakteriseren. Rondom Sneek liggen de belangrijkste watersportplaatsen van Friesland. Woudsend, Heeg, Balk, Sloten, Elahuizen, Langweer, Terherne. Het is niet voor niets dat Sneek al sinds 1814 het grootste binnenwater zeilevenement van de wereld organiseert, de Sneekweek. Maar Sneek heeft ook een aantal andere "unique selling points". Zo is het de thuisbasis van de Weduwe Joustra beerenburg. In dezelfde straat vind je het Fries scheepvaart museum. Beeldmerk van de Friese stad is de wereldberoemde Waterpoort van Sneek. Verder timmert Sneek al een paar jaar aan de weg met de Mar-athon. Een heuse marathon rond het Sneekermeer. Combineer dit met een bruisende stad met winkels, terrassen, restaurants en sfeervolle accommodaties en je hebt de perfecte formule voor een korter of langer verblijf.

Hieronder nog veel meer informatie over de Friese stad Sneek.

Sneek is tot 1984 een kenmerkende stadsgemeente gebleven. De stad kreeg door de gemeentelijke herindeling in 1984 landelijk gebied met de dorpen Ysbrechtum, Offingawier en Loënga erbij. Dat gebied reikt nu ook tot bij het Sneekermeer, waar de stad met zijn watersportactiviteiten sterk op is gericht. In 2011 is het opgegaan in de veel grotere gemeente Súdwest-Fryslân.

De stad is tot in de tweede helft van de 19de eeuw gevangen gebleven binnen de stadsgrachten uit de 16de eeuw die een hartvormige plattegrond vormden. Daarin is het noordwestelijke gedeelte het oudst, een terp waarop nog steeds de Martinikerk staat en even noordelijker een handelsnederzetting nabij een sluis in de Hemdijk. Deze nederzetting heeft zich in zuidelijke richting uitgebreid met het Grootzand, de Wip en de Suupmarkt als grachten. Daaromheen kwam al in de 13de eeuw een omgrachting die deels binnengrachten werden toen de stad later aan de oostzijde nog een aanzienlijke ‘Nyestadt’ van Oosterdijk en Kleinzand kreeg.

Sneek zou in 1294 tot stad zijn verheven. De stad was als enige van de elf steden – zo werd beweerd – door muren omvest. Het waren geen muren die in het tweede kwart van de 16de eeuw gemetseld werden, maar de Snekers wierpen wallen op en bekleedden die met baksteen. Een kostbare investering, die door verkoop van steen vanaf de 18de eeuw weer wat terug werd verdiend. Sneek heeft als glorieuze herinnering zijn Waterpoort nog: de trots van alle Snekers. De poort met een poortershuis op een loggia tussen twee elegante torens markeert de toegang tot de stad vanaf de brede Geeuw. Toen de poort in 1613 in verfijnde renaissancestijl verrees, was het krijgsrumoer geluwd en diende zij nog ter controle van het verkeer en om de reizigers te imponeren.

Achter het ruime Martiniplein, kreeg het Oud Kerkhof onlangs een frisse inrichting. De Martinikerk rijst er op: een grote laat-gotische kerk die dikwijls en ingrijpend is veranderd. In 1681 stortte het torenfront in en daar kwam een sluiting die op een tweede koor lijkt. Op het dak is in 1771 een sierlijke klokkenkoepel geplaatst en het carillon strooit op gezette tijden muziek over de stad uit. Aan de zuidzijde staat een prachtige 16de-eeuwse sacristie. Even noordelijker strekt de Marktstraat zich uit, omzoomd door een keur aan gebouwen die veel hebben te vertellen. Haantje de voorste is het stadhuis in charmante rococo-stijl uit 1760. Er ligt een monumentaal bordes met dubbele trap in zware barok-vormen voor en binnen is de raadzaal van goudleerbehang met chinoiserieën voorzien.

