De Sint-Joriskerk lijkt weerbarstig; binnen heeft zij een verrassend warme inventaris. De bouw van de kerk is omstreeks 1200 begonnen met het westelijke gedeelte van het schip en in de 14de eeuw voortgezet met een vergroting naar het oosten. Daarna is het geheel in de 16de eeuw verhoogd en zijn de grote spitsboogvensters aangebracht. Het muurwerk, vooral van de noordzijde, heeft veel te vertellen. Tegen het oude gedeelte hebben steunberen of lisenen gezeten en er zijn vensters in verschillende formaten geweest die zijn dichtgemetseld. De ingangspartij is in 1860 in neogotische vormen aangebracht. Verder naar het oosten staan twee grote spitsboogvensters en beneden een rechthoekig spoor dat op een verdwenen kleine ingang kan wijzen. Van de koorvensters is één exemplaar vlak en zijn twee achter de dagkanten dichtgemetseld. Twee vensters verschaffen licht in het koor. Op de overgang van schip en koor is in 1709 (jaarankers) een consistorie aangebouwd. In de zuidelijke schipmuur verlichten zes grote spitsboogvensters het schip. Onder het tweede staat een gepleisterde en oker geschilderde laatgotische ingang in een geprofileerde spitsboognis. In het timpaan zit een zespuntige ster met een bloem. De in de 16de eeuw gebouwde toren heeft drie onversneden geledingen. De spits verving in 1766 een stenen exemplaar.

De overwelving van het schip is verschillende keren gewijzigd; nu is er een houten tongewelf met trekstangen. Hieronder is in protestantse opstelling een fraaie, vroeg 18de-eeuwse inventaris opgesteld: lambrisering, omlijste tekstborden, de tweevoudige herenbank Idsinga waarvan de overhuivingen rusten op gewrongen omrankte zuilen, de herenbank in de koorsluiting met een door rijk ornament omgeven Tiengebodenbord en een bazuinengel ter bekroning, de gesloten mannenbanken met ionische pilasters in het achterschot en open vrouwenbanken met gesneden wangen. Het is allemaal gegroepeerd rond de in 1713 door Jaan Oenema gesneden preekstoel met getordeerde zuilen en balusters, ook bij trappaal en –hek. Tijdens recente restauratie is een belangwekkende middeleeuwse tegelvloer in de kerk aangetroffen. Het orgel is in 1868 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De kerk staat met het koor naar het dorpscentrum gericht op een ruim kerkhof. De toren, in de 13de eeuw gebouwd van gemêleerd rode kloostermoppen, is het oudst. De oversneden torenromp heeft door zaagtandlijsten een geleding gekregen. In het onderste gedeelte staan venstersleuven; boven zijn aan twee zijden dubbele galmgaten in een segmentnis opgenomen; aan de andere zijden staan de gepaarde galmgaten in een geprofileerde rondboognis. De geveltoppen van het zadeldak kregen rondbogige spaarnissen in twee zones. Het driezijdig gesloten koor is aan het einde van de 15de eeuw gebouwd. Het heeft slanke spitsboogvensters. Recent is in de sluitmuur een vluchtdeur aangebracht. Het koor wordt, net als het schip, geschoord door eenmaal versneden beren en onder de dorpels van de vensters loopt een bakstenen waterlijst rondom. Het schip is kort na de bouw van het koor totstandgekomen. Aan beide zijden is het geopend met spitsboogvensters, waarvan de zuidelijke spitser zijn dan die aan de noordzijde. Op enkele plaatsen zitten ook kleinere vensters. Alle vensters hebben gepleisterde dagkanten die steenrood zijn geschilderd. Ze zijn voorzien van voorzetramen, waardoor de raamplastiek is verminderd. De zuidelijke ingang is vervangen door een venster met een borstwering; die in de noordmuur staat onder een segmentboog en in een geprofileerde spitsboognis. De bakstenen van koor en schip zijn rijker gemêleerd dan die van de toren.

Het inwendige van schip en koor wordt gedekt door een tongewelf en trekbalken. Hieronder staat het meubilair dat grotendeels is geschilderd in grijze tonen met wit, in een traditionele protestantse opstelling. De preekstoel met klankbord en het doophek zijn in fraaie rococovormen waarschijnlijk in 1775 vervaardigd door Yge Rintjes, dé meester uit deze contreien. De panelen en hoekpenanten van de kuip kregen gesneden loofwerk met bessen. Het doophek bezit elegante balusters en siervazen. Tegenover de preekstoel staan twee herenbanken uit dezelfde tijd met rugkuiven met wapens. Het orgel is in 1814 gebouwd door J.A. Hillebrand en is in 1831 door Albertus van Gruisen uitgebreid.

De kerk staat fraai op het terprestant van het schilderachtige dorp Oostrum. De zware, maar niet hoge zadeldaktoren dateert al van de 13de eeuw. De toren is eenmaal gering versneden en heeft kleine venstersleuven, kleine rondbogige galmgaten en pinakels op de geveltoppen. Het schip, opgetrokken van rode, hergebruikte baksteen, is zes traveeën diep en de muren worden geleed door, deels bij de restauratie van 1974 herstelde, eenmaal versneden steunberen. Aan de zuidzijde staat de ingang onder een segmentboog in een spitsboognis; de overige traveeën zijn door brede spitsboogvensters geopend. De noordelijke muur is blind gebleven totdat in de westelijke travee in 1823 ook zo’n venster werd ingebroken. Aan de borstwering daaronder is te zien dat hier waarschijnlijk een ingang heeft gezeten. Deze noordelijke muur vertelt meer naar het oosten, ook dat er een aanbouw heeft gezeten, getuige de hoge, brede spitsboog in het metselwerk. Op het zuidelijke dakschild liggen holle en bolle pannen, gewoonlijk aangeduid als ‘monniken en nonnen’. En op de naald van het dak staat een windvaan in de vorm van een zeilscheepje.

