Wijckel is een relatief hooggelegen komdorp ten zuiden van het Slotermeer dat in de 12de eeuw voor het eerst in de bronnen voorkomt. Buiten de dorpskom kent het vooral langs de uitvalswegen vrij veel verspreide bebouwing. Langs de oude Heerenhoogweg is gemengde bebouwing van eerst woningen en verder van het dorp boerderijen. Ten zuiden zijn aan de Gaestfjûrwei en het hooggelegen Iwert (of Ybert) puur agrarische buurten te vinden.

Bij de oude weg richting Balk, halfweg, is de bebouwing tot de compacte buurschap Bargebek verdicht. Daar staan de voormalige gereformeerde kerk uit 1907 en wat boerderijen en woningen, waarvan twee fraai gedetailleerde notabele woningen met middengang opvallen. In de 18de eeuw hoorde een belangrijk deel van Balk bij Wijckel. Enige naoorlogse nieuwbouw kwam er aan de westzijde. De dorpskerk staat bij de driesprong van de belangrijkste wegen. De machtige ongelede, bakstenen toren met zadeldak is tussen het hoog opgaande geboomte van verre te zien. Hij dateert uit de 15de eeuw en is in 1821 verhoogd. De huidige kerk is in verhouding tot de toren klein. Zij is in 1671 op de grondvesten van de grotere oude kerk achter de toren geplaatst. Het is een eenvoudig gebouw dat een grote schat herbergt, die het interieur domineert en de sfeervolle inrichting met evenwichtig meubilair doet vergeten.

In het koor trekt een praalgraf namelijk de aandacht: het graf van de strateeg en vestingbouwer Menno van Coehoorn. Op de van zwart en wit marmer samengestelde tombe met reliëfs van het krijgsbedrijf ligt de geharnaste held uitgestrekt op zijn rechterzij met het door hem uitgevonden Coehoornmortier voor zich, een draagbaar vuurmondje. Het is na de dood (1704) van Coehoorn door zijn kinderen in de kerk geplaatst. Daniël Marot ontwierp het en Pieter van der Plas voerde het uit. Achter de kerk ligt het Coehoornbos, de plaats waar de krijgsheer ooit zijn buiten Meerestein had, maar dat in 1811 is afgebroken. De kerk bezit nog epitafen en grafstenen van belangrijke families.

Duurswoude en Wijnjeterp zijn twee streekdorpen die in de late Middeleeuwen in elkaars verlengde op een zandrug zijn ontstaan. Ze zijn in 1974 tot het dorp Wijnjewoude samengevoegd, hoewel ze tot in de 20ste eeuw een nogal uiteenlopende ontwikkeling hebben doorgemaakt en een verschillend karakter hebben. In de atlas van Schotanus van 1718 is Duurswoude een buurt van een kerk en verspreide bebouwing. In het westen, op de kruising van de Merkebuorren met de Mouneleane, lag een geconcentreerde buurt, de Molenbuurt waarvan de oostelijke helft bij Duurswoude hoorde. Onmiddellijk om de streek lagen toen wat boekweitvelden en verder naar het zuidoosten uitgestrekte heidevelden, waarvan een aanzienlijk deel als natuurgebied bewaard is gebleven.

In 1788 meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘een klein Dorp, … tusschen Winieterp en Ooststellingwerf, had voor deezen eene kerk zonder kloktoren, gesticht ter eere van St. Jan; doch thans een Kerkje met een spits torentje en eene zeer groote uitgestrektheid van woeste veenige heidvelden, dienende inzonderheid tot Schaapweideryen. … Ook behooren onder dit Dorpje, ’t welk eene vaart heeft, komende uit de groote Bakkaveenster vaart, eenige poeltjes van naame, als het Mans meer, de Vijf meeren, Paalemeer, Moddermeer enz. gelyk ook de Molenbuurt.’

De kerknederzetting ligt in het oosten met enige verspreide bebouwing. De dorpskerk is een laat-gotisch gebouw uit vermoedelijk de 13de eeuw. De in de 15de eeuw vernieuwde kerk, van rode kloostermoppen, heeft later aangebrachte steunberen van kleine gele steen en een geveltoren van hout. Op het kerkhof staat een hoogst zeldzame predikantswoning uit 1759, een eenkamerwoning.

De bossen ten oosten van het dorp zijn in de tweede helft van de 19de eeuw aangelegd in opdracht van de familie Lycklama à Nijeholt. De Molenbuurt is in de 20ste eeuw uitgegroeid tot de kern van Duurswoude met aan de Merkebuorren enige verdichting. Daar werd de gereformeerde kerk met een elegant gevelspitsje gebouwd. Na de oorlog is het dorp vooral ten zuiden van de oude streek sterk uitgebreid met woningbouw.

Winsum is een terpdorp. Het heeft zelfs een van de hoogste terpen van Friesland. Het valt nauwelijks op. Wel is de keermuur van het kerkhof bij de driesprong bij de Skâns behoorlijk hoog en heet de straat naar het zuidwesten, naar de aanzienlijke uitbuurt Brêgebuorren niet voor niets Hegeterp, want daar lag een tweede flinke terp. Hoewel die in de tweede helft van de 19de eeuw is afgegraven, ligt die straat nog merkbaar hoog.

Brêgebuorren, de waterbuurt aan de Franekervaart is als apart buurschap al oud: dat is ook te zien aan de compacte bebouwing van allerlei soort die aan de zuidelijke zijde, de Greate Streek, aan de dorpszijde ligt en aan de andere kant van de brug aan de overkant. De buurt maakt door uitbreiding van het dorp in zuidelijke richting nu deel uit van het geheel. Vanaf de kern loopt de Kleasterdyk naar het noorden, genoemd naar het in 1186 gestichte vrouwenklooster Sint-Michaelsberg, waar de boerderij Mountsjebaayum aan herinnert. Deze weg wordt omzoomd door burgerwoningen en het bedrijventerrein.

Winsum heeft zich vanaf de oorlog tot nijver dorp ontwikkeld na het succesvolle initiatief van L.S. Miedema met zijn fabriek voor landbouwwagens en transporteurs. De ontwikkeling van de nijverheid heeft zijn weerslag gekregen in de naoorlogse volkshuisvesting. Meteen al na de oorlog met traditionalistische woningen aan de Pier Winsemiusleane. Daar en in de ten zuiden daarvan ontwikkelde straten volgden in de decennia daarna aanzienlijke aantallen volkswoningen.

De dorpskern is kenmerkend voor een terpdorp met een kerkbuurt die om het kerkhof is geplooid en die aan de zuidelijke zijde de belangrijkste straat is gaan vormen. Bij de entree vanaf de Meamerterdyk staan aan weerszijden notabele woningen uit de jaren rondom 1860. Het kerkhof is omvat door een in 1861 op de keermuur van de terp geplaatst ijzeren hek. De hoogst eenvoudige zaalkerk, vernieuwd in de 19de eeuw, heeft rondboogvensters en een matig hoge toren met ingesnoerde spits.

Wirdum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan. De nederzetting had in het moerassige gebied ten oosten van de Middelzee goede waterverbindingen naar alle richtingen, vooral de Wirdumervaart die de verbinding legde met Leeuwarden. De verbindingen over land waren gebrekkig. Pas in het midden van de 19de eeuw kwam de Legedyk, een goede wegverbinding met de rijksstraatweg.

De terpvorm is nog goed te ervaren, maar er zijn wel delen afgraven. Het kerkpad is tot ringweg getransformeerd. Rond de kerkterp en aan twee parallel lopende straten, de Greate Buorren en de Lytse Buorren aan de westzijde, vonden de vroegste bouwactiviteiten plaats. De twee dichtbebouwde straten en de lossere bebouwing om de kerk hebben een fascinerend dorpscentrum gevormd. Vanaf de 19de eeuw kwam er ook steeds meer lintbebouwing langs de voornaamste verbindingsweg, de Legedyk, en ook enigszins langs de weg naar Swichum. Aan de Tjaardervaart werd in 1891 de coöperatieve zuivelfabriek gesticht, die in 1964 zijn deuren sloot.

Na de oorlog werd het dorp eerst aan de zuidoostzijde en later ook aan de zuidwestzijde uitgebreid. Recent is vooral gebouwd aan de noordrand en op het voormalige sportveld in het zuiden.

De aan Sint-Martinus gewijde kerk is vermoedelijk in de 12de eeuw in tufsteen gebouwd. Er zijn nog sporen van te vinden in de noordmuur van het koor. De Oenema-Camminghakapel is daar aan het einde van de 13de eeuw uitgebouwd. Ook aan de zuidzijde kwam een uitbouw die later door een toren is vervangen, waardoor de kerk een tijdlang twee torens bezat. De westtoren is gesloopt en daar kwam in 1716 een driezijdige sluiting. De kerk heeft een bijzonder interieur waarin het orgel en enkele excellente zerken opvallen. De robuuste pastorie is in 1875 in een ruime tuin tegenover de kerk gebouwd.

Aan de Greate en Lytse Buorren en aan de Legedyk staat een aantal karakteristieke notabele woningen met middengang. Achter de Legedyk staat de in 1925 door Ane Nauta ontworpen gereformeerde kerk.

Witmarsum is een terpdorp dat is ontstaan in de vroege Middeleeuwen en waaromheen flinke buurten zijn gegroeid. Het komt voor het eerst in de bronnen voor in 1270, maar archeologische vondsten wijzen op een veel oudere bewoningsgeschiedenis.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is het al een flink dorp en in de Tegenwoordige Staat van Friesland werd dat in 1788 bevestigd: ‘een schoon en groot dorp …, gelegen aan ’t Zuidelyk einde der Pingjumer Halsband. Men vindt hier eene groote binnenbuuren met eenige Straaten ten Zuidwesten, Zuidoosten en Noordoosten der Kerk. In den jaare 1663, werd het spits van den toren, door een Onweder, vernield, en een nieuw van veel grooter hoogte daar voor in de plaats gesteld.’ Voorts werd een aantal staten behandeld waarvan geen enkele meer bestaat en natuurlijk werd gewag gemaakt van Menno Simons, een van de leiders der doopsgezinden die met de geschiedenis van Witmarsum en het nabijgelegen Pingjum verbonden is. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1854 is het dorp in omvang toegenomen.

Op oude kaarten valt in het zuiden van het dorp de Aylvastate met het grote park op. Daar resideerden de Aylva’s, een familie die eeuwenlang grietmannen voor Wûnseradiel en andere grietenijen en bestuurders voor de provincie heeft voortgebracht en een aantal excellente krijgskundigen leverde. De state is verschillende malen vernieuwd, maar het gebouw is afgebroken om plaats te maken voor een seniorencentrum.

Aanvankelijk kreeg Witmarsum langs de Aylvaweg en Arumerweg aan weerszijden van de terp tot ver in de 20ste eeuw een streekdorpachtig karakter. Na de oorlog werden de nieuwbouwbuurten ten noorden en vooral ten zuiden van de streek ontwikkeld.

Witmarsum is sinds 1880, toen het gemeentehuis vanuit Bolsward naar de oostzijde van deze weg werd verplaatst, hoofdplaats van Wûnseradiel. Het gemeentehuis is een rijzig gebouw in een plechtige mengstijl, dat eerst in 1980 en aan het begin van de 21ste eeuw nogmaals aanzienlijk is uitgebreid. Hiernaast staat café Kuperus in een kleurige uitdossing en rondpasgevel die past bij de vernieuwingen rond 1900.

Aan de overzijde rijst de aan H. Nicolaas Tolentius gewijde neogotische kerk op, in 1903 gebouwd naar ontwerp van A.J. van Schaik, bij het augustijner klooster Vinea Domini. Het is een torenloze, eenbeukige kruiskerk met een vijfzijdig gesloten koor, een dubbel transept, met een dakruiter op de viering. De belangrijkste geloofsrichtingen waren in dit dorp met een kerk vertegenwoordigd. In het midden de hervormde kerk en verder de genoemde r.k.-kapel, een gereformeerde (een intussen niet meer in gebruik zijnde zaalkerk uit 1927) en een bescheiden doopsgezinde kerk. En juist Witmarsum is de geboorteplaats van Menno Simons, een van de stichters van de doperse beweging. Hij wordt met een obelisk even buiten het dorp herdacht.

