Bakkeveen is een streekdorp dat in de late Middeleeuwen als dorp met een brinkachtige ruimte is ontstaan bij de kloosteruithof Mariënhof. Deze uithof is er in de 13de eeuw vanuit het grote klooster Mariëngaarde gevestigd. Het klooster had brandstof nodig dat hier uit de venen kon worden gewonnen. Oudere sporen bewijzen dat Bakkeveen al in de steentijd op een belangrijke route lag.

In de tweede helft van de 17de eeuw werd de Bakkeveensevaart gegraven en begon een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de streek: de veengraverijen van de Drachtster Compagnie. In de jaren rondom 1660 werd Bakkeveen bereikt en in 1685 was de vaart voltooid en kwam er op de kruising van de weg en de vaart een verlaat. Aan weerszijden vestigden zich op de venen en de heide arbeiders en wat neringdoenden, maar van een echte nederzetting was nog geen sprake. Tjaerd van Aylva liet in 1732 voor Bakkeveen een achtzijdige centraalbouwkerk ontwerpen. Er schijnt zelfs een model van te zijn geweest, maar het kwam niet tot de bouw. Wel kreeg deze grietman en eigenaar van veel venen het voor elkaar dat de verspreide bebouwing na 1732 naar de vaart werd verplaatst.

Nadat de gronden waren afgeveend, werden de landerijen in stroken van ongeveer 400 meter diepte aan weerszijden van de Bakkeveensevaart in cultuur gebracht. De gebieden die verder van de vaart verwijderd lagen veranderden weer in heide. Langs de vaart staan nog enkele 18de-eeuwse ontginningsboerderijen met een voorhuis, dat van een krimp overgaat in een schuur met doorschietende dakschilden, zoals Weverswal 13 uit 1753 en Foarwurk Wei 5 uit 1784. Verder het omstreeks 1900 verbouwde Boszicht, Weverswal 32, dat waarschijnlijk ook een 18de-eeuwse kern heeft.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland bij het dorp Siegerswoude: ‘Behalven de bouwlanden, behooren onder dit Dorp zeer uitgestrekte Veenen …. Onder anderen behoort hier toe de buurt Bakkaveen, geheel op de Heide, in ’t Zuidoosten des Dorps, en door dezelve loopt eene vaart met verscheiden Verlaaten en Zydwyken naar de Zuidelyke Veenen, in welke de turfgravery van tyd tot tyd toeneemt. … In later tyd hebben deeze Veenen, eerst aan de familie van Aylva, en daarna aan die van Burmania toebehoord; doch voor enige jaaren zyn zy, door koop, in eigendom gekomen aan eenige Friesche en Groninger Heeren, die dezelve in Maatschappy bezitten, en hier omstreeks jaarlyks eene groote menigte turf doen graaven.’

Tjaerd van Aylva heeft Bakkeveen gestalte willen geven en is aan het begin van de 18de eeuw waarschijnlijk ook de bouwheer van het Blauwhuis dat tot 1837 aan de Foarwurker Wei heeft gestaan. Van daaruit is het gebied eerst door de Aylva’s en vanaf het midden van de eeuw door de Burmania’s geëxploiteerd en bestuurd. Zij begonnen met de aanplant van bossen en de Burmania’s hebben er ook een ‘speelschans’ gelegd om de krijgskunst te oefenen. Sporen ervan bij de Beakendyk gaven onlangs aanleiding tot reconstructie.

Achter het Blauwhuis stond de Slotpleats, waarvan in 1818 de eerste steen werd gelegd en die tot de verbouwing in 1922 als zodanig in gebruik bleef. Toen werd de boerderij voor het echtpaar Van der Goes-Van Harinxma thoe Slooten verbouwd tot landhuis, dat sinds 1986 een horecafunctie heeft en thans met de omliggende gebieden bij Natuurmonumenten in eigendom is. Het koetshuis huisvest de VVV en het archeologische steunpunt.

In 1856 kreeg Bakkeveen op de Tsjerkewâl een eigen hervormde kerk, een eenvoudige zaalkerk met een houten dakruiter met spits op de voorgevel. Even verder staat de uit de 19de eeuw daterende houten schaapskooi, de enige in Friesland.

Bakkeveen kreeg omstreeks 1910 pas de status van zelfstandig dorp. Het stond toen aan de vooravond van een nieuwe ontwikkeling. De gevarieerde bos- en heidegebieden in de omgeving werden ontdekt voor recreatie en toerisme. Toch is daarna in het centrum het karakteristieke verlaat met brug nog vervangen door een dam. Na de oorlog is het dorp aan de noordoostelijke zijde sterk uitgebreid.

Het terpdorp Baard is het voormalige bestuurscentrum van de grietenij Baarderadeel en heeft de naam gegeven. Het is eeuwenlang beheerst door het adellijke geslacht Dekema dat hier zijn stins bezat. Nu herinnert de Dekemawei nog aan de familie. Het dorp was goed ontsloten door de belangrijke Bolswardertrekvaart en kreeg in 1830 een ontsluiting over de weg van Franeker naar het achterland van Jorwert en omgeving.

Op de hoek bij de brug, de enige beweegbare in de lange Bolswardervaart, is in 1877 een nieuwe herberg gebouwd naar ontwerp van T. Spoelstra uit Tzummarum. In de dorpsstraat volgen aan beide zijden compact gebouwde, eenvoudige, meest gestucte rentenierswoningen. Soms met neoclassicistische kenmerken. Ze staan niet echt in een rooilijn; aan de noordoostzijde van de kerk staan ze ook. Op de hoek van de weg naar Easterlittens staat een forse kop-hals-rompboerderij met sierlijk metselwerk uit omstreeks 1890. De boerderij kijkt uit op het open veld in de dorpskern waar een vrij nieuwe, passende basisschool staat.
Achter de kerk loopt een buurt met deels oude bebouwing – de kleine, niet meer als zodanig gebruikte vermaning hoort daarbij – en wat naoorlogse volkshuisvesting. Deze bebouwingsstrook vormt aan de noordzijde van het dorp een gesloten front aan de hier gelegen opvaart, de dorpshaven. Verder is aan weerszijden van de Fâldenserweg richting Jorwert, gemengde bebouwing ontstaan.

De in 1876 gebouwde kerk staat aan de dorpsstraat op een ruim, hoog en door een muurtje met ijzeren hek en jonge leilinden beschermd kerkhof. Het gebouw heeft ongeleed bruin muurwerk met rondboogvensters. Er is een driezijdig gesloten koor met pilasters. De goten worden gedragen door kleine consoles en op het dak liggen blauw geglazuurde Friese gegolfde pannen. In de toren zit boven de ingang een spitsbogig venster met een dubbelbolle omlijsting van pleister. De drie torengeledingen zijn met friezen versierd. Er zijn spitsbogige galmgaten, acanthusconsoles onder de kroonlijst en een ingesnoerde achtzijdige spits met leien. Inwendig bezit de kerk een aardig orgeltje en een decoratieve kraak met opengewerkt hek.

Augustinusga is van oorsprong een agrarisch wegdorp dat in de Middeleeuwen is gevormd nabij de splitsing van wegen van Buitenpost naar Surhuizum en Drachten. Bij de brug en een sluis over en in het Kolonelsdiep ontstond de buurt Blauwverlaat. Aanvankelijk bestond de buurt uit een sluis- en brugwachterswoning, een paar huizen en boerderijen, een café en een bakkerij. Na de oorlog is er ten zuiden van het kanaal enige bedrijvigheid ontwikkeld. Het westelijker aan weerszijden van het Kolonelsdiep gelegen Roohel hoorde ook bij Augustinusga, een in de 18de eeuw ontstane buurt met twee scheepshellingen. Nu is alleen nog een groep huizen aan de noordelijke oever te vinden. Augustinusga had met een opvaart verbinding met het Kolonelsdiep. In Augustinusga zelf lagen de huizen en boerderijen aanvankelijk langs de met puin verharde weg uitgelijnd. Bovendien stonden ten westen van het dorp enkele voorname staten. Aan het einde van de 18de eeuw wordt gemeld: ‘De ligging van dit dorp is zeer vermaakelyk in het geboomte, en deszelfs uitgestrektheid groot; ook heeft men hier eene fraaie kerkbuurt.’

In het midden van de 19de eeuw was er ook bebouwing verrezen aan de zijpaden met een zekere concentratie rond de kerk. De kerk, gewijd aan Sint Augustinus, is een gotische zaalkerk met een rechtgesloten koor uit waarschijnlijk de 15de eeuw. De toren is ouder, 13de-eeuws; hij verloor zijn zadeldak in 1895. Het interieur heeft kruisribgewelven en meubilair uit de 17de en 18de eeuw.

In 1897 werd bij Augustinusga een zuivelfabriek gebouwd, die via de Fabrieksvaart met het Kolonelsdiep werd verbonden. Op de oever bij de vaart kwam een rij arbeiderswoningen. De fabriek sloot in 1968.

In de jaren twintig is achter de kerk een nieuwe verbindingsweg, de Skoalikkers, met Surhuizum gelegd. Aan weerszijden werd een vriendelijke reeks vrijstaande burgerhuizen gebouwd, sommige in aardige expressionistische stijl. Tevens kwam aan die zijde buiten het dorp in 1917 de gereformeerde kerk tot stand. Na de oorlog is het dorp vooral aan de zuidzijde aanzienlijk uitgebreid.

Augsbuurt, ook wel Lutjewoude genoemd, is een klein komdorp van middeleeuwse oorsprong dat vanaf 1654/’56 aan de toen gegraven Stroobosser Trekvaart kwam te liggen.

De kerk is in 1782 opgetrokken ter vervanging van een middeleeuwse kerk. De geveltoren met ingesnoerde naaldspits kreeg pas in 1917 gestalte. De zaalkerk heeft een driezijdige koorsluiting en muurwerk dat door lisenen is geleed en van brede rondboogvensters is voorzien. De kerk is in 1976 gerestaureerd, waarbij de bankenblokken zijn verwijderd. De kerk bezit een hoogst zeldzame vierkante kansel uit het einde van de 17de eeuw. Deze heeft op de hoeken gladde toscaanse zuiltjes en op het voorpaneel staan Mozes en Aäron met de wetstafelen afgebeeld. Er hangen twee forse rouwborden van de familie Van Scheltinga uit 1708 en 1712. Tussen de zerken valt een 12de-eeuws zandstenen exemplaar op. Aan de trekvaartzijde staat de omstreeks 1905 gebouwde pastorie. Het is een sierlijk gebouw op een L-vormige plattegrond en twee geveltoppen. De dakschilden zijn gedekt met grote, dikke en in ruitvorm gelegde kunstleien. Het muurwerk is versierd met allerlei uitgemetselde friesjes en de vensters zijn decoratief omkaderd met negblokken en sierlijke boogtrommels.

In tegenstelling tot deze sier, zijn het voormalige schoolhuis en onderwijzerswoning ten oosten van de kerk de eenvoud zelve. Ze zijn in 1833 en 1839 iets versprongen tegen elkaar aan gebouwd maar hebben elk hun eigen schildkap. Het schoolhuis van bruinrode steen heeft een middengang en bezit aan de ene zijde twee staande vensters en aan de andere zijde een dubbel venster. De kleinere onderwijzerswoning van rode steen is drie venstervakken breed en heeft de toegang aan de korte zijde. Bij de pensionering van een van de onderwijzers is de school door gebrek aan leerlingen in 1880 gesloten en verkocht.