Inwendig is de torenruimte toegankelijk door een wijde, geprofileerde rondboog. De begane grond is gedekt met een fraai kruisribgewelf. Het schip en koor hebben een houten tongewelf met trekbalken. Op de noordwand zijn tijdens genoemde restauratie 16de-eeuwse schilderingen aangetroffen met ongebruikelijke voorstellingen: drie grote en twee kleine kerken en een toren, alle van een rijzig, gotisch karakter. Naast de preekstoel is bovendien een soldaatje te ontwaren. Een onduidelijk opschrift met het jaartal 1582 geeft waarschijnlijk de datering. Op deze noordwand hangt een viertal ruitvormige rouwborden uit 1645 voor leden van de familie Eelcama. Ze hangen boven de zogeheten Mellemabank met wapens in het rugschot. De preekstoel uit 1768, toen de psalmborden ook werden gemaakt, staat in de koorsluiting en bezit op de kuippanelen gesneden loofwerk en personificaties van Geloof, Hoop en Liefde, gesneden door Dirk Embderveld. Het orgel is afkomstig uit Heiligerlee en is hier in 1963 geplaatst. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

Deze belangwekkende kerk is ondanks wijzigingen en een reconstruerende restauratie in 1921 een goed voorbeeld van rijke romaanse bouwkunst. De kerk is in het begin van de 12de eeuw van tufsteen gebouwd. Zij vertoont in de gevels twee zones. De onderste bestaat steeds uit twee rondbogige spaarvelden tussen lisenen. Daarboven bevindt zich een doorlopend verdiept register onder een rondboogfries. Daarin zijn aan de noordzijde volgens gevonden sporen bij de restauratie de kleine rondboogvensters hersteld. Ook de westelijke gevel vertoont deze fraaie geleding. In de noordmuur is de gotische, met rode baksteen gedichte ingang in een spitsboognis gehandhaafd. In de zuidmuur zijn de grote gotische, rondbogige vensters gehandhaafd, maar in het tufstenen sierwerk zitten ook nog een romaans venster en de gotische ingang.

De kerk is in de 14de eeuw met een rechtgesloten koor verlengd, zuidelijk van baksteen, noordelijk met hergebruikte tufsteen. Daarin staan grote vensters. De sluitmuur van het koor is in 1599 vervangen. Ook hierin staan grote rondboogvensters. De romaanse toren is in het midden van de 13de eeuw van baksteen met een tufstenen bekleding gebouwd. De tufstenen spits is in 1888 door een bakstenen tentdak vervangen. De toren heeft inwendig herinneringen aan gewelven en een houten blok voor gevangenen.

Het interieur wordt gedekt door een in 1921 aangebracht tongewelf, waarop J. Por decoratieve art déco schilderingen aanbracht (zie ook Aduard). Het traditioneel aandoende meubilair en lambrisering zijn tijdens de restauratie geplaatst. De preekstoel met klankbord dateert wel uit de 17de eeuw; de kuip is versierd met gegroefde hoekzuilen en toogpanelen. De hier tegenoverstaande herenbank van de Haersma’s dateert nog uit de 17de eeuw. In de vensters zitten gebrandschilderde glazen die in 1717 zijn vervaardigd door Hendrick Busch, Douwe Feenstra en Pibe Harmens. Ze tonen wapens van bestuurscolleges en leden van het Haersma-geslacht. Deze familie liet ook het elftal rouwkassen in de kerk na. Ze domineren de kerkruimte sterk. Het orgel is in 1875 gebouwd door L. van Dam & Zn. en in 1922 uitgebreid door Bakker & Timmenga.

Het kerkhof van de kerk van Oudwoude is door een boomzoom van de doorgaande weg afgeschermd. De laatgotische kerk is in de 15de eeuw gebouwd van afbraakmateriaal van de voorgangster. Het zes traveeën diepe kerklichaam heeft met eenmaal versneden steunberen en grote spitsboogvensters het kenmerkende metrum van de gotiek. Aan de noordzijde staat in de westelijke travee een dichtgemetselde ingang onder een segmentboog in een spitsbogige nis. In de overigens blinde noordmuur staat in de vierde travee een ingekort spitsboogvenster. De driezijdige sluiting heeft grote spitsboogvensters, waarvan de middelste ook is ingekort. De zuidelijke muur laat de gotiek in volle omvang zien. De westelijke travee bevat de nog steeds gebruikte ingang. Deze is segmentvormig gesloten en staat in een rijk geprofileerde spitsbogige nis en in een door profielsteen rechthoekig omkaderde, gepleisterde nis. Wellicht is dit een niet te repareren herinnering aan de periode (1880-1965) dat de hele kerk was gepleisterd. De toren is in de periode 1689-’94 afgebroken en het afbraakmateriaal is voor 37 gulden en 10 stuivers verkocht. Toen is de volledig gesloten en vlakke westelijke gevel totstandgekomen. Omstreeks 1880 is achter de westelijke gevel een vrij gedrukte houten dakruiter met ingesnoerd spitsje op het dak geplaatst.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. Onder de vensters laat het muurwerk op onregelmatige plaatsen diepe spaarnissen zien. Tegen de noordwand geplaatste grote gebeeldhouwde rouwkassen beheersen de ruimte. Ze dateren uit de periode 1675 tot 1783 en gedenken, net als de twee ruitvormige rouwborden, leden van de families die op Fogelsanghstate in het nabijgelegen (kerkloze) Veenklooster resideerden. Op het kerkhof zijn dan ook grafkelders voor de families van Heemstra en Van Limburg Stirum. In de koorsluiting staat een eenvoudige (helaas grijs geschilderde) grote, overhuifde herenbank met Toscaanse zuilen. De eenvoudige preekstoel met klankbord en kussenpanelen op de kuip dateert uit de 18de eeuw. Het orgel is in 1856 gebouwd door L. van Dam en Zn. uit Leeuwarden.

In dit streekdorp staat de kerk op een verhoogd, niet al te ruim kerkhof, alsof het een terp is. Aan de straatzijde staat half verstopt onder een grote treurbeuk een fraai en in verhouding groot hek in neoclassicistische stijl dat in de bovenregel van het dubbele zwaaihek is gedateerd: Anno 1857. Het heeft penanten van gebundelde fasces met vierzijdige hellebaarden in top. Het front, de westelijke gevel van de kerk met de forse geveltoren, kwam in 1802 tot stand, maar het kerkschip met driezijdige koorsluiting is veel ouder.