Aanvankelijk had Witmarsum een kerk met een kloeke zadeldaktoren. Die is in 1633 door storm verwoest. Toen is de huidige kerk gebouwd en die had een ‘fraaye ende spitse toren’. De kerk is gebleven, de toren niet. Die is in 1819 vervangen door een opengewerkte koepeltoren op de naald van het dak. Daarin hangen de in 1433 door Johannes van Boomen en de in 1565 door Jurien Balthasar gegoten klokken. De westgevel, aan de zijde waar de toren stond, is in 1819 driezijdig gesloten. De kerk staat op de met een gietijzeren hek en lindebomen omzoomde terp.

Tegenover de kerk zijn op het plaveisel de perken voor het straatkaatsen aangegeven. Daar is ook café De Gekroonde Roskam uit 1861 te vinden, dat een gevel heeft met een overstekende verdieping die op kolommen rust. Daarnaast staat een pand met een ingezwenkte halsgevel uit 1739. De Witmarsumervaart maakt een lus door het midden van het dorp en zo kwam de in 1889 gestichte en nog vrij gave zuivelfabriek – die thans een andere bedrijfsbestemming heeft – in het vrij compact gebouwde en schilderachtige centrum terecht. Daar staat ook de voormalige smederij van Menagie.

Wiuwert is een terpdorp waar ten oosten van de kerkterp een als kaatsveld gebruikt open grasplein ligt. Daaromheen is de bebouwing van woningen en boerderijen gegroepeerd. Aan de noordzijde is die vrij gesloten. Oostelijk eveneens en aan de zuidzijde staan nog een woning van het notabele type en een boerderij. Onmiddellijk oostelijk van de kerk staat de pastoriewoning, een fraaie woning in eclectische mengstijl met allerlei versieringen in pleister. Naast de pastorie ligt een kleine stelpboerderij vrij ver naar voren, net als de naastgelegen grote blokvormige woning. Daarna springt de bebouwing terug en volgt een reeks woningen, waarvan één als café in gebruik is.

De fraaiste reeks woningen ligt aan de oostzijde van het grasplein, een vijftal in de breedte gebouwde, kenmerkende maar gevarieerde dorpswoningen, waaronder één zeer brede die twee woningen onderdak biedt. Hierachter ligt enige gemengde bebouwing.

Oostelijk is de buurschap Bessens gelegen. Even noordelijker stond Thetingastate of Waltastate, waar de Labadisten, een protestantse piëtistische sekte, in het laatste kwart van de 17de eeuw een kolonie hadden. Aan de zuidelijke uitvalsweg is vanaf het einde van de 19de eeuw lintbebouwing tot stand gekomen. Weer zuidelijker, aan de Oosterwierumer Oudvaart, stond de vóór 1900 gestichte zuivelfabriek die tachtig jaar later als timmerfabriek in gebruik kwam. Aan de westflank van het dorp is meer bedrijvigheid te vinden. Aan de zuidoostzijde van het oude dorp is nieuwbouw gekomen, waarbij het architectonische experiment niet is geschuwd.

De kerk en toren staan op een hoge terprest waarin in 1866 Frankische gouden sieraden zijn gevonden. De kerk dateert van omstreeks 1200, maar alleen de achter een stevige steunbeer verstopte noordgevel heeft nog een middeleeuws karakter. De rest is vaak verbouwd: het laatst tussen 1860 en 1870, waarbij het koor en de zuidgevel met bruine baksteen zijn ommanteld. De van veel decoratieve effecten voorziene en met ingesnoerde spits bekroonde toren is in 1888 herbouwd. De kerk dankt haar roem aan mysterieuze mummies in de kelder onder het verhoogde koor.

Wjelsryp is een terpdorp met een vrij losse structuur. Het dorp was ontsloten door de Franekervaart aan de westzijde. De enige ontsluitingsweg is in zuidelijke richting over de Wjelsrypstertille. Na de brug buigt de weg naar het westen en daar ligt de belangrijkste buurschap van Wjelsryp, het lange Westerend, met een vrij losse bebouwing van meest kleine boerderijen en huizen.

De dorpskom ligt in het noorden: de Greate Buorren met een gevarieerde bebouwing van burger- en arbeiderswoningen uit vooral de 19de eeuw. De straathoek aan de Galemawei wordt gemarkeerd door een mooie, evenwichtige notabele woning. Aan de overzijde liggen buiten de dorpskom twee kop-rompboerderijen die beide een witgeschilderd voorhuis hebben. Meteen zuidelijk ligt de vrij hoge, kale terp met daarnaast de grote pastorie, een karakteristieke notabele woning uit 1877 op een vierkante plattegrond met uitgebouwde middenpartij. Daarop volgen de Lytse Buorren met niet alleen woningen uit de 19de eeuw, maar in zuidelijke richting ook jongere panden, zelfs tot naoorlogse volkshuisvesting toe. De school uit 1921 staat op de hoek met de Galemawei met ertegenover vrijstaande gebouwen met onder meer een stelpboerderij en een grote notabele woning, die net als de pastorie een vierkant grondplan heeft.

Vanaf de kom van de buren is naar het zuiden toe de Tillewei aan de oostzijde bebouwd met voornamelijk dicht bijeen staande, maar wel vrijstaande en zeer verzorgde burgerwoningen uit de periode rond en kort na 1900. Waaronder een exemplaar in vernieuwingsstijl met een portiek in hoefijzervorm. Aan de andere zijde kwamen in de jaren zestig en zeventig een paar rijen volkswoningen.

De dorpskerk is in aanleg 12de-eeuws en er wordt beweerd dat de oude kern er nog is. De toren is bouwvallig geworden en stortte in 1836 in. Voor de klokken is daarna een houten torentje op de westgevel gezet. De kerk is toen tevens helemaal ommetseld, zodat het een 19de-eeuwse kerk is geworden in romaanse hoofdvormen, vooral door het inspringende hoge koor.

Wolsum is een terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan in de noordwestelijke hoek van de grietenij ten zuidoosten van Bolsward. Het dorp was met twee opvaarten ontsloten naar de Wymerts of Bolswarder zeilvaart. Op de vroegste afbeelding van het dorp op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat rond de kerk een compacte dorpsbebouwing van huizen en verspreid in het land in de omgeving boerderijen die soms tot een boerenbuurschap zijn geconcentreerd.

De Tegenwoordige Staat van Friesland had in 1788 niet zoveel te melden: ‘Wolsum, niet verre van Bolswerd, en naby de vaart, die van de Nieuwe zyl derwaards loopt, zo dat men hier te scheep vry gemakkelyk af en aan kan komen. Onder dit Dorp … behooren de buurtjes Laard, Jouwsard, Remsard, Vyfhuis en Ytzum.’

De buurten bestaan nog steeds en bij de brug over de vaart is bovendien de buurt Wolsumerketting ontstaan. Op de kaart in de Eekhoffatlas uit 1851 staan drie huizen, waar de kaart van 1716 alleen nog het Wolsumer Ketting huis vermeldde. In Vijfhuis staan in 1851 al drie huizen meer dan de naam aangeeft. De andere buurten bestaan uit boerderijen. In het midden van de 19de eeuw stonden in de kom van het dorp elf huizen die ruim 50 bewoners huisvestten. Achter de kerk is de compacte kerkbuurt nog te ervaren.

De kerk is omstreeks 1870 gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse voorgangster die aan Sint-Martinus was gewijd. Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting in een merkwaardige mengstijl. Het muurwerk wordt geleed door lisenen en er staan grote rondboogvensters in. De hoeken van de gevel en die van de grotendeels ingebouwde toren hebben decoratieve pinakelbekroningen. De gevel wordt afgedekt door een rondboogfries. In de kerk staat een 17de-eeuwse preekstoel. De tot gevelhoogte in steen opgetrokken, tamelijk forse toren heeft een houten bovenbouw met aan elke zijde dubbele galmgaten en een ingesnoerde spits. In de toren hangt een luidklok uit de 15de eeuw.

Wolvega is oorspronkelijk een streekdorp van middeleeuwse oorsprong dat in 1218 voor het eerst in de bronnen voorkomt. Vanaf het midden van de 19de eeuw heeft het zich ontwikkeld tot een grote plaats. Vooral nadat in 1828 de nieuwe rijksstraatweg van Leeuwarden en Zwolle door het dorp werd getrokken en Wolvega in 1865 bovendien aan de spoorverbinding van deze steden kwam te liggen. In 1835 kwam het grietenijhuis op het kruispunt van wegen in het centrum tot stand en Wolvega werd daarmee hoofdplaats van Weststellingwerf.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is te zien dat het dorp al tot een flink kruisdorp uitgroeide. Ten noorden liggen bouwlanden en bospercelen, ten zuiden waar het dorpsgebied tot de Linde loopt, ook nog stroken bouwland. In het westen staat een korenmolen en in het oosten het Lycklamahuis. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 van Wolvega vermeld: ‘een schoon en vermaaklyk Dorp, liggende, aan den reeds gemelden Buitenweg …. Hetzelve is voorzien van schoone bouwlanden en bosschen, benevens weid- en hooilanden, die Zuidwaards tot aan de Linde loopen, en van Olde Holtpade af binnen eenen Dyk beslooten liggen …. De Kerk van Wolvega, die een’ schoonen spitsen toren heeft, en van binnen met een Orgel, fraaie gestoelten, zitbanken en wapenen versierd is, staat ten Noorden van eene dubbele buurt welgebouwde huizen. Niet ver van de Kerk, ten Zuiden van den rydweg, heeft men de schoone Woonplaats der Familie van Haren, in welke de waardigheid van Grietman deezes Deels jaaren lang is geweest; zynde thans de huizing, die voor eenige jaaren door een’ ongelukkigen brand verteerd werd, wederom zeer fraai opgebouwd. … Rinke van Lyklama, hier voor deezen Grietman zynde, heeft een schoon huis uit eene graft doen opmetselen … Lyklama Stins genaamd; doch hetzelve is, in ’t jaar 1736, op afbraak verkocht. Nog heeft dezelve eene Schipvaart van dit Dorp, Noordwaards, door Nye Lemmer, naar de Kuinder doen graaven, en daar door te wege gebragt, dat Wolvega niet alleen wel ter reed, maar ook ter vaart gelegen is. Ten Westen des Dorps heeft men een Korenmolen.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 – als Wolvega al hoofdplaats is geworden – blijkt de kruisbuurt door concentratie van bebouwing zeer verdicht te zijn. De buitens van Van Heloma en Van Haren zijn in parkgebieden weergegeven en ten zuiden van de plaats aan de rijksstraatweg ligt de publieke wandelplaats van de Nieuwe Aanleg. Een park dat naar ontwerp van Lucas Roodbaard in 1839 als werkverschaffingsproject is uitgevoerd, waarna in 1857 de algemene begraafplaats erbij werd aangelegd. Het wit gepleisterde neoclassicistische grietenijhuis kwam in 1835 naar ontwerp van E. de Graaf op het kruispunt tot stand en bezat aanvankelijk een parkachtige tuin die ook door Roodbaard was ontworpen.

Van de stinsen en staten resteert alleen Lindenoord, een rijzig landhuis van een hoge belétage op een souterrain met een hoge tentkap. Een huis dat na brand in 1780 in Lodewijk- XVI-stijl is herbouwd. Nadat achter dit buiten jarenlang een paardenrenbaan had gelegen, is er aan het einde van de 20ste eeuw een wijkje ontwikkeld in post-modernistische stijl.

De hervormde kerk is oorspronkelijk gewijd aan Maria Magdalena en werd in 1646 herbouwd, met hergebruik van oude muurgedeelten. De zaalkerk met driezijdige sluiting doet gotisch aan. De houten bekroning van de toren is van 1894.

De rooms-katholieke kerk kwam in 1939 tot stand naar ontwerp van P. Cuypers jr. Van de voorgangster uit 1914, ontworpen door Wolter te Riele, bleef de toren gehandhaafd. Aan de achterzijde van het kerkhof staat een neogotische kapel, waarvan wordt beweerd dat het in een houten versie door Tinco Lycklama à Nijeholt op een wereldtentoonstelling in Parijs was gekocht, later is het gebouw ‘versteend’.

Was Wolvega in de eerste tientallen jaren van de 20ste eeuw al uitgebreid, na de oorlog is de plaats snel gegroeid. Het nieuwe gemeentehuis met een hoogbouwelement (2003) is een hoogtepunt van het nieuwe elan.