De toegang tot Augsbuurt wordt verschaft door een balkbrug, een kenmerkend en inmiddels zeldzaam exemplaar van de vanaf 1880 vervangen bruggen over de Stroobosser Trekvaart. Deze dateert van 1907 en heeft brugleuningen van profielijzer en gekruiste stangen.

Arum is een flink terpdorp waar de doorgaande Sytzemaweg en de dwars daarop staande Arumervaart de structuur hebben gevormd. Nabij het water zijn er aan beide zijden van de weg aardige waterbuurtjes met westelijk de Schoolsingel met sporen van een armhuis uit 1662: een fraaie gevelsteen, en een zeldzaam oud schoolgebouwtje (1832) met spitsboogvensters. Hier staat het volgende moralistische vers op een gedenksteen:

‘Hier vind ge o Jeugd een onderwijs
Gerigt naar u verstand
Gebruik met vlijt dit gunstbewijs
Zoo komt gij ras tot stand’.

Oostelijk is tussen de bebouwing een kaatsplein uitgespaard. De bebouwing langs het water van de Zilverstreek is hier en daar vernieuwd. Nabij de kerk staan enkele karakteristieke notabele woningen uit het laatste kwart van de 19de eeuw, waarbij een grote pastorie.

Vlak daarbij staat herberg De Gekroonde Leeuw die in diezelfde periode tot stand is gekomen. Deze heeft lange tijd gediend als halteplaats van de tram van Bolsward naar Harlingen. Het is een statig bouwwerk met op de verdieping een opvallende glazen erkeruitbouw. Het dorp is zich in de vroege 20ste eeuw zowel aan de noord- als zuidzijde merkwaardig lang gaan uitstrekken langs de doorgaande weg. Aan de Camminghaweg staan rijtjes filantropische woningen uit 1900. De naoorlogse dorpsuitbreidingen hebben eerst aan de noord- en later aan de zuidzijde plaats gekregen.

De kerk van Arum staat op een ruim, kaal kerkhof. Het gebouw is tot twee keer toe door de bliksem getroffen en in brand gevlogen, de laatste keer in 1836. De huidige kerk is in 1837 ontworpen door bouwmeester Thomas Romein. Die had een neoclassicistisch plan ingediend, maar een soberder plan is uitgevoerd: een traditionele zaalkerk met spitsboogvensters en een strakke, vierkante toren met een allercharmantste bekroning in neoclassicistische vormen. In de kerk met eenvoudig interieur staat een herenbank van de familie Cammingha.

In de onmiddellijke en iets ruimere omgeving van Arum staan statige boerderijen, waarvan de kop-hals-rompboerderij Camminghastate aan de zuidelijke dorpsgrens het hoogtepunt is.

Allingawier is een klein terpdorp dat omstreeks 1270 in de bronnen voorkomt als Alingwere maar veel ouder is. Het ligt in het lage, zuidelijke deel van Wûnseradiel. Dat was vroeger veel tastbaarder omdat het dorp op een landtong tussen grote meren en een paar plassen en poelen lag. Vanzelfsprekend wijdde de bevolking zich aan de visvangst, het werd een ‘vischrijke plaets’ genoemd.

Ten zuiden van het dorp ligt de Jakle-set, ooit een overzet met een bootje tussen de twee grote meren die in het midden van de 15de eeuw zijn naam kreeg van Jackle Feddes die als Vetkoperse strijder de strategische plaats beheerste. De Makkumer- en Parregastermeer zijn in 1876/’79 drooggemalen. Er moest vanaf de Grote Zijlroede (Makkumervaart) en de Workumervaart bij Tjerkwerd een scheepvaartkanaal worden gegraven: het Van Panhuyskanaal. Over de opvaart daar naartoe ligt een heechhout in de dorpskern. De voormalige stoomsmederij verkocht ook scheepsbenodigdheden.

Door de droogmakerijen kwam Allingawier midden in de lage weilanden te liggen. De dorpskern bestaat uit kriskras gebouwde burgerhuisjes, een paar boerderijen en goed verzorgde loodsen en schuren. Op een ruim kerkhof is in 1634 een nieuw bedehuis gebouwd op de plaats van de oude kerk. Deze is in 1783 iets ingekort tot een driezijdig gesloten koor. Het interieur bezit eenvoudig eiken meubilair. De gelijktijdig met de kerk gebouwde toren heeft een zadeldak en bevat de luidklok van 1599.

Bij de Doleantie in 1888 ging een flink deel van de bevolking over. De gereformeerden huurden aanvankelijk de oude kerk maar bouwden 1893 een eigen, piepklein kerkje aan de zuidelijke rand van het dorp. Dit gebouw is thans het ontvangstcentrum voor de bezoekers van de Aldfaers Erf Route. Het scheppingsverhaal wordt er verbeeld. Voorts hoort de museumboerderij De Izeren Kou uit het begin van de 18de eeuw, een drabbelkoekbakkerij met koffiehuis, een smederij, een schilderswerkplaats en een daglonerswoning tot de te bezoeken objecten. Ten zuiden van het dorp ligt Allingastate achter een brede oprijlaan: een naar 17de- eeuws model nagemaakte state.

Aldtsjerk is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op de noordelijke uitloper van de zandrug waar ook de andere dorpen van de Trynwâlden op liggen. Het dorp kreeg gestalte ten zuiden van de kruising van de weg van Leeuwarden naar Dokkum en de waterloop van de Murk, waarover nu een geklonken ijzeren ophaalbrug met vakwerk van omstreeks 1920 ligt.

De schilderachtige hoofdstraat, de Van Sminiawei, vertoont met haakse bochten naar het zuiden en het oosten een bajonetvorm, waardoor de perspectieven verrassend zijn. Het effect wordt versterkt door onregelmatige rooilijnen. De bebouwing aan weerszijden dateert voornamelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw, waarin burgerwoningen domineren. De dorpskerk staat op een verhoogd kerkhof. De kerk is gewijd aan Sint-Paulus en is in het midden van de 12de eeuw in baksteen gebouwd en kreeg toen een bekleding van tufsteen. De uit het begin van de 13de eeuw daterende bakstenen zadeldaktoren is met spaarvelden van tufsteen bekleed. Vooral de naar het kerkdak gekeerde topgevel is fraai gedetailleerd met klimmende rondboogfriezen en siermetselwerk. De westelijke geveltop is in de 18de of 19de eeuw vernieuwd. De driezijdige bepleisterde koorsluiting kwam in de 19de eeuw tot stand. De kerk bevat een gaaf interieur met 17de- en 18de-eeuws meubilair, waaronder een vroeg-17de-eeuwse preekstoel, vier herenbanken en rouwborden. In de kerk bevindt zich een grafkelder van de familie Sminia en op het kerkhof vallen de 19de-eeuwse grafkelder met fraai bewerkte deksteen op voor A.J. van Sminia en C. Coehoorn – Van Scheltinga en een grafperk met zerken van leden van de familie Sminia. De kloeke, in mengstijl gebouwde pastorie staat even verderop aan de Van Sminiawei.

Net als bij de buurdorpen was het dorp een gewilde vestigingsplaats voor adel en patriciaat. Er zijn in de 17de eeuw drie staten gebouwd, waarvan de diverse malen sterk verbouwde Klinze – oorspronkelijk Aysmastate – is overgebleven. Van de in 1916 gesloopte Sminiastate bestaat de boswachterswoning in chaletstijl nog wel.

Aldeboarn is in de vroege Middeleeuwen op de zuidelijke oeverwal van de rivier de Boarn als agrarisch terpdorp ontstaan. Dankzij de ligging aan de belangrijke waterverbinding en een groot achterland kon het dorp zich omstreeks 1200 al ontwikkelen tot een overslagplaats voor allerlei goederen. Op deze veelbelovende plaats vestigden zich ambachtslieden en neringdoenden. Aldeboarn, voor het eerst vermeld in 1230, bezat al vroeg een gedifferentieerde maatschappelijke structuur waardoor het tot handels- en bestuurscentrum uitgroeide. In de Middeleeuwen was het een kerkelijk centrum voor een groot gebied. Het was lange tijd hoofdplaats van de grietenij.

Aan de licht meanderende Boarn kwam aan weerszijden een dichte, op het water gerichte bebouwing van uiteindelijk bijna een kilometer lengte. Er staan nogal wat representatieve woningen uit vroeger eeuwen. Die staan eveneens, maar dan uit de 19de en vroege 20ste eeuw aan de Tsjerkebuorren en Wjitteringswei die naar Akkrum leidt. Deze weg werd in de eerste helft van de 19de eeuw verhard.

Aan het einde van die 19de eeuw was het gedaan met de handel. Wel kwam er in Aldeboarn een zuivelfabriek. In de 20ste eeuw kwamen uitbreidingen aan de zuid- maar vooral aan de noordzijde. Een herinnering aan de centrumfunctie is het Waaggebouw uit 1736, nu als plaatselijk museum in gebruik. Het is een ingetogen gebouw van twee lagen met aan de waterzijde een rondboogingang. Een laatste spoor van de functie als bestuurscentrum is de nog bestaande westvleugel van Andringastate, de grote woning van de grietmansfamilie. Op het terrein is in 1894 de pastorie gebouwd. De hervormde kerk is in 1753 gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse, tufstenen kerk. De slanke door kolossale ionische pilasters begeleide en door een charmante drieledige lantaarn bekroonde toren werd in 1736/’37 opgetrokken. Boven de ingang bevindt zich een gebeeldhouwde stichtingscartouche in barokstijl. Het kerkschip wordt overkoepeld door een geschilderde hemel met sterren, planeten en engelen. De sluiting wordt gedomineerd door het grafmonument van twee leden van het grietmansgeslacht Andringa.

Akmarijp is een vaartdorp en een van de dorpen in de Lege Wâlden, de lage waterstreek ten zuidoosten van het Sneekermeer met zijn poelen. Het dorp is ontstaan in de 12de eeuw en de woningen en vooral boerderijen waren uitsluitend over het water te bereiken. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw kwam daar een weg.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 vooral over Agge Donia die vanuit zijn stins in Akmarijp omstreeks 1460 de wijde omgeving in zijn greep hield en hele dorpen brandschatte. Wel staat er genoteerd: ‘Akmaryp, gelegen in de Zuidwestelyksten hoek der Grieteny, was voor deezen vry aanzienlyk, doch nu van een’ kleinen omtrek.’ En: ‘Men ziet hier nog overig een oud Kerkhof van de Pastory van St.Jansga.’

Het oude kerkhof staat ook ingetekend op zowel de grietenijkaart in de atlas van Schotanus (1718) als die in de atlas van Eekhoff (1849), op de laatste net ten noorden van de boerenzathen Molla en Unia. Het huidige kerkhof ligt noordelijker. Op de Schotanuskaart staat daar nog een kerk ingetekend. In januari 1844 werd de afbraak van de ‘dorpstoren’ aanbesteed en er moesten gelijk een klokhuis en in het buurdorp Terkaple een nieuwe school met onderwijzerswoning worden gebouwd. Een kleine veertig jaar later (1881) werd het bouwen van een nieuwe school met onderwijzerswoning in Akmarijp aanbesteed.