Het is een van de weinige kerken uit de wijde omgeving die gebouwd is van middeleeuwse moppen. Bij de restauratie in 2002 bleek dat de in 1877 aangebrachte beklamping met kleine steen los ging laten en dat zich hierachter zorgvuldig gemetseld ouder muurwerk bevond. Dit in het midden van de 17de eeuw geheel vlak – zonder steunberen of penanten – verwerkte muurwerk is weer in het zicht gebracht. Het vrij korte schip is regelmatig gemetseld van gemêleerd rode kloostermoppen en is aan de zuidzijde geopend met twee rondboogvensters. In de zuid- en noordoostelijke sluitmuur staan vensters van een kleiner formaat en in de noordelijke muur staan opnieuw twee rondboogvensters. Het front van de kerk is van een klein formaat steen opgetrokken. Het midden met een diep geplaatste ingang en daarboven een cirkelvormig venster springt even voor de boven het dak uitrijzende houten en met lood beklede toren uit. Deze bevat galmgaten en wordt door een ingesnoerde spits bekroond.

Inwendig is bij de restauratie het houten tongewelf dat boven een schrootjesplafond zat weer tevoorschijn gehaald. Binnen het doophek met balusters en gedraaide knoppen staat tegen de oostelijke wand de preekstoel met klankbord, die uit 1802 dateert maar oudere onderdelen heeft. Er zitten gesneden festoenen op de kuippanelen. Op de westelijke galerij op gietijzeren zuilen en met een elegant gebogen balustrade staat het in 1880 door L. van Dam & Zn. gebouwde orgel. Hierachter zit een curieuze zon in reliëf met een wijzerplaat die geen wijzers heeft.

Op de terp van Paesens is omstreeks 1200 de bakstenen kerk gebouwd. Een laat-romaans bouwwerk waar in later tijd verschillende keren een en ander aan is veranderd. Het schip is niet geheel rechthoekig. Aan de koorzijde is het iets smaller dan aan de westzijde. De iets inspringende koorsluiting is halfrond gesloten. In het muurwerk van rode kloostermoppen zijn niet veel sporen uit de romaanse periode te zien. In de noordelijke gevel staat in het midden een rondbogig spoor van een dichtgemetselde ingang en ook aan de zuidzijde is wat meer naar het westen zo’n spoor, maar dan spitsbogig, te zien. De twee boven elkaar staande rondboogvensters in het westelijke vak van de noordmuur lijken romaans, maar zijn zeker van later tijd. Verder zijn in deze muur merkwaardige rechthoekige, staande vensters ingebroken. In de westelijke partij die gelijk met de torenvernieuwing werd aangebouwd zit in de zuidgevel de met pilasters en kapitelen omlijste ingangspartij.

Aan weerszijden staan rondboogvensters die niet uit de romaanse tijd zijn. Even verderop zit wel een duidelijk spoor van een dichtgemetseld romaans venster. De andere vensters zijn weer van later datum. In de iets inspringende halfronde koorsluiting staan aan de zijkanten kleine, licht spitsbogige vensters die wel origineel zullen zijn. De oude zadeldaktoren werd in 1792 vervangen door een westelijke partij met in het midden een risaliet ter ondersteuning van de geveltoren. Op een klein rond venster na is deze gevel gesloten. De houten geveltoren is bekleed met leien en heeft een ingesnoerde spits.

Het interieur wordt gedekt door een tongewelf en daaronder staat meubilair dat in een lichte oker houtimitatie is geschilderd: lindehout. De preekstoel in de koorsluiting wordt geflankeerd door banken voor de kerkbestuurders. Aan het overigens eenvoudige 19de-eeuwse meubel hebben de kuip, het rugschot en het klankbord rijk bewerkte kroonlijsten gekregen. Het orgel is in 1908 overgenomen van de r.k. Sint-Laurenskerk in Haarlem. Het instrument is in 1758 gebouwd door J.Th. Gilman en heeft een kas in elegante rococostijl.

Kerk en toren, in de middeleeuwen gewijd aan Johannes de Doper zijn als vroeg-gotisch ensemble in de 13de eeuw op een terpachtig kerkhof totstandgekomen. Bij de ingang van het kerkhof staat een gietijzeren hek met de vermaning ‘Gedenk te sterven’, geflankeerd door penanten met doodssymboliek: een schedel met knekels, een gevleugelde zandloper, gekruiste seizen, de slang die zichzelf in de staart bijt en gekruiste neerwaarts gerichte fakkels. De kloeke toren is een baken voor de wijde omgeving. De kerk is van gele kloostermoppen gebouwd, de toren van rode. De noordmuur van het schip met vier rondboog-vensters laat dit bouwmateriaal nog in grote mate zien, al zitten boven in de muur wel reparaties met kleine gele steen. De zuidelijke muur is sterker gerepareerd; de muurdammen tussen de vier rondboogvensters zijn nog velden moppen blijven zitten, maar verder is vrij veel kleine gele steen te zien. Aan de westzijde staat de ingang, een dubbele deur in een rechthoekig kozijn, waarboven een klein rondboogvenster zit. Naast de deur is een zonnewijzer aangebracht. Het vijfzijdig gesloten koor heeft flinke rondboog-vensters en op de hoeken staan eenmaal versneden steunberen.

De zware zadeldaktoren heeft geen westingang, maar aan die zijde is een spitsboogvenster achter de dagkanten met contrastrijke gele steentjes tot een nis dichtgemetseld. Ongeveer in het midden is wel weer een klein spitsboogvenster aangebracht en hoger staat nog zo’n venster zelfstandig in deze gevel. De toren bezit nog een paar openingen en op de zuidwestelijke hoek zijn tussen de rode baksteen op zeker vier plaatsen nauwelijks opvallende platen roze Bremer zandsteen verwerkt. West en oost hebben twee en noord en zuid drie rondbogige galmgaten. Er hangt een luidklok die in 1402 door Hermanus is gegoten.