Aan het terpdorp Wons dankt de grietenij haar naam. Ook is het een dorp dat er ooit met het rechthuis het middelpunt van was. Nu straalt het die functie niet meer uit. Het ligt tegenwoordig zelfs wat afzijdig sinds het vrij drukke verkeer richting Makkum om het dorp wordt geleid.

De bebouwing bestaat uit bescheiden, sfeervolle huizen en enkele representatieve rentenierswoningen en vooral aan de zuidzijde liggen ook boerderijen. De kerk is daardoor het brandpunt bij uitstek. Die staat midden op de terp in gezelschap van de pastorie links en de voormalige school rechts aan de dorpsstraat met een aardige, compacte bebouwing. De bebouwing staat verder aan de uitvalswegen: de Noorderlaan, Wildingelaan en Weersterweg en er is een vrij jong buurtje bij de Melkvaart.

In het midden staat heel parmantig de centraalbouwkerk, een zeldzaam type, specifiek ontwikkeld voor de protestantse eredienst waar men zich kan scharen rond de dienst van het woord. Zij werd in 1728 gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse kerk achter een zadeldaktoren. Het gebouw vertoont een verfijnde afwisseling van acht brede en smallere muren. In de brede staan grote rondboogvensters. Het piramidedak wordt bekroond door een koepeltorentje met balustrades, galmgaten en uurwerken. Binnen heeft de kerk een kansel uit 1681, een galerij tegenover het preekmeubel en een orgel in een paarsrode kleur met lichte ornamentiek uit 1891.

Wons heeft lang een belangrijke bodemschat gehad, maar nadat die in 1941 en 1961 bij archeologisch onderzoek werd ontdekt, is zij naar het kerkmuseum in het verre Jannum aan de andere kant van Friesland overgebracht. De schat bestaat uit aanzienlijke fragmenten gebeeldhouwde roze Bremer zandsteen die in de vroege 14de eeuw mogelijk een koorhek vormden. Ze dragen voorstellingen van apostelen, maar ook de geboorte van Christus en het Lam Gods is erop te zien. Wat de kerk nog wel bezit is een grote gedenksteen voor J.C.P. Salverda (1783-1836), een romantisch Fries dichter die schoolmeester in Wons was.

Workum was een open stad zonder stadsverdediging. De stad was smal en lang, van de sluis tot het Dwarsnoard meer dan anderhalve kilometer. Workum is gebouwd aan weerszijden van de gedempte Wymerts. Hoewel de stad niet aan zee lag, deed zij volop mee aan de zeehandel. Workum was door het Soal met de Zuiderzee verbonden. Deze waterweg bezit na twee kilometer vanaf het IJsselmeer een schutsluis met tegen de dijk een schilderachtig gebied. Hier ligt onder meer herberg Séburch en de meer dan drie eeuwen oude scheepswerf De Hoop.

Dat de Workumers veel hebben omgezet met zeevaart en handel is aan vele pronkgevels uit 17de en 18de eeuw langs het Súd en het Noard te zien. Vanaf de sluis tot het zuidelijke einde van het Súd staat een grote verscheidenheid aan bebouwing. Er staan vooral 19de-eeuwse panden die ervan getuigen dat het Workum voor de wind ging. Aan het Súd van de gedempte Wymerts-gracht is de bebouwing gevarieerd van leeftijd en vorm.

Het centrum is de Merk, de markt. Vanuit de Merk is de rangorde van Workum helder. Aan de Merk staan stadhuis, kerk en waag, de hoofdgebouwen van wereldlijk en kerkelijk gezag. Hoe verder van de Merk, hoe eenvoudiger de bebouwing wordt, hoewel er aan het Dwarsnoard helemaal in het noordoosten nog belangrijke panden staan.

De Sint-Gertrudiskerk staat met haar forse toren aan de zuidwestelijke zijde van de Merk. Sinds de 10de/11de eeuw heeft in Workum al een kerk gestaan. In 1480 werd met de bouw van een nieuwe kerk begonnen. Eerst met het koor. In 1560 was het werk pas voor 60% gereed en in het begin van de 17de eeuw is het onvoltooide schip met schotwerk afgedicht, dat in 1951 is vervangen door een echte westgevel. De aansluiting met de toren is nooit gemaakt. Die evenmin voltooide toren is van 1523 tot 1545 gebouwd. In het begin van de 17de eeuw kwam bij de kerk een prachtige sacristie. Tezamen vormen kerk, toren en sacristie een indrukwekkend geheel, mede omdat de bebouwing aan het Skil eromheen zo bescheiden is gebleven. Binnen veel pracht: een barokke preekstoel, een koorhek uit de vroege renaissance, een vroedschapsbank en een unieke verzameling van acht beschilderde doodsbaren van Workumer gilden uit de 18de en vroege 19de eeuw. Ze vormen het historisch prentenboek van Workum.

In de Waag wordt de historische collectie van de stad bewaard en getoond. Het waaggebouw is een rechthoekig bouwwerk met luifel dat precies in het midden van de 17de eeuw is gebouwd. De twee verdiepingen zijn bekroond door een tentdak en er zijn dakkapellen uitgebouwd tot trapgeveltjes met pilasters op leeuwenkoppen. Op de hoeken zitten ook leeuwen.

Aan de zuidzijde van de Merk staat het rijzige stadhuis, sinds 1984 het gemeentehuis van heel Nijefurd. Het lijkt op een barok patriciërshuis, maar dat is schijn: de kern is nog gotisch. Dat kreeg vanaf 1725 een nieuw uiterlijk en een extra verdieping. In 1620 is het stadhuis uitgebreid met een smal pand, een fraai renaissance pandje dat een beetje verstopt staat achter het hoge trapbordes. Binnen is de rococotijd vooral te ervaren in de raadzaal.

Tegenover de Merk staat aan het begin van het Noard het Sleeswijckhuis, een hoogtepunt van woonhuiscultuur. Het voorname huis heeft een siergevel uit 1663. Het Jopie Huisman Museum staat aan de overkant van het Noard. Het Noard is aan beide zijden omzoomd door een keur aan panden met gevels uit allerlei stijlperioden: van eenvoudige lijstgevels tot fraaie trap- en halsgevels. Op Noard 12 staat een pand met een klokgevel met een grote achterbouw. Het is de kosterswoning met de daarachter liggende schuilkerk van de doopsgezinden uit 1695.

Ook de rooms-katholieken van Workum moesten zich aanvankelijk schuilhouden maar konden in 1876 de Werenfriduskerk aan het einde van het Noard bouwen. In de pastorie is een museum van religieuze kunst gevestigd. De naoorlogse stadsuitbreidingen zijn aan de oostzijde gelegd, tussen het oude stadslint en de doorgaande weg.

Wyns is een terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan nabij de oever van de Ee. In deze Middeleeuwen was Wyns een centrum voor de wijde omgeving en is het de hoofdplaats geweest van het district Wininge, genoemd naar het dorp. Het kaartbeeld in de atlas van Schotanus uit 1716 toont een kleine kern en verspreide bebouwing aan de weg langs de Ee die toen al tot een trekvaart was verbeterd. In het noorden eindigt het dorpsgebied met de buurtjes Tergracht aan de Ee en Wrans meer landinwaarts.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786 dat Wyns: ‘gelegen aan de Ee of Dokkumer trekvaart, 1600 Koningsroeden van Leeuwarden, is niet groot van omtrek. … De landeryen, onder dit dorp behoorende, zyn weid- en hooilanden, en loopen in ’t Oosten tot aan de Mork. In ’t Noorden der kerk ligt eene uitwatering, de Uilemeer genoemd. Door dit dorp loopt ook, over de mieden, een rydweg van Leeuwarden naar Oudkerk en Oenkerk, die alleen geduurende den Zomertyd bruikbaar is. Eindelyk ligt, niet verre van de Oudkerkster miedweg, een zeer vischryk meertje, Antje Jetses meer genoemd.’

De dorpskerk is oorspronkelijk gewijd aan Sint-Vitus en zal omstreeks 1200 zijn gebouwd. Het is een eenbeukige, romaanse kerk met een smaller en hoger koor, dat vijfzijdig is gesloten met kraalprofiel op de hoeken. Inwendig is het koor halfrond. De toren van twee geledingen is 13de-eeuws. Dat is aan één zijde te zien, omdat de andere zijden veel later zijn beklampt.

Aan de Ee is de waterherberg – met pontje – weer in vol gebruik, ook bezocht door fietsers uit Leeuwarden. In, bij en buiten het dorp staat een aantal interessante boerderijen. Wyns 5 uit kort na 1900 is een boerderij met een dwarsgeplaatst voorhuis. Op nummer 28 staat een kloeke kop-hals-rompboerderij. De terp van het voormalige klooster Bethlehem is al jaren een flinke agrarische nederzetting van boerderij met schuren. Aan de Ee ligt de voormalige zuivelfabriek uit 1893 die in 1997 is verbouwd en uitgebreid tot scheepstimmerbedrijf. Ernaast staat nog een rij arbeiderswoningen.

Ypecolsga is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong, waarbij in de hoge Middeleeuwen ten noordoosten een nederzetting bij het water de Ee ontstond die vanaf de vroege 11de eeuw een zelfstandige positie verwierf: Woudsend dat het moederdorp al zeer vroeg met verve overvleugelde. Ypecolsga bleef een agrarische streek. Op de grietenijkaart van Wymbritseradeel in de atlas van Schotanus bestaat het dorp in de uiterste zuidwesthoek uit een lange streek van ongeveer drie kilometer met ongeveer tien ver uit elkaar staande boerderijen. Ze staan grotendeels ten zuiden van de Wegsloot, een sloot die inderdaad wordt geflankeerd door een weg. De kerk staat ten noorden van deze verkeersas.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Ipekolsga of Epekolsga, een Dorp van maatigen omtrek …; ’t zelve grenst ten Zuiden aan het Slooter meer, en had eertyds een sterk huis, toebehoorende aan Take Abbema, ’t welk in 1520, verwoest werd door de Schieringers, die te Slooten in bezettinge lagen. De Kerk van dit Dorp, in 1497, door de Soldaaten in brand gestoken zynde, verteerde met vyftien, daar in zynde, gewyde Hostien tot assche, die naderhand, zo men beuzelde, groote mirakelen deeden, en daarom zo veel toeloops hadden, dat men uit het offergeld eene nieuwe Kerk kon bouwen, die, vervolgens wederom vervallen zynde in 1664, werd vernieuwd, en met een spits torentje voorzien.’

De kerk is in de 18de eeuw afgebroken. Er staat nu een in 1956 vernieuwde dubbele klokkenstoel met helmdak. De twee luidklokken zijn in 1644 gegoten door Jelte, Pier en Johan Riemers. Ypecolsga bezit een aantal monumentale boerderijen, zoals de in 1783 gebouwde kop-romp ‘Arbeid en Moeite’, die nu de naam ‘Werklust’ draagt. Noordelijk ligt aan de oever van het Heegermeer de boerenstreek Indyk. Een in de weilanden liggend kerkhof met klokkenstoel herinnert aan een dorpsverleden.

Zandbulten is een streekdorp dat de status van dorp officieel niet bezit. Het wordt als streek bij Kollumerzwaag gerekend en nog eerder was het een buurschap van Westergeest. De streek is vanaf de 18de eeuw op de onontgonnen heide tot ontwikkeling gekomen. Vooral langs het toen nog niet verharde Wyldpaed met een concentratie van bebouwing bij de splitsing van paden bij wat tegenwoordig de Achterwei, Hanenburch en het Wyldpaed is. Op de grietenijkaart van Kollumerland in de atlas van Eekhoff was er toen al een buurt van verspreide bebouwing aanwezig.

Een deel van het Wyldpaed werd in 1866 van het overige afgesneden door de aanleg van de spoorbaan van Leeuwarden naar Groningen. Toen was de ontginning van de heide goeddeels voltooid en werd er op kleine rechthoekige noord-zuid gerichte percelen land gewerkt en gewoond in heidehutten of spitketen.