Het met dichte boomzoom omkaderde kerkhof heeft een ijzeren toegangshek uit omstreeks 1880 met doodssymbolen. De klokkenstoel met helmdak is wit geschilderd en draagt een luidklok, in 1545 door Johan ter Steghe gegoten. Nabij de brug over de Agge Douwes- of Langesloot vormen groepjes huizen aan weerszijden van de weg een buurtje. Verder naar het zuiden staan de boerderijen, fraai uitgelijnd en vrijwel uitsluitend aan de westzijde. Aan die zijde kronkelt de vaart achter de bebouwing. De meeste boerderijen zijn forse en vaak monumentale, eind 19de-eeuwse stelpen. Meteen naast het kerkhof staat een koprompboerderij met melkkelder uit het midden van de 19de eeuw.

Teerns is een dorp dat van de geschiedenis ongelijk heeft gekregen. Oorspronkelijk hoorde het als buurt bij Goutum, maar toen het een eigen kerkgebouw kreeg, werd het een zelfstandig dorp. Nadat de kerk weer was afgebroken resteerde een kerkhof met een klokkenstoel. Maar die zijn er zelfs niet meer.

Ten oosten van het kleine Teerns is nabij het drukke vaarwater de Nauwe Greuns een buurt gevormd die nog steeds bestaat en de naam van het oude dorp nog draagt.

Dat Teerns is een buurt van een boerderij en een aantal huizen langs de Hempenserdyk en enkele huizen en een loods aan de Nauwe Greuns. En een brug. Richt in Hempens de kerktoren zich in alle eenvoud in hemelse richting, in Teerns ligt een ijzeren draaibrug heel aards de twee dorpen te verbinden. In een geschrift van 1463 wordt al een ‘ossenbrug’ genoemd. Bij een volgende vermelding in 1584 is sprake van een draaihout en nog later van een pontje en een schouw voor de overzet.

Het meeste transport ging toen ook over het water. De Nauwe Greuns vormde de verkeersverbinding van de dorpen Hempens en Teerns met Leeuwarden. Deze vaart was zelfs de belangrijkste verkeersverbinding van Leeuwarden met het zuiden.

Nu ligt er een in 1890/’91 geconstrueerde geklonken en gelaste ijzeren draaibrug met een symmetrische balans op een ronde pijler. De liggers zijn door middel van ijzeren jukconstructies met trekstangen en stelschroeven opgespannen. Aan de Teernser zijde ligt een vast bruggedeelte. De draaisteiger, een kwartrond plankier, ligt aan de andere kant van de brug. Over deze steiger is het mogelijk om met handkracht de brug open en dicht te doen. De Hempensermeer ten zuiden van Hempens en Teerns is in 1784/’85 drooggemalen. De geschiedenis heeft voor een merkwaardig contrast gezorgd. De polder is nooit weer onder water gezet, maar noordelijker is een nieuwe plas gegraven die juist naar het andere dorp is genoemd: Teernserwielen.

Ter Idzard is een lang streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan in de streek van Weststellingwerf waar de Tsjonger in het noorden en de Linde in het zuiden het dichtst bij elkaar komen. In de drie kilometer lange streek met losse bebouwing staat ongeveer in het midden een concentratie van gebouwen – vanouds De Bult geheten – waar ook het dorpshuis (met deze naam) en enkele bedrijfsgebouwen deel van uitmaken.

De grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 laat zien dat de doorgaande weg – nu de Idzerdaweg – lommerrijk is en dat ten zuiden enkele bospercelen liggen. Vooral in het oosten van het dorpsgebied liggen ze en helemaal in de oostelijke flank stond de Idzerdastins. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat die aangegeven, maar op die van Eekhoff uit 1850 staat de stins als voormalig vermeld. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 vermeld: ‘een zeer vermaaklyk Dorp … aan den rydweg van Olde Holtwolde naar Olde Berkoop, heeft eene Kerk zonder toren, hangende de Klok, als die van Nye Holtwolde, in een houten Klokhuis. … Dit Dorp heeft ongetwyffeld zynen naam gegeeven aan het geslagt van Idzerda, het welk hier, ten tyde der troebelen, een sterk stins heeft gehad, in het Noordoosten des Dorps. … Het oude Stins vervallen zynde, is daar voor, by onzen tyd, een ander huis, wel van minder omtrek, doch in eenen meer hedendaagschen smaak, opgebouwd door de Familie van Ter Wisga. … De Zuidelyke landen deezes Dorps zyn bouwlanden, … terwyl de Noordelyke, laag en veenlanden zyn, die tot aan de Kuinder … loopen.’

De kerk is gewijd aan Sint-Bonifatius en dateert van omstreeks 1500 en heeft ongetwijfeld een voorganger gehad. Lange tijd is zij torenloos gebleven maar in 1903 kwam er een nieuwe westgevel met geveltoren, waarin de klok kon worden gehangen. Het interieur bevat een drietal gepolychromeerde, zandstenen epitafen van de familie Idzerda uit 1531, 1603 en 1620, alle in varianten van de renaissancestijl.

Terband is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks – van west naar oost – Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.

Terband ligt het dichtst bij het grote Heerenveen, waarvan het noordoosten tot de herindeling met Crackstate en de rechtbank onder Terband viel. Dat is zelfs nog te merken aan vroege volkshuisvesting in het noorden van Heerenveen waar de huizen in de Pastoriestraat en omgeving, in 1918 en 1920 ontworpen door de gemeentearchitect van Aengwirden K.R. Post, een dorpse sfeer uitstralen. Ook hoorde de vrij goed bewoonde streek Spitsendijk ten noorden van Terband tot het dorp, evenals in het westen het gebied tussen Nieuwebrug in het noorden en Terbandsterschans in het zuiden, waar tijdens de Tachtigjarige Oorlog een verdedigingsschans heeft gelegen. Eerder stond in het dorpsgebied het klooster Mariënbosch. Het in het midden van de 19de eeuw verschenen Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa meldde: ‘De oude kerk, welke vóór de reformatie, aan de H. Catharina was toegewijd, werd voor de fraaiste van de geheele grietenij gehouden. Deze, bouwvallig geworden zijnde, is echter, in het jaar 1845, door eene nieuwe vervangen, welke, naar het vernuftig ontwerp van den Heer T. Romein, Architect der stad Leeuwarden, gebouwd, den 21 Augustus van dat jaar is ingewijd.’ De oude kapel zou uit 1315 dateren en het nieuwe gebouw wordt door het zuivere en evenwichtige neoclassicisme hoog gewaardeerd. De kerk staat niet zonder effect op een fraai, ruim kerkhof.

Ook bij Terband is het land af- en uitgeveend, eerst ten zuiden van de Aengwirderweg de hoge venen en daarna op grootschalige wijze de lage venen ten noorden van de weg. Omstreeks 1850 was het gebeurd en hadden de verveningen een waterig onland achtergelaten waartussen De Streek als een rafelige kade resteerde. Ook hier zijn de landen ingepolderd en in cultuur gebracht.

Terherne is een oud waterdorp op een zandopduiking bij de oostelijke hoek van het Sneekermeer. Het ligt eigenlijk op een eiland tussen dit meer en het Terhornstermeer en de Terhornster- en Terkaplester Poelen. De nederzetting is gegroeid bij de oude Slachtedijk die ten zuiden van de Nieuwe Wetering lag. ‘De Buurt is geheel zonder order aangelegd, hoewel taamlijk groot’, werd aan het einde van de 18de eeuw geschreven en nog heeft het dorp een verrassende structuur.

In het noorden ligt, in een gebied waar zich de afgelopen decennia watersportbedrijven hebben gevestigd, een grote ophaalbrug over de nieuw gegraven Nieuwe Zandsloot. Dichter naar de dorpskern ligt de weer herstelde flapbrug naar oud model over de Zandsloot, waar aan De Stripe kleinschalige bebouwing ligt. Daarna meandert het Koailân en de Gravinneweg, de doorgaande weg richting Joure, door het dorp. De Syl leidt naar recreatiegebieden aan de oever van het Sneekermeer.

Nabij deze hoek rijst de vermaning van de doopsgezinden op, een in wezen eenvoudige zaalkerk met een bijzonder sierlijk front, in 1864 ontworpen door de Sneker architect A. Breunissen Troost. De voorgevel wordt verlevendigd door penanten, kolommen en pinakels in metselwerk en pleister en het voorterrein wordt omvat door een fraai smeedijzeren hek.

Aan de andere zijde maken de Buorren een lus door het dorp. Daar stond de middeleeuwse kerk met een toren met zadeldak, die was gewijd aan de Heilige Laurens. Het gebouw is in 1874 afgebroken om op dezelfde plaats ruimte te scheppen voor een nieuw kerkgebouw naar ontwerp van de Leeuwarder architect J.I. Douma. Het is een veel eenvoudiger kerkgebouw dan dat van de doopsgezinden, maar het is wel voorzien van een toren met een naaldspits. Aan de Buorren, maar ook elders, staan grote dorpswoningen van het notabele type, maar ook de kloeke herberg de Zevenwouden, een afgeblokt gepleisterd pand van twee bouwlagen. De eerste naoorlogse uitbreiding vond naar het zuiden plaats, de recente tussen de Zandsloot en de Nieuwe Zandsloot.

Terkaple is een vaartdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan. Het is een van de dorpen in de Lege Wâlden, de lage waterstreek ten zuidoosten van het Sneekermeer met zijn poelen. Het was tot in de 19de eeuw uitsluitend over water te bereiken. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff (1849) staat een pad uit de richting Joure naar Terhorne gestippeld aangegeven, met een overzet op de plaats waar nu de Herenzijl ligt, maar dat was alleen voor licht lokaal verkeer te gebruiken.

Op zowel de kaarten van 1718 als die van 1849 blijkt het een kleine agrarische nederzetting met een kerk en de Oenemastins. In 1788 stond in de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp heeft eene Kerk, maar geen’ toren; by de Kerk staan eenige verstrooide huizen, en ten Noordwesten van dezelve stond weleer Oenema Stins, ’t welk in den aanvang deezer eeuw nog in zyne Hovingen en Cingels lag, … schoon van zyn voorig aanzien ganschelyk beroofd. … Dit Dorp … is voorts niet onaangenaam, wegens de zeer naby gelegen vischryke Kappelster Poelen.’

Het kerkje is in 1854 gebouwd ter vervanging van een ouder bedehuis dat van gewelfschilderingen was voorzien. De kerk heeft een driezijdig gesloten koor en een kleine geveltoren die bekroond wordt door een elegant, opengewerkt koepeltje. In de kerk liggen twee belangrijke Oenema/Roorda-zerken in renaissancestijl, een decoratieve door Pieter Dirxsz. (1570) en een portretzerk (1610) door Jacob Lous.