Het inwendige van de zaalkerk wordt gedekt door een houten tongewelf met trekstangen. De niet zeer oude preekstoel met klankbord heeft gewelfde hoekpilasters op de kuip die door een kandelabervormige voet wordt gedragen. Het orgel op de westgalerij is in 1907 gebouwd door Mart Vermeulen uit Woerden.

Er is met de 13de-eeuwse Gertrudiskerk nogal merkwaardig omgesprongen en toch heeft zij nog een middeleeuws karakter. Mogelijk dateert zij al uit de 12de eeuw en is zij omstreeks 1300 verbouwd. De kerk is opgetrokken in een levendige mengeling van gele en rode kloostermoppen. De noordmuur laat aan de westzijde een dichtgemetselde ingang zien van een afgeplatte korfboog met afwisselende rode en gele koppen die weer omvat is door een spitsboog. Schuin daarboven staat ter verlichting van de orgelgalerij een radvenster. In de zuidelijke muur heeft tegenover de vroegere noordingang een tweede ingang gestaan. Ook deze is gedrukt korfbogig, maar hier zit een rondboog boven. Ten westen van dit spoor staat een nog veel jongere ingangsrest. Het is een diepe segmentvormige nis met een tweelichtsvenster voor de voorkerk. Aan het bruinrode baksteenmateriaal te oordelen is deze ingreep van 1865. Toen is de kerk namelijk ingrijpend verbouwd en zijn in beide muren grote rondboogvensters gebroken met úitstekende dagkanten en ijzeren roeden.

In 1902 is de toren grotendeels gesloopt en de westgevel deels vernieuwd. Het restant toren risaleert uit de voorgevel en kreeg een ingang en een paar vensters waarvan de klimmende rondboogvensters in de top goed passen. Achter de geveltop is de houten geveltoren geplaatst met een gewelfd dak en een kleine, achtzijdige lantaarn met een spits. Deze toren is sinds een eeuw karakteristiek voor Peins geworden. In de zuidelijke gevelvleugel naast de toren is nog een spoor te zien van een klein spitsbogig venster. De driezijdige koorsluiting is geheel gesloten en aan die zijde is te zien dat het om een opmerkelijk brede kerk gaat.

Deze brede kerkzaal wordt gedekt door een houten tongewelf. In de koorsluiting is, vermoedelijk in 1865, het liturgisch centrum in één programma aangepakt met doophek, preekstoel met klankbord en de banken van de kerkbestuurders. Het orgel op de westgalerij is in 1867 gebouwd door L. van Dam & Zn. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De aan Sint-Nicolaas gewijde kerk is in 1810 vervangen door een nieuw gebouw dat mis-schien nog muurresten van de oude kerk bevat. De onderste zone van het muurwerk is in elk geval opgetrokken van hergebruikte gemêleerd rode bakstenen die hogerop zijn aangevuld met mangaanbruine bakstenen van kleiner formaat. De zaalkerk is symmetrisch van geleding. Aan de westzijde zit aan beide zijden een smalle rondbogige nis waarin voor de voorkerk twee kleine vensters staan, beneden een rondbogige en boven een cirkelvormige. Verder is het muurwerk aan weerszijden geopend met drie grote rondboogvensters tussen brede muurdammen. De driezijdige, door penanten op de hoeken gelede koorsluiting heeft twee ingekorte rondboogvensters.

De laatgotische toren is wellicht de elegantste kerktoren van Friesland, het land van de stoere zadeldaktorens. Hij bestaat uit een romp van drie, licht verjongende en door zandstenen cordonlijsten gescheiden geledingen. De onderste geleding bevat de ingang in een geprofileerde spitsbogige nis, waarbij de boogtrommel een kleine nis in deze vorm bevat. De middelste, minst hoge geleding is aan alle zijden voorzien van een korte spitsboognis met vorktracering. In de volgende, derde geleding zitten openingen over de volle hoogte waarin gemetselde kruiskozijnen met boogtrommels met zandstenen traceringen zitten. Op deze romp volgt een opmerkelijke opbouw. Die is volgens een gedenksteen in roze Bremer zandsteen in 1537 toegevoegd. De van baksteen gemetselde lantaarn is achtzijdig met tweemaal versneden steunberen op de hoeken, beren die even onder de voet van de spits kantelen tot pinakels en bekroond worden door zandstenen kruisbloemen. Daartussen staan geprofileerde rondboogopeningen met omlijstingen in kielboogvorm. Hierop volgt de ingezwenkte spits. Inwendig laat het torenportaal zien ooit met een kruisribgewelf overdekt te zijn geweest.

De kerk is gedekt met een houten tongewelf, voorzien van geschilderde ornamentranden van omstreeks 1910. Tegen de sluitmuur staan de eenvoudige preekstoel met klankbord, een trapje met balusters en op de kuip zien we toogpanelen. Op de westelijke, van balusters voorziene galerij staat het orgel dat waarschijnlijk het werk is van H. van der Molen uit Steenwijk.

De kerk is in de 13de eeuw in vroeg-gotische stijl gebouwd van gemêleerd gele kloostermoppen. Laag in de twee smalle muren van de vierzijdige koorsluiting staan kleine rondboogvensters en een hagioscoop die nog herinneren aan de romaanse tijd. Zuidelijk staat in deze sluiting een groot gotisch spitsboogvenster met bakstenen vorktracering dat waarschijnlijk pas in de 15de eeuw is aangebracht. In de zuidmuur staan twee lancetvensters en boven een met kleine rode baksteen dichtgemetselde ingang zit nog een klein spitsboogvenster. Tijdens de restauratie van 1952-’53 is het gotische karakter met romaanse aspecten aangezet. De noordelijke muur is gesloten; er zit wel een dichtgemetselde ingang. Bij de vierzijdige koorsluiting met eerst twee brede en dan twee smalle zijden is een originele oplossing gekozen voor de overgang naar een aantal even grote dakschilden. Onder de dakvoet zijn togen gemetseld die op penanten rusten, precies onder de hoekkepers van de dakschilden. Het valt op omdat deze constructie is uitgevoerd in rode baksteen van klein formaat, dat vanaf het midden van de 16de eeuw in gebruik was. In 1555 wordt het Hof van Friesland toestemming gevraagd land te verkopen ten behoeve van het leggen van leien op het dak waarbij ook nieuw kaphout nodig is. Kort daarna zal de kap zijn gewijzigd mét de merkwaardige steunconstructie. De westelijke gevel is vermoedelijk in de 18de eeuw vernieuwd. Deze muur van kleine gele baksteen bevat de diepe, rondbogige ingang, een rechthoekig venster ter verlichting van een vertrek en beitelingen in de geveltop.