Vanaf het begin van de 20ste eeuw kwamen – gestimuleerd door de Woningwet – volkswoningen van baksteen tot stand. Aan het Wyldpaed zijn er omstreeks 1913 zeven gebouwd, waarvan nog enkele te herkennen zijn in verbouwde en meestal uitgebreide woningen. Het waren woningen met een smal voorhuis met flinke vensters voor toetreding van licht en lucht en daarachter een schuur onder doorschietende dakschilden. In de schuur kon kleinvee worden gestald of akkerbouwproducten worden opgeslagen. Zo konden de bewoners bij ander of los werk op hun eigen erf zorgen om voor eigen consumptie wat te produceren. De opbrengsten bleven op de schrale grond karig, maar dat verbeterde toen het vanaf het begin van de 20ste eeuw mogelijk was om kunstmest te gebruiken.

Na de oorlog heeft de vernieuwing Zandbulten ook niet overgeslagen. Aan de inmiddels verharde wegen werden meestal vrijstaande woningen op ruime kavels gebouwd. Maar er kwamen ook nog sociale woningen tot stand, zoals aan het hof van de Fedde de Vriesstraat tussen de driehoek van wegen met een complex van 24 woningen.

Zandhuizen is een jong heidedorp. Zo jong en aanvankelijk onbeduidend dat het in de oudere bronnen niet voorkomt. Het was in elk geval een buurt met een es ten zuiden van de Zandhuizerweg, iets ten oosten van het midden was de hoge kamp land die de esfunctie voor de omwonenden vervulde.

In een oorkonde uit 1422 die verband houdt met het grote Klaarkampster klooster bij Rinsumageest is sprake van een Douwe Onnema die hofmeester in Sandhuse is. Mogelijk ligt de oorsprong van het dorp in een uithof voor de hoogveenwinning van dit klooster.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd de buurschap bij Noordwolde vermeld, maar ook niet meer dan: ‘vry verre ten Noordoosten op de Heide ligt de buurt Zandhuizen.’ Alleen in het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa uit het midden van de 19de eeuw komt het zelfstandig voor als gehucht. Toch is het als buurschap al redelijk op leeftijd, want op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de nederzetting met door bomen omzoomde lanen getekend temidden van de verder lege heide ten noorden van Noordwolde. De stippellijnen waarmee Schotanus de dorpsgrenzen aangaf vervagen in de buurt van Zandhuizen, alsof het een autonome enclave zou zijn.

De bebouwing van een dertiental boerderijen is in de loop der tijd iets afgenomen, want op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 blijken er nog geen tien meer te staan. Wel is aan de westzijde een nieuwe weg naar Oldeberkoop met een brug over de Linde gekomen en bij de driesprong is ook een gebouw getekend, op de plaats waar nu een café staat. Aan deze nieuwe Oldeberkoperweg en vooral bij de driesprong kwam geleidelijk wat meer bebouwing. Op het westelijk gelegen heidegebied heeft de ‘Stichting tot verbetering van de Volkshuisvesting in de gemeente Weststellingwerf’ haar meest opmerkelijke volkswoningencomplex gerealiseerd, ‘Het Rode Dorp’ waar in 1920 en 1922 een tweeëntwintigtal woningen met aangekapte schuren op kampjes land van een halve hectare tot stand kwam.

Zurich is een dorp dat in de verdrukking is gekomen achter het spinnenweb van wegen bij de Kop van de Afsluitdijk en een tweetal dijken. Oorspronkelijk is het een komdorp, maar om de kerk is de kern in de loop van de tijd wat onduidelijk geworden, terwijl de bebouwing van de streken langs de dijk en de weg zich verdichtte. De zeedijk op Deltahoogte biedt een weids uitzicht over het dorp en de kale omgeving. De weerbarstigheid van het landschap heeft dichter Obe Postma, afkomstig uit het nabije Cornwerd, beschreven in De boerinne fan Surch:

Har earizer blinkt yn ’e sinne fier
Want it hiem leit heech en frij;
En beammen waachse net te Surch:
De see is te tichtebij

De andere dijk is de Zuricher slaperdijk die in 1732 moest worden aangelegd omdat de zeedijk van de Zuricheroordpolder ernstig was aangetast door de paalworm. Willem Loré had het plan ervoor gemaakt. Loré’s dijken hebben flauwe taluds die de golfslag beter breken dan steile dijken. Tegen de zool van de slaperdijk is de compacte lintbebouwing langs de Caspar di Roblesdijk ontwikkeld.

In de jaren tussen 1922 en 1932 heeft het dorp een drukte van belang gekend tijdens de aanleg van de Afsluitdijk. De dijkwerkers woonden in een dorp van barakken en zochten ’s avonds vertier in De Steenen Man waar het soms ruig toeging. Het barakkendorp is verdwenen, het hotel is nog steeds een accent in de bebouwing. De bescheiden naoorlogse dorpsuitbreiding ligt in het zuiden.

Zurich heeft een ruim met jonge iepen omzoomd kerkhof. Er staat een late neorenaissancekerk uit ongeveer 1905 met mogelijk nog een middeleeuwse kern en toren met een achtzijdige lantaarn en een spits. Het metselwerk is versierd met rondboognissen met versieringen van kunststeen. De noordgevel is helemaal gesloten, de zuidgevel bevat vier rondboogvensters. Een zekere Roosjen zou de architect zijn. Een aannemer met die naam was bij de vernieuwing van de kerk van Cornwerd betrokken.

Zwagerbosch is een jong streekdorp in de uiterste zuidwesthoek van Kollumerland dat pas in 1940 de status van dorp heeft gekregen. Daarvoor was het een buurschap bij het toch vrij ver verwijderde Kollumerzwaag.

De heidestreek raakte vanaf de 18de eeuw bewoond en in het midden van de 19de eeuw was er een streek gevormd. Wat gebeurde aan de pas kort voor 1930 verharde Boskwei/Bjirkepaed dat toen op kaarten met Het Bosch werd aangeduid. Maar ook verder verspreid over de heide stonden nog schamele onderkomens. Deze streek met achterpaden lag haaks op de in dit landschap oost-west liggende ontginningsassen. Dat kwam mede omdat de percelen van de heide geleidelijk in zuidelijke richting werden doorgetrokken.

De heidebewoners woonden in heidehutten of spitketen die sinds het begin van de 20ste eeuw werden vervangen door kleine, van baksteen opgetrokken huisjes met soms nog een stal onder hetzelfde dak. Ze probeerden in hun levensonderhoud te voorzien met het ropen, het draaien van touw, en het maken van bezems en schrobbers of het vlechten van matten in stoelen. Die werden daarna in de wijde omgeving uitgevent.

De heidehutten zijn in het kader van de Woningwet opgeruimd, maar ook de eerste huisjes die in dat kader werden gebouwd zijn verdwenen. Aan de in 1950 verharde Heidewei stond tot voor kort nog een tweetal in 1913 van kalkzandsteen gebouwde ‘spultsjes’. Het waren nog gave woonhuizen met een schuur voor wat kleinvee, een koe of akkerbouwproducten. Landarbeiderswoningen worden ze ook genoemd, omdat de bewoners, naast een ander beroep of los werk, met wat landarbeid op een ruim erf kleinschalige veeteelt of akkerbouw konden bedrijven om zo in eigen behoeften te kunnen voorzien. Achter de Boskwei staat op nummer 24 nog zo’n woninkje uit 1914 maar dat is al gewijzigd.

Zwagerbosch is na de oorlog sterk vernieuwd en er zijn sindsdien vrij veel vrijstaande huizen gebouwd. Het dorp is zo bij de Swadde nog sterker verweven geraakt met Twijzelerheide in Achtkarspelen en Zwaagwesteinde in Dantumadeel.

Zweins is een terpdorp en ligt tussen de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Harlingen en de trekvaart tussen deze steden, het huidige Harinxmakanaal. Het dorp heeft geen echte kern; het bestaat uit een paar verspreide buurtjes en boerderijen en een grotendeels afgegraven, scherp om het kerkhof afgestoken kerkterp. De kerk is van verre herkenbaar: de terp is hoog en het silhouet van de kerk is bijzonder. Bovendien ligt er een waterbuurt bij het kanaal, officieel Kingmatille, in de volksmond ‘Keimpetille’, genoemd naar een verdwenen brug over de trekvaart.

De kerk op de terp maakt een eigenzinnige indruk omdat zij aan beide kanten driezijdige sluitingen bezit. Midden op het dak staat een dakruiter en zo wordt de indruk gewekt dat het om een centraalbouw gaat. De zaalkerk werd gebouwd in de jaren 1782-1783 ter vervanging van een middeleeuwse kerk. Er wordt ook beweerd dat de 13de-eeuwse kerk nog aanwezig is en dat het gebouw aan de buitenkant is beklampt. De oude kerk, toegewijd aan de Heilige Regina – Maria als koningin van de hemel – had een toren met een zadeldak. De dakruiter, het charmante achtzijdige houten koepeltorentje, biedt ruimte voor de in 1471 door Steven Bütenduc gegoten klok. Het uurwerk is van 1783. Aan de westzijde staat de ingang in een diepe korfboogvormige nis.

De kerk bevat een door Hermanus Berkenbijl gesneden preekstoel uit 1783, een doophek en twee herenbanken van Lycklama à Nijeholt/ Glinstra en Beijma thoe Kingma. Een zandstenen epitaaf herinnert aan de vroege dood in 1652 van de echtgenote van Ignatius van Kingma, Jaeycke van Vierssen. Ze overleed na amper 33 weken huwelijk toen haar man als kolonel in Brouwershaven in garnizoen lag. Het echtpaar woonde op Kingmastate bij de trekvaart. Daar aan het Van Harinxmakanaal is op nummer 11 een laat-18de-eeuws huis te bezoeken waarin allerlei gebeeldhouwde fragmenten zijn verwerkt: van kroonlijsten, eierlijsten, twee bekroningsballen en een flinke gevelsteen met kwabornament en het jaartal 1657. De sier is afkomstig uit de in 1864 afgebroken Kingmastate.

Gerkesklooster is oorspronkelijk een komdorp dat ooit de naam Wigerathorp droeg en de huidige naam heeft geërfd van het premonstratenzer klooster. Dit werd gesticht omstreeks 1240 door een zekere Gerke Harkema uit Augustinusga. De nederzetting lag net ten oosten van de kloosterterp aan de Oude Vaart of het Oude Kolonelsdiep. Met een buurt rond de Voorstreek en even verder nog de Poorthoek aan de westelijke en de Flaphoek aan de oostelijke kant. De Oude Vaart meandert naar het noorden en oosten om daar in de Lauwers uit te monden. Tegen het midden van de 19de eeuw wordt het aldus gekarakteriseerd: dit stille en afgelegene dorpje ligt een kwartier gaans van de vrolijke en welvarende buurt Stroobos.

Ten zuidwesten van de kloosterterp mondt de Stroobosser Trekvaart in het Kolonelsdiep uit. De stad Dokkum heeft de vaart in 1654/’56 laten aanleggen. Daar vestigden zich bedrijven aan het kanaal: een kalkbranderij, een steenfabriek en in 1900 de zuivelfabriek Welgelegen. Deze zuivelfabriek heeft de concentratie in het zuivelbedrijf overleefd.

Het dorp is in de 20ste eeuw geleidelijk naar het zuiden, richting Kanaal gaan uitbreiden. Tegelijkertijd groeide het buurdorp Stroobos in westelijke richting waardoor de twee dorpen als het ware versmolten.

Er bestaat een opvallend contrast tussen de middeleeuwse rust en de moderne bedrijvigheid. Aan het kanaal zijn enkele grootschalige, industriële bedrijven gevestigd. In het midden ligt de kleine kern van het dorp. Aan de noordwestelijke zijde ligt buiten de bebouwing het gebied, nu een ruim en hoog kerkhof, van het vroegere klooster. De kerk is daar nog een interessant spoor van. Het klooster ging spoedig na de stichting over naar de cisterciënzers en is in 1580 opgeheven. De gebouwen zijn gesloopt met uitzondering van het 16de-eeuwse brouwhuis. Dat werd in 1629 deels tot kerk omgebouwd. In de oostelijke partij kwam een woning. Wijzigingen hebben van het muurwerk een bont tapijt gemaakt. In de 19de eeuw is de toren opgericht.

Het terpdorp Gauw behoort tot de ‘Sneeker- Vijfga’ omdat het met Offingawier, Scharnegoutum, Goënga en Loënga de groep Wymbritseradielster dorpen vormt die ten noorden van Sneek lagen. Gauw hoort als enige Wymbritseradielster dorp ook bij de dorpenreeks van de Legaen. De andere liggen in het noordelijk gelegen, voormalige Rauwerderhem. Gauw heeft net als de andere Legaendorpen het karakter van een combinatie van een terpen een streekdorp. In het verleden was het tamelijk geïsoleerd gelegen, slechts ontsloten door een opvaart naar de Sneeker Oudvaart en naar het zuiden toe met de Rollumervaart en de Kipsloot richting het Sneekermeer. Daar in het zuiden strekken de landerijen van Gauw zich tot aan dat meer uit.