Op de plaats van de Oenemastins staat een boerderij met een wapensteen van de Oenema’s en in de keukenkamer een grote renaissance schouw. In de omgeving van de kerk, met pastorie, staat een reeks boerderijen. Zuidelijker ligt een ophaalbrug over de vrij brede Heremavaart en daarna staat opnieuw een in de 19de eeuw gegroeide streek van burger- en arbeiderswoningen aan deze sloot. De beide zijden van de weg richting Akmarijp zijn vervolgens ook bebouwd geraakt en daar kwam een tweeklassig schooltje tot stand. Terkaple is een dorp met twee kernen.

Teroele is een waterdorp aan de oostelijke oever van het Koevorder Meer waar de boerderijen met opvaarten naar waren ontsloten. Het is altijd het kleinste dorp van de grietenij geweest. Het oudste kaartbeeld, de grietenijkaart van Doniawerstal uit 1718, laat een niet al te grote reeks van boerderijen zien die in hun midden een kerk hebben. In de zuidelijke hoek van het gebied, bij het Grote Idskenhuizermeer, is de bebouwing iets dichter dan die van de waterstreek naar het noorden.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit Dorp ligt in ’t laagland … en strekt zich, Westwaards, over de Koevorde, uit tot aan Woudsend. In ’t begin deezer eeuw zag men hier nog eene Kerk, die naderhand is afgebroken. Weleer was hier zeer vermaard het aanzienlyk geslagt van Hettinga, en eene State van dien naam.’ De boerenstreek aan de andere zijde van het meer is met het gedeelte dat bij Idskenhuizen hoorde het dorp Koufurderrige gaan vormen. Na de gemeentelijke herindeling van 1984 bij Wymbritseradeel is gekomen. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw zijn de boerderijen nog steeds alleen over water ontsloten, al loopt er langs de boerderijen een pad. Er ligt een zet over de Nieuwe Vaart die de Teroelster Zypen – nog steeds een plasgebied ten oosten van de streek – met het Koevorder Meer verbindt.

De zuidelijke hoek bij het Grote Idskenhuistermeer hoort officieel bij Idskenhuizen, maar ruimtelijk bij Teroele. Daar staat een aantal boerderijen aan inhammen en opvaarten bij elkaar en zijn een paar recreatiewoningen op de oevers gebouwd. Noordelijk ligt aan de oostkant van de weg met de naam Dijken het oude, omgrachte kerkhof, waar tot aan het begin van de 18de eeuw een kerk stond. Er zijn aanwijzingen dat hier al omstreeks 1600 een klokkenstoel stond. De luidklok die de huidige stoel draagt is in 1621 gegoten door Jan Burgerhuys. De constructie is enkele malen vernieuwd, onder meer in 1723 en laatstelijk in 1974.

Tersoal is een van de dorpen van de Lege Geaen, verkort de Legean, ten zuidoosten van de voormalige Middelzee, even noordoostelijker dan Sibrandabuorren. De schilderachtige kern wordt gevormd door de kerk en omgeving. Zij ligt ten zuiden van de doorgaande weg, in een setting van oud geboomte en op een betrekkelijk ruim kerkhof met haag. Met de bebouwing om het kruispunt met de Wietsterwei en de omliggende buurtjes aan de zuidzijde en zuidoostzijde is het wel herkenbaar als een terpdorp. Maar ook hier is het dorp, net als Sibrandabuorren, uitgerekt tot streekdorp. Dat is vooral aan de zuidwestzijde gebeurd, de Suderbuorren die vroeger een aparte buurschap vormden met daar ook een kerk van de afgescheidenen.

Dit dorp was net als de andere dorpen van de Legean naar alle kanten met vaarten ontsloten, vooral naar de Oudvaart. Halverwege het volgende dorp Poppenwier loopt de Bangavaart, die helemaal bij de noordwestelijke punt van het Sneekermeer met de Soalstersyl verbinding met het grootscheepsvaarwater biedt.

De beperkte omvang en het geringe aantal inwoners van Tersoal in het verleden zijn af te lezen aan de fraai gelegen kleine kerk die in 1838 de oude, aan Sint Vitus gewijde kerk, verving. Die vernieuwing zou onder leiding van de Sneker bouwmeester Pieter Rollema gebeurd zijn. De verhouding van kerk en toren is daardoor merkwaardig geworden. Hoewel de kerk bij die bouwactiviteiten iets ingekort schijnt te zijn en de toren niet buitengewoon robuust is, oogt het kerkje erachter als een kapel. In vergelijking met de oude kerk is het nieuwe gebouw acht meter korter. Dit kerkje heeft in de 19de eeuw een uiterst eenvoudige uitdossing gekregen: een ongeleed schip met twee grote spitsboogvensters en een driezijdige koorsluiting met twee vensters in genoemde vorm. De oorspronkelijke toren uit vermoedelijk de 14de eeuw is zonder enige sier, maar wel met kleine, rondbogige galmgaten aan alle zijden, opgetrokken van rode kloostermoppen. In de toren is de toegang tot de kerk opgenomen.

Terwispel is een streekdorp dat voor de verveningen in de 19de eeuw een dorp in een zeer vruchtbare streek werd genoemd. Met in het noorden tot het Oud- of Koningsdiep – de bovenloop van de Boarn – goede weilanden en ten zuiden hoog, vruchtbaar bouwland. Tussen de rijweg en de noordelijker lopende Oude Dijk was het land al vroeg vergraven en daar stond juist de kerk. In het zuidoosten hoorden de buurt Trimbeets – nu horend bij Gorredijk – en ten zuidwesten de buurt Klieze (of Klidse, Klisse) waar ook al vroeg land was vergraven, bij Terwispel. Verder in het westen hoorde ook de streek waar Tijnje zich zou ontwikkelen bij dit dorp.

In 1848 werd ten oosten van de buurt de Nieuwe Vaart gegraven die voor een goede verbinding met Gorredijk zorgde en die ten noordwesten van Terwispel bovendien de vervallen middenloop van de Boarn verving. De lage verveningen brachten een sterke groei teweeg. Woonden aan het begin van de 19de eeuw ongeveer 500 mensen in het dorpsgebied van Terwispel, in 1895 waren het er 2400. De groei vond vooral plaats in de omgeving van de intussen al vernieuwde ophaalbrug over de Nieuwe Vaart. Terwispel kreeg met de waterbuurten Kolderveen en Spaltenbrêge de vorm van een kruisdorp met bebouwing aan de oude Streek en aan de vaart. Op de hoek bij de brug werd een coöperatieve zuivelfabriek gesticht. De buurschap Tijnje ging na een sterke groei een toekomst als zelfstandig dorp tegemoet.

De hervormde kerk is in 1864 gebouwd op de plaats van de oude kerk. Het is een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor en door lisenen gelede muren waarin vrij grote rondboogvensters staan. De toren is ingebouwd en wordt in de westelijke gevel met drie grote rondboogvensters eveneens door lisenen gemarkeerd. In de toren hangt een klok, in 1694 gegoten door Petrus Overney. De toren wordt bekroond door een ingesnoerde spits. Dorpsuitbreidingen hebben aan de noordwestelijke zijde (Smidte) en de zuidoostelijke zijde (Mounesleat/Visserwei) plaatsgevonden.

Duurswoude en Wijnjeterp zijn twee streekdorpen die in de late Middeleeuwen in elkaars verlengde op een zandrug zijn ontstaan. Ze zijn in 1974 tot het dorp Wijnjewoude samengevoegd, hoewel ze tot in de 20ste eeuw een nogal uiteenlopende ontwikkeling hebben doorgemaakt en een verschillend karakter hebben. In de atlas van Schotanus van 1718 is Duurswoude een buurt van een kerk en verspreide bebouwing. In het westen, op de kruising van de Merkebuorren met de Mouneleane, lag een geconcentreerde buurt, de Molenbuurt waarvan de oostelijke helft bij Duurswoude hoorde. Onmiddellijk om de streek lagen toen wat boekweitvelden en verder naar het zuidoosten uitgestrekte heidevelden, waarvan een aanzienlijk deel als natuurgebied bewaard is gebleven.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘een klein Dorp, … tusschen Winieterp en Ooststellingwerf, had voor deezen eene kerk zonder kloktoren, gesticht ter eere van St. Jan; doch thans een Kerkje met een spits torentje en eene zeer groote uitgestrektheid van woeste veenige heidvelden, dienende inzonderheid tot Schaapweideryen. … Ook behooren onder dit Dorpje, ’t welk eene vaart heeft, komende uit de groote Bakkaveenster vaart, eenige poeltjes van naame, als het Mans meer, de Vijf meeren, Paalemeer, Moddermeer enz. gelyk ook de Molenbuurt.’

De kerknederzetting ligt in het oosten met enige verspreide bebouwing. De dorpskerk is een laat-gotisch gebouw uit vermoedelijk de 13de eeuw. De in de 15de eeuw vernieuwde kerk, van rode kloostermoppen, heeft later aangebrachte steunberen van kleine gele steen en een geveltoren van hout. Op het kerkhof staat een hoogst zeldzame predikantswoning uit 1759, een eenkamerwoning.

De bossen ten oosten van het dorp zijn in de tweede helft van de 19de eeuw aangelegd in opdracht van de familie Lycklama à Nijeholt. De Molenbuurt is in de 20ste eeuw uitgegroeid tot de kern van Duurswoude met aan de Merkebuorren enige verdichting. Daar werd de gereformeerde kerk met een elegant gevelspitsje gebouwd. Na de oorlog is het dorp vooral ten zuiden van de oude streek sterk uitgebreid met woningbouw.

Tijnje heeft zich als streekdorp pas in de tweede helft van de 19de eeuw gevormd op het grondgebied van het dorp Terwispel en heeft de zelfstandige status als dorp pas omstreeks 1915 gekregen. Op de kaart Schotanus van de grietenij Opsterland uit het begin van de 18de eeuw is op de plaats waar Tijnje zou ontstaan nog niets aangegeven. Op de kaart uit de atlas van Eekhoff uit 1848 bestond het dorp uit weinig bebouwing aan weerszijden van een weg die tussen de uitgeveende plassen liep: de Hooiweg die vanuit het zuiden van Luxwoude kwam.

Bij het latere dorp staat ‘Luxter Tinie’ aangegeven. Er viel toen weinig te hooien, buiten de wegen was het allemaal water. Die wegen waren de Rolbrêgedyk naar het noorden, richting Beets en de Riperwei richting Ulesprong. Het droogmalen en het in cultuur brengen van de landerijen is een moeizaam proces geweest dat in de 20ste eeuw pas echt tot resultaten leidde. Toch werd al in 1890 een hervormde kerk in de buurschap gebouwd. Het was een uiterst eenvoudige zaalkerk met een rechte sluiting en een grauw gepleisterde voorgevel. De kerk is buiten gebruik.

Ten oosten van de Breewei is in 1894 een algemene begraafplaats aangelegd. Het gebied heeft een vijver bij de ingang, fraaie beplantingen en een klokkenstoel met een helmdak waarin een klok uit 1952 hangt. De gereformeerde kerk aan de Rolbrêgedyk is in 1921 tot stand gekomen, een merkwaardig en zeldzaam bouwwerk dat geheel van gewapend beton is opgetrokken. Er is in 1915 aan de Warrewei een Coöperatieve zuivelfabriek gesticht die met directeurswoning een late vernieuwingsstijl vertoont.