Aan de oostzijde van de Markstraat opent, na een knik, de ruimte zich opnieuw om een doodlopende gracht, de Wip. Om even verder de grachten van Grootzand en Suupmarkt/ Kleinzand te ontmoeten en aan de andere kant het schilderachtige Schaapmarktplein te begeleiden. Langs de grachten staan deftige panden waarvan veel uit de 18de en 19de eeuw dateren. Het Schaapmarktplein leidt naar Nauwe en Wijde Burgstraat en verder naar de Oosterdijk, waar veel winkels zijn te vinden.

Sneek is het koopcentrum van de Friese Zuidwesthoek. Tussen gebruikelijke winkels zijn aan genoemde grachten en straten opvallende exemplaren te vinden uit de periode rond 1900 waar veel zorg aan is besteed. Dat zijn panden van onder meer de Brenninkmeijers, Stockmanns, Lampes en andere uit Westfalen afkomstige ondernemers die toen de wind in de zeilen kregen. Want zeilen moet in Sneek. Hoewel recent de stadsrondweg is voltooid, bleef de Houkesloot richting Sneekermeer zonder hindernis dankzij een fraai aquaduct. De rondweg is grotendeels om de buitenwijken gelegd.

De groei buiten de oude binnenstad is aan het einde van de 19de eeuw met wat buitenranden begonnen en vanaf het begin van de 20ste eeuw voortgegaan met eerst de Noordoosthoek en het Sperkhem. Inmiddels heeft de stad een omvang gekregen die ruim twaalf keer groter is dan die van het stadshart, dat eeuwenlang de bevolking heeft geherbergd.

Wat hebben schaatsen met timmermansgereedschap te maken? Met moderne klapschaatsen helemaal niets, maar een paar decennia, en zeker een paar generaties geleden was dat wel anders. Schaatsen waren van hout gemaakt en er zat een gehard en geslepen stuk ijzer onder. Meestal zat er een geel stickertje opgeplakt met de naam "Nooitgedagt IJlst".

Nooitgedagt maakte schaatsen voor schaatsers en beitels, zagen en schaven voor timmerlieden. Uitsluitend van topkwaliteit moeten we er bij vermelden. De Nooitgedagt fabriek staat er nog steeds. Een monumentaal gebouw opgetrokken uit Friese "geeltjes". Pontificaal in het centrum van IJlst, het kleinste stadje van Friesland. De schoorsteen van de fabriek is ooit voor een deel afgebroken maar het beeldbepalende silhoutte werd in stand gehouden door een stalen reconstructie van het gesloopte deel.

De naam van Nooitgedagt gecombineerd met de monumentale Houtzaagmolen De Rat maakt van IJlst een echte houtstad. Deze reputatie dragen ze uit via het houtmuseum dat naast de molen gevestigd is. Dit museum mag je niet missen als je in IJlst bent. Er tegenover staat een van de elf stadsfonteinen die gebouwd zijn vanwege Leeuwarden, Culturele Hoofdstad 2018.

Verder is IJlst vooral een rustig en kalm stadje. Je kunt het met verkleinwoorden goed karakteriseren. Een klein maar sfeervol stadherbergje (bewonder de opbouw van de gevel met pilaren en het terras) een klein grachtje, een klein pleintje, kleine smalle straatjes en kleine overtuintjes aan weerkanten van het grachtje, dat eigenlijk De Geeuw heet.

Het lijkt me heerlijk wonen in IJlst, maar ook als bezoeker ben je er vast en zeker ook van harte welkom.

Hieronder nog veel meer details over de Friese stad IJlst.

De stad IJlst in Friesland is sinds 1984 de hoofdplaats van de gemeente Wymbritseradiel geweest. Sinds 2011 hoort het bij de gemeente Súdwest-Fryslân. Het lag aan het begin van de volle Middeleeuwen, een bloeiperiode, aan de zuidoever van de Middelzee. De nederzetting was ontstaan aan de monding van de Ee, een belangrijk water voor het verkeer van zuidwest Friesland. Na de aanleg van de Hemdijk werd het een plaats van overslag, nijverheid en handel. In 1379 kreeg het marktrecht en spoedig maakte het zich als stad los van het omliggende gebied. IJlst bleef belangrijk met zijn nijverheid van vooral scheepsbouw en andere houtproducten.