De meeste woningen staan aan de doorgaande dorpsstraat, de Boeijengastrjitte. Er staat gevarieerde bebouwing van pastorie (een eclectisch bouwwerk van omstreeks 1900) tot bejaardenwoningen. In het zuiden is tegenover het buurtje de Eker naar de Gauwstervaart de gereformeerde kerk gebouwd. Ten zuiden van de vaart is een buurt ontstaan die in de jaren tachtig met de Kamp en de Skalter nader gestalte heeft gekregen. Recent is noordelijker een uitbreidingsbuurt tot stand gekomen. De zestien kavels voor woningen in het nieuwe ‘It Tsjemlân’ gingen snel van de hand. De daar gebouwde woningen staan kaal in het landschap.

Van de middeleeuwse dorpskerk, toegewijd aan de in deze streek kennelijk zeer populaire heilige Nicolaas, resteert niets. Die is in 1685 helemaal vernieuwd. De vernieuwde kerk is evenmin de tijd doorgekomen, want zij is in de 19de eeuw weer vervangen door het huidige eenvoudige zaalkerkje in min of meer neogotische vormen. De voor deze streek opmerkelijk zware toren, uit waarschijnlijk de 13de eeuw, is in dezelfde eeuw ommanteld. Aan het einde van de 20ste eeuw is de intussen bouwvallig geworden mantel weggenomen en de zadeldaktoren gerestaureerd. In de toren hangt een klok die in 1698 is gegoten door Petrus Overney uit Leeuwarden. De kerk bezit een preekstoel van voor het midden van de 17de eeuw.

Garyp is een langgerekt streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een zandrug tussen veengebieden in het noorden en heidevelden in het zuiden. Geleidelijk zijn de buurten Greate Buorren en Lytse Buorren een geheel gaan vormen en raakten ze in de 20ste eeuw zo vervlochten en verdicht dat het een komdorp lijkt te zijn geworden. Easterein en Westerein hebben nog helemaal het karakter van agrarische streken.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland: ‘dit dorp heeft een spitsen toren, en wel beplanten rydweg naar Zumeer: rondsom hetzelve liggen veele bouwlanden, uitgezonderd aan den Noordkant, daar men voorheen veele laage veenen had, voorzien met goede zwaare klyn, die, tot turf gemaakt, door de vaart des dorps, gemakkelyk naar de wyde Ee vervoerd kon worden. De Zuidelykste landeryen, uit heidveld, klyn, of zandgronden bestaande, loopen tot aan Smallingerland, terwyl de laage hooilanden, in ’t Westen en Zuidwesten, geheel aan Wartena grenzen. Weleer lag hier ’t Klooster Sigerswolde.’ De beschrijving maakte bovendien gewag van de bewering dat hier veertien versterkte sloten, stinsen genaamd, stonden. Dat is overdreven, maar er heeft in elk geval één, van een tekening uit 1721 bekende, oude torenstins gestaan waar de Stinswei in het Westerein nog aan herinnert. De Garijpervaart bood voor de turfwinning een goede vervoersroute en werd aan het einde van de 19de eeuw de ontsluiting van de in 1893 gestichte zuivelfabriek.

Omstreeks 1100 moet hier al een eerste kerk hebben gestaan. Het huidige kerkgebouw is van 1838. Uitwendig is de zaalkerk met driezijdig gesloten koor hoogst eenvoudig. Zij kreeg een flinke geveltoren met een ingesnoerde spits. Inwendig bevat het oudere elementen: twee herenbanken, waarvan één uit 1672, de preekstoel uit 1782. Het oudste spoor is een 14de-eeuwse zandstenen priesterzerk.

Zowel aan de Greate als Lytse Buorren zijn burgerhuizen met een middengang en een sierlijke middenpartij te vinden. Aan de Greate Buorren ligt bovendien een neorenaissance café met daarnaast een woonhuis in de vernieuwingsstijl.

Gaastmeer is een tamelijk geïsoleerd gelegen waterdorp van middeleeuwse oorsprong, met nogal verspreide bebouwing gelegen tussen de Fluessen, met de inham het Piel, en het Groote Gaastmeer. Het dorp is naar alle kanten goed over het water ontsloten, maar op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat geen weg en zelfs geen pad aangegeven naar nabijgelegen dorpen. Op die kaart staat op de oever van de Fluessen de buurt Westerend, thans Vissersburen genoemd, en ten noorden Oosterend, thans Kleine Gaastmeer. Daar tussenin nog de Woudburen.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘een klein Dorp in ’t Westen van Heeg, aan het Piel, een inham der Fluyssen. Onder dit Dorp behooren de buurtjes Oosterend, de Woudbuuren en Westerend aan de Fluyssen, alwaar veele Visschers woonen, en de aaken liggen, met welke de opgekochte meervisch naar Holland wordt verzonden.’ In de 18de en 19de eeuw hadden de palingvissers en -handelaars van Gaastmeer en Heeg in Londen een eigen ligplaats.

In het centrum is over de vaart een middelhoge boogbrug geslagen. Daar wordt de ruimte gemarkeerd door vier gebouwen. Noord het café, een breed eenlaags pand, oost een opmerkelijke, met stucwerk gesierde stelpboerderij, in 1875 gebouwd naar ontwerp van A. Breunissen Troost en thans onderkomen van de havenmeester. In zuid de flinke kop-rompboerderij Attemastate uit 1772 met een onderkelderd voorhuis uit 1869 en west een boerderij met een dwarsgeplaatst voorhuis in neorenaissancestijl. De hervormde kerk staat wat achteraf aan een gevarieerd bebouwd straatje met onder meer een notabele woning. Zij is een ingetogen, driezijdig gesloten zaalkerk uit het begin van de 19de eeuw met een houten geveltoren.

Ten noordwesten van de dorpskern werd in 1962 aan de oever van het Groote Gaastmeer een flinke waterrecreatienederzetting gepland. Pas tien jaar later werd deze eerste nederzetting in zijn soort in Friesland uitgevoerd naar een stedenbouwkundig plan van Buro Bügel/Van de Dijk. Architect Hans Swanborn uit Kedichem ontwierp 56 recreatiewoningen: hoogst eenvoudige, grote houten tenten.

Gaast komt in een lijst van kerkdorpen van Wonseradeel uit omstreeks 1270 voor als Lutkegast, kleine gaast dus. Gaast betekent ‘zandige hoogte’. Het is een echt kustdorp, het leunt tegen de voormalige Zuiderzeedijk aan, is relatief hoog gelegen en de Dijkvaart loopt achter de kleine kern van het dorp langs. Zo dichtbij de zee heeft Gaast altijd de dreiging bij stormen gevoeld: in 1643 brak vlakbij de kerk de dijk door en in 1703 hield de dijk het maar net, maar toen vergingen 23, meest Hindelooper schepen bij Gaast.

Het dorp ligt nu temidden van de weidelanden waar vroeger, net als bij de buurdorpen, vrij veel kleinschalige akkerbouw op de zavelige grond werd bedreven. Achter de relatief hoog gelegen oude kern die tegen de voormalige zeedijk leunt, is een bebouwde ‘rondweg’ ontstaan. Buiten de bebouwde kom wonen al zeker sinds de 18de eeuw behoorlijk wat mensen aan weerszijden van de fraaie route van de Boerestreek en de daarnaast liggende Gaaster Nieuwe Vaart. Het is een fraaie route die in oostelijke richting naar en door het in 1876/’79 drooggelegde Parregastermeer voert.

Gaast werd vroeger bevolkt door jagers, schippers en matrozen, in het midden van de 18de eeuw waren dat een galjootschipper, twee kofschippers, twee smakschippers en een eigenaar van een ‘gering schip’. Nu verdienen de meeste inwoners de kost in het agrarische bedrijf.

De hervormde kerk dateert vermoedelijk uit de 14de eeuw maar is in 1906 helemaal ommetseld zodat zij een leeftijdsgenote lijkt van de hier ook aanwezige gereformeerde kerk, die een verbouwde school is. De hervormde kerk heeft een uit 1763 stammend houten torentje op de westgevel. Inwendig bezit het eenvoudig eiken meubilair uit de 18de eeuw. In het begin van de 17de eeuw stond in Gaast de ‘zeemansdominee’ Adam Westerman. In diens stichtelijke boek voor zeelieden waarschuwde hij hen voor vreemde vrouwen, drank en tabak. Een van zijn opvolgers, Petrus Vomelius, werd juist een halve eeuw later weggestuurd vanwege aanstotelijke zonden en drankzucht.

Frieschepalen is een jong streekdorp ontstaan nabij een kruising van een veenvaart en een oude postweg, de Tolweg, temidden van de venen nabij de Groningse grens. De palen in de dorpsnaam zijn de grenspalen en daar is aan het einde van de 16de eeuw een schans opgeworpen. In het begin van de Tachtigjarige Oorlog moest de rust in Friesland worden verdedigd door schansen op strategische plekken. Die aan de Tolweg – tegenwoordig Tolheksleane – lag net ten noorden van de huidige dorpskern. De schans is aan zijn lot overgelaten, in 1672 weer opgemaakt en daarna vervallen. Restanten liggen nog in het landschap.

In de 17de eeuw was nog geen sprake van dorpsvorming. In het verlengde van de Lange Wijk was door de Drachtster Compagnons vanaf ongeveer 1660 de Grote Veenvaart naar Bakkeveen gegraven om de venen in het noordoosten van Opsterland te kunnen exploiteren. Bij Frieschepalen maakte deze vaart met verlaat en ophaalbrug een buiging naar het zuidoosten. Er stonden enkele huizen en een herberg. De Schotanus-atlas toont de verveningen in volle gang. De grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 laat zien dat Ureterp aan de Vaart levendig bebouwd was: boeren brachten de afgeveende gronden op kleinschalige wijze in cultuur.

Bij de kruising van Frieschepalen stonden enkele bouwsels. De gronden in de omgeving werden woest en dor genoemd. De vaart is gedempt en nu is de Tolheksleane de hoofdader van het dorp, een laan met mooie eiken en fatsoenlijke bebouwing van vooral vrijstaande woningen, enige boerderijen en een verlegen tussen de bebouwing teruggetrokken kerkje met dakruiter uit 1928.

Ten oosten van de Tolheksleane zijn straatjes met nieuwbouw te vinden: Lytse Leane, Lytse Dobbe en ’t Paed. Later is ook het plan De Slûs gerealiseerd en recent is de opvallende seniorenhuisvesting De Jister tot stand gekomen. Frieschepalen is een compleet dorp, dat na de oorlog deze status kreeg: op het kruispunt staat nog een café (1913), nabij de plaats waar de sluis lag, die ook aan de demping ten offer is gevallen.

Foudgum is een terpdorp dat waarschijnlijk voor het begin van de jaartelling gevormd is op een kwelderwal en dat in het begin van de 19de eeuw nog een ideale, onverstoorde radiale vorm bezat. Om de toen vrijwel onbebouwde terp liep een nagenoeg perfecte, ronde ringweg waar op regelmatige afstanden vier paden naar toe voerden. Deze ideale vorm is verstoord door de aanleg van de weg Dokkum-Holwerd die in het midden van de 19de eeuw vlak langs en bij verbetering een eeuw later zelfs over de zuidwestelijke terpzool werd gelegd.

Omdat de terp dun bebouwd bleef, konden in de laatste jaren van de 19de eeuw grote gedeelten worden afgegraven. Opmerkelijk is dat hier een eeuw later weer hoeken terp zijn aangevuld, een soort terprestauratie. Op de bijna zes meter hoge terptop staat de oorspronkelijk aan Maria gewijde dorpskerk, die omstreeks 1200 is gebouwd, maar waarvan slechts weinig resteert. Het oostelijke gedeelte van de toren dat ooit mede een westwerk voor de kerk vormde, herinnert nog aan de middeleeuwse periode. Deze toren die velerlei historische sporen vertoont, is in de 15de eeuw grotendeels herbouwd en toen ook verhoogd, in 1753 hersteld en in 1977 gerestaureerd. Er hangen klokken uit 1395 en 1732 (van Jan Nicolaas Derck) en het torenuurwerk dateert van 1640. De kerk bezit een vroeg-17de-eeuwse preekstoel en een kabinetorgel uit het derde kwart van de 18de eeuw.