De oude veenkanalen Tynjerak en Skiterak alsmede de Wijde Wispel zijn in 1956/’57 gedempt. Hierdoor is het karakter van het veendorp, doorsneden van vaarten en wijken, verloren gegaan en er zijn royale ruimten in de dorpskom gevormd. Na de oorlog heeft het dorp aanzienlijke uitbreidingen gekregen aan vooral de zuidwestzijde, waar de autoweg tussen Gorredijk en Akkrum als een winkelhaak omheen loopt.

Tirns is een klein terpdorp aan de Franekervaart. Over de vaart ligt een karakteristieke flapbrug. Het dorp ligt op een hoek in de zuidelijke hemdijk van de Middelzee. Bij het dorp behoort de buurschap Anneburen die ooit een hoge wier bezat en vrij dicht bij de Slachtedyk ligt. Van de terp is weinig meer te merken. Wel staat de kerk op een hof waar de doorgaande weg als een winkelhaak omheen buigt en dat kan een aanwijzing zijn van hoe het profiel van de terp verliep. Deze weg wordt net als de oevers van de vaart omzoomd door buurtjes met bescheiden bebouwing.

Het fraai gelegen kerkje is in het laatste jaar van de 17de eeuw gesticht ter vervanging van een ouder godshuis, dat gewijd was aan Lambertus. De twaalfjarige Duco Gerroldus Martena van Burmania legde de eerste steen, zoon uit het geslacht dat op Epemastate in het nabijgelegen Ysbrechtum resideerde. De stichtingssteen zingt de lof van het geslacht. In de westelijke gevel zijn kloostermoppen toegepast. Het is niet bekend of dat al in 1699 is gebeurd of in het midden van de 19de eeuw toen er op die gevel een charmante neoclassicistische dakruiter is geplaatst. Inwendig heeft de kerkruimte een houten tongewelf. De kansel uit het einde van de 17de eeuw draagt het wapen Burmania; het doophek met gewrongen balusters en een overhuifde herenbank dateren uit dezelfde tijd. Tirns was al vroeg oecumenisch: in de kerk liggen twee rooms-katholieke priesters uit het begin van de 19de eeuw begraven.

Een kilometer zuidelijker stond het klooster Thabor, nog herkenbaar aan de grote terp met een boerderij. Het was een priorij van augustijner koorheren, gesticht in 1406 door een Sneker hoofdeling die zelf in zijn klooster trad. Dit klooster is bekend gebleven omdat er enkele kroniekschrijvers werkten, van wie de abten Worp en Petrus de bekendsten zijn met zeer waardevolle gegevens over Fryslân in de vroege 16de eeuw. Het klooster is in 1572 verwoest door de Geuzen.

Tjalleberd is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks – van west naar oost – Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.

Tjalleberd was de hoofdplaats van Aengwirden. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldt hierover: ‘Tjalleberd is ’t grootste Dorp der Grieteny, ten Westen van Gersloot, ongemeen vermaakelyk in ’t geboomte en in de hooge bouwlanden gelegen. Hier vindt men eene kerk, doch ook zonder toren …. Ook is hier eene Herberg voor den reizenden man, en daar in eene Rechtkamer; hoewel het recht ’s Dingsdags wordt gehouden op ’t Heerenveen.’

De oude dorpen en hun landerijen langs de Aengwirderweg gaan gedurende de 18de en 19de eeuw helemaal over de kop. Eerst werd turf uit de hoge venen ten zuiden van de weg gewonnen en later zijn de lage venen ten noorden van de weg aangepakt. In het midden van de 19de eeuw is de turfwinning voltooid. Het had veel werk gebracht en weinig welvaart. De verveningen lieten een waterig onland achter waartussen De Streek als een rafelige kade resteerde. Het in cultuur brengen van onland, het bouwen van gemalen en de aanleg van wegen brachten opnieuw werk en structuur in De Streek.

De dorpskerk wordt al in 1315 vermeld. In 1626 kwam er een nieuwe kerk op de plaats van de oude. In 1742 is in opdracht van grietman Martinus Bouricius opnieuw sprake van herbouw en in 1825/’26 is de kerk aan de noordzijde uitgebreid met een dwarspand dat net als de koorpartij driezijdig gesloten werd. In de houten geveltoren hangt een in 1670 door Petrus Overney gegoten klok.

Door naoorlogse nieuwbouw heeft zich rond de kerk bijna een dorpskom ontwikkeld. Ten westen van de kerk staat een oude stenen loods voor de brandweer. Recent is een nieuwe brandweerkazerne gebouwd. In Tjalleberd staat ook een doopsgezinde kerk, een eenvoudige zaalkerk uit 1871.

Tjerkgaast is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een glaciale stuwwal, een uitloper van die in Gaasterland. Rondom het dorp liggen lage landen en door het dorp loopt de oude weg die van Stavoren door Gaasterland naar Doniawerstal voert. Op de grietenijkaart van Schotanus staat het als een redelijk bebouwde streek aangegeven met in het westen Kleine Gaast en in het oosten Wollegaast, buurten op dezelfde stuwwal.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Tjerkgaast, als of men zeide Kerkheuvel, is een goed Dorp. … De kerk, met een klein spits torentje voorzien, staat op het midden van den zandigen heuvel, op welken dit Dorp gebouwd is, aan den rydweg naar Sloten. Tusschen beiden ligt het buurtje kleine Gaast, alwaar een Wier het overblyfzel van een State is. In ’t Noordoosten vindt men nog een buurtje, de Wollegaast genoemd, beide insgelyks op heuveltjes gelegen. … Oudtyds lag hier Solkama State, die reeds van overlang verdweenen is. Rondom de kerk, op de hoogte, heeft men goed korenland; doch de overige landen zyn laag: men vindt ’er achttien kleine Polders, binnen welke goed weiland is; doch de jaarlyks onderloopende Buitenlanden zyn zeer dor en moerassig.’ De kerk met een driezijdig koor en een houten geveltoren is in 1703 gebouwd ter vervanging van een voorgangster. Rond de kerk is enige komvorming opgetreden met gevarieerde bebouwing veelal uit de late 19de of vroege 20ste eeuw.

De buurschap Wollegaast is in 1848 doorsneden door de rijksweg van Sneek naar Lemmer. Bij de kruising Spannenburg is spoedig de herberg ‘Het Wapen van Friesland’ verrezen. Een gebouw dat een neoclassicistische, op dorische zuilen rustende middenopbouw kreeg met toscaanse pilasters en een fronton. Deze is samengesteld uit onderdelen van de in 1945 in Langweer afgebroken Doumastate. Later is Spannenburg ook nog doorgraven door het Prinses Margrietkanaal. In 1970 verrees er de ruim 80 meter hoge straalverbindingstoren en al eerder werd een installatie van het waterleidingbedrijf gebouwd die vaak is verbouwd en uitgebreid.

Tjerkwerd is een dorp met een dubbel karakter. Het is een terpdorp met een compacte bebouwing in een wirwar van smalle straatjes met 19de-eeuwse woningen en de kerk. Maar het heeft ook een langgerekte waterbuurt langs de Workumer Trekvaart met bebouwing waarin nette woonhuizen van omstreeks 1900 domineren en waar de gereformeerde kerk met een hoogst decoratieve voorgevel plaats kon krijgen.

Het Van Panhuyskanaal komt als vrij jonge waterverbinding van Makkum naar het achterland bij Tjerkwerd op de Trekvaart uit. Ten noorden liggen de bij Tjerkwerd horende buurschappen Eemswoude en Baburen en ten zuiden, aan weerszijden van de Hemdijk, Jonkershuizen en Arkum. Aan de vaart staat de pastorie uit 1748 die verschillende malen is verbouwd.

Het muurwerk van de oude kerk dateert deels mogelijk nog uit de 12de eeuw, maar in 1888 is het kerkgebouw vernieuwd of ommetseld. Tjerkwerd kreeg toen ook een echte kerktoren met spits; de oude had niet veel voorgesteld. Binnen bezit de kerk fraai meubilair, waarvan de herenbank en vooral de preekstoel met verfijnd gesneden bijbelse taferelen de hoogtepunten vormen.

Omdat de Cammingha’s naast het eiland Ameland en flinke bezittingen in Leeuwarden ook in Wûnseradiel grote belangen hadden, woonden de laatste Cammingha’s als grietmannen van Wûnseradiel op Waltastate in Tjerkwerd. Die is omstreeks 1800 gesloopt en er staat nu een robuuste boerderij. In de kerk is onder de orgelgalerij een groot grafmonument te vinden, de restanten van een grote tombe met opbouw. Watse van Cammingha was bij zijn dood (1668) zeer vermogend. Rixt van Donia bleef als rijkste vrouw van Friesland achter. Zij kon zich dus een kostbaar grafmonument permitteren met zelfs portretbustes van zichzelf en haar man in marmer. Tijdens de revolutie die de Bataafse Republiek inluidde is het monument vernield, maar enkele tientallen jaren later is van de restanten weer een indrukwekkend geheel gemaakt. Het is het hoogtepunt van de fraai met zeventiendeeeuws meubilair ingerichte kerk, waarvan de kap huisvesting biedt aan een grote kolonie meervleermuizen.

Triemen is een streekdorp dat officieel een vrij jonge leeftijd bezit maar al van hoge ouderdom is. De streek komt in 1467 voor het eerst in de bronnen voor en wordt dan Trema genoemd. Deze moeten we aan het nu onbebouwde Lykpaed zoeken, van De Dôlle tot de Stroobossertrekweg. De streek loopt van west naar oost over de noordelijke rand van het zandplateau van de Wouden. Ten noorden hiervan ligt de laagte van De Hammen en De Warren, waarna de zandrug nog even opduikt.

Op dit ‘zandeiland’ is Westergeest ontstaan, het dorp waar Triemen als buurschap lang toe behoorde. Zelfs Kollumerzwaag, veel verder in het zuiden, hoorde bij Westergeest. Kollumerzwaag vormde in de Middeleeuwen een eigen parochie en dat heeft Triemen niet mogen beleven. Aan het einde van de 18de eeuw is het toch al belangrijk genoeg om bij Westergeest in de Tegenwoordige Staat van Friesland te worden genoemd: ‘In ’t Zuiden, over de Groninger Trekvaart, ligt het buurtje Triemen in ’t geboomte, aan de bouwlanden van Kollumerzwaag en Veenklooster.’

De genoemde vaart is de Stroobosser Trekvaart die Dokkum in 1654/’56 tussen de stad en het Kolonelsdiep aan liet leggen. Dat geboomte is er nog steeds: de woningen en kleine (woon)boerderijen zijn flink in het groen verstopt.

Hoewel Triemen geen kerk bezit, heeft het in 1884 wel een christelijke nationale school, de eerste in de wijde omgeving. De kinderen kwamen van Kollumerzwaag in het zuiden tot en met Oudwoude in het noorden. Later werden in die dorpen ook christelijke lagere scholen gesticht.

Triemen nummer 11 is nu een opgeknapt woudboerderijtje. Het staat op de plaats waar het huis Bommelatijer, een zomerhuis van de grietmansfamilie Van Aylva stond. In 1725 is het huis gekocht door de uit het Nassaugebied afkomstige officier Everhard van Hanecrooth. De Hanecroothsingel herinnert er nog aan. Tussen de oude bebouwing in het westen kwam recent aan de Migchelbrinkwei een tiental nieuwe woningen tot stand.

Twijzel is een langgerekt, oud streekdorp aan de oude drukke straatweg tussen Leeuwarden en Groningen. Het is van oorsprong een boerendorp en dat karakter heeft het goeddeels behouden. In de ongeveer drie kilometer lange streek zijn een flink aantal monumentale boerderijen op fraaie erven te vinden, in Wedzeburen een hele groep gave koprompboerderijen.

De lange streek heeft drie verdichtingen in de bebouwing: van zuidwest naar noordoost Twijzelerburen, Wedzeburen en Kerkeburen. Ze groeiden sinds het midden van de 19de en vooral in de eerste helft van de 20ste eeuw steeds meer naar elkaar toe. Voor de naoorlogse woningbouw was er weinig plaats meer aan de streek en is er in Twijzelerburen ten noorden van de driesprong met de Mounewei een woonwijk ontwikkeld. De Twijzelerburen in het westen zijn sinds 1698 door de Twijzelervaart met het Kolonelsdiep verbonden en in de Kerkeburen in het oosten staat vanouds de kerk in een flauwe bocht op een hoog kerkhof. De kerk, in de Middeleeuwen gewijd aan Augustinus, is in 1692 vernieuwd tot het huidige eenvoudige bouwwerk. Het is vier traveeën diep met een driezijdige koorsluiting. Het muurwerk is geopend met spitsboogvensters. De vensternissen zijn diep, wat er op zou kunnen wijzen dat er nog oud muurwerk aanwezig is. De zadeldaktoren dateert uit de vroege 13de eeuw en hij is beneden verrijkt met een keperfries op kraagstenen die deels voorstellingen van maskers hebben en van tufsteen zijn. Bovenin zitten spaarvelden, bekroond door een rondboogfries. Tegenover de kerk staat de pastorie in een door grote bomen omzoomde tuin. Het is een uit de 18de eeuw daterend, vijf raamvakken breed pand met een deftige middenpartij met klokgevel en beeldhouwwerk voor een hoog dak.

In het noorden van Wedzeburen werd in 1898 de zuivelfabriek gebouwd die geen rechtstreekse waterverbinding had maar aan de zuidkant door de Twijzelervaart en de Zandsloot tot op zevenhonderd meter over het water kon worden benaderd. De fabriek sloot in 1976, waarna in de gebouwen een timmerfabriek werd gevestigd.

Twijzelerheide is een jong heidedorp dat in de 18de en 19de eeuw geleidelijk is ontstaan op de afgegraven hoge veengronden op de noordwestelijke gedeelten van de dorpen Koten en Twijzel die tot De Swadde reiken. Dichter bij deze oude agrarische dorpen was de afgeveende grond in cultuur gebracht met akkers tussen boomwallen; verder naar het oosten toe was het heide die op kleinschalige wijze in cultuur werd gebracht. Aan het einde van de 18de eeuw was nog nauwelijks sprake van bewoning. Daarna kwam er verspreide bebouwing aan zandpaden, die over de gemeentegrenzen van Kollumerland en Dantumadeel doorliep. Bebouwing is een groot woord, de onderkomens van de heidebewoners waren spitkeetjes van plaggen en riet.

Aan het oude Wildpad was vanouds al sprake van agrarische bebouwing. Westelijk daarvan vond geleidelijk enige concentratie plaats aan de nieuw aangelegde Bjirkewei, die zich ontwikkelde tot hoofdstraat. Daar werd nog voor de bouw van de eerste kerk, ten oosten van de bebouwing, in 1870 de begraafplaats aangelegd. In 1954 is er een klokkenstoel met zadeldak op geplaatst, de noordelijkste van Friesland. Het klokje wordt de ‘heidebingel’ genoemd.

De eerste gereformeerde kerk kwam in 1911 met pastorie aan de Bjirkewei. De vriendelijke zaalkerk staat iets teruggerooid met een op kolommen rustend portaal en op de voorgevel een houten dakruiter. Aan deze weg kwamen in 1910 de eerste volkswoningen van de woningstichting. De hervormde kerk is in 1878 aan een zijstraat, de Tsjerkebuorren tot stand gekomen.

Het dorp is uitgegroeid tot een flinke nederzetting van arbeiders- en kleine burgerwoningen. Na de oorlog zijn uitbreidingswijken in het noorden tot De Swadde en in het zuidoosten gekomen. Het heideverleden is nog wat te proeven aan de zuidwestkant. Daar staan aan Hillebrandsreed, Raepdraaiersreed, Fokke Zwaagmansbuorren en omgeving de vrijstaande arbeiderswoningen op ruime kampjes land die de woningstichting omstreeks 1920 en de jaren voor de oorlog liet bouwen ter vervanging van de keten. Ze worden nu als kleine villa’s met parktuinen bewoond.

Tytsjerk is een streekdorp dat is ontstaan in de late Middeleeuwen. Het dorp bezat net als de andere dorpen in de noordwestelijke hoek van Tytsjerksteradiel een losse bebouwing aan of nabij de weg die van Toutenburg aan het einde van de Zwarteweg naar Suwâld liep. Bij de driesprong van de Zomerweg – waar ook de kerk in de buurt stond – en zuidelijker, die van Spijkerboor, was meer concentratie in de bebouwing te vinden. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is ook te zien dat Tytsjerk aan de westzijde werd begrensd door een aantal plassen, zandingen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland vermeldde over Tytsjerk: ‘Dit dorp ligt in ’t midden der wateren, die hier alle kanten samenvloeien. De Kerk, met een kloktoren voorzien, staat ten Zuiden van den rydweg, naar Groningen. Eertyds plag deeze weg met een groote bogt, tot omtrent halfweg Zuwoude, en van daar naar Hardegaryper Kerk te loopen, dat een grooten omweg maakte. … Aan ’t einde van de Zwarteweg liggen eenige aangenaame buitenplaatsen, als Haanenburg enz., die ook inzonderheid hier door vermaakelyk zyn, om dat men thans zo gemakkelyk tot dezelve van Leeuwarden kan komen, nu, de weleer zo gebrekkige, en by kwaad weder byna onbruikbaare Zwarteweg, zwaar is bepuind en steeds bruikbaar wordt gehouden. Het land is meest laag, en door hetzelve loopt in ’t Westen ’t Ouddeel: by de kerk staan weinige huizen.’

Van de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1847 blijkt dat bij de kerk juist bebouwingsconcentratie is ontstaan. De kerk is in 1892 geheel vernieuwd tot een kruiskerk in neorenaissance vormen naar ontwerp van W.C. de Groot die in 1905 ook de toren verving. Tytsjerk is verder vooral in het noorden ontwikkeld, wat is begonnen dankzij de halte in de spoorlijn Leeuwarden- Groningen uit 1866.

Vanaf de jaren zestig is ten noorden van de spoorlijn en achter het buiten Vijversburg en Stichting Op Toutenburg, die eigenlijk tot het dorp Ryptsjerk behoren, een omvangrijke forensenwijk ontstaan. Recent kwam ook weer woningbouw tot stand ten zuiden van het spoor.

Het terpdorp Tzum is van heinde en ver te herkennen aan de hoge kerktoren. De toren is in totaal 72 meter hoog en bezit een opmerkelijk hoge spits: de romp meet 31, de spits 41 meter. De spits is een wonder van timmermanskunst. Een opschrift vermeldde dat hij in 1548/’49 onder leiding van torenmeester Cornelis Claesz. is gebouwd. De romp heeft een hoge spitsbogige ingang met visblaastraceringen van zandsteen, even hoger bevatten alle zijden spitsboognissen en boven kwamen nissen in korfboogvorm met galmgaten. ‘De Kerkbuurt is vry groot, en bestaat uit eene ruime dubbele streek huizen, ter wederzyden van eene welgevloerde straat, en voorts uit drie of vier bystraatjes’ wordt aan het einde van de 18de eeuw geschreven.

Tzum is een flink dorp, het grootste van het vroegere Franekeradeel. Ruimtelijk wordt de kern bepaald door een T-kruising met aan de noordzijde de grote kerk met de immense toren die ook nog op een hoge terp staat. Daartegenover staan op de hoek van de Voorstraat de herberg en even verder, een beetje teruggerooid, het oude schooltje van gele steen waarvan de eerste steen in 1830 is gelegd. Naast de kerk staat de pastorie van vlak na 1900, thans in gebruik als verenigingsgebouw.

De hoofdstraat, de Voorstraat, komt vanuit het zuiden op de kerk uit. Bij de kruising is er compacte bebouwing, verder naar het zuiden toe verbreedt de straat zich. Daar hebben de huizen aan de oostzijde overtuinen. Vlak daarbij kruist de Oudemeer de straat, een schilderachtige vaart met waterbuurtjes. Zowel de uitvalsweg richting Wommels als die richting Franeker hebben een open lintbebouwing, waartussen enkele deftige dorpshuizen en monumentale boerderijen zijn te zien.

De kerk is oorspronkelijk romaans, maar de naar het dorp gerichte zuidzijde is later ommanteld met kleine gele steen. Aan vooral het westelijke gedeelte van de noordmuur is de tufsteen van romaanse herkomst te zien, compleet met spaarvelden en een rondboogfries. De kerk is in latere eeuwen vergroot.

Uitwellingerga is net als Oppenhuizen van oorsprong een vaartdorp aan It Ges in het lage land ten zuidoosten van Sneek. Het is omstreeks het jaar 1000 ontstaan. Op de kaart van Schotanus uit 1716 wordt het dorp gedeeld door de Wester en Ooster Brugsloot. Bij de knik in deze vaarten en op de plaats waar It Ges aftakt staat de kerk in de kern van het dorp. De streek aan de andere zijde van de Brugsloten heet het Zuiderend of Zuidend. Het dorp was naar alle zijden over water ontsloten en de vroege beschrijvingen vertellen vooral dàt verhaal.

Volgens de Tegenwoordige Staat van Friesland (1788) ligt het ten zuiden van Oppenhuizen: ‘en zich met zyne landen Westwaards uitstrekkende tot aan die van Jortryp en ’t Oude Hof, een water waarby weleer een Dorp is geweest, waar van ’t Kerkhof nog overig is. Zuidwaards loopt dit Dorp tot aan ’t Stobberak; Oostwaards tot aan ’t Kruiswater, en voorts Zuidoostwaards aan de wateren, die Wymbritzeradeel van Doniawerstal scheiden, gelyk op de Kaart te zien is, daar men verscheiden wateren en stroomen, deeze landen doorsnydende, by naame gemeld vindt’ en ‘wier landeryen rykelyk met poelen en wateren voorzien zyn.’

Op de kaart in de Eekhoff-atlas uit 1851 is de situatie nauwelijks gewijzigd. De weg Sneek – Oppenhuizen – Uitwellingerga is in 1866/’68 aangelegd. In 1886 kwam de tramlijn Sneek - Joure tot stand, waar het tramstation aan de Brêgesleatswei een spoor van is. Vlak daarbij rijst de voormalige zuivelfabriek op, gesticht in 1902 in een decoratieve neorenaissance-stijl en later gestukadoord.

Bij de aanleg van het Prinses Margrietkanaal rond 1950 is de knik van de Brugsloten afgesneden en is een deel van het Zuideind bij het noordelijk gedeelte van het dorp getrokken. Zo is het huidige Uitwellingerga sterk gevormd door wijzigingen en vernieuwingen van de infrastructuur. De dorpskerk, gesticht in 1690 op de plek van een middeleeuwse voorganger, is later ingekort. In 1873 werd de toren vernieuwd. Bij de kerk staan karakteristieke 18deeeuwse panden.

Vegelinsoord is een jong streekdorp dat in de tweede helft van de 19de eeuw is ontstaan in de noordoostelijk punt van de Haskerveenpolder die in deze periode werd verveend. De nederzetting is aanvankelijk naar een nabij liggend water Stobbegat genoemd. De weinig vleiende naam is aanvankelijk in Stobbega veranderd. Omstreeks 1955 werd de officiële naam Vegelinsoord, naar de adellijke familie die voor de ontwikkeling van Haskerland veel betekende. De oude naam leefde nog lang voort, maar de nieuwe is nu gangbaar.

Gedurende de 19de eeuw is hier op grote schaal laagveen gewonnen. Vanaf het midden van die eeuw kon begonnen worden aan het droogmalen van het tot een petgatengeheel geperforeerde gebied. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit die tijd is te zien hoe sterk de veenpolder is vergraven. De in 1859/’60 gebouwde poldermolen die ten noorden van Vegelinsoord staat, herinnert hier aan. Deze ‘Deelsmolen’ of ‘Grevensmolen’ bemaalde het noordelijke gedeelte van de Haskerveenpolder. Het is een achtkante grondzeiler met een bakstenen voet en een met riet beklede romp en kap. In de gebieden de Binnengreven en Buitengreven is de ontginning van de uitgeveende streek begonnen. Daar staat aan Deelswal 3 een boerderij uit 1888 met een onderkelderd blokvormig voorhuis op de hoek van de schuur. De meeste andere bebouwing in de polder is van jongere datum, want in de jaren dertig werd werk gemaakt van het in cultuur brengen van de hele Haskerveenpolder. Er zijn boerderijen en arbeiderswoningen uit deze periode te vinden.

In het noordoosten heeft zich de nederzetting met geconcentreerde bebouwing ontwikkeld. Die was in de 19de eeuw door waterverbindingen goed ontsloten, maar nu het verkeer voornamelijk over de weg plaatsvindt, ligt Vegelinsoord tamelijk geïsoleerd. De buurschap met haventjes bij het Muontserak, Rusken en Snilen kreeg mede dankzij nieuwbouw in de naoorlogse jaren het karakter van een dorp, welke status het intussen ook heeft bereikt. De in het dorp vrij brede Zwarte weg vormt met een plantsoen het centrum.

Vinkega is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan aan de Binnenweg van Oldemarkt naar Noordwolde, een ontginningsas waaraan ook Blesdijke, Peperga en Steggerda zijn ontwikkeld. In het oosten van de streek kwamen de Binnenweg en Bovenweg samen. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is te zien dat net als bij de andere dorpen aan de Binnenweg de bebouwing aan de noordzijde ligt, wat nog steeds het geval is. Nabij de vaart staat ook de kerk.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 van Vinkega gemeld: ‘dit Dorp ligt ten Westen van ’t voorige Noordwolde aan denzelfden rydweg, die wegens het geboomte en de bouwlanden ter wederzyden niet min vermaaklyk dan de voorgaande is. De turf, die hier gegraaven wordt, kan door de Finkegaster Sloot, die uit de Noordwolder Sloot naar de Veenen gegraaven is, en door de Opsplyting en andere Wyken, gemeenschap met de Vierde Parten heeft, naar de Linde worden afgevoerd. Weleer zag men hier by de Kerk een spitsen toren van een byzonder en doorlugtig maaksel; doch die, bouwvallig geworden zynde, in 1754 is weggebroken. … Ook zyn hier de turfgraaveryen zeer aan ’t afneemen. Onder dit Dorp … behooren de buurtjes Wester-Hoeve en Ooster-Hoeve, niet verre van de Linde. Van dit Dorp loopt een rydweg door de landen naar Oldeholtpade, door een Wad in de Linde; doch deeze weg wordt sedert lang niet meer gebruikt.’ De hier genoemde buurtjes zijn veel later het dorp De Hoeve gaan vormen.

De kerk is in 1899 vervangen door een nieuw gebouw naar plannen van B. Rouwkema die ook de hervormde kerk van Steggerda ingrijpend zou gaan verbouwen. Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting met steunberen bij de traveeën en vensters en detailleringen die in hun mengstijl nog het meest naar de neogotiek verwijzen. De toren is opnieuw een bijzonder maaksel want het is een gedrongen zadeldaktoren waarvan de naald niet, zoals gebruikelijk in Friesland west-oost, maar noord-zuid is gericht.

Vrouwenparochie is een streekdorp dat in de loop van de 16de eeuw is ontstaan nadat in 1505 Het Bildt ingepolderd was. Het is het oostelijkste van de Bildtdorpen. Net als Sint-Annaen Sint-Jacobiparochie is het gegroeid aan de Middelweg. Bij Vrouwenparochie is dat niet gebeurd op een kruising van wegen of vaarten, maar ten oosten van de kruising met de Hamerenweg-Attesweg, waarbij de streekbebouwing aanvankelijk juist in oostelijke richting groeide naar het water van de Oude Rijd. Daar ontstond bij de al in 1555 vermelde korenmolen aan de grens met Leeuwarderadeel een buurt: Vrouwbuurstermolen. De achtkante stellingmolen op een vierkante, met hout beklede onderbouw en een met riet gedekte romp en kap dateert uit waarschijnlijk 1862. Er is verder een café-restaurant en ten noorden van de buurt staat op het grondgebied van Leeuwarderadeel de goed onderhouden, nu als woonhuis gebruikte halte 3de klasse van de lokaalspoorweg uit 1901. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde van Vrouwenparochie: ‘Men vindt hier eene goede Kerk met een spitsen Toren, en een goede dubbele buurt Huizen.’

Aan de Middelweg, die in het centrum J.P. van der Bildtstraat heet en oostelijker Waling Dijkstrastraat, staan verschillende panden met 18de-eeuwse halsgevels met schouder- en kuifstukken. Aan het oosteinde staat een opvallende uit 1903 daterende boerderij met blokvormig voorhuis dat royaal is versierd met sierpleisterwerk in neorenaissance vormen. Op nummer 21 staat een pand met een lijstgevel en een pilasteromlijsting om de ingang. In de zijgevel zit een gedenksteen voor de Friese volksschrijver Waling Dijkstra die hier een bakkerij heeft gehad.

De kerk staat ten noorden van de Van der Bildtstraat wat teruggetrokken, waardoor een dorpsplein is ontstaan. De hervormde kerk is een eenbeukige kerk met houten geveltorentje en vijfzijdige koorsluiting die in 1670 is gebouwd ter vervanging van de 16de-eeuwse. Zowel in het koor als in de westelijke gevel zijn ingangen aangebracht. Die in het westen heeft een classicistische omlijsting en een bekroning met het verhaal van de stichting.

Goingarijp is een middeleeuws vaartdorp ten zuidoosten van het Sneekermeer en de Goingarijpster Poelen. Het dorp is langs de Lijkvaart gegroeid en heeft aan de zuidzijde over water ontsluiting over de Scheensloot naar Joure en naar het Sneekermeer. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus in 1718 staat het dorp met de zuidelijke buurt Ballingbuur als een langgerekte nederzetting in het land verbeeld.

Aan het einde van die eeuw werd in de Tegenwoordige Staat van Friesland gemeld: ‘dit Dorpje is gelegen in ’t Noordoosten der Grieteny, niet verre van den Slagtedyk, en voorzien met een klein kerkje zonder toren, nieuw opgebouwd in 1770. De landeryen zyn in een’ zeer goeden staat, doch verliezen jaarlyks meer of min, door het afschuurend vermogen der nabuurige groote wateren, van welken ’t Sneeker meer, byna geheel tot dit Dorp behoorende, het voornaamste is.’

De genoemde afslag van land is op het kaartbeeld in de atlas van Eekhoff goed te zien, want er is een flinke strook land verdwenen en Goingarijp lijkt bijna een oeverdorp te zijn geworden. Het verleden als vaartdorp is te ervaren aan de oriëntering van de bebouwing.

Op het iets verhoogde en schilderachtige kerkhof staat de torenloze kerk die volgens de stichtingssteen uit 1770 dateert. Het is een zaalkerkje met een driezijdige koorsluiting. De in 1527 door Geert van Wou gegoten luidklok hangt in de vlak voor de kerk geplaatste klokkenstoel met helmdak. De klokkenstoel komt in 1543 al in de bronnen voor, maar het huidige exemplaar dateert uit de bouwtijd van de kerk. Toen zijn ook gebrandschilderde ramen naar ontwerp van Ype Staak in de zes vensters geplaatst. Ze vertonen de wapens van prins Willem V, grietman Vegilin van Claerbergen en de Friese regeringscolleges.

Het dorp leek aanvankelijk alleen maar in omvang af te nemen, maar in de laatste tientallen jaren van de 20ste eeuw werd het ontdekt door waterliefhebbers en kwam er onder meer een wijkje rond een nieuwe havenkom.

Goëngahuizen is een tamelijk geïsoleerde boerenstreek van uitsluitend verspreid liggende boerenbedrijven, helemaal in de westelijke punt van Smallingerland. De streek staat al op de grietenijkaart uit 1718 in de atlas van Schotanus aangegeven en bestond toen uit minder dan tien boerenhoeven. Ten zuidoosten van de boerderijen staat een turfgraverij aangegeven. De Tegenwoordige Staat van Friesland waardeert het niet als dorp maar als een buurschap bij Boornbergum: ‘In ’t Westen, aan de wyde Ee, ligt Goingahuizen, en wat Oosterlyker ’t Vlierbosch, alwaar men weleer een Klooster had, waarvan ’t Kerkhof nog te zien is.’

Op de kaart van 1718 staan ten zuiden van de vier boerderijen van ’t Vlierbosch bij een verhoging in het land ‘Vernietigt Klooster’ en ‘Oude Kerkhof’ aangegeven, maar op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 is niets meer te bespeuren. In het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa dat in het midden van de 19de eeuw verscheen, hoort Goëngahuizen nog bij Boornbergum. ’t Vlierbosch bestond toen uit slechts twee boerderijen. Ten noorden van het Vlierbosch ligt nu een natuurgebied van opnieuw verwilderde petgaten.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 is Goëngahuizen een streek met weinig, losse en agrarische bebouwing. Goëngahuizen ligt aan en tussen meren en plassen. Enkele boerderijen en woningen op It Eilân tussen de Kromme Ee en de Goëngahuistersloot zijn alleen over het water bereikbaar. De meeste boerderijen in polder De Vlierbosch dateren van na de oorlog; het zijn wel traditionele stelpen, kop-rompen of kop-hals-rompboerderijen. Bij een inham van de Modderige Bol staat een fraaie kop-hals-romp uit 1883.

Goëngahuizen is een opmerkelijk oord van molens. Er staan drie houten spinnenkopmolens uit de 19de eeuw. Het zijn molens met piramidevormige en met pannen gedekte rompen en ze zijn voorzien van vijzels. Ze hebben alle drie een naam: Jansmolen, De Modderige Bol en het Heechhiem. Ze zijn in 1990, 1992/’93 en 1995 gerestaureerd en in eigendom van en beheerd door de Stichting De Fryske Mole.

Langweer is als agrarische streeknederzetting waarschijnlijk omstreeks 1100 ontstaan op een zandrug in een streek van veenmoerassen. In het derde kwart van de 13de eeuw komt het voor het eerst in de bronnen voor als Languerre. De Buorren vormde de ontginningsas. Het dorp lag gunstig aan de Langweerderwielen en daarmee voor allerlei waterverbindingen. Het ontwikkelde zich omstreeks 1600 tot markt- en havenplaats: er was vóór 1600 al een waag. De scheepvaart vormde een belangrijke bron van inkomsten.

Het werd het belangrijkste dorp van de grietenij. De grietman ging in Langweer wonen en ook belangrijke families zoals Osinga en Douma vestigden er hun staten. Het geslacht Douma had hier tot de verwoesting in 1517 een stins. Er trad bij de handels- en havennederzetting aan de Buorren en de zijstraten en slootjes concentratie van bebouwing op. Meer westelijk had de buurt rond de kerk een open karakter. De grietenijkaart van Schotanus uit 1718 laat de langgerekte nederzetting zien die in het westen eindigt bij de kerkbuurt. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat Langweer: ‘door oudheid vermaard, is het voornaamste Dorp der Grieteny. … Ten Oosten en Westen heeft men hier schoone weidlanden, benevens heerlyke plantagien, die geheel tot aan den algemeenen rydweg loopen, en schoon brandhout geeven. … Hier woonen derhalve veele Schippers, die met dit hout naar Holland en elders vaaren, en in dit Dorp een bekwaame haven hebben, om, geduurende den winter, hunne schepen op te leggen. Langweer bestaat uit eene schoone buurt huizen, versierd met twee ryen Lindeboomen.’

De vroegste kerk dateerde waarschijnlijk uit de 13de eeuw; op dezelfde plaats is in 1777 een nieuwe, ruime kerk met toren verrezen. De drie torengeledingen zijn versierd met dorische, ionische en korintische pilasters. Het 17de-eeuwse meubilair is gehandhaafd. Ertegenover staat Osingastate. Het is omstreeks 1940 gebouwd in vormen van de 18deeeuwse state. Het op dezelfde ontginningsas ontwikkelde Boornzwaag wordt tegenwoordig ook bij Langweer gerekend. Het schilderachtige Langweer is een geliefd watersportdorp.

Goënga is een terpdorp in een laag gebied ten oosten van de voormalige Middelzee. De dorpsstraat, de Hegewier en Aldfeartsdyk, loopt vrij recht van zuidwest naar noordoost en maakt om de kerkterp een flauwe knik. De doorgaande weg, ogenschijnlijk een dijk, maakt ten zuiden van het dorp bij de stelpboerderij de Hege Wier een haakse bocht naar het westen en ten noorden bij de boerderij de Sinnehof een haakse bocht naar het oosten.

Aan weerszijden van de dorpsstraat staan nu eens losstaande woningen of (herinneringen aan) boerderijtjes, dan weer rijtjes woningen. De bebouwing uit de 19de en vroege 20ste eeuw is vriendelijk, zonder noemenswaardige monumentale elementen. Achter de bebouwing van de Hegewier bevinden zich vrij oude, kleinschalige buurtjes, als hofjes. In het midden ligt de vrij hoge kerkterp met het bijna rechthoekige en door een hek omgeven kerkhof. Aan de straatzijde van het kerkhof knikt het perspectief van het dorp. Het is een van de mooiste plekken.

De eenvoudige zaalkerk met rondboogvensters is in 1758 op de plaats van de middeleeuwse kerk gebouwd. Het kleine houten torentje met spits dateert uit 1787. Tegenover de kerk strekt aan de noordwestzijde de voormalige pastorie zich in de breedte uit en daaromheen bevindt zich geconcentreerde bebouwing. Een stelpboerderij staat er wat ingeklemd. Oostelijk van de kerkterp ligt het kaatsveld.

Ten zuiden en noorden van de kerkterp zijn dergelijke geconcentreerde buurten juist aan de zuidoostzijde van de straat te vinden. Het zuidoostelijke buurtje heeft qua bebouwing nog een agrarisch karakter. Het noordoostelijke buurtje bij de Kerksloot naar de Sneker Oudvaart, bestaat uit kleine en middelgrote woningen en er zijn in de bebouwing wat herinneringen aan vroegere ambachtelijke bedrijven. Aan de kerkzijde ligt het pad Pôllehout met een groep woningen en (herinneringen aan) bedrijven. De brug over de Kerksloot vormt met de omliggende waterbuurtjes een andere boeiende plek in het dorp. Aan de noordwestelijke zijde van de Sickengawei ligt een kleine buurt waarachter een loonbedrijf is ontwikkeld.

Ginnum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan. Het is een van de zogenoemde Vlieterpen. Ginnum was een radiale terp, waarvan de sporen ondanks de sterke afgraving van omstreeks 1900 nog net zijn te ervaren. Alleen het terpgedeelte van kerk met kerkhof werd gespaard en ten oosten en noorden van de kerk is nog een deel van de ringweg aanwezig.

Ginnum was met de Genumer Opvaart over water ontsloten in zuidwestelijke richting naar de Ferwerdervaart en Oude Vaart van dit dorp naar de Ee. De verkeersroute over land van Dokkum naar Ferwert liep aanvankelijk om de noordoostelijke terpflank, maar in 1856 is de weg van Ferwert richting Jislum verhard, over de terp van Ginnum en daar vlak langs de kerktoren getrokken. Elf jaar later is dat gebeurd met de weg van Dokkum over Reitsum. Daardoor ontstond een nieuwe driesprong ruim ten zuiden van de kerk en bleef het noordoostelijke kwart van de ringweg in authentieke vorm bestaan. In de parcellering is de radiale structuur verder niet meer te herkennen.

Ginnum is altijd dun bebouwd geweest. Nu bestaat het dorp uit enkele buurtjes die als bij toeval ruim om de kerk zijn gegroepeerd. De eenbeukige dorpskerk dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw. Dat is vooral te zien aan de noordmuur waar de spaarvelden met rondboogfriezen uitgevoerd in tufsteen nog aanwezig zijn. De kerk is in de 13de eeuw aan de westzijde vergroot en de driezijdige koorsluiting is in de 15de eeuw aangebracht. De zadeldaktoren verrees in de eerste helft van de 15de eeuw. Deze bezit op de begane grond een koepelgewelf, waarschijnlijk een restant van de overwelving die de kerk in de 13de eeuw kreeg, maar in de 17de eeuw weer is weggehaald. Van deze gewelven zijn in het inwendige nog sporen in het muurwerk te zien. Het grote, rijk bewerkte doopvont uit de 16de eeuw is in 1878 door een particulier aan het Fries Museum in Leeuwarden geschonken.

Gersloot is een streekdorp dat deel uitmaakt van de dorpenreeks Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot, die De Streek van het oude Aengwirden vormen. Ze zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.

Gersloot vormt het meest oostelijke gedeelte van de aan de Aengwirderweg vrijwel ononderbroken doorlopende bebouwing van de vier dorpen. Aan het Gersloter einde is de bebouwing dunner. Mede omdat er na de oorlog weinig meer is gebouwd, kan hier de sfeer geproefd worden van een woongemeenschap temidden van het uitgeveende land dat weer in cultuur is gebracht.

Ook de streken ten noordoosten bij de Oudewegstervaart en die aan de Hegedyk welke naar het zuiden, richting Luxwoude loopt, horen bij Gersloot.

Het dorp was gedurende de 18de en 19de eeuw een centrum van de vervening. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw blijkt bijna de hele omgeving vergraven te zijn en onder water te liggen. Alleen de onder Gersloot vallende Oudewegsterpolder is in 1776 drooggemalen en weer in cultuur gebracht. Hetzelfde was toen net (in 1851/’52) gebeurd met de wat grotere polder ten zuiden daarvan.

Op het oude kerkhof werd de laatgotische kerk in 1736 vernieuwd maar in 1832 al weer gesloopt. Er staat een klokkenstoel die in 1939 is vervangen door een exemplaar van gewapend beton, net als in onder meer Luinjeberd, Oudehorne en Rottum. Deze biedt ruimte aan een 15de-eeuwse luidklok en een die in 1618 is gegoten door Hans Falck.

Aan het noordelijk uiteinde van het Stroomkanaal dat van de Oudewegstervaart naar De Deelen loopt staat het Tripgemaal. Het thans als galerie en woonhuis gebruikte gebouw is in 1876 naar ontwerp van W.C. en K. de Wit gesticht als vijzelgemaal. In 1905 is het verbouwd en toen is waarschijnlijk ook de in vernieuwingsstijl uitgevoerde machinistenwoning tot stand gekomen. Tot 1976 is het gemaal in bedrijf gebleven.

Friens is een klein terpdorp in een opmerkelijk landschap. Het bestaat uit de deels afgegraven, hoge terp met de kerk, enkele bescheiden streekjes langs de Beslingadyk en Van Sytzamawei en verspreid liggende boerderijen. Friens ligt ten westen van het drukke Grou in de weidse graslanden tussen twee fraai door het landschap meanderende uitlopers van de Boarn naar de voormalige Middelzee: tussen het Zwin en de Moezel. Het laatste watertje dat nu in Raerd eindigt, vormde tot 1984 de grens tussen Idaarderadeel en Rauwerderhem. Het Zwin loopt naar het noorden richting Reduzum. Helemaal in het zuiden stroomt het brede water van de Kromme Grou.

De dorpsbebouwing ligt aan een oude dijk die de herenweg vormde van Leeuwarden naar Zwolle; de rijksstraatweg werd in 1826/’27 ten westen van het dorp aangelegd. Nu loopt de oude dijk voorbij het dorp dood. Ten noorden van Friens ligt de agrarische buurt Wilaard met enkele boerderijen.

Tot 1849 werd het kleine dorp gedomineerd door de zuidelijk van de kerk gelegen Beslingastate, in 1620 als buiten herbouwd en eeuwenlang bewoond door de familie Van Sytzama. ‘Eene schoone gelegenheid met graften en cingels omringd’ wordt het eind 18de eeuw genoemd, maar ruim een halve eeuw later is de state afgebroken. Nu staat er op het erf een boerderij.

De hervormde kerk is in 1795 gebouwd en vervangt een middeleeuws bedehuis. Zij is in 1906 nog eens verbouwd. Het is een eenvoudig bouwwerk met een rondbogige ingang, omringd door gedenksteentjes en een geveltop met kleine vensters en bekroond door een torentje met galmgaten, uurwerken en een ingesnoerde spits. Binnen lijkt het wel het exclusieve mausoleum van de Sytzama’s. Aan de wanden en de orgelgalerij hangen dertien grote rouwborden uit de 18de en 19de eeuw en een stamlijst van de familie. Bovendien staan er in de koorsluiting zes grote gebeeldhouwde zerken van de familie opgesteld.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!