Vanaf de stad loopt in oostelijke richting de Geeuw, het brede water richting Sneek. Naar het westen leidt het water na de Wijddraai met een scherpe bocht naar het zuiden: de Wijde Wijmerts, de vaarroute naar Heeg en verder naar Woudsend en Sloten. Vroeger, toen er nog geen vaste bruggen over de Stads-Ee lagen, ging het waterverkeer door de stad naar het zuiden, om daar in de Wijde Wijmerts uit te komen. Vanaf Zevenpelsen, genoemd naar zeven arbeiderswoningen die hier ooit bij een pelmolen stonden, is te zien dat aan de Wijddraai de bedrijvigheid van IJlst geconcentreerd was. Aan deze oever waren houtverwerkende bedrijven en aan de andere zijde, het thans in grote verscheidenheid bebouwde Uilenburg, lagen vanaf de zestiende eeuw de nieuwe stadstimmerwerven. Er zullen dus nog eerder zulke scheepsbouwwerven zijn geweest.

De brug is ’s zomers een druk punt voor watersporters en beschermde IJlst ooit tegen vijanden. IJlst is nooit met vestingwallen beschermd, het is zelfs niet ontstaan op een terp. In het lage land was er bescherming van ringgrachten, de Dij-grachten en ze hoefden in het noorden de brug alleen maar op te halen om de stad te sluiten.

De Overkluizing wordt gedomineerd door de restanten van de Nooitgedagt-fabriek. Jan Jarings Nooitgedagt was in 1865 begonnen met het maken van schaatsen. Het groeide spoedig uit tot een industrieel bedrijf dat naast schaatsen ook gereedschap en degelijk houten speelgoed vervaardigde. Het bedrijf is verhuisd en de oude fabriek wordt in een vernieuwingsplan, waar de Overkluizing ook in meegenomen wordt, als historisch monument deels gehandhaafd.

Aan de Eegracht volgt de doopsgezinde kerk, die in 1857 is gebouwd naar ontwerp van Meinse Molenaar in een merkwaardige mengstijl: de klokgevel naar 18de-eeuws model is versierd met neoclassicistische elementen. Traditioneel voor de doopsgezinden ligt zij achter de rooilijn.

Even verder aan de Eegracht staat een voorname woning in renaissancestijl waar menige andere stad jaloers op kan zijn. Het huis wordt de Messingklopper genoemd omdat er ooit een koperslager woonde en werkte. Het is een evenwichtig en naar verhouding breed renaissancepand uit 1669 met een trapgevel. De bebouwing langs de Eegracht is verder zeer gevarieerd met meest 19de-eeuwse huizen en een enkel exemplaar uit de 17de eeuw. Enkele goed verzorgde brede notabele woningen vallen daarbij op. Het meest schilderachtige aspect van de Eegracht is de structuur. De huizen hebben overtuinen aan de grachtzijde, aan de andere kant van de straat. Dat wordt aan weerszijden geaccentueerd door de lindenzoom tussen weg en overtuinen. In het midden van IJlst staan de hervormde kerk en het stadhuis tegenover elkaar. De hervormde kerk met flinke toren dateert uit 1830 en bevat een fraaie preekstoel uit 1672. Het stadhuis is in 1859 gebouwd in een decoratieve mengstijl. De middenpartij en de gevelbekroning doen neogotisch aan. In de kleine ruiter op het dak hangt nog een 15de-eeuws klokje, afkomstig uit het kleine IJlster karmelietenklooster. De raadzaal is in charmante biedermeierstijl ingericht.

Houtzaagmolen De Rat is prachtig aan de Geeuw gelegen. Hij werd hier in 1828 opgebouwd, maar is veel ouder en uit de Zaanstreek overgebracht. Tot 1955 heeft een houthandel er gebruik van gemaakt. Na restauratie werd de monnikmolen met stelling weer in gebruik genomen.

Na de oorlog is het stadje explosief gegroeid, eerst met een wijk in het noordwesten, later ten oosten van de stad, tot en met wijk ‘De Iendracht’: de eerste wijk in Friesland op basis van een beeldkwaliteitsplan.

Voor velen is Harlingen de mooiste van de Friese elf steden. Over smaak valt natuurlijk niet te twisten, maar de stad van de "Ouwe Seunen" heeft in elk geval iets wat de andere tien niet hebben: de unieke sfeer van een havenstad. Tijdens het watersportseizoen is Harlingen een levendige, bruisende stad. Maar ook in de winter zorgen de verschillende havens voor "leven in de brouwerij".

De eerste haven werd al rond 1500 aangelegd. Dankzij de bloeiende handel en zeevaart groeide de stad in de tweede helft van de zestiende eeuw explosief. Toen de Friese Admiraliteit in 1645 van Dokkum naar Harlingen werd verplaatst, werd de stad ook nog eens marinehaven.

Het rijke verleden is af te lezen aan de ruim 500 (!) monumenten die de stad kent. In één daarvan, het Hannemahuis, is het gemeentemuseum gevestigd, waar de geschiedenis van de stad op een boeiende manier tot leven komt. U kunt hier verschillende stadswandelingen krijgen. Een ander interessant museum is het Harlinger Aardewerkmuseum aan de Zoutsloot. Dit schilderachtige grachtje is ’s winters het prachtige decor voor een kerstmarkt die is uitgegroeid is tot één van de meest originele en sfeervolle van Nederland. Twee andere jaarlijkse evenementen die een bezoekje waard zijn, zijn het zogenaamde "Lanenkaatsen" (derde week van juni) en de Harlinger-visserijdagen (eind augustus). Kunstliefhebbers verwijzen wij graag naar "Kunst aan de kust".

Het contrast tussen het levendige Harlingen en het "achterland" is groot. De rust en stilte in het westelijk deel van de "Bouhoeke", het akkerbouwgebied ten noorden van de lijn Harlingen Leeuwarden, wordt alleen zo nu en dan verstoord wordt door het geluid van landbouwmachines. Gedurende de eerste drie decennia van de twintigste eeuw was ook regelmatig nog een stoomtrein te horen: door het gebied liep de spoorlijn Stiens-Harlingen van de Noord Friesche Lokaalspoorweg Maatschappij. De Staatsspoorwegen hadden in 1863 al de lijn Harlingen-Leeuwarden geopend, de eerste spoorlijn van Friesland.

De namen van alle dorpen in deze regio eindigen op -um, dat afgeleid is van het Germaanse heem, dat ’woonplaats’ betekent en in het Fries nog overgeleverd is in het woord hiem (= erf). In dit gebied, dat tot ver na het begin van de jaartelling niet beschermd was tegen de zee, lagen die woonplaatsen noodgedwongen op kunstmatige verhogingen in het kwelderlandschap: terpen. Die woonheuvels werden vaak opgeworpen op al bestaande natuurlijke verhogingen in het landschap, de kwelderwallen. Een beroemde terp is die van Wijnaldum. Hier zijn in het verleden bijzondere archeologische vondsten gedaan. Een bezoekje aan het archeologisch steunpunt is zeer de moeite waard.

Vanaf ongeveer het jaar 1000 werd begonnen met de aanleg van dijken. Eén daarvan is de Slachtedyk, die ruim 42 kilometer lang is. In 2000 was de dijk voor het eerst het parcours voor de Slachtemarathon, die sindsdien eens in de vier jaar georganiseerd wordt. Maar u hoeft niet tot de volgende editite te wachten: de dijk is vrij toegankelijk. En als u op eigen houtje op pad gaat, ervaart u het prachtige landschap, de rust en de stilte des te meer! En natuurlijk mag u dan ook best een klein stukje van het traject lopen...

Ook de huidige zeedijk heeft op velen een onweerstaanbare aantrekkingskracht. Bij mooi weer is het uitzicht over het Wad én het land werkelijk magistraal! En bij ’ruig’ weer, wanneer de functie van de dijk voelbaar en zichtbaar is, kun je er heerlijk ’uitwaaien’. Aan de binnenkant van de dijk liggen hier en daar zogenaamde ’dyksputten’, die samen natuurgebied De Bjirmen vormen.

De ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt op een heldere en beeldende manier uit de doeken gedaan op de dorpssite van Sexbierum. Maar niet voordat eerst even ingegaan is op de intrigerende naam van het dorp... Door de aanwezigheid van nogal wat monumentale boerderijen en statige woningen van notabelen en renteniers ademen Sexbierum en het naastgelegen Pietersbierum een zekere grandeur. Het zal duidelijk zijn: Harlingen is meer dan alleen de plaats waar de boot naar Vlieland of Terschelling vertrekt en aankomt en de omgeving zal u aangenaam verrassen. Neem eens een paar dagen de tijd om de monumentale, gezellige stad en de schitterende, rustgevende omgeving te verkennen. Een drietal unieke overnachtingsmogelijkheden zorgen daarbij voor het ’ultieme havengevoel’. U kunt als u wilt slapen in een havenkraan, een vuurtoren of een reddingsboot. Wat wil je nog meer.

De Scheiding (in het Fries ’Skieding’) is de toepasselijke naam van de weg die van Surhuisterveen naar het zuiden loopt. Die weg vormt namelijk de provinciegrens tussen Groningen en Friesland. Het landschap aan weerskanten is het resultaat van veen- en heideontginningen. Het dichte patroon van kleine weggetjes, de grote hoeveelheid verspreide bebouwing langs die weggetjes en de typerende houtwallen en elzensingels geven het gebied een kleinschalig, besloten karakter. De kavels zijn over het algemeen langgerekt; alleen rond de heidedorpen Boelenslaan en Houtigehage is de verkaveling meer blokvormig.

De dorpen in het gebied zijn relatief jong en hebben door hun ontstaansgeschiedenis als ontginningsdorpen vaak geen duidelijk herkenbare kern. Ook Drachten, inmiddels uitgegroeid tot de tweede stad van Friesland, bestond tot ver in de zeventiende eeuw nog niet als kern. De aanzet voor de groei werd gevormd door het contract dat de Drachtster Compagnons in 1641 sloten om het hoogveen ten noorden en oosten van het huidige centrum van de stad te ontgraven.

Dat het hier om een grensgebied gaat, blijkt onder meer uit het feit dat een groot deel van de inwoners van het (Groninger) dorp Opende Friestalig is. Behalve in cultureel opzicht lopen beide provincies ook landschappelijk gezien ’in elkaar over’. Dat geldt ook voor het grensgebied ten zuiden van de A7. Daar liggen onder meer Frieschepalen en De Wilp, dorpen waarvan de ’uitlopers’ in de buurprovincie liggen.

Het gebied rond de Skieding biedt een vriendelijk, karakteristiek en afwisslend landschap. Het leent zich bij uitstek om per fiets of te voet te verkennen. Bij mooi weer is Strandheem een prachtige bestemming: een recreatieplas waar u kunt zwemmen, surfen en op het strand kunt liggen. En wilt u een dagje winkelen? Drachten ligt naast de deur!

Het gebied ten zuiden van Dokkum staat bekend als de Dokkumer Wâlden (wâlden = wouden). Hier ligt een zandrug waarop zich in de loop van de eeuwen een bijzonder landschap heeft ontwikkeld. Kenmerkend zijn de elzensingels die de afscheiding vormen tussen de percelen. Het weidse, open landschap van het zeekleigebied ten noorden van Dokkum maakt hier plaats voor een halfgesloten, zogenaamd coulissenlandschap.

De afwisseling tussen open stukken, boomsingels en kleine stukjes bos geeft het gebied een geheel eigen charme. Niet voor niets maakt het deel uit van het Nationaal Landschap ’De Noordelijke Friese Wouden’.

Op de hoger gelegen zandrug was al rond 4000 voor Christus sprake van bewoning. Door stijging van de zeespiegel veranderde het gebied in de loop van de eeuwen echter in een ontoegankelijk hoogveengebied. Vanaf ongeveer het jaar 1100 werd dat vanuit het noordelijk kleigebied ontgonnen. Dwars op de noord-zuidgerichte verkaveling ontstond zo op de oorspronkelijke zandrug een reeks dorpen: Driesum, Wouterswoude, Dantumawoude, Murmerwoude, Akkerwoude en Rinsumageest. De voorlaatste drie zijn in 1971 samengevoegd tot Damwoude. ’Dam’ is daarbij niets anders dan de eerste letters van de drie oorspronkelijke dorpen in een leesbare volgorde.

De Dokkumer Wâlden vormen een paradijs voor iedereen die houdt van rust, natuur en landschapsschoon. Niettemin zijn alle voorzieningen voor een aangenaam verblijf aanwezig. Ook in cultuurhistorisch opzicht heeft het gebied het nodige te bieden: kerken, molens, het nabijgelegen vestingstadje Dokkum, Cihoreimuseum De Sûkerei etc. De Dokkumer Wâlden lenen zich bij uitstek om per fiets of te voet verkend te worden. Kanoliefhebbers kunnen terecht op de Valomstervaart, die de zuidelijke grens van het gebied vormt en toegang biedt tot het veengebied ten westen van de De Dokkumer Wâlden.

Bijzondere aandacht verdient het gebied tussen Broeksterwâld en Feanwâlden. De laatste jaren is hier veel energie gestoken in de ontwikkeling van het natuurgebied De Houtwiel. Het is een drassig veengebied met hier en daar kleinere en grotere plassen. Het is een ideaal gebied voor insecten zoals libelles en vlinders en daarnaast voor water- en weidevogels. Het fiets- en wandelpad van Feanwâlden naar Broeksterwâld is een aanrader!

Het zuidwestelijke puntje van het vasteland van Friesland is een intrigerende regio. Met de auto is het een uithoek waar je niet snel komt. En het boemeltje Sneek - Stavoren vervoert ook geen grote drommen mensen. Het is dan ook een prachtig, verstild gebied. De weldadige rust van tegenwoordig staat in schril contrast met het roerige en bedrijvige verleden.

Al in 991 werd Stavoren geplunderd door de Noormannen. Blijkbaar was het in die tijd al een welvarende, rijke stad. Dankzij de strategische ligging aan de Zuiderzee was Stavoren in de dertiende eeuw zelfs uitgegroeid tot de belangrijkste stad van Friesland. Toen de Hollandse graaf Willem IV in 1345 Stavoren wilde veroveren, liet hij een deel van zijn vloot ten noorden van de stad landen. De rest van het leger landde bij Laaksum en zou via Warns naar Stavoren oprukken. De veldslag die daarop volgde, is later beroemd geworden als de Slag bij Warns, die eindigde in een jammerlijke nederlaag voor de Hollanders en de dood van graaf Willem. De weg van Scharl naar Warns, waarlangs de Hollandse ridders hun ondergang tegemoet gingen, heette tot ver in de twintigste eeuw nog ’de ferkearde wei’ (de verkeerde weg) en wordt in de volksmond nog steeds zo genoemd. Bij het monument op het Rode Klif, een zwerfkei met de tekst "Leaver dea as slaaf" (liever dood dan slaaf), wordt de slag ieder jaar op de laatste zaterdag van september herdacht.

Stavoren kende perioden van grote bloei, maar ook van neergang en verval. Dat is ook het onderwerp van de prachtige sage van Het Vrouwtje van Stavoren. Bij de oude haven staat een beeld van deze hooghartige, rijke weduwe die, zo wil het verhaal, het ontstaan van het Vrouwenzand op haar geweten heeft: een ondiepte voor de kust die de scheepvaart hinderde en zo de oorzaak zou zijn voor de neergang van het stadje.

Aan het begin van de negentiende eeuw was Stavoren niet veel meer dan een onbetekenend vissersdorp. Een nieuwe impuls was de spoorverbinding met Sneek (1885) en vooral de veerdienst op Enkhuizen die een jaar later van start ging. In 1888 vond een botsing plaats tussen de twee stoomraderboten "Friesland" en "Holland". Díe ’slag’ was voor Holland: de "Friesland" verdween jammerlijk in de golven. In 1899 werd de eerste van drie stoomponten in gebruik genomen waar treinwagons op konden worden gereden. In 1916, het topjaar, werden maar liefst 340.000 passagiers en 43.000 goederenwagons overgezet.