Ten noordoosten van de kerk staat de pastorie. Die dateert volgens de muurankers uit 1723 en is niet meer als zodanig in gebruik. Het is een breed pand dat grotendeels is opgetrokken van kloostermoppen. Het heeft vleugels en een flink naar voren springende middenpartij met een verdieping met geveltop. Hier heeft van 1859 tot 1863 François HaverSchmidt gewoond, die nauwelijks als predikant, maar wel als romantisch dichter Piet Paaltjens naam heeft gemaakt. De overige bebouwing, burger- en arbeiderswoningen, staat vooral aan de oostelijke en noordelijke zijde van de ringweg. Boerderijen zijn vooral aan de zuidwestelijke kant te vinden.

Follega is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. De boerenstreek volgt op Eesterga. De overgang tussen de dorpen is niet te merken. Het zijn dorpen, evenals de voortzetting van Doniaga in de buurgemeente Skarsterlân, met een vergelijkbaar karakter. De boerderijen lagen aan een paardenpad dat aan het einde van de 18de eeuw tot een rijweg was verbeterd, maar in 1843 als rijksstraatweg van Sneek naar Lemmer het steeds drukkere wegverkeer aan moest kunnen. Daarvóór was het verkeer over water veel belangrijker en ook daarvoor bezat het dorp met de Follegasloot tussen de Groote Brekken en het Tjeukemeer een belangwekkende verkeersader.

De vaak monumentale boerderijen staan op onderling ruime afstand aan de voormalige rijksstraatweg. Ze staan allemaal aan de westzijde, een gevolg van de oriëntering van de erbij horende landerijen, de tot de Groote Brekken zich uitstrekkende Lemster Polders. Van de boerderijen heeft de helft ook monumentale waarde, onder meer ‘Foar de Mar oer’ en de tamelijk oude, van gele steen gebouwde kop-hals-romp ‘Zeldenrust’. De boerderijen bezitten allemaal aandachtige en gevarieerde erfbeplanting.

Ten noorden van de brede Follegasloot is enige komvorming. Daar heeft tot in de 18de eeuw een kerk gestaan waar nu, wat achteraf gelegen, het kerkhof met een klokkenstoel met helmdak is te vinden. De klok van Peter van den Ghein dateert van 1596. In de bocht bij de brug staat het hoge huis ‘De 3 Kogels’ (die inderdaad aan een uithangbord hangen). Bij deze vroegere herberg is geschiedenis geschreven. De Bataafse Republiek had het land in Franse invloedssfeer gebracht en dat wekte de gram van de Britten. De Engelsen waagden in 1799 enkele invallen. Op 2 oktober landden de Engelse troepen bij Lemmer. Ze werden bij Follega door een burgerwacht teruggedreven: vandaar de drie kogels. Het kerntje van Follega bestaat verder uit een paar boerderijen, enkele woningen en een dubbel streekje richting Doniaga. De brug over de Follegasloot waar vroeger tol werd geheven is nieuw.

Fochteloo is een lang, zeer extensief bebouwd streekdorp tussen Oosterwolde en het Fochteloërveen, een van de grootste hoogveengebieden van het land. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘’t Oostelykste Dorp der Grieteny, ligt aan de hooge Veenen, waar tegen een Dyk, de Leydyk genaamd, is gemaakt, om het afloopende water te keeren, dewyl hetzelve anders, vooral in den Winter, niet alleen de Bouwakkers, maar ook ’t geheele Dorp zou overstroomen.’ Op de grietenijkaart van Ooststellingwerf uit 1849 in de atlas van Eekhoff zijn nog gedeelten van deze leidijk ingetekend.

Hoe oud het vier kilometer lange dorp is valt niet te zeggen. In het zuiden zijn vlak voor de oorlog door amateur-archeoloog H.J. Popping aan de rand van het veen sporen ontdekt van een prehistorische nederzetting. Bij nader onderzoek door archeoloog Van Giffen werd vastgesteld dat de nederzetting uit ongeveer 400 moest dateren en dat het bestond uit een groep boerenhoeven met spiekers. De streek was door het oprukkende veen lange tijd onbewoonbaar en pas veel later hebben zich hier weer boeren gevestigd. In 1955 zijn er door de provincies Friesland en Drenthe plannen gemaakt om het hoogveen af te graven, maar in 1961 besloot de regering om deze ontginningen te staken. Het 1700 ha metende, deels nog levende Fochteloërveen, dat wil zeggen dat er nog steeds veen wordt gevormd, werd natuurgebied, beheerd door de Vereniging Natuurmonumenten. Het bestrijden van de verdroging is daarbij de grootste opgave.

In Fochteloo heeft aan het Zuideinde een torenloze kerk gestaan, maar die is in 1837 gesloopt. Het zeer verzorgde kerkhof en de dubbele klokkenstoel herinneren hieraan. Mogelijk dateren de twee klokken nog uit de 14de eeuw. In 1918 is even verder een hervormde kapel gebouwd.

Veel noordelijker is in 1895 een kleine zuivelfabriek gesticht die in 1907 samen ging werken met Oosterwolde. In Fochteloo waren de kampen Oranje en Ybehaer voor Molukkers ingericht, waar nu alleen de terreinen nog van zijn te bespeuren.

Finkum is een terpdorp dat omstreeks het begin van de jaartelling is ontstaan in het kweldergebied ten oosten van het stroomgebied van de Boarn. In de omgeving van Finkum waren meer terpen te vinden en daarvan ligt een huisterp nog heel duidelijk ten noorden van Finkum aan de Iestdyk in het landschap. Er staat nu een witgeschilderde boerderij op.

Naar het oosten toe had Finkum een waterverbinding door de bijna zes kilometer lange Finkumervaart naar de Dokkumer Ee waar het buurdorp Oude Leije met een verbindingsvaartje ook van profiteerde. Het dorp lag bovendien vrij dichtbij oude zeedijken: de Lage Hereweg, die nu de Bredyk heet, en de Hege Hearewei. Ze konden als wegen worden gebruikt. Vanaf de Bredyk leidt nu de Holdingawei vrij hoekig door het dorp dat geen kom heeft maar uit een viertal buurten bestaat. De meest oostelijke buurt heeft vooral bebouwing ten zuiden van de weg, maar ook een noordelijk dwarsbuurtje. Dan volgt de voormalige kruising met het in het landschap nog herkenbare tracé van de Noord Friesche Lokaal Spoorweg. Finkum kreeg in 1900 een halte 3de klasse waar nu geen spoor meer van te herkennen is. Daarna volgt de kerkbuurt waarvan de bebouwing ten zuiden van de weg staat. Onmiddellijk na een haakse hoek is de derde buurt aan de westzijde gelegen en na de tweede hoek volgt de vierde buurt met bebouwing aan vooral de noordzijde en een dwarsbuurtje.

De kerk is toegewijd aan Sint-Vitus, net als de kerken van Leeuwarden en Stiens. Het is een eenvoudige, bakstenen, romaanse kerk uit de eerste helft van de 13de eeuw. Ooit met een halfrond koor en een ongelede zadeldaktoren uit het einde van de 13de eeuw. De laat-gotische ingang in een rechthoekig kader en met nissen in dezelfde vorm dateert mogelijk uit het begin van de 16de eeuw. De koorsluiting is vermoedelijk in de 17de eeuw weggehaald en toen is de rechte sluiting aangebracht. De kerk is in 1962/’64 ingrijpend gerestaureerd.

Ferwert is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug is ontstaan. In de 11de eeuw is de zeedijk die ten noorden van de Ferwerderadeelster dorpen werd opgeworpen op de terp aangesloten. De Ferwerder terp kwam daarbij grotendeels buitendijks te liggen. De bebouwing kwam aanvankelijk vooral op het zuidelijke en oostelijke gedeelte van de ruime terp tot stand.

Ferwert werd over het water ontsloten met de in de 17de eeuw gegraven Ferwerder Vaart die eerst richting Hegebeintum loopt en dan een zuidelijke wending neemt om in de Ee uit te komen. In het dorp was bij Nijbuorren een haven gevormd die in 1950 is gedempt waardoor een straat is gevormd van een opvallend breed profiel. In de buurt van de haven en verder aan de zuidoostelijke zijde hebben de dorpsuitbreidingen plaatsgevonden: ook de naoorlogse. De zeedijk was de beste ontsluiting over land.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw toen de doorgaande weg al nauwelijks meer als oude waterkering was te herkennen zijn aan weerszijden geleidelijk vrijstaande woningen van burgers en gegoeden gebouwd. Ten zuiden van het dorp kwam de lokaalspoorweg te lopen. In 1900 is er een 2de klas station gebouwd. Aan de toen aangelegde Stationsstraat kwam vanaf 1913 volkshuisvesting tot stand, waarna de vroege sociale woningbouw daar en aan de Looxmastraat en Gasthuisstraat is voortgezet.

Ferwert had zich ontwikkeld tot hoofdplaats van de grietenij: er stonden ook een paar belangrijke staten van aanzienlijke families, zoals Juwsma in het zuiden, Meekma in het oosten en vooral Cammingha in het noorden waar een enorme tuin omheen lag. Op het zuidelijke gedeelte van de terp werd een onder het kerkelijke gezag vallend plein gevormd. Het nog steeds bestaande Vrijhof was ‘gevrijd’ van het burgerlijke gezag. In de hoek bij de poortdoorgang naar het kerkhof staat het uit de 15de eeuw daterende voormalige prebendarishuis, een dwarsgeplaatst huis met een souterrain en een hoofdverdieping dat van 1580 tot 1737 de functie van pastorie vervulde en daarna tot 1840 grietenijhuis werd. Toen werd de gevel wel naar de neoclassicistische mode gewijzigd en ook binnen veranderde het een en ander. In 1840 is naar ontwerp van R.W.F. Stoett een nieuw grietenijhuis gebouwd op de hoek van de Hogebeintumerweg. Het is een vijf brede venstervakken breed pand van een hoge hoofdverdieping op een souterrain. De ingangspartij, geflankeerd door brede ionische pilasters, kan over een bordestrap worden bereikt. Rondom 1980 is het complex uitgebreid en het doet nog steeds dienst als raadhuis.

De kloeke dorpskerk die aan Sint-Martinus was toegewijd staat achter het met gesloten bebouwing omvatte Vrijhof en is door een 17deeeuwse poort te bereiken. Zij is een buitengewoon langgerekte laat-gotische kerk met grote spitsboogvensters tussen steunberen en is gebouwd van rode en gele moppen. De noordmuur waarin tufsteen van de voorgangster is verwerkt, is helemaal gesloten. De kerk is achter de in het begin van de 16de eeuw opgetrokken zware toren gebouwd. Deze bestaat uit drie versneden geledingen gestapeld, waarvan de tweede en derde oorspronkelijk door dikke, geprofileerde lisenen waren gekoppeld. Bij een van de restauraties zijn naar enige gevonden sporen, in de tweede geleding siernissen in korfboogvorm aangebracht. In de hoogste geleding eindigen de lisenen plotseling en daar lopen nissen door, waarin de galmgaten zijn aangebracht. Het zadeldak heeft decennialang op het muurwerk van de geveltoppen gelegen, in plaats van tussen de muren. Het interieur bezit onder meer een 17de-eeuwse preekstoel met doophek, enkele herenbanken en een fraaie Mechelse kroon uit de 16de eeuw. Schuin tegenover het raadhuis is omstreeks 1920 de grote gereformeerde kerk op een Tvormige plattegrond gebouwd.

In het zuiden, halfweg Wânswert, ligt de in de 11de eeuw opgeworpen en in 1913 grotendeels afgegraven terp van het voormalige benedictijner klooster Foswerd. Er staan thans twee monumentale kop-hals-rompboerderijen. Bij een is bij de bouw van de schuur moppenmateriaal van het klooster hergebruikt.

Veenwoudsterwal is een streekdorp met een opmerkelijk karakter. Het is vanuit Veenwouden ontstaan als veenkolonie, mogelijk van Gieterse doopsgezinden, aan het water dat de grens uitmaakte tussen de grietenijen Dantumadeel en Tytsjerksteradiel. In de beschrijving van Veenwouden uit het einde van de 18de eeuw staat: ‘In ’t Zuidwesten heeft men een lange streek huizen aan ’t diept, hier onder behoorende, en bekend by den naam van Diepswal.’ Op de Wâl stond tot 1865 dan ook een kleine vermaning, schuin tegenover de Priesterakker. Er is toen even verder een nieuwe gebouwd aan de Zuiderweg tussen Veenwoudsterwal en Veenwouden.

De gemeentegrens die meer naar het oosten als De Zwette tot Kuikhorne doorloopt, ligt nog steeds midden in de vaart, de kade ligt aan de Dantumadeelster zijde. Aan deze zijde staan vanouds de woudhuisjes of ‘spultsjes’ in een vrij gesloten gelid. Die huisjes hebben achter het voorhuis in de breedte doorschietende dakschilden waarmee een schuur werd gevormd voor wat vee of berging van akkerbouwproducten. Op de Wâl staan ook in de breedte gebouwde woningen en enkele boerderijen. Daardoor is er een grote afwisseling van bebouwing gekomen.

De bebouwing aan de Tytsjerksteradielster zijde is iets grootschaliger. Tussen de woudhuisjes zijn ook echte boerderijen te vinden: in het begin bijvoorbeeld een aparte in winkelhaakmodel en verderop een paar koprompen. De woningen en boerderijen moeten worden bereikt via afzonderlijke bruggen over de vaart. Ze verlenen de ongeveer een kilometer lange nederzetting een heel eigen ritme. De meeste bruggen zijn inmiddels flink verzwaard om automobielen en landbouwmaterieel te kunnen torsen. De boerderijen en woudhuisjes zijn vrijwel allemaal verbouwd en vaak uitgebreid om te voldoen aan wensen van modern woongenot in deze zeer gewilde streek. Als niet teveel gelet wordt op details is de sfeer uit de late 19de eeuw wel redelijk bewaard gebleven. Helemaal in de laatste bocht in het westen, waar de Veenwoudsterwalvaart uit het noorden van de Looden Hel komt, staat het café ‘’t Dûke-Lûk’, oorspronkelijk vermoedelijk een dubbele arbeiderswoning.

Veenwouden is een streekdorp dat zich aan de zuidelijke rand van een uitgestrekt veengebied op een hogere zandrug heeft ontwikkeld. In de 14de eeuw waren er twee nederzettingen die beide een kerk hadden: Sint-Johanneswâld en het anderhalve kilometer zuidwestelijker gelegen Eslawâld.

Al voor 1436 wist het cisterciënzer klooster Klaarkamp de 14de-eeuwse torenstins als uithof, of liever als steunpunt, voor de turfwinning in de omgeving te verwerven. De Veenwoudstervaart, Schiersloot en Galgesloot zorgden voor een bijna tien kilometer lange, rechtstreekse verkeersverbinding tussen het klooster en de Schierstins. De stins stond tussen de twee kleine nederzettingen in. Eslawâld werd omstreeks 1500 vanwege wateroverlast als gevolg van de turfwinning opgeheven en met Sint-Johanneswâld verenigd tot Veenwouden. Het meervoud van de nieuwe naam laat dat zien. De huidige kerk staat op de plaats waar de voorganger van Sint-Johanneswâld stond. De andere kerk werd afgebroken en hoewel het kerkhof nog lang werd gerespecteerd – tot in het midden van de 19de eeuw lag het er nog – schoof de bewoning van Eslawâld in oostelijke richting langs de ontginningsweg op. Zo groeide Veenwouden vooral ten oosten van de Schierstins uit tot een kenmerkend streekdorp met aanvankelijk nog dunne en verspreide bebouwing.

In 1866 kwam de spoorlijn van Leeuwarden naar Groningen tot stand die bij Veenwouden vrij dicht ten zuiden van de dorpskom kwam te liggen. Er kwam een station en een koffiehuis, die beide al weer zijn verdwenen. In 1880 volgde haaks daarop een tramverbinding met Dokkum. Al sinds het begin van de 19de eeuw was nabij het kruispunt van de weg en de Veenwoudstervaart naar het noorden een begin van komvorming opgetreden. Aan het eind van die eeuw werd Veenwouden een aantrekkelijke woonplaats voor renteniers en later forensen. Ze vestigden zich aanvankelijk aan de Stinsweg, waar achter diepe tuinen een aantal notabele woningen is verrezen.

De Schierstins is vele malen verbouwd maar laat het wezen van de verdedigbare stins nog goed zien. De toren staat op een omgracht terrein en oorspronkelijk ook op een kleine heuvel. De bovenbouw rust op door bogen verbonden hoekpijlers. De bogen zijn in de Middeleeuwen al gedicht en de overwelfde ruimte is tot een kelder uitgegraven. Het vertrek daarboven, de hoofdverdieping, en de volgende verdieping hebben houten plafonds. In beide verdiepingen zitten schietsleuven en er zijn ook sporen van een bekroning met kantelen. De Schierstins is met zijn aanbouwen uit later tijd in gebruik als bezoekerscentrum en museum.

De hoogst eenvoudige dorpskerk met een in de westelijke partij van het schip opgenomen zadeldaktoren is in het midden van de 17de eeuw (1648) gebouwd ter vervanging van een oude voorgangster. Zij is sindsdien verschillende malen hersteld. Voor het kerkhof staat de in 1778 gestichte, voormalige schoolwoning aan de Hoofdstraat. De school is enkele jaren geleden gesloopt. Ernaast getuigt een boerderij met een dwarsgeplaatst herenhuis uit 1902 van het agrarische verleden.

Schuin tegenover de Schierstins rijst een grote villa met aanbouwen op, tegenwoordig Huize Patrimonium genoemd. Deze werd in 1898 naar ontwerp van Hendrik Kramer gebouwd voor Pieter de Clercq, een Amsterdams aristocraat, bankier en mecenas. De Clercq verwierf in Friesland uitgebreid grondbezit. De villa kreeg een omvang en een rijke neorenaissance uitdossing met veel bouwbeeldhouwwerk die welstand en eruditie van de opdrachtgever uitdrukten. Het front en het vleugeltje met de eigenzinnige erkerachtige toegangspartij zijn fraai versierd.

Ten zuiden van de spoorbaan is aan het einde van de 19de eeuw een particuliere zuivelfabriek gesticht die in het begin van de 20ste eeuw vernieuwd en uitgebreid is in vernieuwingsstijl. Een deel van de fabriek is van de sloop gered en in het Openluchtmuseum in Arnhem weer opgebouwd. In 2003 zijn de arbeiderswoningen die de woningvereniging in 1919 en 1921 aan de andere zijde van het spoor bouwde eveneens gesloopt. De directeurswoning El Dorado (1874) in gepleisterde mengstijl staat nog wel aan de Zuiderweg en even verder staat de doopsgezinde kerk (1865) met pastorie.

Ezumazijl is een buurschap die eigenlijk bij het dorp Anjum hoort. Bij de sluis en het veel later gebouwde gemaal is een buurschap met een zelfstandig karakter gegroeid. Vooral aan de noordelijke zijde van de brede monding van de Zuider Ee staan, tamelijk ruim op grote kavels grond de eenvoudige huizen verspreid. Aan de noordwestzijde van de watermonding staat nog een boerderij.

De uitwaterings- en keersluis is hier in 1671/’72 gelegd om het water uit de Zuider Ee in de Lauwerszee te spuien. Er zal sinds de bedijking van deze kust in de 11de eeuw al een sluis in de mond van de belangrijke Zuider Ee, ooit een zeeslenk, hebben gelegen. De vroegste melding van Ezumazijl is in het begin van de 15de eeuw. De sluis is in 1745 hersteld en in 1931 vernieuwd. De polderopzichter W.D. Booijenga van het Waterschap Oost- en Westdongeradeel had bij de laatste werkzaamheden de leiding. Alles werd toen vernieuwd, ook het hoog staande contributiehuisje. Om de waterlossing te verbeteren is toen bovendien het gemaal gebouwd. De ijzeren ophaalbrug is in 1901 geslagen. Dit alles ligt achter de hoge, voormalige zeedijk die secundair werd toen de Lauwerszee in 1969 werd afgesloten. Daarmee heeft de sluis nog niet afgedaan en de sluisdeuren zijn in 1992 dan ook vernieuwd. Laag ligt de sluiskolk met het binnenhoofd van de sluis.

Het elektrisch gemaal de ‘Dongerdielen’ is een ingetogen en met zorg vormgegeven gebouw. Het is rechthoekig, van gele baksteen opgetrokken, voorzien van een zadeldak en met lage aanbouwsels aan beide zijden. Aan de zuidzijde de naam in letters in art déco-stijl. Booijenga heeft aan het gebouw verder in een zakelijk expressionistische trant vormgegeven. Bij een ongewenst waterpeil zette de sluiswachter de pompen in werking. In 1979 werd de installatie geautomatiseerd. Hoogwaardige apparatuur zorgt er nu voor dat de pompen bij een bepaald waterpeil in werking worden gesteld.

Exmorra is een terpdorp dat oorspronkelijk grotendeels werd omringd door vaarten, plassen en meren. Onder andere door het onmiddellijk ten westen aan de dorpskom grenzende kleine Kerkmeer en de verder westelijk van het dorp gelegen grote Koude of Makkumermeer. De binnenvisserij schijnt er dan ook te hebben gebloeid. De meren en plassen zijn drooggemalen en van de vaarten bestaat alleen nog het Exmorra vaartje dat van het noorden van het dorp naar de Makkumervaart loopt.

Buiten de terp met de kerk heeft het dorp zich ontwikkeld langs de wegen en paden die het dorp met de omgeving verbinden. Naar het oosten met Bolsward, naar het zuidwesten met Allingawier en verder Makkum en naar het noorden met de Exmorrazijl, waar een klein buurtje is ontstaan, en verder naar Schraard. Van de streekjes langs de wegen is vooral die naar het noorden monumentaal. Daar staat aan de oostzijde een korte streek met de gereformeerde kerk en aan de andere zijde een lange reeks van eenvoudige, onderling verwante dorpshuizen van de kenmerkende Friese drielingen, gele steentjes, die een prachtig ritme opleveren.

De oude dorpskerk ligt zuidelijker en iets achter de streekbebouwing. De kerk met zadeldaktoren dateert uit de eerste helft van de 13de eeuw. Bij de restauratie in 1963/’66 kwamen achter de pleisterlaag sporen van romaanse vensters tevoorschijn. Ze zijn in de noordmuur hersteld. Het koor bezit smalle spitsboogvensters. De kerk heeft sierlijk metselwerk van rood en geel baksteenmateriaal. De westelijke muur en toren zijn na een ramp herbouwd. In 1836 is de toren namelijk door een windhoos vernield.

Het dorp maakt deel uit van de Aldfaers Erf route, waarvan hier het Fries Landbouwmuseum, het dorpsschooltje annex grutterswinkel en het Jan Aukeshûske met een tentoonstelling over nuttige handwerken en een dorpsschoenmakerij kunnen worden bezocht. Het dorp heeft in de naoorlogse periode een bescheiden uitbreiding van enkele straten en hoven gekregen. Die is aan de westzijde en tamelijk diep gelegen, waarschijnlijk op de plaats van het voormalige Kerkmeer.

Engwierum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal op een hoek land dat omringd was door de Lauwerszee en de monding van de diep in het land dringende slenk die als Dokkumer Grootdiep lang een open verbinding met zee voor Dokkum zou zijn. Ten zuiden van het niet al te hoge terpdorp zijn belangrijke, waarschijnlijk 12de-eeuwse restanten van de zeedijk in het landschap te herkennen. Ten zuiden van Engwierum is in dit Grootdiep in 1857 een grote meander rechtgetrokken.

Engwierum is ontwikkeld op een rechthoekige terp met eveneens rechthoekige verkaveling, waarop de kerk aan de westzijde is geplaatst. De bebouwing staat langs de later tot doorgaande rijweg van Dokkum naar de Dokkumernieuwezijlen verbeterde Dodingawei. Vooral aan de Tsjerkebuorren en de haaks daarop staande Buorren is heel duidelijk het profiel van de terp te merken. Tussen deze hoofdstraten liggen nog enkele dwarspaden met bebouwing. Na de oorlog is het dorp vanaf het Roster verder in zuidoostelijke richting uitgebreid. Ten oosten van het dorp is langs de doorgaande weg en onmiddellijk achter de oude zeedijk ook al vrij vroeg een losse lintbebouwing ontstaan.

Van het eenvoudige zaalkerkje is niet zeker of het in 1746 geheel vernieuwd is of met een nieuwe baksteenhuid beklampt. Het gebouw heeft een driezijdige sluiting. De naar verhouding stoere maar lage toren dateert uit de 13de eeuw, is in de 14de of 15de eeuw enigszins verhoogd en in 1746 voorzien van een zadeldak. De rondbogige ingang is door gebeeldhouwde natuursteenblokken omvat. De vensters bezitten lattenroosters, die nu zeldzaam zijn geworden. Wellicht hebben ze het zo lang volgehouden omdat ze twee gebrandschilderde vensters met de wapens van Oranje en van de provincie, geflankeerd door allegorische vrouwenfiguren, in 1746 vervaardigd door Jurjen Staak, moeten beschermen. Bovendien bezit de kerk een barokke preekstoel met gebogen kuip. Ten westen liggen de Dokkumernieuwezijlen, een sluizencomplex uit 1729 waarbij een schilderachtige buurt is gegroeid. Er is een gedenkobelisk opgericht.

Engwier is een agrarische nederzetting midden in de Polder de Weeren tussen Wons en Makkum. Het heeft de status van dorp eeuwenlang gehad, zonder dat ooit sprake is geweest van een kom of een streek. In het landschap ligt wel het spoor van de ‘wier’ of terp, waaraan het een deel van de naam heeft te danken. Zelfs nog een tweede terp, een huisterp waarop een van de boerderijen is gelegen. De nederzetting was met Wons verbonden door een pad met een tille over de Melkvaart.

In de Middeleeuwen had het toen ook al kleine dorp een eigen kerk en pastoor, die 39 pondematen land in gebruik had. Het plaatsje heette in de Middeleeuwen Abbingheweer, dat later ingekrompen is tot Engwier. Na de Reformatie bleef het een zelfstandig dorp en had het ook eigen kerkvoogden. Maar zelden werd er een dienst gehouden.

In de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw is het kaartbeeld van Engwier nauwelijks anders dan nu: tussen de boerderijen staat inderdaad de kerk ingetekend en ook de oude naam staat aangegeven: Abbingawier. In 1868 stortte de toren in en ook een deel van de westelijke muur. In 1882 is er een nieuwe kerk gebouwd. In heel Engwier woonde toen slechts één hervormde huishouding. Het hoofd van dit gezin was vanzelfsprekend kerkvoogd. Hij benoemde twee mannen van Wons tot mede-kerkvoogd en die drie besloten tot nieuwbouw. In 1902, 20 jaar later, is dit kerkje weer afgebroken.

In 1956 woonden in Engwier drie veeboeren en een kippenboer met hun gezinnen. Toen was het al geen dorp meer, want het is in 1949 door het gemeentebestuur bij Makkum gevoegd. Toch is Engwier net meer dan een kleine verzameling boerderijen, want op de plaats waar de kerk voor de weinige inwoners stond, ligt nog steeds de kleine, door bomen omzoomde terp met kerkhof. Zolang daar deze geschiedenis wordt gerespecteerd, verdient Engwier het respect als dorp te worden behandeld.

Elsloo is een streekdorp van hoge ouderdom dat zich heeft ontwikkeld langs de noord-zuid gerichte Binnenweg, thans Hoofdweg en Peperstraat geheten, en de Buitenweg die er ten westen langs loopt en waarlangs de trambaan werd gelegd.

De ruimte tussen de nagenoeg parallel lopende streken is lang onbebouwd gebleven. In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 vermeld: ‘De Kerk staat hier tusschen twee rydwegen, die ter wederzyden van dezelve doorloopen en met huizen bebouwd zyn. Onder dit Dorp liggen eenige buurtjes en plaatsen van naam; als vry verre in ’t Noorden Tronde, op eene hoogte in ’t geboomte en in de Bouwlanden gelegen, alwaar de Linde haaren oorsprong neemt …. In ’t Zuidwest ligt het buurtje Zuidhorn; ook vond men hier eertyds, de Stamhuizen van Frankena en Portinga.’ Tronde is nog steeds een echte buurschap van ongeveer acht boerderijen met de kern van een es die ten noorden van Elsloo ligt. Maar Zuidhorn dat ten zuiden van het dorp tegen de Drentse grens ligt, bestaat nu uit niet meer dan een paar gebouwen. Aan de Hoofdweg stond daar op de grens een zuivelfabriek (1886/’87). Frankena en Poortinga zullen niet meer dan flinke boerderijen zijn geweest: ze staan op de kaart van Ooststellingwerf in de atlas van Eekhoff uit 1849 aangegeven.

Waar de Binnenweg en Buitenweg elkaar in het zuiden ontmoeten staat de kerk. Zij is in 1913 in de plaats gekomen van de uit 1632 daterende oude kerk. De kerk bestaat uit een kerkzaal en een rechtgesloten koor in een vrij zakelijke stijl met elementen in vernieuwingsstijl. De consistoriekamer is uitgebouwd en op het niet georiënteerde front staat een dakruiter. Achter de kerk rijst op het ruime kerkhof een dubbele houten klokkenstoel met een schilddak op die een klok uit de 15de eeuw en één uit 1953 draagt. Na de oorlog is de nieuwbouw in de tot dan onbebouwde ruimte tussen de twee hoofdwegen aan enkele hoven ter weerszijden van de Eikenhorst totstandgekomen.

Elahuizen is een van de vier dorpen van de streek Noordwolde, waar de oorspronkelijke grietenijnaam ‘Hemelumer Olderphaert en Noordwolde’ op wees. Het is een laag gebied en nadat het zuidelijke deel in 1835 bedijkt was, kon in de Groote Noordwolder Veenpolder turf worden gewonnen. De hele streek is in 1984 bij Gaasterlân-Sleat gevoegd.

Het streekdorp Elahuizen bestaat uit het voormalige zelfstandige dorp Nijega, dat aan de zuidwestelijke zijde het dichtst bebouwde gedeelte vormt en het voorheen dunbevolkte streekdorp Elahuizen, het meer open noordoostelijke gedeelte met verspreide bebouwing tegen de zuidelijke oever van De Fluessen. Beide dorpen hadden vroeger een kerk, maar die van het oude Elahuizen is reeds voor 1800 afgebroken, nadat zij al eens was verplaatst om te wijken voor het oprukkende water van de Fluessen. Helemaal in het noorden bij de bocht tussen De Hop en Trophorne, een buurt van enkele boerderijen, heet het nog steeds het Oud Kerkhof. Maar zelfs de klokkenstoel die er in de 19de eeuw heeft gestaan, is niet meer te vinden. De vloed van 1825 heeft veel oude bebouwing vernield. De zuivelfabriek werd tussen de twee dorpen in gesticht, een buurt waar nu rond een binnenhaven de voorzieningen voor de waterrecreanten zijn geconcentreerd. Tegenover boerderij ‘Marsicht’ is de havenkom omringd door vriendelijke houten recreatiewoningen. Verder noordoostwaarts zijn op de fraaie route langs de Fluessen weer monumentale boerderijen te vinden.

De dorpskerk (van het vroegere Nijega) staat helemaal in het westen op de hoek bij de Nijegaastervaart die de grens vormt van de Van der Weayenspolder en de Groote Noordwolder Veenpolder. Het is een vriendelijk zaalkerkje met een driezijdige sluiting uit 1865 en een neoclassicistische ingangspartij van pilasters en een fronton. Op de naar het zuiden gerichte voorgevel staat een elegant, houten torentje met een ingesnoerde naaldspits, waarin een klok hangt uit 1320. Ten noordoosten van de kerk sluit een vriendelijke dorpsstraat aan met voornamelijk burgerhuizen uit de periode van omstreeks 1900.

Eesterga is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong, een boerenstreek van bijna drie kilometer lang, onmiddellijk ten noorden van Lemmer. De streek gaat in het noorden ongemerkt over in Follega. Het zijn dorpen, evenals de voortzetting van Doniaga in de buurgemeente Skarsterlân (vroeger grietenij Doniawerstal), met een vergelijkbaar karakter.

De boerderijen lagen aan een paardenpad dat al aan het einde van de 18de eeuw tot een rijweg was verbeterd, maar in 1843 als rijksstraatweg het steeds drukkere wegverkeer aan moest kunnen. Daarvóór was het verkeer over water veel belangrijker en daarvoor bezat het dorp de Molensloot naar de Lemsterrijn. Nu is het een slootje ten oosten van de autosnelweg A50, maar tot in het begin van de 20ste eeuw was het een belangwekkende verkeersader. De vaak monumentale boerderijen staan op onderling ruime afstand op flinke erven aan de voormalige rijksstraatweg. De ver uiteenliggende boerderijen staan, vanuit Lemmer gerekend, eerst alle aan de oost- en na anderhalve kilometer vrijwel allemaal aan de westzijde, een gevolg van de oriëntering van de erbij horende landerijen.

In het zuiden is dat de vrij smalle strook van de Akkers die tot bij de Rijn liepen en in het noorden de zich tot de Groote Brekken uitstrekkende Lemster Polders. Grote laat-19deeeuwse stelpen – zoals ’t Hofstee – zijn in de meerderheid, maar er staan ook kop-rompboerderijen en nog enkele jonge gebouwen, zoals de Cornelia Hoeve, een stelp uit de jaren dertig met een uitgebouwde middenpartij voor het comfortabele wonen.

In de slingerbocht bij ‘Het Hof fan Hollân’, een witgepleisterd in de breedte gebouwd huis in een groene zoom van oude bomen, ligt het kerkhof eveneens in flink geboomte verpakt. Een van doodssymboliek voorzien ijzeren hek verschaft toegang tot het vrij hooggelegen terrein. De klokkenstoel staat al vanaf het begin van de 18de eeuw op de plek waar, waarschijnlijk tot het midden van die eeuw, een kerkje heeft gestaan. Hij heeft een helmdak die een klok, in 1617 gegoten door Henricus Meurs, beschermt. De klokkenstoel is al een paar keer vernieuwd.

Ee is een terpdorp dat al enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan in een landschap van zeearmen en kreken op een kwelderwal. Ee kon door de dijk langs de tot 1729 open blijvende zeearm van het Dokkumer Grootdiep geen (korte) waterontsluiting naar het zuiden krijgen. De opvaart werd dan ook gemaakt naar de noordelijk gelegen Zuider Ee langs de terp Tibma.

Het radiale terpdorp raakte vrij dicht bebouwd, vanaf het centraal gelegen kerkhof met een rondgaand kerkpad tot aan de binnenzijden van de nog vrijwel complete ringweg. Een viertal smalle straatjes en paden ontsloot in dit kerngebied de vrij geconcentreerde buurtjes met kleinschalige bebouwing die vooral aan de noordwestelijke en zuidelijke zijde tamelijk dicht was en aan de oostelijke zijde iets losser. De bebouwing is vrijwel geheel op de radiale wegen en paden gericht, niet op de ringweg. Dat is vooral te merken bij de westelijke radiaalweg, die het breedste profiel heeft en waaraan enige burgerwoningen zijn gelegen. Aan de andere straatjes staat meest bescheiden bebouwing, die sinds de 18de en 19de eeuw nauwelijks meer vernieuwd is en schilderachtige beelden oplevert. Om het kerkhof is weinig ruimte en alleen tegenover de toren zijn een paar woningen op het kerkhof gericht. Gedurende de 18de eeuw kwam er geleidelijk ook enige bebouwing buiten de terp aan de oostelijke zijde tot stand. In de 19de eeuw werd het dorp verder in oostelijke richting uitgebreid tussen Uniastrjitte-Dodingawei en Achterwei- Stienfeksterwei.

De van kloostermoppen gebouwde dorpskerk dateert voor een belangrijk deel uit het derde kwart van de 13de eeuw: de oostelijke partij is in de 18de en de westelijke partij met toren in de 19de eeuw vernieuwd. In de noordgevel zitten vroeg gotische vensters die gedeeltelijk zijn dichtgezet. In de consoles onder de gootlijst zijn maskers van mensen en dieren gehakt. In de kerk zijn een marmeren epitaaf voor Snelliger Meckama en negen rouwborden uit de tweede helft van de 17de eeuw te zien.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |