Grêven : Sarkofaach


Grêven : Sarkofaach
©: André C. Vink

Voorlopig rapport onderzoek te Oosterend, gem. Hennaarderadeel.

Kerkhof Ned. Herv. Gemeente (Kaartblad 1OF 170.52/567.82).

Sarcofaag uit ca. 1100 met deksel en skeletresten, in graf 1 en 2 van regel 35 aan de zuidzijde van de Martinikerk

Opgraving uitgevoerd door de Archeologyske Wurkgroep van het Fries Museum en Fryske Akademy o.l.v. G. Elzinga, provinciaal archeoloog (B.A.I. en Fries Museum).

Na een melding op 20 oktober 1975 aan het Fries Museum dat men bij het zoeken naar nieuwe grafruimte op die dag op de bovengenoemde plaats op een sarcofaag met deksel wasgestoten, die men verder niet zou uitgraven.Op 1 november a.s. het onderzoek door de Wurkgroep zou worden voortgezet. Het gat werd toen door Elzinga en koster T. Tjalsma weer gedicht.Op de afgesproken datum bleek het gat echter des morgens vroeg al weer tot aan het deksel uitgegraven te zijn door de heer Tjalsma omdat er inmiddels een begrafenis moest plaats hebben, waardoor wij twee uur niet konden werken en men bang was dat er dan niet genoeg tijd zou overblijven. Dit bleek inderdaad het geval te zijn, zodat we na de aanvankelijke teleurstelling dat wij zelf niet zoveel konden graven, toch blij waren dat we daar niet eerst een uur aan hadden moeten besteden. Een ploegje begon met het verder uitgraven van de sarcofaag, die over zijn gehele lengte nogal was scheefgezakt,  tot ongeveer de helft van zijn hoogte, waarna de deksel met water werd schoon geboend. Een ander ploegje legde de opengegraven kuil op tekening aan de zuidelijke kerkmuur vast, waterpaste de omgeving er, tekende daarna de sarcofaag in. Als waterpas 0-punt werd aangenomen 2.13 m beneden het midden van een vastleggingspunt van de Rijksdriehoeksmeting in de zuidkant van de grote steunbeer ten oosten van de westelijke ingan aang de zuidzijde van het schip.

De grote onderzoek-kuil lag op 3.79/3.80 m uit de zuidelijke schipmuur,was 3.08 m lang, in het westen 1.30 m breed en in het oosten 1.38 m en lag op 0.60 tot 0.55m- ten zuiden van een circa 0.95 m breed straatje van gele klinkers van 17/18 x 8.5 x 4.0 cm grootte. De westwand van de graafput lag op 6.42 m uit de zuidwestelijke hoek van de steunbeer met het N.A.P. punt.

De lengte-as van de geelroodbonte zandstenen sarcofaag lag vrijwel parallel met de schipmuur en wel op 4.50 m ir, het oosten en 4.40 m in het westen. De sarcofaag mat buitenwerks in de kuil aan de bovenzijde 2.02 m lengte, in het oosten 0.67 m en in het westen 0.54 m breedte, de buitenwerkse diepte was 0,39 m. Binnenwerks waren de maten circa 1.85 m lengte, resp. 0.50 m en 0.37 m breedte en circa 0,28 m diepte. Hij was zo schuin weggezakt dat de bovenrand in het zuiden circa 0,12 tot 0,15 m dieper lag dan in het noorden. Het vooral aan de onderzijde zeer grof bekakte deksel, dat ook aan de bovenzijde vrij grof van oppervlak was maar ook enigszins gesleten, bedekte de gehele sarcofaag en was ook over de gehele lengte schuin weggezakt, waardoor hij niet meer precies in het midden lag. Aan de onderzijde was de deksel aan de randen dieper weggehakt, waardoor hij met overkragende randen als het ware in de kist paste. Hij was 2,12 m lang, de breedte liep uiteen van ca. 0,76 m aan het hoofdeinde tot 0,70 m aan het voeteneinde. Hij liep in het midden iets bol op, de dikte variërend van ca. 0,08 m tot 0,12 m. Zowel het hoofd- als het voeteneinde waren enigszins afgerond, terwijl aan het hoofdeinde aan de rechterhoek een stuk was afgebroken. Dit stuk werd niet meer aangetroffen. De zijkanten waren niet recht maar min of meer golvend en hier en daar iets afgeschuind. De deksel, die in verhouding tot de kist veel grover was en bijzonder zwaar, moet er mede oorzaak van zijn geweest dat de kist tijdens zijn verblijf in de grond in zes stukken is gebroken. Bij het scheefzakken drukte hij nl. de relatief zwakke wanden van de sarcofaag uit elkaar. Ook de zware grondmassa boven de kist (pas later na het ophogen van het kerkhof ontstaan), het nadien er naast losmaken van de grond voor begravingen etc. en het plaatsen van de zware steunberen tegen de kerk, veroorzaakten zuidwaartse bewegingen in de kerkhofgrond, die de kist mede deden afhellen en de deksel een extra drukkracht deden uitoefenen.

De kist was aan de binnenzijde geheel z.g. „gefrijnd", er waren echter géén bepaalde motieven in het frijnpatroon, noch z.g. rolstaven in de hoeken van de kist aangebracht. Hij behoort dus tot

de meest eenvoudige typen en wel, volgens de indeling van H. Martin “vroeg-middeleeuwse zandstenen sarcophagen in Friesland", Drachten 1957, tot het type II dat in de elfde eeuw gedateerd kan worden. Het feit dat de deksel aan de bovenzijde slijtsporen vertoonde wijst er op, zoals Martin ook aangeeft dat de deksel oorspronkelijk op maaiveldhoogte heeft gelegen. Nu lag hij op ruim 0,50 m daaronder.

Nadat het deksel met behulp van een driepootbokje was gelicht, bleek het inliggende skelet, dat in een ingespoelde slik-laag op de rug lag, nog grotendeels intact te zijn. Alleen de schedel, de ribben en het bovengedeelte van de wervelkolom lagen dooreen en waren een eind in de kist naar het midden toe geschoven.

Opmerkelijk was dat de schedel, die nu op zijn rechter zijde tegen de zuidelijke wand van de kist lag, aan de linkerzijde geheel was vernield. Het vermoeden is dat men met een stok o.i.d. door het gat dat door het ontbreken van de rechterbovenhoek van het deksel was ontstaan, de schedel en andere skeletdelen weggeduwd had en wel op vrij ruwe wijze, waardoor het bros geworden been was gebroken. Daarna had men kennelijk een aantal andere beenderen door het gat naar binnen gestoken, die nu in de linkerbovenhoek van de kist lagen. Ook was er hier verse grond ingespoeld dan wel ingebracht.

Van sieraden en andere bijgaven ontbrak elk spoor, maar alIe grond is meegenomen om uitgespoeld te worden om ook kleine skeletdelen e.d. nog op te sporen. Ook alle grotere skeletdelen zijn meegenomen.

Nadat een en ander zo goed mogelijk in tekening was gebracht en gewaterpast, zijn kistbrokken uit de kuil gelicht en is de ondergrond onder de kist nog, nagezien. Deze grond was veel schoner dan de bovenliggende grond, maar was toch zo vuil dat hij kennelijk behoorde tot de ophogingslagen van het kerkhof.

Vermoedelijk heeft de kist daar van de tijd van zijn in gebruikname af op gestaan, al kon geen zodanig profiel worden waargenomen dat daaromtrent zekerheid viel te verkrijgen.

Verder was de kuil noodzakelijkerwijs weliswaar, helaas te klein om daarin tot op de grondslag van de terp een profiel te steken. In de toekomst is zo'n profiel wel wenselijk om uitsluitsel te krijgen over de juiste ouderdom van het kerkhof.

Resurmerend kan worden gezegd dat op het kerkhof van Oosterend aan de zuidzijde van de kerk eer bontzandstenen sarcofaag van een eenvoudig type uit de tweede helft van de elfde eeuw is teruggevonden, voorzien van een grof bewerkte rood zandstenen deksel.

De kist bevatte de ten dele ongestoorde skeletresten van het waarschijnlijk eerste (maar zeker is dit niet!) lichaam dat erin ten grave was gelegd, en de resten van een vermoedelijk veel later ingebracht skelet. Ook is vastgesteld dat de kistdeksel oorspronkelijk gelijk met het maaiveld moet hebben gelegen, getuige de erop aangetroffen slijtsporen.

Leeuwarden, 3 november 1975.

G. Elzinga, skriuwer van de Wurkgroep

Colofon

G. Elzinga

skriuwer van de Wurkgroep

© Tekst: André C. Vink © Foto voorblad: André C. Vink
Lees meer

Gerelateerde informatie


Foto’s




|