Tegenwoordig is Stavoren een sluimerend, prachtig IJsselmeerstadje dat vooral in de zomer tot leven komt dankzij het watersporttoerisme. Maar ook voor niet-bootjesmensen is het stadje een bezoek meer dan waard. Proef al wandelend de unieke sfeer. Stap eens binnen bij Atelier Basalt, Kunsthuis Stavoren of Galerie De Staverse Jol. Of neem een kijkje in Toankamer ’t Ponthûs. En wilt u toch het water op, maak dan met de huidige, toeristische veerdienst een oversteek naar Enkhuizen.

Ook Molkwerum en Warns waren vroeger, dankzij de handel en zeevaart, welvarende plaatsen. Vanwege de eilandjes waarop het gebouwd werd, stond Molkwerum lang bekend als het ’Friese Doolhof’ of ’Venetië van het Noorden’. Een andere bijnaam was ’Heksenhol’, waarmee gerefereerd werd aan de vrouwen van wie de mannen vaak lang op zee verbleven. Het dorp stond bekend om de handel in zwanenpekelvlees en had een eigen vertegenwoordiging in Amsterdam. Sinds 1916 wordt in het dorp de beroemde Molkwarder Koeke gemaakt, een specifiek Friese lekkernij. In de oorspronkelijke bakkerij is tegenwoordig een Oudheidkamer met theeschenkerij gevestigd.

Warns kent nog een aantal zogenaamde ’grootschipperwoningen’. Tegenwoordig zijn het vooral schippers van pleziervaartuigen die het dorp als thuishaven hebben. Er zijn verschillende toeristische overnachtingsmogelijkheden en een aantal ateliers en galerieën.

Behalve vanwege de rijke en roerige geschiedenis en de huidige toeristische faciliteiten is het gebied ook, en misschien wel vooral, een bezoek waard vanwege het prachtige landschap, de natuur en de rust. Het hooggelegen Rode Klif, het schilderachtige haventje van Laaksum, de laaggelegen Sudermarpolder, de voormalige zeedijk, de buitendijkse natuurgebieden Mokkebank en de "Bocht van Molkwar" en het weidse IJsselmeer, dat door de plaatselijke bevolking niet voor niks nog steeds ’de See’ (de zee) genoemd wordt Dat alles vormt het schitterende decor waarin u heerlijk kunt fietsen, wandelen of skeeleren.

Een uurtje met de boot, en je bent in een heel andere wereld. Dat is  het Friese Waddeneiland Schiermonnikoog. Het meest oostelijk gelegen (bewoonde) Nederlandse waddeneiland heeft sinds 1989 in zijn geheel de status van Nationaal Park. Een walhalla voor de natuurliefhebber dus. Maar ook voor de rustzoeker: auto's zijn niet toegestaan op het eiland, behalve voor de eilanders zelf. En kun je in het hoogseizoen bij het vertrek van Lauwersoog nog wel eens het idee hebben dat het druk wordt op het eiland, een half uurtje na aankomst heeft iedereen zich over het eiland verspreid.

Behalve de prachtige natuur en het afwisselende landschap heeft het eiland ook in cultuurhistorisch opzicht het nodige te bieden. In de Middeleeuwen was het eiland eigendom van de 'schiere' (grijze) monniken van het klooster Claercamp bij Dokkum. In de zestiende eeuw werd de provincie Friesland eigenaar van alle kloostergoederen en dus ook van het eiland. Vanwege geldgebrek verkocht de provincie het eiland in 1638. Niet veel later kwam Schiermonnikoog in handen van de familie Stachouwer, die zo'n 200 jaar eigenaar bleef.

De laatste privé-eigenaar was de adellijke Duitse familie Bernstorff, die het eiland in 1893 kocht. In 1945 werd het eiland na de tweede wereldoorlog als vijandelijk vermogen in beslag genomen en kwam het in handen van de Nederlandse Staat.

Met de bouw van het huidige dorp Schiermonnikoog, ook wel Oosterburen genoemd (en in het Schiermonnikoger dialect 'Aisterbun'), werd rond 1720 begonnen. Het dorp diende ter vervanging van het verder naar het westen gelegen dorp Westerburen (Wasterbun). Doordat het eiland langzaam maar zeker in oostelijke richting 'wandelt' verdween dat dorp langzamerhand in zee. Door toedoen van de familie Stachouwer kreeg het nieuwe dorp een zeer regelmatige opzet.

Eeuwenlang waren de zeevaart en visserij de belangrijkste bestaansmiddelen op Schiermonnikoog. Van 1872 tot 1934 was er op het eiland een zeevaartschool. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen veel eilanders terecht in de walvisvaart. De walviskaken in het dorp herinneren aan die periode. Tegenwoordig is het toerisme de belangrijkste inkomstenbron. De ongeveer 1000 inwoners verwelkomen ieder jaar zo'n 300.000 toeristen op het eiland, dat ze zelf liefkozend ook wel 'Lytje Pole' noemen (klein stukje grond, polletje).

Schiermonnikoog heeft nog een laatste onverwachte troef in handen die meewerkt aan de bekendheid van het mooie eiland. Het levert over het algemeen de eerste verkiezingsuitslag bij landelijke en gemeenteraadsverkiezingen.

Geheel in lijn met het karakter van het eiland zijn er veel georganiseerde activiteiten op Schiermonnikoog die een relatie hebben met natuur, flora en fauna. Onthaasten, wandelen, excursies, veel teveel om hier op te noemen. Voor een actueel overzicht gaat u het best naar de evenementenagenda van de VVV-Schiermonnikoog.  

Vlieland: een Fries waddeneiland met een 'Hollandse inslag'. Nadat het aanvankelijk toebehoorde aan de Friese Staten, is het eeuwenlang bestuurd door de Staten van Holland en later de provincie Noord Holland. Het eiland was daardoor lange tijd sterk gericht op Holland, en andersom.

Zo was er op het eiland een 'dependance' van de admiraliteit van Amsterdam (het huidige museum Trompshuys). En de post werd bijvoorbeeld bezorgd via het buureiland Texel. Door de relatie met het (rijke) Holland kwam het toerisme naar Vlieland al vroeg op gang. Al in 1906 werd op het eiland een VVV opgericht! De Hollandse invloed blijkt tenslotte uit het feit dat het oorspronkelijke dialect meer verwant is aan het Nederlands dan aan het Fries. In 1942 werd Vlieland (weer) bij Friesland gevoegd.

Ook landschappelijk gezien is Vlieland anders dan de overige Friese waddeneilanden. Zijn de oostelijk delen van Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog leeg, ruig en onbewoond, op Vlieland ligt juist aan de oostkant het enige dorp. Daar heeft zich ook het hoogste duin van de waddeneilanden gevormd: het bijna 40 meter hoge Vuurboetsduin, waar de vuurtoren op gebouwd is. Naarmate je verder naar het westen gaat, wordt het eiland leger, ruiger en onherbergzamer. De Vliehors (zie foto), het meest westelijke deel van het eiland, is een grote zandvlakte die voor een deel wordt gebruikt als militair oefenterrein. Ten noordwesten daarvan moeten in zee nog de resten liggen van het dorp West-Vlieland, dat in de achttiende eeuw definitief in de golven verdween.

Een ander verschil met de overige waddeneilanden is dat Vlieland vrijwel volledig bestaat uit duinen, bos en strand. Er is dan ook nauwelijks sprake (meer) van landbouw. Het enige vee op het eiland zijn geiten, Schotse Hooglanders en paarden, die vooral een functie hebben in het kader van het natuurbeheer.

Vlieland: anders dan de andere waddeneilanden. Maar in veel opzichten ook weer niet: de rust, de natuur, het licht, de zee, het strand, de duinen, de wolkenluchten, het onvermijdelijke vakantiegevoel...

ps. ben je benieuwd naar de vele activiteiten die georganiseerd worden op Vlieland kijk dan even op de evenementenkalender van VVV-Vlieland.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!