De houten geveltoren met ingesnoerde spits is ook in de 18de eeuw totstandgekomen.

Inwendig bevestigen de betimmeringen van de voorruimten en het westelijke schotwerk binnen in de kerk dat deze partij in de 18de eeuw is vernieuwd. De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen. De eenvoudige preekstoel en het klankbord zijn niet door een rugschot met elkaar verbonden. De achtzijdige natuurstenen doopvont is modern. Het kerkmeubilair is eenvoudig en er hangen drie koperen lichtkronen.

De Sint-Victorkerk staat midden in het terpdorp in een schilderachtige omgeving. De gevarieerde bebouwing van de Grote Buren en vooral de bebouwing met een reeks in 1861 van gele steen gebouwde diaconiehuizen aan de noordzijde zijn de sfeermakers. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd van gemêleerd gele moppen. In 1759 zijn de zuidmuur en de koorsluiting vernieuwd en kwamen er grote rondboogvensters in . De noordmuur is, op een rond venster ter verlichting van de orgelgalerij na, gesloten. Het onderste tufstenen deel van de zadeldaktoren zal uit de 12de eeuw dateren. Hij is in de 15de eeuw verhoogd en enkele malen gerepareerd. In de westgevel staat een geprofileerde ingang met een spitsboogvenster.

De ingang in de zuidmuur is een rondbogige poort met pilasters, een kroonlijst en een rijk gevormd kuifstuk met de mededeling van de vernieuwing van de kerk in 1759 en zes (blindgekapte) wapens tussen rocailles. De vernieuwing is in de kerk nogmaals herdacht op een met wapens en enig decoratiewerk geschilderd paneel. Twee tekstborden vermelden het verven en versieren in 1844 en in 1898. Aan de buitenkant vinden we bij de regenwaterbak in de koorsluiting een grote gedenksteen voor de stichting van deze nutsvoorziening in 1842.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. Het koor is verhoogd en bevloerd met estrikken. Er liggen enkele grafzerken waaronder een 15de-eeuwse zerk van roze zandsteen. Aan de noordzijde staan enkele rijen vaste banken en een fragment van het koorhek met balusters. Aan de zuidzijde staan losse stoelen. Tegen de zuidwand is de eenvoudige preekstoel met klankbord geplaatst. Twee overhuifde herenbanken, waarvan een met korintische zuilen, zijn onder de orgelgalerij geplaatst. Een kuifstuk met wapens hangt nu los tegen de noordwand. Het orgel is in 1878 vervaardigd door Friedrich Leichel uit Düsseldorf. Voor de balustrade staan twee beelden, personificaties van Geloof en Liefde en op de torens van het orgel staan drie figuren in dansende bewegingen die in hun charme op een orgel wel profaan aandoen.

Op de redelijk complete radiale terp van Raard staat de vrij kleine Johannes de Doperkerk met een kloeke toren. Vanuit het noorden, waar de terp diep is afgegraven, kan de hoogte van de terp het best worden beleefd. Het kerkschip van gemêleerd rode kloostermoppen dateert uit het begin van de 13de eeuw; het koor met driezijdige sluiting is iets ouder, van omstreeks 1200. In de zuidelijke muur staat een nogal seculiere ingang: een dubbele deur met bovenlicht in een rechthoekig kozijn. Ernaast is een dichtgemetselde, segmentvormig gedekte opening te zien. Aan deze zuidzijde wordt de kerkruimte verlicht door drie 18de-eeuwse rondboogvensters, waarvan de sluitingen tegen de goot uitkomen. Het muurwerk is in 1807 dan ook iets verlaagd. Op de overgang van schip en koor zit een restant van een penant.

De driezijdige koorsluiting heeft op de hoeken gemetselde ronde colonnetten. Aan de zuidoostzijde is een groot spitsboogvenster dichtgemetseld, de oostzijde heeft een rondboogvenster in een spitsbogige dagkant. De noordmuur vertoont oudere sporen. In het koor staat een groot rondboogvenster met daarbij een spoor van een klein romaans venster. Na een penant dat de overgang naar het schip markeert, staat in de schipmuur een compleet romaans rondboogvenster dat achter de diepe dagkanten is dichtgezet. Dat geldt ook voor een rechthoekige hagioscoop daar vlakbij. Verder naar het westen zitten twee sporen van dichtgemetselde ingangen, de ene rondbogig, de andere met een segmentboog. De toren is in 1807 – de gedenksteen zit in de zuidgevel – gemetseld van kleine bruine baksteen. Hij heeft enkele rondbogige galmgaten voor een in 1523 door Wolter Schonenborch gegoten klok en een exemplaar dat Hans Falck in 1620 goot. De toren wordt bekroond door een ingesnoerde spits.

Het inwendige is met een tongewelf gedekt en bezit een preekstoel uit het midden van de 17de eeuw met gegroefde pilasters op de hoeken en in de vloer liggen enkele 17deeeuwse grafzerken. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken en is in gebruik als museum van een kunstenares.

De Alexanderkerk kwam op de uitloper van een zandrug van Rinsumageest tot stand. De bouw van de grotendeels van tufsteen opgetrokken romaanse kerk is in de 11de eeuw begonnen. Toen is het koor gebouwd, in de 12de eeuw gevolgd door de bouw van het schip met twee smalle zijbeuken en de gelijktijdige verhoging van het koor. Het halfrond gesloten koor was aanvankelijk iets hoger dan de reeks rondboognissen, afwisselend gekoppeld en enkel, met één klein rondboogvenster. De driebeukige kerk die werd toegevoegd bestond uit een schip met lichtbeuk, voorzien van rondboogvensters die iets groter waren dan die in het koor en twee vrij lage, aangekapte zijbeuken die mogelijk langs de koortravee doorliepen. Het schip en de beuken waren van elkaar gescheiden door zware, rechthoekige pijlers met lijstkapitelen die ronde scheibogen in fraaie sikkelvorm dragen. Van de dichtgezette doorgangen zijn in de huidige noordmuur vier traveeën tussen koor en toegangspoort zichtbaar. In de koortravee van het oudste gedeelte van het noordelijke muurwerk zitten drie hoge nissen.

Bovenin staan twee kleine vensters waarvan het rechtse gaaf bewaard is gebleven. In dit muurwerk zijn bovendien een venstertriplet van rondbogen uit de 13de eeuw en een, later met rode baksteen dichtgezet, spitsboogvenster uit de 15de eeuw ingebroken. Beide muuropeningen waren waarschijnlijk hagioscopen, sacraments- of reliekvensters die van buiten zicht op het vereerde binnen boden. Naast deze vensters is in de muurdam tegen het schip een kleine rondbogige poort gemaakt die mogelijk de verbinding vormde naar het schip vanuit de langs deze gevel voortgezette zijbeuk.

Onder het verhoogde koor bevindt zich een crypte, de enige in het noorden van Nederland. Deze met ribloze kruisgewelven gedekte crypte is klein en neemt alleen de ruimte in van de apsis en een klein stuk van de koortravee. Dat gedeelte is omwille van de ingegraven ruimte zes treden verhoogd.

De vloer van de crypte ligt veel dieper dan de fundering van het koor en zij moet later zijn ingegraven. Er wordt aangenomen dat het pas in de 16de eeuw is gebeurd, maar dan is het wel uitgevoerd met oude materialen en in een voor die tijd ouderwetse stijl. De basementen en lijstkapitelen van de zes wandpilasters zijn van tufsteen. De twee vroeg 13de-eeuwse middenzuilen hebben schachten en dekstenen op de kapitelen van kalksinter, een soort ‘ketelsteen’, afkomstig uit een Romeinse waterleiding. De fraai gedecoreerde teerlingkapitelen zijn van Caensteen.

Omstreeks 1525 is de kerk sterk vergroot door de vervanging van de zuidelijke zijbeuk door een nieuwe, laatgotische en aan de oostzijde rechtgesloten beuk. Deze beuk is iets breder en werd aan de westzijde een travee langer dan het oorspronkelijke schip. De smalle noordelijke zijbeuk is toen gesloopt en de scheibogenmuur met tufsteen gesloten. De nieuwe beuk, eigenlijk een tweede schip, is uitwendig opgetrokken van hergebruikte tufsteen aangevuld met baksteen, waarin ook latere reparaties zijn uitgevoerd. In de zuidmuur staat in het westen een spoor van een dichtgezette spitsbogige ingang met daarboven een ingekort spitsboogvenster met vorktraceringen. De andere grote vensters hebben later een indeling van hout gekregen. Onder een diepe nis in de sluitmuur is een zandstenen epitaaf aangebracht voor Siids Thiarda en diens vrouw (overleden 1545 en 1557), bewoners van de nabijgelegen Tjaardastate. Het is het vroegste epitaaf in Friesland in klassieke renaissancevormen. De uit de 13de eeuw daterende zadeldaktoren is, getuige de met rolwerk versierde gevelsteen, in 1610 belangrijk vernieuwd en er is toen ook een traptoren bij geplaatst.

Inwendig zijn schip en zuidbeuk gescheiden door een colonnade van drie korte en zware bakstenen zuilen die vier spitsbogige scheibogen dragen. Daartussen overspannentwee houten tongewelven de ruimte. In de kerkvloer liggen gebeeldhouwde zerken, waaronder een laatgotische met evangelistensymbolen en een grote renaissancezerk met perspectivistische architectuur uit 1561. In de dooptuin tegen de zuidwand van de zuidbeuk staat de 19de-eeuwse preekstoel met klankbord. In deze beuk is tegen de oostelijke sluitgevel het door Bakker & Timmenga in 1892 gebouwde orgel op een galerij geplaatst.

De Nicolaaskerk vertoont zich op de deels afgegraven dorpsterp van de oudste zijde. Het van gemêleerd rode en gele steen gemetselde zuidelijke muurwerk en het koor laten zien dat de kerk in het midden van de 13de eeuw is gebouwd. Laag in dit door beren gesteunde muurwerk staan twee sporen van rondbogige ingangen, waarvan het oostelijke wel heel klein is. Hoog zijn ook nog twee dichtgemetselde rondboogvenstertjes te zien en drie fragmenten van een blokfries. Schip en koor zijn verhoogd aan het begin van de 16de eeuw toen de kap werd vernieuwd en het huidige houten tongewelf werd aangebracht. In de muur zijn later spitsboogvensters aangebracht. In de westelijke travee kwam een deur met bovenlicht met daarboven een cirkelvormig venster. In de koorsluiting staan een breed rondboogvenster, een met gele steen dichtgemetseld smal spitsboogvenster en een tweede deur met bovenlicht. Precies aan de oostzijde zit een duidelijk spoor van een dichtgezet rondboogvenster. De noordelijke muur met twee grote spitsbogige vensters is in de 19de eeuw vernieuwd in kleine gele baksteen. Op het dak liggen blauw geglazuurde Lucas IJsbrandszpannen, een windvaste pan met een vorm die leidekking suggereert. De noordmuur van de toren is gemetseld van gemêleerd gele baksteen en vertoont vrij laag een dichtgemetseld spitsboogvenstertje; het overige muurwerk van de toren is beklampt. De toren heeft een omgang en een achtzijdige, ingesnoerde spits.

Tussen afgescheiden koor en orgelwand is de kerkzaal beperkt van ruimte. Het eenvoudige interieur heeft vooral dankzij de kleurstelling van schotwerk, lambrisering en meubilair in oker tonen en van trekbalken, korbelen, stijlen en gewelfribben in rode kleuren een grote intimiteit gekregen. Binnen het doophek met gedraaide balusters staat de preekstoel met klankbord, getordeerde trappaal en -balusters (met de datering 1711) en op de kuiphoeken zuiltjes in dezelfde vorm. De panelen hebben innemend snijwerk met voorstellingen van het Laatste Avondmaal en de vier evangelisten. Het orgel op de westgalerij is in 1862 gebouwd door L. van Dam & Zn. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

Het kerkje staat enigszins verscholen in een zoom van bomen en struiken. Het staat niet op een terp en de nederzetting zal niet zeer oud zijn. De kerk is wel opmerkelijk rijk uitgedost voor zo’n klein gebouw. Een mogelijke verklaring hiervoor is de invloed van het nabijgelegen klooster Klaarkamp of de inzet van de rijke Tjaarda’s uit Rinsumageest. De kerk is omstreeks 1300 tijdens de overgang van de romano-gotiek naar de gotiek gebouwd. Dat is vooral te zien aan de noordmuur met van de grond af opgaande fraai geprofileerde nissen van verschillende vorm en met gevarieerde invulling. In het midden staat een dichtgemetselde ingangspartij. De rondbogige poort staat in een grote rondboognis met bovenin een ook dichtgezet cirkelvormig venster met meervoudige profielen waarbij kraalprofiel met verglaasde stenen.

De huidige ingang staat in een rechthoekig kozijn binnen een geprofileerde spitsboog-nis. Oostelijker zit een segmentvormige nis met een spitsbogig spoor erboven en bij het koor een vierde nis, licht spitsbogig met een dichtgezet gotisch venster waarin de levendige traceringen met onder meer rondpassen nog aanwezig zijn. In deze noordmuur zijn de sporen van verwijderde steunberen zichtbaar. De kerk was dan ook met stenen gewelven overdekt. In de 16de eeuw zijn die verwijderd en is de kerk aan de westzijde een travee ingekort. De zuidelijke – met nog wel het spoor van een ingang in een spitsboognis – en westelijke muren zijn in de 19de eeuw vernieuwd. Er heeft een klokkenstoel voor de kerk gestaan, maar bij de vernieuwing van de westpartij is een dakruiter op de westgevel gebouwd.

Binnen is de kerk nu gedekt door een vlak balkenplafond; in de wanden zijn de sporen van de vroegere overwelving nog te bespeuren. De inrichting is 19de- en 20ste-eeuws met hoogst eenvoudig meubilair, een doophek met gesloten panelen waarbinnen in de koorsluiting een preekstoel met klankbord en een kabinetorgel aanwezig zijn. Er staan twee vitrinekasten met vondsten uit de restauratietijd (1977). De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De aan Sint-Martinus gewijde kerk heeft een opmerkelijke bouwgeschiedenis. Het is in de 11de eeuw begonnen met een tufstenen kerk, waarvan het westwerk bij vergroting omstreeks 1300 verrijkt werd door twee flinke flanktorens. Vlak voor een aanzienlijke uitbreiding is in 1489 ten zuiden van de kerk een losstaande houten klokkentoren gebouwd. Hij is qua structuur laat-middeleeuws, maar heeft zijn huidige vorm in de 18de eeuw gekregen. Tijdens de laatste restauratie (1971) zijn ter bekroning twee nieuwe windvanen geplaatst: Sint-Martinus te paard en een kofschip. Er hangen klokken in van Butendiic uit 1466 en Ter Steghe uit 1543. Nadat de kerk te klein werd bevonden, is tussen 1498 en 1503 een nieuw koor gebouwd en vervolgens een basilicale kerk, een kerk met een hoog schip met lichtbeuk en lager aangekapte zijbeuken. Hierbij bleef opnieuw de indrukwekkende westelijke partij gehandhaafd. De huidige kerk stamt voornamelijk uit die tijd. De sfeer van deze laatgotische kerk kan het beste ervaren worden bij het oosterkoor, al werden er omstreeks 1700 net als in het westerkoor grote rondboogvensters met neggen in de dagkanten geplaatst. Het warmrode baksteenwerk, de rijzige kap en de hoge, enkele malen versneden steunberen doorspekt met zandstenen hoekneggen scheppen een laat-gotische sfeer.

In de eerste helft van de 16de eeuw is tegen de zuidzijde, ongeveer op de overgang van schip naar koor een sacristie van twee bouwlagen gebouwd met een grote spitsboognis in de zuidgevel, een rondboogfries op de overgang naar de verdieping, hele en halve kruiskozijnen en op de schouders van de geveltop ronde pinakels. Binnen is de benedenzaal in 1759-’61 betimmerd en van een plafond voorzien door Johann Georg Hempel; de bovenzaal heeft een schouw en zolderbalken op sleutelstukken met peerkraalprofiel. Het fraaist is de oorspronkelijke gotische toegangsdeur vanuit de kerk. Deze opgeklampte deur is voorzien van gedetailleerd snijwerk met veelpassen en toten.

In 1681 stortte een belangrijk deel van de westelijke partij in als gevolg van verzakkingen en vervolgens is in een bouwproces dat enkele tientallen jaren duurde de kerk gewijzigd en vernieuwd. Aan de westzijde is het schip enkele traveeën ingekort en van een veelzijdige sluiting voorzien, waardoor het lijkt alsof de kerk aan beide zijden een koor bezit. Tegelijkertijd zijn de stenen gewelven vervangen door een houten tongewelf en kwam dit te rusten op Toscaanse zuilen met rondbogige scheibogen naar de zijbeuken.

Bovendien is het volledige dak een aantal meters verlaagd. Door dit alles bleef de basilicale opzet bestaan en door inwendige veranderingen ontstond een ruimte die min of meer centraal op de kansel werd gericht, geschikt voor de dienst van het Woord. Aan de koorzijde is in 1771 een verfijnd vormgegeven klokkenkoepel op de naald van het dak geplaatst. Het daarin geplaatste carillon is in 1949 vervaardigd door Van Bergen uit Heiligerlee. Het is nog twee keer uitgebreid en behoort tot de grootste van het land. Tegen het koor kwam een portaal in classicistische vormen met een inwendige poort uit 1652. Het veel grotere portaal in empirevormen aan de noordzijde is in 1793 naar ontwerp van stadsbouwmeester Auke Bruinsma toegevoegd.

De centraal gerichte inrichting heeft in het interieur een letterlijke impuls gekregen door de in 1872 door architect Breunissen Troost ontworpen cirkelvormige bankenopstelling rond de preekstoel. Met de zitgalerijen aan west- en noordzijde en de orgelgalerij die het oosterkoor afsluit, is de centrale opstelling daarmee voltooid. De eenvoudige preekstoel met klankbord is in 1626 door Barthold Vincents gemaakt. Tegen de zuidelijke wand hangen een Tiengebodenbord uit het begin van de 17de eeuw en een tekstbord uit 1632. In het westkoor hangt een schilderij van een belegerde stad van de hand van de schilderende burgemeester Hanso Moll en in het oosterkoor schilderijen van de genezing van Naäman de Syriër en Jezus zegent de kinderen, beide van de hand van diens broer Pieter Moll. Onder de westergalerij staat wat verscholen een vroedschapsbank uit 1688. Recht daartegenover staat het magistrale orgel, in 1710-’11 door de Noordduitse orgelbouwer Arp Schnitger vervaardigd en in 1897 gewijzigd door L. van Dam & Zn.

De forse toren van de Remigiuskerk bepaalt van ver het silhouet van Spannum. De toren is even breed als het kerklichaam en dat komt weinig voor. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd van gemêleerd gele moppen. Dat is alleen aan de noordzijde te zien want het koor en de zuidmuur zijn in de tweede helft van de 19de eeuw beklampt. Na een versneden steunbeer staat aan de westelijke zijde van de noordmuur een grote spitsboognis, een al vroeg met moppen dichtgezet venster waarin beneden weer kleine vensters zijn ingebroken. In het midden van deze muur zit het rondbogige spoor van een dichtgemetselde ingang. Verder zijn er twee flinke spitsboogvensters en de oostzijde wordt geschoord door twee forse, wigvormige beren.

Achter de oostelijke beer staat een miniatuurhuisje tegen de kerk, versierd met ajourranden en sierlijke makelaars. Het is het in 1910 gebouwde ketelhuis voor centrale verwarming. Het beklampte koor en zuidmuur bezitten penanten en grote spitsboogvensters met vormrijke traceringen van ijzer. In de westelijke travee staat de ingang.

De uit het einde van de 15de eeuw daterende zadeldaktoren heeft drie door zandstenen cordonlijsten gescheiden, maar niet verjongende geledingen. De onderste is onversierd, maar draagt in de zuidmuur een fraaie gedenksteen van de torenvernieuwing in 1742. De westelijke muur heeft een ingang in een hoge, diepe nis met een gedenksteen van de restauratie in 1930. De tweede geleding heeft een fraaie plastiek gekregen door gepaarde spitsboognissen met een fijne indeling en in de bovenste geleding is dit herhaald in gevarieerde nisvormen met galmgaten: spits- en korfbogig.

Het inwendige wordt door een uit 1959 daterend houten tongewelf gedekt. De preekstoel met kuip voorzien van gekorniste panelen en gegroefde hoekzuilen en met klankbord dateert net als het doophek, de avondmaaltafel en de banken uit de 17de eeuw. De kerkbanken hebben fraai gesneden wangen met florale sier maar ook een hoorn des overvloeds, een uil en een arend. De twee overhuifde herenbanken zijn 18de-eeuws. Het orgel is in 1911 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De forse tufstenen Sint-Vituskerk, fraai gelegen in een drievoudige boomzoom, is aan het eind van de 11de of begin van de 12de eeuw gebouwd. De noordmuur bezit vrij hoog een regelmatige reeks rondbogige spaarnissen. In elke nis zijn de boog en de moet van een klein rondboogvenster zichtbaar. Hier zitten in de onderste zone verschillende sporen van ingangen: in het midden van een rondbogige poort en ten westen daarvan twee van spitsbogige aard. Verder naar het oosten zit een dichtgezette grote rondboog: een spoor van een kapel. De zuidmuur met drie flinke spitsboogvensters is sterker verstoord. Toch zijn ook hier in het tufsteenwerk fragmenten van rondboognissen te zien. De ingang zit aan de westzijde in een spitsboognis en oostelijker staat een dichtgezette, korfbogige ingang binnen een rijk geprofileerd rechthoekig kader. In de travee bij het koor zijn sporen van een kapel te zien. De kapellen aan noord- en zuidzijde zijn kort na de hervorming, in 1584, afgebroken. Het koor is smaller dan het schip. Het is in de 13de eeuw van baksteen opgetrokken; aan de noordzijde zit nog tufsteenwerk. De kloeke zadeldaktoren van vier geledingen is 15de-eeuws, heeft een fraaie gotische westingang en in de tweede en derde geleding spitsboognissen in gevarieerde vormen. In de vierde geleding zitten de galmgaten in nissen en ook de geveltoppen zijn met nissen versierd.

De kerkruimte wordt gedekt door een bijzonder 16de-eeuws houten tongewelf. Het heeft een verhoogde middenzone en dus een doorsnede van een driepas, een unieke vorm. De eenvoudige 18de-eeuwse preekstoel met klankbord is tegen de zuidwand geplaatst en er tegenover staan twee eenvoudige herenbanken. In de koorsluiting is een rijker exemplaar te vinden. Daarachter staat een grote portretzerk tegen de wand voor het echtpaar Philips van Boshuysen en Anna van Eysinga. De natuurstenen doopvont is afkomstig uit de gesloopte neogotische kerk van Wytgaard. Het orgel op de westgalerij is in 1829-’30 gebouwd door L.J. en J. van Dam, waarbij gebruik is gemaakt van ouder pijpwerk van Bader en een kas uit 1777.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |