De 412 dorpen van Friesland

De 412 dorpen van Friesland

Er zijn meer dan vierhonderd dorpen in Friesland te vinden, van groot tot klein.

Waar je je ook bevindt in de provincie, overal zie je aan de horizon in alle windrichtingen kerktorens en -torentjes staan. Allemaal vertegenwoordigen ze een van de Friese dorpen. Zonder uitzondering dorpen met een eigen verhaal, traditie en een lange historie. Somige zelfs met een eigen taal zoals de dorpen in Het Bildt of de Stellingwerven. Daar praat men Bildts en Stellingwerfs. In de omgeving van de dorpen vaak talloze kleine of grotere boerderijen van het type Stjelp of Kop-hals-romp. Per regio hebben deze boerderijen vaak een speciaal type uilenbord dat hoort bij het gebied.

Drachten en Heerenveen zijn zondermeer de grootste dorpen van Friesland. Leons wellicht het kleinste met haar kerk, woonhuis en boerderij (zie foto). Groot of klein, allemaal hebben ze hun eigen interessante verhaal en ontstaansgeschiedenis. Hieronder zetten we dit graag voor u op een rij.

Om een bepaald dorp te vinden klikt u op de bijbehorende beginletter. Binnenkort voegen we meer zoekmogelijkheden toe aan deze pagina.

Kies de beginletter


Sandfirden is een klein terpdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan temidden van een merengebied in het zuidwesten van de grietenij. Op de vroegste kaart van de grietenij in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de kerk van ‘Zandvoord’ met één huis aan Het Hop, een ronde uitloper van de Ringwiel. Ten westen van deze kom staat één, en verder op het schiereiland naar de Vlakke Brekken ligt nog een viertal boerderijen. Ten noorden van de Oudegaster Brekken ligt tussen een paar poelen de Sandvoorder Rijp die bij het dorp hoorden.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Zandfirde, of Zandvoord, ook een klein waterachtig dorp … in ’t Noorden aan de Ringwiel. In ’t Oosten heeft men een Watertje, dat den naam draagt van Gouden poel, en in ’t Westen een groot doch ondiep water, de Vlakke Brekken genaamd. In ’t Noorden van hier, over de Oudegaster Brekken, aan de poelen, op de scheidinge van Wonzeradeel, ligt het buurtje, Zandvoorder Ryp.’ De verspreide bebouwing was uitsluitend over water ontsloten. Op de kaart in de atlas van Eekhoff blijkt de bebouwing in de dorpskom toegenomen en deze is met een landweg over De Band met Oudega verbonden. Ook in de Sandfirder Rijp zijn meer boerderijen gekomen.

Het dorp bestaat uit een kerk, enkele groepjes huizen en een paar verspreid liggende flinke stelpboerderijen aan de weg die naar de Vlakke Brekken leidt. Om de kerk staat een drietal woningen, daterend uit het einde van de 19de eeuw en intussen deels verbouwd. Hiertussen rijst de kerk op. Het kerkhof wordt omzoomd door een beukenhaag met linden. De eenvoudige zaalkerk is gebouwd van warm roodbruine steen. Blijkens de ankers in de gesloten westgevel is de kerk gebouwd in 1732. De gevels van het schip zijn geleed met lisenen. De zuidgevel is geopend met rondboogvensters. Ook de ingangspartij is rond gesloten. De houten geveltoren heeft een ingesnoerde met zink gedekte spits. Het interieur bezit een preekstoel uit het midden van de 17de eeuw en een orgel.

Schalsum ligt ten oosten van Franeker en vormde met Boer, Ried, Peins en Zweins de zogenoemde Franeker Vijfga: noordelijke dorpen van de kleine plattelandsgrietenij Franekeradeel. Het lijkt een streekdorp langs de rijweg naar Menaldumadeel, maar het is wel degelijk een terpdorp. Vanaf de bebouwingsstreek van huizen en boerderijen die vooral ten noorden van de rijweg ligt, loopt de Kerkstraat naar de terp. Daar staan ook nog een paar huisjes, maar de middelmatig hoge terp is vooral podium voor de kerk en haar kerkhof.

Voor aan de weg, op de hoek, staat de forse (voormalige) pastorie, een eclectisch bouwwerk uit de jaren zeventig of tachtig van de 19de eeuw. Het bouwwerk rijst in twee hoge bouwlagen op, de wanden zijn geblokt gestukadoord, alsof de woning van grote blokken natuursteen is gebouwd. De middenpartij heeft een dubbele deur in een portiek met een balkon erboven. De vensters zijn in pleister omlijst met fraaie sluitingskuiven in het midden.

De kerk is gebouwd aan het einde van de 12de of begin 13de eeuw. Zij toont zich aan de zuidelijke gevel op z’n oudst: een historisch tapijt. Er zitten grote spitsboogvensters in, maar er zijn ook sporen van kleine rondboogvensters. Tegen de muur staan enkele steunberen en er zijn sporen van een rondbogige ingang. De muur vertoont gemêleerd moppenmateriaal: geel en appelbloesem. De noordmuur is vernieuwd van kleine geeltjes waarin een paar grote vensters staan. Het koor is halfrond gesloten, maar boven de vensters lijkt het over te gaan in een 5/8 systeem. De kap is gedekt met blauw geglazuurde Lucas IJsbrandpannen. In het interieur dateert de eiken preekstoel met gesneden panelen uit 1711 en het orgel is uit het begin van de 19de eeuw. De toren heeft een 19de-eeuws voorkomen doordat hij toen aan drie zijden is beklampt. In de 18de eeuw was de toren nog begroeid met klimop. Die is vanwege het daarin huizende schadelijke gevogelte gerooid, maar lange tijd heeft het zegje nog geklonken: ‘To Skalsum, yn ’e klimmerbeam’.

Scharl is bijna niets, een dorpje van een paar huisjes en boerderijen rond een met flinke bomen omzoomd kerkhof waar geen kerk (meer) op staat maar een klokkenstoel. De klok is in 1597 gegoten door Hendrik Wegewaert uit Kampen.

Aan de zool van de keileemrug waarvan het Rode Klif tot op een hoogte van negen meter en met een lengte van 200 meter is opgestuwd, lijkt het alsof dit dorp in een groene vallei is neergevlijd. Deze vallei gaat na een betrekkelijk lage dijk over in de volstrekt lege en anderhalve meter diepe Zuiderpolder van Stavoren. Aan de zuidelijke oever van de Staverse Zuidermeerpolder moet het voor de droogmaking (kort na 1620) helemaal indrukwekkend zijn geweest: de hoge gaasten die heel snel overgaan in een flinke watervlakte.

Aan de kust was het Rode Klif tot eind 19de eeuw inderdaad rood dankzij de rode keileem. Toen is de steile zeezijde tot een met graszoden bedekte glooiing gemaakt. In 1952 is op het klif een monument van veldkeien opgericht, nadat er sinds 1945 jaarlijks de Slag van Warns wordt herdacht, waarbij in 1345 de Hollandse graaf Willem IV met zijn troepen door de Friezen werd verslagen.

De buurschap Laaxum bestaat uit een paar vissershuisjes en een boerderij. De dijk bepaalt de sfeer sterk, maar Laaxum is vooral bekend als kleinste haven aan de voormalige Zuiderzee. De buurt had al in de 18de eeuw enige vermaardheid vanwege de goede kwaliteit bot die door de vissers werd binnengehaald.

De haven is een cultuur-historisch monument: er hangt nog de oorspronkelijke sfeer van de Zuiderzeevisserij. De haven werd in 1912 aangelegd als vluchtplek voor de plaatselijke vissers. Later ging de beroepsvisserij door de aanleg van de Afsluitdijk bijna geheel verloren. De haven raakte in verval. In 1998 kreeg het complex haar oude glorie terug. Het historische karakter van de haven wordt benadrukt door de handgebakken klinkertjes op de pier en de teruggeplaatste oude pekeltonnen. In de tonnen werden vroeger de visnetten geconserveerd.

Scharnegoutum is aan de oostelijke rand van de voormalige Middelzee een terpdorp waarvan het profiel duidelijk is te merken. Maar de terp ligt bezijden de doorgaande weg die naar de brug over de Zwette, de trekvaart tussen Sneek en Leeuwarden, loopt. De terpvoet is te herkennen aan de oplopende tuin van de klassieke pastorie. Er zijn terpvondsten uit de 4de en 7de eeuw. Tijdens de bedijking van de Middelzee is de terp opgenomen in het dijkcomplex.

Het dorp heeft geprofiteerd van de ligging aan de trekvaart en de rijweg tussen Leeuwarden en Sneek. Daar stonden aanvankelijk de huizen en werkplaatsen: rond de kerkterp was het anderhalve eeuw geleden nog vrij leeg. Aan de trekvaart en rijweg zijn oude buurtjes te vinden. Bij de brug staat aan de kant van de dijk de vroeger drukbeklante herberg. Op de andere oever van de Zwette staat de vroegere zuivelfabriek, nu met een andere bedrijfsbestemming.

Op het kruispunt in het dorp is in 1884 een kerk door de afgescheidenen gesticht, geen wonder van architectuur. De hervormde kerk van 1861 is dat evenmin, maar de mengstijl is er met plezierige verhoudingen en zelfs met enige grandeur toegepast. Het gebouw op de hoge, door hagen en bomen omzoomde terp is ontworpen door de Sneker architect Miense Molenaar. Zij heeft grote rondboogvensters in het grijsbruine muurwerk dat door lisenen is geleed. De toren bezit een zware onderste geleding die ook toegangsportaal is. Daarop volgen nog twee geledingen en een spits. Ten noorden van de kerk staat het verenigingsgebouw Elim in een aardige Amsterdamse School-trant.

Na de oorlog heeft de eerste dorpsuitbreiding aan de zuidwestelijke zijde met voornamelijk volkswoningbouw plaatsgevonden, later is aan de noordzijde een fikse uitbreiding gekomen. Aan de andere kant van de spoorlijn ligt een nieuw bedrijventerrein. Ten noordoosten van Scharnegoutum is in 1233 vanuit Bloemkamp bij Hartwert het vrouwenklooster Aula Dei of Nijeklooster op een hoge terp gesticht. Nu staan er een paar boerderijen en huizen.

Scharsterbrug is als kleine nederzetting in de 18de eeuw als uitbuurt van Ouwsterhaule en Ouwster-Nijega op de Scharren ontstaan op de kruising van een weg en een vaart. In de 18de eeuw werd voor de turfvaart de Scharster Rijn nieuw gegraven ter vervanging van een vaart die droog was gevallen. In de Scharren moest een (tol)brug komen voor de kruisende weg.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 bij Oldeouwer gemeld: ‘Johannes Assema, en die van Douma en Solkama deeden den reeds gemelden Nieuwen Rhyn graaven; en dewyl hier door eene nieuwe doorvaart wierd geopend, die veel bekwaamer was, dan de door droogte verlamde Oude Rhyn, tot het vervoeren van turf, die hier in groote menigte plag gegraaven te worden, hebben de Staaten van den Lande Oktrooi verleend aan de Eigenaars, doorgaans Rhynheeren genaamd, om een’ tol van twee Stuivers te mogen heffen van ieder Schip, dat vaaren zoude door de brug, welke door hen gelegd was over gemelde vaart, door den Ouwster rydweg, van de Joure naar Sloten loopende, en naar de Scharren, een buurtje van verscheiden boerehuizen, niet verre van daar gelegen, de Scharster brug genaamd; gelyk deeze tol daar nog heden betaald wordt, aan de Herberg, by deeze brug staande.’ De weg was aanvankelijk slechts een pad; in de 19de eeuw werd een kunstweg aangelegd die Haskerland en Doniawerstal ging verbinden.

Aan het einde van de 19de eeuw streek er een grote zuivelfabriek neer, de Maatschappij Hollandia die lang, onder andere vlag, heeft gedraaid. De fabriek is herhaald vernieuwd en uitgebreid: de oude fabriekspijp staat nog steeds naar vroegere tijden te hunkeren. Aan de Hollandiaweg zijn de lange rijen arbeiderswoningen van grijs met roze kalkzandsteen beeldbepalend voor het dorp.

Aan de Sint-Nykster marge van het dorp staat nog een opvallend bouwwerk. De hervormde kerk is in 1914 ontworpen door de vooraanstaande Sneker architect Geert Stapensea in een beheerste Berlagiaanse stijl en met decoratieve keramische sier van kunstenaar Willem Brouwer uit Leiderdorp.

Scherpenzeel is een streekdorp dat in de Middeleeuwen aan de Padsloot is ontstaan. De eerste vermelding van het dorp is van 1245. Vanaf het zuiden, vanaf Spanga, liep de Padsloot in een boog door de westelijke hoek van Weststellingwerf om ook de dorpen Scherpenzeel, Munnekeburen en een deel van Oldelamer te ontsluiten. Naast de sloot liep een voetpad. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de bebouwing van het streekdorp bij deze sloot aangegeven, terwijl aan de even westelijker gelegen weg, de Grindweg die nu de voornaamste verkeersverbinding vormt, bijna nog geen bebouwing staat.

De Tegenwoordige staat van Friesland wist in 1788 te melden dat Scherpenzeel: ‘even als Spangen, eene Kerk heeft met een spits torentje, en ligt in ’t Noordwesten van gemelde Dorp. De landeryen loopen van de Scheen tot aan de Kuinder, gelyk mede in de zes volgende Dorpen plaats heeft.’ In de 19de eeuw is er in de omgeving veel turf gegraven. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is dat zichtbaar. Ook het begin van de verschuiving van het dorp in westelijke richting naar de Grindweg is te zien. Het dorp bestaat nu uit anderhalve kilometer lange, vrij geconcentreerde lintbebouwing, bebouwing die in noordelijke richting minder gesloten doorgaat.

Iets ten zuiden van het midden staat oost van de weg de georiënteerde, driezijdig gesloten zaalkerk uit 1788, die in 1860 uitgebreid is met een noordelijke dwarsarm. De drieledige, levendig gedetailleerde toren is in 1879 verrezen. De kaarsrechte Grindweg in het dorp kent een vrij gevarieerde bebouwing met wel levendige ‘verstoringen’ van de rooilijn. Daarin vormt de kerk een stedenbouwkundig hoogtepunt.

Bij de afslag van de Pieter Stuyvesantweg naar de zuidelijke entree van het dorp staat de gedenknaald van Pieter Stuyvesant, wiens vader als predikant in Scherpenzeel stond. De beroemde vaderlander is in het oostelijker gelegen dorp Peperga geboren. De gedenknaald bestaat uit een elegante ionische zuil op een hoog basement met op de schacht een portretmedaillon van brons en ter bekroning een veelmastig zeilschip.

De terp Schettens bij de Marneslenk moet al heel vroeg bewoond zijn geweest. Vanouds bestond Schettens uit een paar huizen en boerderijen bij de kerk en verspreide bebouwing. Het dorp heeft nu een langgerekte structuur, als een streekdorp. De dubbele streek huizen die vanaf eind 19de eeuw is ontwikkeld, leidt met een flauwe bocht van de terp naar de ontsluitingsweg. Om de afgegraven kerkterp te beschermen is een flinke keermuur opgemetseld. Die terp is verder afgegraven, maar is nog goeddeels herkenbaar dankzij de fraai om de terp meanderende Witmarsumervaart.

De dubbele streek is sympathiek, maar nergens opvallend: wat in de breedte gebouwde burgerhuizen, enkele huizen van roze en grijze kalkzandsteen van kort na 1900. In de oostelijke bebouwingsstrook valt vooral de voormalige gereformeerde kerk uit 1907 op.

Op de terp heeft een middeleeuwse kerk met zadeldaktoren gestaan. De in 1865 vernieuwde kerk bevat mogelijk nog oud muurwerk. De oude toren is in 1816 of 1819 afgebroken en eerst vervangen door een houten exemplaar. In 1877 kwam een stenen toren voor de kerk naar ontwerp van architect Jan van Reenen. De kansel uit de oude kerk, met een handje als baretknop, is herplaatst. Sinds de 16de en 17de eeuw heeft de kerk een buitengewone vloer door een reeks excellent gehouwen grafzerken. Daarmee manifesteert de machtige familie Osinga zich ten eeuwigen dage. De mooiste uit de collectie is van Sybrand van Osinga en Atke van Aggema, een portretzerk waarop de overledenen levensgroot zijn afgebeeld. De maker beitelde in 1621 hierin trots zijn naam: Pieter Claes Antiek.

Ten zuidoosten van het dorp lag Osingastate, die in de 18de eeuw is gesloopt en vervangen door een boerderij. De statige stelpboerderij is in 1982 door brand verwoest. In de nieuwbouw zijn de kunstzinnige sporen van de Osinga’s aangebracht: naast de deur drie fel gekleurde reliëfstenen met een jager met geweer en slanke jachthonden. In het interieur is een reliëfsteen met een jachttafereel geplaatst.

Het dorp Schiermonnikoog, ook wel Oosterburen genoemd, is een streekdorp op het eiland dat is genoemd naar de cisterciënzer monniken in hun grijze pijen, die vanuit klooster Klaarkamp een uithof op het eiland hadden gesticht. Na de verwoesting van een ouder dorp is Oosterburen in het midden van de 18de eeuw gesticht. In 1638 kreeg de familie Stachauer de hoge heerlijkheid van het eiland in bezit. Na wisseling van eigenaren confisceerde de Nederlandse Staat het eiland onmiddellijk na de oorlog.

In 1726 werd het recht-, raad- en posthuis gesticht, dat tot centrum van het nieuwe dorp zou uitgroeien. De kern van Hotel van der Werff bevat nog delen van dit gebouw. In de gelagkamer bevindt zich de gevelsteen met het wapen Stachauer. De recht gesloten kerk is in 1866 gebouwd op de plaats van een voorgangster uit 1762. In 1908 kwam de torenopbouw met naaldspits tot stand.

Het dorp kreeg een regelmatige structuur van drie, onderling iets verschoven lange straten van west naar oost: de Middenstreek en Langestreek, die met een bajonetbeweging en een brinkachtige ruimte van elkaar zijn gescheiden, en de Noorderstreek. Tussen de laatste twee loopt het pad Langestreek om ’e Noord. Aan deze streken staan nog veel kenmerkende, van gele steen en met tuitgevels met beitelingen gebouwde eilander woonhuizen uit de 18de eeuw. De Langestreek loopt ver naar het oosten door richting Huis Rijsbergen. Dit thans als jeugdherberg in gebruik zijnde kloeke pand is in 1757 gesticht door de Stachauers en het werd omstreeks 1860 tot zijn huidige gedaante verbouwd. Aan de Nieuwestreek is in 1857 het raadhuis gebouwd.

In de noordwestelijke duinen is in 1854 de ronde, conische vuurtoren gebouwd. De van baksteen opgetrokken en gepleisterde toren heeft een hardstenen voet. De wachterswoningen ertegenover kwamen omstreeks 1880 tot stand. Ten noorden van het dorp kwam in hetzelfde jaar een soortgelijke vuurtoren, die in 1911 buiten gebruik is gesteld en van 1950 tot 1992 dienst deed als watertoren.

Schraard is een terpdorp nabij de vroegere Marneslenk en komt in 1270 voor het eerst in de bronnen voor als Scadawerth. Het dorp had goede verbindingen over water. De van noord naar zuid lopende Schraardervaart meandert om het dorp. De terp heeft een regelmatige, radiale structuur, maar de bebouwing kent die regelmaat niet. In Schraard is de kerk niet op de kruin van de twee meter hoge terp gebouwd, maar aan de zuidwestelijke rand. Zij kwam zo met het koor naar de kern van het dorp te staan.

De oudere bebouwing ligt vooral aan de oostelijke zijde van de terp, zowel aan de terpkant als aan de overzijde van de Schraardervaart. Over de terp loopt het pad van Wons naar Bolsward. Deze is tot een doorgaande weg, de Smidstraat, rechtgetrokken naar de Oosterlaan richting Longerhouw. De zuidelijke en oostelijke terprand zijn het dichtst bebouwd gebleven, vooral het noordoosten, waar in 1889 een eenvoudige gereformeerde kerk kwam. De bebouwing is op de vaart gericht met de Kerkstraat als achtersteeg. Ruimtelijk biedt een afwisseling van geconcentreerde buurtjes en open kampjes land spannende beelden en opmerkelijke doorzichten. In 1988 werd Schraard beschermd dorpsgezicht. De westelijke terphelft bleef lang onbebouwd. In de jaren rond 1900 kwam aan de Schoolstraat wat bebouwing. Aan de westelijke marge liggen enkele markante boerderijen die de overgang naar het weidelandschap vormen. Het onvergraven kerkhof is afgegrensd met een stenen muur, waar aan de zuidzijde de terpvoet meteen aan grenst.

In de Middeleeuwen reisden bedevaartgangers naar Schraard om er het hostiewonder te gedenken. Er is nu geen spoor meer van de bloedende hostie te vinden. De kerk dateert goeddeels uit de laat-romaanse periode en is van gele kloostermoppen gebouwd, evenals de toren. Binnen staat meubilair uit de 17de eeuw. De renaissance kansel, doophek, lezenaar, geldtafeltje en avondmaalbanken vormen een harmonieus geheel. Echte juweeltjes van houtsnijwerk zijn de zijwangen van tien kerkbanken van omstreeks 1565 met engelen, duivels en monsters.

Het terpdorp Sexbierum was ooit het dorp van de Liauckama’s. Hun state stond ten noorden van het dorp: het terrein en de fraaie stinspoort bestaan nog. Liauckamastate was een van de grootste staten van Friesland. In 1824 is het kasteel gesloopt waarna er in 1862 een grote kop-hals-rompboerderij van kleine gele steentjes op het terrein is gebouwd. Boven de slotgracht staat de machtige stinspoort. Zij is van 1604, maar kan in eerste aanleg ouder zijn: aan de onderzijde zitten kloostermoppen en daarboven kleine gele steen. De poort heeft overal gimmengaten, gaten voor duiven, want de adel hield deze vogels voor zowel de mest als voor consumptie.

Even oostelijker ligt de niet zo grote, maar schilderachtige boerderij Lutmastate op een fraai omzoomd en beplant erf en met een sierlijk geblanket voorhuis uit omstreeks 1870. Naar het oosten staat de korenmolen met stelling De Korenaar uit 1868 en de glazen piramide van Aeolus, een technisch educatief centrum. De Adelenstraat, geflankeerd door karakteristieke woningen van rode perssteen uit de tussenoorlogse periode, leidt naar het dorpscentrum. In het centrum staat hotel café-restaurant De Harmonie oud te zijn. In de Alde Buorren staan kleine aardige, meest oude huisjes in diverse stijlen. De gereformeerde kerk in Amsterdamse School-stijl, waarvan de eerste steen op 19 mei 1927 is gelegd, is een soort centraalbouw.

Het centrum wordt gedomineerd door de hervormde kerk die in de Middeleeuwen aan de heilige Sixtus was toegewijd. De eenbeukige kerk met rondgesloten koor verbergt haar hoge leeftijd (13de eeuw) achter een pleisterlaag. De toren is ook oud maar die kreeg in 1904 een nieuwe mantel. Het interieur bezit origineel, uitbundig meubilair. De kansel, dooptuin, doopbekkenhouder en tekstborden zijn in 1768 door Johannes Georg Hempel in een overdadige rococo-stijl gesneden. De kuip van de kansel lijkt vergroeid met een boomstam, met takken die het klankbord op zijn plaats houden. De lambrizering zorgt voor een eenheid met de eind 17de-eeuwse herenbanken en de prachtige orgelwand.

Het komdorp Sibrandabuorren ligt aan de oostelijke zijde van de voormalige Middelzee en is een van de dorpen in de Lege Geaen (of Legean), de lage landen, het lage zuidwestelijke gedeelte van de vroegere grietenij Rauwerderhem. De kom wordt gevormd door de iets van de doorgaande weg teruggerooide kerk en onmiddellijke omgeving. Ten zuiden van de kerk staat een klein buurtje met de oudste bebouwing die daar ook vrij geconcentreerd is. De ruimte voor de kerk, waar op de hoek ook het café gelegen is, kan net geen plein worden genoemd.

Het dorp heeft zich langs de doorgaande weg door de Legean uitgerekt waardoor het een streekdorp is geworden. In het zuiden staat bebouwing van meest vrijstaande huizen en, iets verder het land in, boerderijen. Opvallend is een blokvormige woning van twee kleuren kalkzandsteen. In het noorden is compacter bebouwing te vinden, bijvoorbeeld bij de brug. De dokterswoning staat tussen de kerk en de brug, een brede notabele woning in een ruime tuin met vijvertje.

De nog steeds aan de weg en aan de Sibrandabuersterfeart richting het Sneekermeer liggende melkfabriek van de Legean kreeg een nieuwe bedrijfsbestemming. De naam ‘Lege Geaen’ in art déco letters staat nog op de gevel. Over de vaart ligt een wipbrug met hameipoort in neoclassicistische vormen, de trots van het dorp. Er staat zelfs nog een mooie klassieke hefboom voor.

De ooit aan Sint Martinus toegewijde kerk met zadeldaktoren is al voor het einde van de 18de eeuw verdwenen. Kerk en toren zijn in de 19de eeuw vernieuwd. Het gebouw is een zaalkerk van drie venstervakken diep met flink grote rondboogvensters. De voorgevel bezit drie van deze grote rondboogvensters, waarvan de middelste boven de toegang met rondbogig bovenlicht. De gevel wordt aan de bovenzijde bekroond door een rondboogfries van pleister en op de hoekpenanten zitten sierpinakels. Daar staat de grote houten toren met ingesnoerde spits. Het kerkhof is grotendeels omvat door een ijzeren hek en verder door een haag.

Sibrandahûs is een klein dorp, een relatief jonge nederzetting die in het bedijkte Friesland niet meer op een terp gebouwd hoefde te worden. Het dorp heeft geen kern, maar bestaat uit een kerkje in een boomzoom en verder weidse landen, oorspronkelijk ook aan de overzijde van de Ee, met hier en daar agrarische bebouwing.

De kloeke stelpboerderij Starkenborgh ten noordoosten van de kerk staat wel op een huisterp en daar is het allemaal begonnen. In de Middeleeuwen stond hier een sterk huis Sterkenburg dat in bezit was van de Tjaarda’s van het nabijgelegen Rinsumageest. Later is daar door een Gronings huwelijk de belangrijke tak Tjarda van Starkenborgh uit voortgekomen. Nu staat er de in 1868 gebouwde grote stelpboerderij met een vooruitgebouwd, onderkelderd en van een zolderverdieping voorzien voorhuis. Waarschijnlijk stichtten de Tjaarda’s bij hun versterkte huis het kerkje als een soort kapel, want het lijkt onwaarschijnlijk dat het een uithof van de ruim een kilometer westelijker gelegen cisterciënzer abdij was.

De kerk moet gebouwd zijn omstreeks 1300; in romano-gotische stijl, de kraallijsten rond de raamnissen wijzen daarop. Het venster bij het koor bezit zelfs nog de oude decoratieve indeling, de tracering. Die is bij restauraties heel behoedzaam behandeld. Bovendien staat in het midden nog een gedichte ingang met een prachtig geprofileerd, rond venster. De omlijsting van dit venster vertoont een afwisseling van gewone profielsteen en stenen die zijn geglazuurd. Er zijn resten bij de kerk in de grond gevonden van een rondboogfries van de gootlijst die ook in deze periode passen. De kerk was oorspronkelijk aan de westkant iets langer en bezat stenen gewelven; de aanzetten zijn binnen aan muursporen te herkennen. Vermoedelijk heeft het kerkje nooit een toren gehad.

Er rest niets van het vóór 1163 gestichte grote klooster Klaarkamp dat ten westen van Sibrandahûs lag; het is spoedig na de Hervorming (1580) gesloopt. Evenmin is er veel over van het Klaarkampstermeer: het is grotendeels ingepolderd. De Klaarkampstermolen staat ten zuiden van het voormalige meer.

Siegerswoude is een oud, dunbevolkt streekdorp in het uiterste noordoosten van Opsterland, dat met de buurschap Voorwerk grenst aan Groningen. In de Middeleeuwen stond er een uithof van het klooster van Smalle Ee. Er liepen twee wegen van west naar oost. Aan de Tolweg naar het noorden is aan het einde van de 16de eeuw bij de grens een schans aangelegd. Aan de noordelijke Binnenweg stond verspreid enige bebouwing; aan de zuidelijke Buitenweg stond bijna niets, maar lag wel de kerk. Aan weerszijden van de streek lagen uitgestrekte venen.

Kort na het midden van de 17de eeuw werd vanaf Drachten naar het oosten de Bakkeveensevaart gegraven die na Siegerswoude in zuidoostelijke richting verder liep. De Tegenwoordige Staat van Friesland vermeldde in 1788: ‘Behalven de bouwlanden, behooren onder dit Dorp zeer uitgestrekte Veenen, vooral Noordwaards, daar ook eenige oude Huissteden gevonden worden. Onder anderen behoort hier toe de buurt Bakkaveen, geheel op de Heide, in ’t Zuidoosten des Dorps, en door dezelve loopt eene vaart met verscheiden Verlaaten en Zydwyken naar de Zuidelyke Veenen, in welke de turfgravery van tyd tot tyd toeneemt.’

De turfwinning door de Drachtse Compagnie betekende een nieuwe impuls voor de streek. In het noorden ontwikkelde de buurschap bij de schans zich als zelfstandig dorp: Frieschepalen. In het zuiden werd Bakkeveen een zelfstandig dorp. Siegerswoude bestaat tegenwoordig als vanouds uit een streek van voornamelijk boerderijen. Op de kruising met de Bakkeveense Vaart is de Voorwerksbrug vervangen door een dam maar staat nog wel steeds een café.

De kerk is aan het einde van de 19de eeuw verhuisd naar de Binnenweg. Het is een kleine, eenvoudige, torenloze zaalkerk met rondboogvensters. Nabij de Buitenweg ligt de door een dichte boomzoom omvatte begraafplaats waarvan het baarhuisje is opgetrokken van baksteen in groot formaat: rooswinkels. Indien die van de oude kerk afkomstig zijn dan zou die aan het einde van de 15de of het begin van de 16de eeuw gebouwd kunnen zijn.

Sint-Nicolaasga is een streekdorp dat langs de weg over een tamelijk hoge zandrug, onderdeel vormend van een reeks ‘gaasten’, in de Middeleeuwen is ontstaan. Op het vroegste kaartbeeld, in de atlas van Schotanus uit 1718, is nog weinig bebouwing aan de belangrijke west-oost gerichte weg te zien, maar des te meer aan de weg die naar het zuiden richting Lemmer loopt. Aan deze met bomen beplante laan staat aan de noordoostzijde een reeks woningen en boerderijen. Voorbij de kruising staat de kerk aan de Lijkweg. Ten noorden van het dorp liggen bouwlanden, ten zuiden hooilanden.

De Tegenwoordige Staat van Friesland besteedde in 1788 vrij veel aandacht aan het dorp: ‘St. Niklaasga, ten Noordoosten van Tjerkgaast, is een der grootste Dorpen deezer Grieteny, en bestaat uit drie en dertig Boereplaatsen, en verdere wooningen. De kerk, een koepel torentje hebbende, is gebouwd in 1720, doch zeer vervallen. De meeste ingezetenen van dit Dorp zyn van den Roomsch-Katholyken Godsdienst. De buurtjes de Ryl en de Hongerschar behooren ook onder hetzelve. … Weleer werd hier, des Zondags na Pinkster, eene jaarmarkt gehouden, die in 1774 is afgeschaft, om datze nu en dan veele wanorders en bykans nooit eenig weezentlyk nut te wege bragt. Over ’t algemeen is de grond zandig en hoog, doch ten Noorden laag en onvruchtbaar. Ten Zuiden, naar Doniaga, heeft ook de tegenwoordige Grietman, met eenige andere Ingezetenen, eene Polder aangelegd van 426 Pondemaaten lands, van welke men zich met den tyd veel goeds beloofd.’

Volgens de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 was toen aan beide wegen van de driesprong bebouwing. De hervormde kerk stond nog steeds ten noorden daarvan, tussen wat tegenwoordig de Kerklaan en de Omloop heet. Ook de rooms-katholieke kerk (1833) was aangegeven, ten zuiden van de doorgaande weg, nu de Kerkstraat. De boerenstreek aan de weg naar Lemmer lag aan de westzijde van de Eijsinga’s Polder.

Gedurende de tweede helft van de 19de eeuw en in de 20ste eeuw is Sint-Nicolaasga sterk gegroeid. De kerk aan de Omloop is in 1721 gebouwd en hoewel zij in 1788 ‘zeer vervallen’ werd genoemd en de gemeenschap vooral rooms-katholiek was, is zij toch overeind gebleven. Het is een driezijdig gesloten zaalkerk met een lage geveltoren met opengewerkt koepeltje. Deze toren draagt een klok die Steven Butendiic in 1467 goot en die uit het nabijgelegen Legemeer afkomstig is.

De rooms-katholieken hebben in 1885 een daad gesteld door een triomfalistische, neogotische kerk te laten bouwen die het dorpscentrum en het silhouet is gaan domineren. Het is een door de Friese architect Jan Doedes van de Weide, een leerling van de befaamde Cuypers, ontworpen kruisbasiliek met een driezijdig gesloten koor en een doopkapel. De rijzige toren heeft vier geledingen, een omloop en ranke spits en wordt begeleid door een traptoren. De kerk heeft een fraai neogotisch interieur en bijpassend meubilair met een hoofdaltaar uit 1897 en een triomfkruis van 1907. Een reeks gebrandschilderde ramen zijn uit 1897 maar een generatie later zijn ook nog ramen vervaardigd door J.M. Ydema. Achter de kerk is in 1933 naar ontwerp van H. Huitema een grote Lourdesgrot aangelegd.

Bij de driesprong staan twee cafés. Verder kent het centrum een ingetogen bebouwing. In het oosten bouwde burgemeester Rengers in 1871 bij de buurschap Huis ter Heide zijn buiten Boschoord, dat in 1909 is verbouwd. Nog verder werd in de vernieuwingsstijl de villa Doniastate gebouwd.

In 1904 werd Wilhelminaoord gesticht. Initiatiefneemsters waren vier ongehuwde freules Van Eysinga. Zij stelden hun leven in het teken van de filantropie. Het rustoord was voor oververmoeide vrouwen en kwam in een bos dat in 1845 in opdracht van de latere burgemeester van Lemsterland, jhr. mr. C.L. van Beyma thoe Kingma, was aangelegd op de schrale zandgronden. Het huis werd naar de moeder van de freules Wilhelminaoord genoemd. Het is een door architect Hendrik Kramer ontworpen kloek vleugelgebouw in een levendige chaletstijl. De tuinen ontwierpen de freules zelf, met een van hun broers.

Sintjohannesga is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong op een ontginningsas die van noordoost naar zuidwest loopt en waar Rotstergaast en Rohel eveneens deel van uitmaken. Op de vroegste kaart die Sintjohannesga in beeld brengt, de kaart in de Schotanusatlas van 1718, is het dorp een nogal dichtbebouwde streek van huizen en boerderijen ten noorden van de weg met enig bouwland en verder veenlanden. De kerk stond toen ten noorden en vrij ver van de streek.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 over het dorp gemeld: ‘dit Dorp is ten opzigte der stemmen, .. het grootste der geheele Grieteny; ’t zelve ligt zeer vermaaklyk in ’t geboomte, … aan den rydweg van Rottum, die in ’t Zuiden hier langs loopt naar Rotster-Haule, Rohel en Doniawerstal. Ten Noorden van ’t zelve liggen laage veenlanden en ten Zuiden Miedlanden.’ In de tweede helft van de 18de eeuw gingen de Gietersen bij Sintjohannesga en Rotsterhaule laagveen uitbaggeren om die tot turf te bewerken. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff is zichtbaar dat de grootschalige verveningen van de landerijen niet veel heeft overgelaten en dat de streek als een rafelige kade tussen de veenplassen ligt. Tegelijk was de bebouwing langs de Streek verdicht.

Na de inpoldering en het in cultuur brengen van het land is de Streek verdicht en uitgebreid tot een lintbebouwing die aan de noordzijde nog steeds dichter is dan aan de zuidzijde van de Streek. Vanaf de oude Streek is nog duidelijker dan in het buurdorp Rotsterhaule te ervaren hoe laag het land ligt. De recente uitbreidingswijk ligt ook in de diepte van de polder. Grote bakkers van roggebrood en koek hebben hun sporen nagelaten. Aan de Hoge Dijk/ Molenstelle staat een molen uit 1857 en het gemaaltje De Grie in nieuw zakelijke stijl uit 1931, die beide op hun tijd de polder vrijwaarden van wateroverlast. De dorpskerk uit 1864 is door brand verwoest en in 1963 is een moderne kerk gebouwd.

Schingen is een terpdorp dat omstreeks het begin van de jaartelling is ontstaan. Misschien zelfs eerder, omdat er in de buurt vondsten uit de Romeinse tijd zijn gedaan, die aantonen dat het gebied toen al bewoond was. Voorheen hebben hier de staten Wobbema en Blaauwhuis gestaan. De state Stehouders lag flink zuidelijk van het dorp.

Schingen is klein gebleven en een karakteristiek agrarisch dorp. Het bestaat eigenlijk alleen uit de Buorren die in westelijke richting wordt voortgezet als Anemawei en in oostelijke richting als Slappeterpsterdyk. Er staat een vrij open en zeer gevarieerde bebouwing.

Voorheen lag het dorp tamelijk geïsoleerd, al bood de Schingervaart en na een scherpe bocht de Oude Meer, een vrij korte waterverbinding met de Harlingertrekvaart.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Van dit dorp loopt eene binnenvaart naar de trekvaart; doch met rydtuigen kan men van Sweins, Peins, Dronryp en Menaldum in dit dorp alleen komen door de landen en menigvuldige hekken.’ Ruim een halve eeuw later was er veel verbeterd. In 1842 kwam de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Harlingen tot stand en Schingen kreeg in 1850 zijn eigen rijweg naar deze belangrijke verkeersader.

Er zijn berichten dat Schingen een kerk had die wel uit de 12de eeuw kon stammen en beeldmateriaal uit de 18de eeuw kan dat wel bevestigen. Maar in 1877 besteedde de kerkvoogdij het afbreken van de oude en het bouwen van een nieuwe kerk met toren aan die ontworpen was door architect F. Brouwer uit Cornjum. De bouw werd voor bijna 10.000 gulden gegund aan aannemer Keuning uit Sint-Annaparochie. Het werd een zaalkerk met een driezijdig gesloten koor met een half ingebouwde toren. Deze toren in drie geledingen en met een ingesnoerde naaldspits kreeg overhoekse steunberen. Het schip wordt verlicht door spitsboogvensters en de kerk vertoont meer neogotische vormen. Op het kerkhof staat een grafsteen van de beoefenaar van het Fries damspel Izaäk Hogerhuis met een afbeelding van dit spel.

Slappeterp is een terpdorp dat mogelijk aan het begin van de jaartelling is ontstaan op een lange kwelderwal. Het behoort tot de reeks terpen die van Arkens bij Franeker over Schalsum, Peins, Tamterp, Slappeterp tot de Hoge Wier tussen Menaldum en Berlikum loopt. In de 13de eeuw komt het voor als ‘Slepelterp’ en in 1469 als ‘Slepperdorp’. Het is een agrarische nederzetting van door de eeuwen heen een stuk of zes/zeven boerderijen en wat arbeiderswoningen. In de 19de eeuw kwamen er enige gardeniers bij. Maar stinsen of staten stonden niet in de buurt. Het dorp stond met de Slappeterpervaart via de Schingervaart in verbinding met de Harlingertrekvaart.

Nu lijkt Slappeterp een buurtje aan de over de vroegere kwelderwal lopende weg van Franeker naar Menaldum en een iets afzijdig op een hoge terp staande kerk. De middeleeuwse kerk met zadeldaktoren verkeerde aan het begin van de 19de eeuw in vervallen staat. De reizende dominee H. Potter noemde het in 1805 in een verslag de ‘ruinen’ van Slappeterp. In 1826 werd er een nieuwe kerk met een toren met spits gebouwd. Precies een eeuw later herhaalde de geschiedenis zich en het is dan ook niet zeker dat de kerk in 1826 helemaal nieuw is gebouwd of vernieuwd.

In 1926 is er wel een nieuwe kerk gebouwd en zelfs één die zijn weerga in Friesland nauwelijks heeft. De vooraanstaande Leeuwarder architect Hendrik Kramer maakte het ontwerp. Het is een gebouw in traditionele hoofdvormen met expressionistische detailleringen. De toren verwijst naar de traditie van de zadeldaktorens, maar is in zijn slanke en rechthoekige – in plaats van vierkante – gedaante een nieuwe interpretatie. De zaalkerk met een rechte koorsluiting heeft twee topgevels die een dwarsbeuk suggereren. De smalle rondboogvensters bevatten glas-in-lood in art déco-stijl. Binnen rusten de gewelfribben op consoles die de vier evangelisten verbeelden. Die zijn net als de wijzerplaten van het torenuurwerk vrij zeker vervaardigd door de keramiekkunstenaar W.C. Brouwer uit Leiderdorp, net als in Scharsterbrug.

Slijkenburg is een komdorp dat in 1585 op het dorpsgebied van Spanga is gesticht als verdedigingsschans voor Friesland aan de Linde. De schans zou in 1702 zijn geslecht om de vrijkomende aarde te benutten voor de aanleg van de nieuwe Statendijk tussen Schoterzijl en Slijkenburg. Dit om de hoek van de samenkomst van de Tsjonger (of Kuinder) en de Linde beter tegen overstromingen te beschermen. Eén van de oude, nu niet meer bestaande huizen van Slijkenburg droeg het jaartal 1587. Het bewijs dat in de schans spoedig huizen zijn gebouwd. Van de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is het schanskarakter dan ook niet meer af te lezen. Er had zich toen al geconcentreerde bebouwing ontwikkeld.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Ook behoort hier onder, … de Schans en buurt Slykenburg, alwaar weleer de Sluis lag, om, ten tyde van storm, het Zeewater uit de Kuinder te keeren; doch na den storm van ’t jaar 1701, is hier eene nieuwe Dyk binnen door gelegd, die van Schooterland Zuidoostwaards loopende, by Slykenburg aan den Lindedyk sluit, en de Schutsluis, thans de Nieuwe Schooterzyl genaamd, hooge op gelegd. … Ook is het getal huizen van de buurt Slykenburg, sedert het begin deezer eeuw, merkelyk verminderd.’

Door de verlanding van de kuststrook boerde Slijkenburg net als De Kuinre achteruit.

Slijkenburg heeft nooit een kerk gehad, maar wel een school die door de jeugd uit de wijde omgeving werd bezocht. Het is nu een klein dorp waar de vroegere krijgshaftige functie niet meer van kan worden afgelezen. Het heeft een compacte kern met gevarieerde bebouwing. Het ligt buitendijks de Zeedijk op de noordwestelijke oever van de Linde. De dijken zijn sinds de droogmaking van de Noordoostpolder slaperdijken en bezitten hun oude beloop en hoogte nog. Het dorp ligt nog net in Friesland. Van afstand biedt het een karakteristiek gezicht voor een kustnederzetting met oranje pannendaken die boven de kruin van de dijk uitsteken.

Smalle Ee is een klein streekdorp, dat niet zijn roemruchte verleden verraadt. De oorsprong heeft het te danken aan een benedictijner kloosterstichting die al vóór 1250 heeft plaatsgevonden. Het ‘Onser Lyewe Vrouwen Smelgeraconvent’ was een dubbelklooster, er woonden en werkten mannen en vrouwen. Na 1400 is het nog steeds van de benedictijner orde maar dan is het uitsluitend een vrouwenklooster.

In de 15de eeuw sluit het zich aan bij een hervormingsbeweging. De kloosterlingen zullen zich met de zielzorg van de dunbevolkte omgeving hebben beziggehouden. De plek was gekozen omdat er een tamelijk hoge, nog steeds te ervaren, zandrug lag tussen de venen. Met laagveen in het westen, hoogveen in het oosten, en bovendien gelegen nabij waterlopen. Het klooster heeft geleidelijk zijn grondbezit aan de oeverwallen uitgebreid en de kloosterlingen hebben zich mogelijk met de verveningen beziggehouden. Het klooster trok allerlei activiteiten aan. De groeiende nederzetting werd zelfs de hoofdplaats van Smallingerland. Smalle Ee werd een belangrijke marktplaats voor de wijde omgeving. De belangrijke jaarmarkt was in een overeenkomst (1453), dat een veilig reizen van kooplieden garandeerde, vastgelegd op de donderdag na midvasten, twee à drie weken voor Pasen.

In de 14de en 15de eeuw woonden de grietmannen in dit dorp. Nadat het klooster in 1580 moest sluiten, bleek er bijna 1200 ha aan grondbezit bij te horen. Het klooster is na de opheffing afgebroken, maar archeologisch onderzoek in het hoge kloosterkamp heeft duidelijk gemaakt dat de kloosterkerk een tufstenen, eenbeukig gebouw is geweest met een iets inspringend, rondgesloten koor. Van dit gewijde verleden is niets meer te merken. Er staat zelfs geen kerk.

Na de glorietijd van de late Middeleeuwen is het dorp gekrompen tot een streeknederzetting van boerderijen en arbeiderswoningen. Met bij een haventje aan de Smalle Eesterzanding enige verdichting. Vanaf de jaren zeventig is het dorp net als het nabijgelegen De Wilgen door forensen ontdekt als rustige woonplaats bij het drukke Drachten. Achter het kloosterkamp is aan de Zanding een recreatieoever ingericht.

Smallebrugge is een klein agrarisch streekdorp dat waarschijnlijk in de late Middeleeuwen met Woudsend en Ypecolsga ontstaan is in de uiterste zuidelijke hoek van Wymbritseradiel. Het grensde aan de oostzijde onmiddellijk aan Doniawerstal. Bij de gemeentelijke herindeling kwam in 1984 een flink gebied ten westen van het Koevordermeer bij Wymbritseradiel. Hierdoor heeft Smallebrugge, over een smalle weg naar de in 1848 aangelegde rijksweg Sneek-Lemmer ontsloten, nu aan de boerenstreek Koufurderrige een buurdorp in eigen gemeente gekregen.

Uit de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is op te maken dat Smallebrugge toen nog een kerk bezat en de vijf gebouwen, vermoedelijk drie huizen en twee boerderijen, er vrij geconcentreerd omheen stonden. In de polder de Gouden Bodem liggen twee boerderijen, maar het is niet helemaal duidelijk of deze polder tussen het Heegermeer en de Nieuwe Wymerts bij het dorpsgebied van Smallebrugge hoorde.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘Smallebrugge, een klein Dorpje, digt aan de grenzen van Doniawerstal, en niet verre van Woudsend, ongeveer honderd roeden ten Oosten van de Wymerts. Onder dit Dorp behooren tien stemmende plaatsen, onder welke men in 1459 telde Hepkehuis, een sterk Stins, welk, in dat jaar door Haring Donia werd veroverd, om, daar uit Epe Kie, en zyn’ Zoon Jarich, te beschadigen.’ Van de stins is in de bronnen verder geen spoor te vinden.

Op de kaart in de atlas van Eekhoff is de kerk verdwenen; er rest nog een kerkhof met klokhuis. Ook de huizen staan niet meer ingetekend en het dorp bestaat nog slechts uit enkele verspreid staande boerderijen. Dit beeld is niet meer gewijzigd. Over het erf van de centraal gelegen boerderij kan het kerkhof worden bereikt. Er staan enkele 18de-eeuwse grafpalen. In het midden van de 19de eeuw lag hier nog een uit 1569 daterende zerk van de familie Bruynsma. Een wijdbenige klokkenstoel met een zadeldak verving in 1963 een ouder exemplaar. De constructie herbergt een klok die in 1617 gegoten is door Henricus Meurs.

Snakkerburen is een vaartdorp van oude oorsprong maar jonge leeftijd. De buurt langs de Dokkumer Ee is waarschijnlijk al in de 15de eeuw ontstaan, maar kreeg in de jaren zeventig pas de status van dorp. Daarvoor was het officieel een buurschap bij Lekkum.

Snakkerburen ontwikkelde zich met zijn middenstand vanaf de 17de eeuw als verzorgingscentrum voor Lekkum en Miedum. Het perspectief is gekanteld. Leeuwarden is in noordelijke richting zo sterk opgerukt dat het dorp aan de stad lijkt te zijn vastgegroeid. De Ee had aanvankelijk twee armen die voor de noodzakelijke waterlossing bij Tergracht op elkaar zijn aangesloten. De Dokkumer Ee groeide bovendien uit tot een belangrijke verkeersader in de sterk verbeterde waterstructuur in het noordoosten van Friesland. Het verkeer en handel over het water bevorderde, dat aan de noordwestzijde van de Ee in 1647 een jaagpad voor de trekvaart werd aangelegd.

Snakkerburen heeft nog steeds de structuur van een langgerekte frontbuurt aan het water, ‘Oan ’e Ie’, en een achterbuurt aan de weg, ‘Oan ’e Dyk’. Op de zuidelijke hoek waar de buurten bij elkaar komen is in 1775 herberg ‘De Sevenster’ gebouwd, die voor de schippers dienstig was en vermoedelijk ook wel een voorganger had. Het eenvoudige blokvormige gebouw met een volledige verdieping en een schildkap wordt nu bewoond.

Oorspronkelijk is Snakkerburen een nijvere nederzetting met bedrijven die met de scheepvaart hadden te maken. Er waren ook bedrijven die de belastingen en regelgeving van Leeuwarden waren ontvlucht. Onder meer een steenbakkerij, een kalkbranderij, een oliefabriek, een stroopfabriek en een grote zeepziederij hadden zich in Snakkerburen gevestigd. In de ruimte tussen de Ee en de Dyk waren tuinderijen.

De lintbebouwing op de oever heeft een in leeftijd en uitdossing grote verscheidenheid aan woningen, voormalige pakhuizen, andere bedrijfspanden en enkele boerderijen. Er loopt een niet openbaar pad voor de gevels langs, waar bezoekers gewoonlijk worden gedoogd. En de dynamiek in variatie wordt voortgezet: aan de Ee en in het tussengebied waar de tuinen zijn verdwenen.

Snikzwaag is een vaartdorp van middeleeuwse oorsprong. Het was het kleinste dorp van de grietenij Haskerland, maar werd wel gerekend tot de waaier van Hasker Vijfga: van west naar oost Snikzwaag, Westermeer, Haskerhorne, Oudehaske en Nijehaske. De grietenijkaart van Schotanus (1718) biedt het vroegste beeld van Snikzwaag. De Swaag Manne Vaart, later genoemd de Snikzwaagstervaart, liep ten zuidwesten langs een gering aantal boerderijen en bood zowel naar het noorden als naar het zuiden, naar Joure, ontsluitingen over het water. Achter de bebouwing liep een pad waaraan het kerkhof met kerk was gelegen. Het achterland was toen nog niet in cultuur gebracht en onbewoond.

Aan het einde van de 18de eeuw werd in de Tegenwoordige Staat van Friesland gemeld: ‘het kleinste Dorp der Grieteny, ten Noordwesten van de Joure, aan de Slagtedyk, die weleer eene waterkeering was, doch thans vervallen is: hier onder liggen Zwaagmanne vaart, zich strekkende naar de Joure, en Westwaards naar Utingeradeel en Doniawerstal; voorts door de laage landen Ripkema Sloot, een gedeelte der Dolte, en der uitgedroogde wateren de Oude en nieuwe Geeuw.’ Er zou een Solkamastate hebben gestaan. Volgens Schotanus moet die gezocht worden in de uiterste zuidhoek van het dorp, nabij de Zijlroede vlak tegen Joure.

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1849 lijkt Snikzwaag er iets op vooruit gegaan te zijn. In de streek staan meer boerderijen en de maadlanden achter het dorp zijn in cultuur gebracht. Het kerkhof staat aangegeven, maar de kerk bestaat niet meer. Op het omgrachte, goed onderhouden kerkhof staat een wit geschilderde, houten klokkenstoel met een helmdak. Het bouwsel is in 1971 gerestaureerd en draagt een klok die in 1787 is gegoten door L. Haverkamp.

De streek bestaat thans uit boerderijen, waarvan enkele monumentale uit de 19de eeuw, en woningen die naar de binnenweg of naar de verkeersweg, waar de vaart heeft gelegen, zijn gericht. Het vroegere zuidelijke dorpsgebied is grotendeels in gebruik als bedrijventerrein van Douwe Egberts.

Het streekdorp Sondel ligt op de zuidelijke zandrug van Gaasterlân en zal evenals de andere dorpen op deze rug omstreeks 1300 zijn ontstaan. Het dorp kent bij de kerk een komvormige verdichting. Bij de Sondelergaast ten noordwesten reikt die rug tot meer dan zeven meter. Ten noorden van Sondel ligt de buurschap Delburen, ten westen het onlangs opgeruimde Duitse bunkerkamp dat lang als bungalowpark in een recreatiegebied dienst heeft gedaan. Zuidelijk van Sondel ligt het natuurgebied de Sondeler Leijen.

De hervormde kerk is in 1870 op de fundamenten van een voorgangster gebouwd en staat op een hooggelegen kerkhof. Het is een zaalkerk met een driezijdige sluiting met op de westgevel een met zink bekleed geveltorentje met een ingesnoerde spits. Daarin hangt een 14de-eeuwse luidklok. De kerk bezit een 17deeeuwse kansel, een overhuifde herenbank en een orgel uit 1897 van Bakker en Timmenga.

Buiten enkele redelijk dicht bebouwde streken kent het dorp een aantal monumentale boerderijen, waarbij een kop-romp- en een kop-halsromp- boerderij uit de 18de eeuw. De uit het einde van de 19de eeuw daterende stelpboerderij Beuckenswijk valt het meest op vanwege de enorme gehouwen gedenkstenen die de flanken van de voorgevel sieren. Ze dateren uit 1780 en 1785 en zijn afkomstig uit het voormalige buiten Beuckenswijk. Dat werd bewoond door het patricische echtpaar Johannes Petrus van Hylckama en Titia Rinia van Nauta.

Ten zuidoosten van Sondel ligt aan de kust Tacozijl, de plaats waar de Ee, vroeger het belangrijkste vaarwater ter ontsluiting van zuidwest Fryslân, in de Zuiderzee uitmondde. Over Tacozijl gaan verhalen van smokkel en andere boeverij. Er lag een scheepvaart- en stroomsluis die in het midden van de 20ste eeuw is vervangen door een inlaatsluis die bij een watertekort in de Friese boezem open wordt gezet. Aan de Lemster zijde van de Ee en achter de voormalige zeedijk ligt een joods kerkhof, in 1802 gesticht, later nog eens uitgebreid en thans in beheer van de natuurbeschermingsorganisatie It Fryske Gea.

Sonnega is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong aan de Middelweg (thans Sonnegaweg) meteen ten westen van Wolvega. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is het een flink uitgestrekte streek met aan de noordzijde van de weg de bebouwing, enkele percelen bos en bouwlanden. Aan de zuidzijde zijn het allemaal bouwlanden. De wegen en paden zijn met bomen omzoomd. In het midden, bij een kleine knik in de weg, is de kerk gebouwd. Net buiten het dorpsgebied staat een molen nabij de Bovenweg.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘een aangenaam Dorp, ten Westen van Wolvega aan den Middelweg naar Oude Tryne, langs welken de huizen zeer vermaaklyk in ’t geboomte liggen. Weleer was hier ook eene Kerk met een klein spits torentje, doch dezelve is al voor veele jaaren afgebroken; zynde echter de School, ’t Klokhuis met de Klok en ’t Kerkhof nog in weezen. Nader by Wolvega, aan den Buitenweg, was voor deezen ook nog een oud Kerkhof bekend, ’t welk tot Sonnega behoorde; doch reeds voor langen tyd in een bouwkamp is veranderd.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 is het oude kerkhof van Sonnega aan de Bovenweg (thans Pieter Stuyvesantweg) aangegeven. De streek is dan behoorlijk dichtbebouwd, maar uitsluitend ten noorden van de weg. De Sonnegaweg is thans voornamelijk aan die zijde met een afwisseling van woningen en boerderijen bebouwd, maar ook aan de overzijde zijn gebouwen gekomen.

In contrast met de lommerrijkheid in het verleden is het nog steeds bestaande, verhoogd liggende kerkhof vrij kaal. De klokkenstoel dateert van omstreeks 1640 en is rond 1920 hersteld. De constructie heeft een helmdak. Er zijn slechts weinig graftekens op het kerkhof te vinden. Wel ligt hier een restant van een zerk voor Anna Lugtiens die in 1640 overleed. De oostelijke flank van het dorp is inmiddels vastgegroeid aan Wolvega en juist aan het zich steeds verder ontwikkelende bedrijvengebied. De ruimtelijke beleving levert zo een groot contrast op.

Spanga is een streekdorp dat mogelijk in de late Middeleeuwen aan de Padsloot is ontstaan. Een vroege vermelding dateert uit 1399, maar de nederzetting kan ouder zijn. Vanaf het zuiden, vanaf Spanga, liep de Padsloot in een boog door de westelijke hoek van Weststellingwerf om ook de dorpen Scherpenzeel, Munnekeburen en een deel van Oldelamer te ontsluiten. Naast de sloot liep een voetpad.

Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat de bebouwing en ook de kerk van het streekdorp bij deze sloot aangegeven. Ook staat al enige bebouwing aan de even westelijker gelegen Grindweg die nu de voornaamste verkeersverbinding vormt, en aan de weg naar Nijetrijne. Het dorpsgebied strekte zich in zuidelijke richting uit tot de rivier de Linde, waar de buurschap Blauwhof was te vinden. Aan de andere zijde van de Linde ligt Overijssel met de landerijen die de Friesche Broek werden genoemd.

De Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1788 meldde: ‘dit Dorp, een Kerk met een spits torentje hebbende, bevat in zyne groote uitgestrektheid van landeryen 42 stemmen. ’t Zelve ligt geen 400 roeden van de Linde, daar de Spanger wateringe stuit; doch strekt zich Westwaards zeer verre uit tot aan de Kuinder.’ Verder vermeldde deze beschrijving dat de schans en buurt van Slijkenburg, die nu als een zelfstandig klein dorp wordt aangemerkt, tot het dorp Spanga behoort. De kerk is in 1820 afgebroken. Op het stille, schilderachtige kerkhof is daarna een klokkenstoel geplaatst waarin de klok gehangen is die in 1761 is gegoten door Steen en Borchardt te Enkhuizen. Deze bevat de namen, ongetwijfeld de schenkers, van Dirk Roelofs Oosten en Pieter Wubben.

De verveningen in het dorpsgebied van Spanga hebben vooral in de eerste helft van de 19de eeuw plaatsgevonden. Ten noorden van Spanga ligt de uitgeveende Rottige Meenthe, een uitgestrekt gebied van onland door de verveningen en nu een natuurreservaat. Op de hoek bij de Pieter Stuyvesantweg staat het fraaie café ‘De Veehandel’ dat zichzelf als ‘opera-café’ aanprijst, vanwege de zomerse opera’s.

Het terpdorp Spannum ligt in de groene greidestreek. Het lijkt vooral een wegdorp met een verdichting rond de kerk nabij de kruisende Spannumer Opvaart. Maar Spannum is een echt terpdorp met al een oude geschiedenis getuige de terpvondsten van onder meer een Merovingische bronzen armband.

In vroegere eeuwen was het alleen maar over de vaarten of door het land bereikbaar. Pas in de gevorderde 19de eeuw kwam er een verbindingsweg en daaraan kwam daarna de nieuwbouw tot stand en kreeg het dorp dat langgerekte karakter. Aan die weg staan betrekkelijk veel grote en kleine karakteristieke dorpswoningen. De erfgrenzen vertonen daar een gevarieerde collectie heggen en hekken.

Na 1332 was hier een uithof van het grote Klooster Lidlum bij Oosterbierum en van 1878 tot 1905 op initiatief van de predikant een meisjesschool met internaat, als een modern klooster. De school is daarna gesloopt, de woning tot burgemeesterswoning verbouwd.

De oude, smalle kerk is sterk vernieuwd; alleen de noordmuur laat nog oud baksteenmateriaal uit de gotische tijd zien. Aan die zijde staan twee forse driehoekige beren en is in 1910 een charmant paviljoentje voor de centrale verwarming tegen de kerk gebouwd. Het is de huisvesting van de centrale verwarming. De forse laat-gotische toren, even minder breed dan de kerk en drie geledingen hoog, is versierd met diepe nissen van gevarieerde vorm die het bouwwerk grote plasticiteit verlenen. Hij wordt bekroond door een zadeldak en geldt als een van de fraaiste zadeldaktorens van Friesland. Inwendig bezit de kerk aardig meubilair.

De Spannumer Opvaart is de enige behoorlijke ontsluiting van het dorp tot ver in de 19de eeuw en loopt bijna recht van noord naar zuid met het dorp in het midden. Aan de zuidzijde mondt de vaart uit in de Bolswardervaart en aan de noordzijde komt zij via een klein stukje Oudemeer uit in de Franekervaart. Er was dus verbinding met de drukste vaarwaters van noordwest Friesland.

Sint-Annaparochie is een streekdorp dat na de inpoldering van Het Bildt vanaf het begin van de 16de eeuw van streek tot dorp is uitgegroeid op de kruising van de Middelweg en de Noorder- en Zuidervaart. Toen de Kaaifaart is aangelegd is de Zuidervaart omstreeks 1860 gedempt.

Het is het centrale dorp en de hoofdplaats van Het Bildt. Aanvankelijk werd het Altoenae genoemd. De ontwikkeling kon beginnen nadat in 1505 de eerste zeedijk van Het Bildt was opgeworpen. Het land werd rationeel in rechthoekig kruisende wegen en vaarten opgedeeld, een renaissance landschap. Het Bildt kreeg van de Saksische Heer van Friesland de status van grietenij, de jongste van Friesland. De bebouwing ging zich langs de Noordervaart en vooral de Middelweg – die in het centrum tegenwoordig Statenweg en Van Harenstraat heten – uitstrekken. Aanvankelijk stond het rechthuis ten zuidoosten van de kruising, naast het huis van de grietman. Het nieuwe gemeentehuis is in 1927 naar ontwerp van Doeke Meintema verder oostelijk aan de Van Harenstraat gebouwd. Het is een vriendelijk, laag vleugelgebouw met opvallend hoge, gebroken kappen en een representatieve, hoger opgetrokken middenpartij met gemeentewapen. Even verderop staat de gereformeerde kerk. Een door Ane Nauta in 1927 ontworpen flinke expressionistische kruiskerk met een dakruiter op de kruising. De bebouwing aan de Van Harenstraat is zeer gevarieerd: aan de zuidelijke zijde gesloten met enkele fraaie panden uit de periode 1880-1920, waartussen nummer 24 uit het midden van de 19de eeuw ouder is.

Helemaal aan de Middelweg Oost staan opmerkelijke rijen arbeiderswoningen die tussen 1919 en 1931 zijn gebouwd. Ook aan het eerste gedeelte van de Warmoesstraat naar het zuiden staat een gevarieerde, gesloten bebouwing, met enkele historische panden. In de westelijke wand zijn ook moderne winkelpanden verrezen. Aan de Statenweg is de bebouwing losser; er zijn nogal wat burgerwoningen en representatieve woningen voor de dorpselite te vinden, zoals de voormalige dokterswoning in de chaletstijl uit 1874. De eenvoudige, neoclassicistische zaalkerk voor de doopsgezinden is er met pastorie in 1871 gebouwd. Het kerkje kreeg in de jaren vijftig een nieuwe voorgevel. Daar staat ook het voormalige rusthuis De Vlaswiek. Dit vleugelgebouw op een E-vormige plattegrond heeft uitspringende midden- en hoekpartijen en het geheel is in neorenaissancevormen versierd. Erachter is in de jaren negentig op een elegant stedenbouwkundig patroon een nieuwe buurt aangelegd.

Aan de Stadhoudersweg met een even gevarieerde, jongere bebouwing valt de reeks goed verzorgde arbeiderswoningen op die in 1921 aan de westelijke zijde van de Noordervaart is gebouwd. Opvallend is de mooie plek die elders meestal voor representatieve bebouwing werd gereserveerd. Verder naar het noorden, waar vroeger ook een hele reeks industriemolens stond, staan aan de Stadhoudersweg grote boerderijen, waarvan één uit 1757 met een 18de-eeuws voorhuis met klokgevel. Een andere boerderij met een schuur uit 1771 heeft onder een aankapping een veranda op zuilen.

Sint-Annaparochie is de kern van Het Bildt, en binnen het dorp vormt de hervormde kerk weer het centrum. Deze zogenoemde Van Harenskerk is in 1682 op initiatief en onder bescherming van de invloedrijke grietman Willem van Haren gebouwd. Het is een ruime, achtzijdige kerk, volgens een ideaaltype voor de protestante eredienst. Voor de Van Harenfamilie is spoedig (1686) een eveneens achtzijdige begraafkapel tegen de noordzijde van de kerk gebouwd. Hierdoor werd het geheel een soort mausoleum voor dit geslacht. De vrij zware klokkenkoepel wordt inwendig gedragen door vier zuilen. De versierde ingangen zijn later tot portalen uitgebouwd. Het interieur bezit prachtig meubilair uit de bouwtijd van banken met blakers. Verder een eind 17deeeuwse preekstoel met excellent figuraal en ornamentaal snijwerk en een groot orgel met tribune uit 1727, waarvan het instrument is ontmanteld. De bijzonder rijk gesneden familiebank van Van Haren staat als een troon tegenover de preekstoel. Daarnaast is de toegang tot de Van Harenkapel met een deur met zware koperen spijlen: een geschenk van de koning van Zweden aan de ambassadeur Van Haren.

Sint-Jacobiparochie is een streekdorp dat vanaf het begin van de 16de eeuw is ontwikkeld nadat in 1505 het Bildt was ingepolderd. Het lag in het westen van de nieuwe grietenij en heette aanvankelijk Wijngaarden. Het groeide langs de in 1830 bepuinde en door een vaart begeleide Middelweg, vooral nabij de kerk waar Westeinde, Oosteinde en de Zuiderweg bij elkaar kwamen.

Aan de Zuiderweg staat aan het begin café De Brouwerij. Een eind verder staat het in 1919 door Piet de Vries zeer vroeg in Amsterdamse School-vormen ontworpen café De Aardappelbeurs. Daartussen een pand met een topgevel uit 1765, een pakhuis uit de vroege 20ste eeuw met gele koppenlaagjes als versiering en een 19de-eeuws pakhuis van bruine steen en geteerde zijmuren. Op de hoek van het Oosteinde staat een fraaie boerderij uit 1849 en op nummer 38 de grote dokterswoning, in 1915 in traditionalistische stijl ontworpen door G.J. Veenstra.

Het centrum wordt gedomineerd door de hervormde kerk. Het godshuis is in 1843 naar ontwerp van Thomas Romein gebouwd, een van de fraaiste neoclassicistische gebouwen van Friesland. Het is een dwarsgebouwde, geheel gestukadoorde zaalkerk met een grote zuilenportiek in front en een elegante open en op zes zuiltjes rustende klokkenkoepel op het dak. De voor- en zijgevels bezitten decoratieve kroonlijsten met friezen van metopen, trigliefen en aardige vensteromlijstingen. Achter de kerk staat in een ruime tuin de voormalige pastorie van de hervormde gemeente bijna verscholen achter een monumentale taxus. Het gebouw is eenvoudig blokvormig en slechts één bouwlaag hoog met een flinke kap. Boven de ingangspartij met brede deur, zijlichten en gesneden bovenlicht is voor het dak een halsgevel uitgebouwd met fraai gebeeldhouwde klauwstukken en een segmentvormige bekroning met het jaartal 1760. In die geveltop zit een later aangebracht groot, in stijl redelijk passend venster.

Aan de zuidoostelijke zijde van het dorp is in 1957 de door jhr.ir. A.P. Wesselman van Helmond ontworpen watertoren gebouwd. De toren is ongeveer 37 meter hoog en voorzienvan een reservoir voor 515 kubieke meter water.

Steggerda is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan aan de Binnenweg van Oldemarkt naar Noordwolde, een nederzettingsas waaraan ook Blesdijke, Peperga en Vinkega zijn ontstaan. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 blijkt dat het dorp uit verschillende delen bestaat. Het westen, de Overburen, ligt aan een eigen pad vrij ver ten zuiden van de Binnenweg. In het midden is er flink wat bebouwing bij de kruising van de weg en de vaart – de omstreeks 1608 gegraven Steggerdersloot – naar de Linde en in het oosten ligt ten noorden van de weg een lange strook bebouwing tot bij het dorpsgebied van Vinkega. Bovendien loopt zuidelijker nog de Bovenweg, waar thans slechts enkele fragmenten van over zijn.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1788 gemeld: ‘ten Westen van ’t voorige Vinkega aan denzelfden vermaaklyken rydweg, heeft ten Zuiden goede bouwlanden, en ten Noorden naar de Linde toe, eerst eenige bouw- en weilanden, en vervolgens, naby gemelden stroom, hooilanden. De Kerk, zonder toren, staat een weinig ten Noorden vry eenzaam, en ten Westen van dezelve loopt uit de Linde de Steggerder Sloot naar de Veenen; doch dewyl hier geen turf van eenig belang meer gegraaven wordt, is deeze Sloot ook niet meer vaarbaar. Steggerder buuren waardoor de gemelde Kerkweg loopt, ligt aan deeze Sloot, vermaaklyk in ’t geboomte; vindende men nog eene andere buurt, de Overbuuren genaamd, ten Zuiden van den Buitenweg, insgelyks in ’t geboomte.’

Op de kaart in de atlas van Eekhoff blijkt er in 1850 niet veel veranderd. Wel staat in Overburen een rooms-katholiek kerkje, waarvan het kerkhofje uit 1839 er nog is. Ten oosten van de vaart staat de hervormde kerk in het geboomte. Zij dateert van 1739, maar dat is niet te merken omdat zij in 1903 is ommetseld en sterk gewijzigd naar ontwerp van B. Rouwkema. In 1922 kwam aan de Binnenweg naar ontwerp van Wolter te Riele een nieuwe rooms-katholieke kerk: een neogotische kruiskerk met een achtzijdige vieringtoren.

Stiens is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan op een kwelderwal ten oosten van de Boarnstroom. Van de grote reeks terpen ten noorden van Leeuwarden groeide Stiens uit tot het belangrijkste terpdorp. Het was een min of meer radiaal terpdorp en het rond het kerkhof lopende pad is ondanks de schaalvergroting van Smelbrêge en de Piter Jellessingel nog herkenbaar. Het is een van de belangrijkste ruimtelijke karakteristieken in de dorpskern, mede omdat het kerkhof is omzoomd door een drievoudige zoom van linden. Vooral het oostelijke segment rond deze kern raakte met radiaal en achterstraten en paden bebouwd.

Stiens was ontsloten over de Stienservaart die vanaf de terp eerst bijna 700 meter naar het zuiden liep om vervolgens in oostelijke richting naar de Dokkumer Ee af te buigen. Langs en nabij deze vaart volgden ontwikkelingen van woningbouw en bedrijvigheid.

De oude dijk van de Middelzee ten westen van het dorp is in 1847 tot Stiens tot straatweg verbeterd en in 1901 kreeg Stiens ook nog spoorverbindingen. In 1901 opende de Noord Friesche Lokaal Spoorweg de lijn naar Dokkum en spoedig daarna de lijn over Het Bildt naar Barradeel. Beide lijnen deden Stiens aan en het dorp kreeg een station 1ste klasse en een flink remisegebouw. Het personenvervoer is in 1936 gestaakt, maar het goederenvervoer voor voornamelijk een aardappelexportbedrijf van Leeuwarden-Stiens vv is tot in de jaren negentig blijven bestaan. Station en remise staan nog aan de Lutskedyk. Toen de reizende krantenman Jacob Hepkema Stiens bezocht, noteerde hij onder meer: ‘Dat Stiens een kapitaal- dorp is, behoeft de bezoeker niet te vragen, als hij den aanbouw van deftige renteniershuizen in oogenschouw neemt, welke hier de laatste jaren zijn verrezen langs de vaart en aan den hoofdweg, in grooter getale dan ergens elders ten platten lande gezien wordt, met kapitale herbergen advenant.’ Deze burger- en herenhuizen, waaronder verschillende middengangwoningen, zijn vooral te vinden aan de Lege Hearewei, Smelbrêge, Langebuorren en Uniawei.

De infrastructurele vernieuwingen gaven impulsen aan het dorp en Stiens groeide ook in de breedte, naar de straatweg en naar het spoor. Na de annexatie van het zuidertrimdeel in 1943, bleef van Leeuwarderadeel alleen het noordertrimdeel over en van deze kleine gemeente werd Stiens de hoofdplaats. Het duurde evenwel nog enkele tientallen jaren voordat het gemeentehuis ook naar Stiens verhuisde.

Na de oorlog, vooral sinds het midden van de jaren zestig, is Stiens als forensenplaats van Leeuwarden sterk gegroeid en als geheel is het dan ook een jonge plaats met een oude kern. Tegen de oostelijke marge van de middeleeuwse dorpskern is aan het einde van de 20ste eeuw een soort kleinstedelijk plein, het Sint- Vitusplein met winkels ontwikkeld. De Sint-Vituskerk is een robuuste kerk met een forse zadeldaktoren. Het romaanse tufstenen schip werd aan het einde van de 11de of het begin van de 12de eeuw gebouwd. De muren vertonen grote spaarvelden met daarin (dichtgezette) kleine rondboogvensters. Het koor is iets smaller dan het schip en is in de 13de eeuw van baksteen gebouwd. Dit koor bezit een vijfzijdige sluiting, die in de 19de eeuw nog eens is vernieuwd. Met de verhoging en de vele reparaties van het schip vertoont het muurwerk van de kerk een boeiend historisch tapijt. De toren dateert uit de 15de eeuw en is opgebouwd uit vier geledingen. Er hangen drie klokken in, één uit 1381, een tweede die Arent van Wou in 1509 goot en een derde uit 1607 van de hand van Gregorius van Hall. Het interieur bevat enkele 17de-eeuwse herenbanken en een 18de-eeuwse kansel. Onder de grafzerken valt een zeer grote portretzerk voor Philips van Boshuysen en diens vrouw Anna van Eysinga uit het midden van de 17de eeuw op.

Tegenover de zuidzijde van de kerk staat het kloeke, gepleisterde Sint-Vitushûs dat in het midden van de 19de eeuw als herberg Het Lands Welvaren is gebouwd. Schuin ertegenover staat De Smalle Brug die nog steeds als herberg functioneert.

Stroobos is een jong dorp dat aan het eind van de 18de eeuw die status nog niet bezit: ‘Onder Gerkesklooster behoort ook de buurt Strobosch, aan de Groninger grenzen gelegen, en meerendeels op ’t grondgebied van Friesland gesticht; hier zyn wegens den geduurigen doortocht, twee goede herbergen gebouwd.’ Het is een tijdlang wel beschouwd als een dorp, een dorp dat deels in Friesland en deels in Groningen lag. Op de kruising van Sarabos en Miedweg lag de grens. Door een recente grenswijziging ligt het inmiddels geheel in Friesland. Stroobos was intussen in westelijke richting vastgegroeid aan Gerkesklooster.

Stroobos heeft het ontstaan te danken aan een verkeerstechnisch uitgekiende plek, bij een sluis en brug in het belangrijke vaarwater van het Kolonelsdiep/Hoendiep, de trekvaart tussen Friesland en Groningen. De loop van de vaart is overigens een paar keer juist bij deze dorpen verlegd. Voor de eerste maal met het Kolonelsrak dat vanaf 1656 een flinke lus door Gerkesklooster afsneed en voor de laatste keer door de naoorlogse verbetering van het Prinses Margrietkanaal, de moderne opvolger van het Kolonelsdiep. Daardoor is een langgerekt schiereiland ontstaan, een gebied dat grotendeels wordt ingenomen door een scheepswerf die de maat en de schaal van het dorp verre te boven gaat. Het bedrijf vormt een opmerkelijk contrast, ook met het nabijgelegen Gerkesklooster.

Tot het midden van de 19de eeuw beperkte Stroobos zich nog tot een dubbele waterbuurt aan weerszijden van de vaart en aan beide zijden van de sluis en brug. De Groningerstreek lag toen nog ten zuiden van het begin van het Hoendiep en de Hellingstraat zuidelijk aan de Friese zijde. In de tweede helft van de 19de eeuw is Stroobos vooral in westelijke richting langs het Kolonelsdiep gaan groeien. Op Het Breed volgde de bebouwing langs de Friese Streek en ‘De Claercamp’. Daar groeide Stroobos aan Gerkesklooster. De tweelingdorpen zijn maatschappelijk één geworden maar ze bezitten nog steeds twee niet al te duidelijke kernen die historisch verklaard kunnen worden.

Sumar is een streekdorp van laat-middeleeuwse oorsprong ten zuidwesten van het Bergumermeer, ontstaan op de noordelijke rand van een groot zandplateau. Ten zuiden van het dorp lag een uitgestrekt heidegebied. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 is de onbewoonde heide aangegeven. Het dorp bestond toen uit een kleine kerkbuurt, enkele met bomen omzoomde wegen met losse bebouwing en buurten.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Dit dorp verschilt weinig van Garyp, ten opzigte van de ligging der landeryen en plantagien, en sluit ook op eene gelyksoortige wyze tegen Smallingerland met een zandig heideveld. By de kerk is maar een kleine buurt; doch onder dit dorp behooren verscheiden andere buurtjes, als de Meershuizen, de Eest, de Landsbuuren, de Harste en de Heidhuizen, met nog eenige huizen, bekend by den naam van Molenbuurt.’ Op de kaart in de Eekhoffatlas uit 1847 blijkt de bebouwing in het dorp toegenomen. Op de heide staat verspreid ook wat bebouwing.

Omstreeks 1900 is de heide ontgonnen en in 1917 is er in het kader van de Woningwet een flinke reeks woningen met schuur tot stand gekomen: de Lytse Buorren. In de dorpskern vertoont de Greate Buorren een afwisselend beeld van grote en kleine woningen en boerderijen, waarbij de voormalige pastorie uit 1869 op nummer 24 opvalt. Op nummer 25 staat een schouderstelp, ook wel een boerderij van het Bergumermeer-type genoemd.

De dorpskerk is in 1769 gebouwd ter vervanging van het middeleeuwse godshuis. Het is een ingetogen zaalkerk met een driezijdige sluiting en een ingebouwde toren met ingesnoerde spits. Zes door Ype Staak in 1771 vervaardigde gebrandschilderde vensters zijn de trots.

Korenmolen De Hoop is in 1867 gebouwd en in 1881 na brand weer opgebouwd. Het is een achtkant met een gemetselde onderbouw en een stelling. De wieken hebben een vlucht van 21 meter. In de 20ste eeuw is ten noorden van het dorp en aan het Prinses Margrietkanaal, dat omstreeks 1950 tot grootscheepsvaarwater is verbeterd, een flink bedrijventerrein ontwikkeld.

Surhuisterveen is een veenkoloniedorp dat omstreeks 1600 is ontstaan op het uitgestrekte dorpsgebied van Surhuizum, waar ook de nog zuidelijker veengebieden tot en met de Smallingerlandse grenzen toe hoorden. Bij deze verveningen en dus bij de dorpsvorming hebben doopsgezinden een prominente rol gespeeld. Er heeft in het begin van de 18de eeuw tijdelijk een kolonie van doopsgezinden uit Würtemberg gewoond.

De plaats heeft nog steeds een prominente doopsgezinde gemeente met een kerk uit 1801. Aan het einde van de 18de eeuw, toen Surhuisterveen zich al tot een plaats van betekenis had ontwikkeld, maar nog steeds bij Surhuizum hoorde, werd geschreven: ‘Onder ’t zelve behoort de buurt Zuurhuisterveen, welke uit eene groote menigte van huizen bestaat, die alle langs de Veenster vaart, in een vermaakelyke en lommerryke plaats, midden in de hooge veenen zijn gestigt, en alwaar, in ’t laatst der voorige eeuw, ook eene nieuwe Kerk is gebouwd, die door haar eigen predikant bediend wordt. Niet verre van Zuurhuisterveen liggen de buurten Kortwolde, Ophuis en eenige andere op de kaart gemeld. Voorts behoort onder Zuurhuizum een gedeelte van de buurt de Rottevalle, ruim twee uren gaans van de kerk gelegen.’

De Veenstervaart stond als een dwarsvaart haaks op de Nieuwe of Compagnonsvaart die vanaf het Kolonelsdiep en even ten westen van Augustinusga bijna recht naar het zuiden was gegraven. Aan weerszijden van de dwarsvaart vestigden zich niet alleen verveners, maar ook ambachtslieden en neringdoenden. Er groeiden vooral aan de oostelijke arm gesloten bebouwingswanden langs de Veenstervaart. In het midden van de 19de eeuw liep de vaart nog tot bij de kerk. Daar was toen al een stuk van de vaart gedempt. Enkele honderden meters liep de bebouwing langs de weg door om dan weer de Oude Vaart te ontmoeten. De Oude Vaart liep na twee bochten ongeveer parallel aan de oude waterloop van de Lauwers naar het noorden.

Aan de u-bocht tussen Oude en Nieuwe Vaart is Surhuisterveen gegroeid. De westelijke arm van de Veenstervaart die bijna tot het begin van de Boelenslaan reikte, bleef tot de huidige dag los bebouwd. In 1934/’35 verloor Surhuisterveen zijn karakter als veenkoloniedorp toen de vaart in fasen werd gedempt. Scheef op de gedempte vaart werd naar het zuidoosten de brede Groningerstraat – die aan het begin Jan Binneslaan heet – aangelegd. Het pleinachtige kruispunt werd een belangrijke knoop in de verdere ontwikkelingen. Daar vragen onder meer een fraaie notabele woning met uitgebouwde middenpartij en een deftige, grote rechthoekige woning van twee bouwlagen van rond 1900 de aandacht. Het was ook de belangrijkste plek van de start van het dorp, want daar werd aan de noordzijde in 1685 de kerk gesticht, waarmee Surhuisterveen zich feitelijk losmaakte van het moederdorp Surhuizum. De kerk is een uiterst bescheiden gebouw, de plaats is haar boven het hoofd gegroeid. De zaalkerk bestaat, achter de voorkerk met een eenvoudige rondbogige toegang, uit drie traveeën die met licht spitsbogige vensters zijn geopend. Net achter de westgevel staat een houten dakruiter.

Schuin tegenover de kerk en bij de ingang van de winkelstraat De Kolk heeft ‘Plaatselijk Belang’ in 1934 een dorpstoren opgericht, een ongeleed opgaande toren van gemêleerd rode baksteen met aan alle zijden uurwerken, een piramidedak en expressief gemetselde trappen en bloembakken aan de voet. Aan de Groningerstraat staat een opmerkelijke reeks dicht opeen gepakte maar toch vrijstaande burgerwoningen uit het midden van de jaren dertig. Voor de arbeiders werd ook al vroeg met zorg gebouwd. Aan weerszijden van de Van Kammenstraat bouwde Woningstichting Achtkarspelen in 1920 een aantrekkelijk complexje. De plaats breidde aanvankelijk in zuidoostelijke richting, tussen gedempte vaart en de Groningerstraat uit. Surhuisterveen groeide uit tot het winkelcentrum voor een wijde omgeving. Ook de groei van de industriële bedrijvigheid gaf alle reden om de woningbouw na de oorlog voort te zetten. Ten zuiden van de Groningerstraat en ten noorden van de Dellen en Nije Jirden zijn flinke uitbreidingswijken ontwikkeld.

Surhuizum is een agrarisch streekdorp met een middeleeuwse oorsprong. De boerderijen staan nog steeds aan weerszijden van It Noard, Doarpstrjitte en It Súd. Boerderijen, waarvan verschillende een monumentaal karakter hebben, leiden het dorp in en uit. In het midden, in de nabijheid van de dorpskerk, is de structuur wat dichter. Daar staat karakteristieke dorpsbebouwing van enige notabele woningen uit het einde van de 19de en burgerwoningen uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Het langgerekte dorp heeft na de oorlog rugdekking aan de oostzijde gekregen, daar zijn vooral in de jaren zestig en zeventig een flink aantal woonstraten bijgekomen. Achter deze wijk ligt de drukke doorgaande route van Buitenpost naar Surhuisterveen en verder naar Drachten.

In de Middeleeuwen had Surhuizum het grootste dorpsgebied van de grietenij. Het hele gebied ten zuiden van Augustinusga, het oostelijke gedeelte van de punt van Achtkarspelen, behoorde tot Surhuizum. Aanvankelijk lag daar nog het zelfstandige dorp Kortwoude – één van de acht karspelen – maar dat was zo klein dat gezinnen de kerk niet konden blijven onderhouden. De paus gaf in 1441 de Kortwoudsters toestemming zich bij Surhuizum aan te sluiten. Even ten noorden van Surhuisterveen bestaat de buurschap nog steeds.

In de loop van de 17de eeuw heeft Surhuisterveen zich van het moederdorp losgemaakt: aan het einde van die eeuw woonden er al zo veel mensen dat ze een eigen kerk stichtten.

De dorpskerk van Surhuizum is in 1614 herbouwd met sloopmateriaal van de voorgangster en de koorpartij met een decoratieve poort is in 1734 nog eens uitgebreid. Toen zijn de vensters vergroot en een paar jaar later zijn er gebrandschilderde ramen van Ype Staak in geplaatst. De uit omstreeks 1300 daterende, losstaande en met een luchtbrug met de kerk verbonden toren is één van de merkwaardigste in de provincie. De forse torenromp wordt op de hoeken geschoord door vele malen versneden steunberen en met geveltopjes voorzien van boogfriezen aan alle zijden. Daarna rijst de gemetselde spits op.

Suwâld is een streekdorp dat in de Middeleeuwen is ontstaan op een langgerekte smalle zandrug. Weliswaar van geringe hoogte, maar die toch boven het laagveen aan weerszijden uitstak. Volgens de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 bestond het dorp uit een lange, kronkelige streek langs een deels door bomen omzoomde weg, die in noordelijke richting over Tytsjerk in verbinding stond met de Zwarteweg naar Leeuwarden. Ten zuiden van het dorp lagen de verkeersverbindingen over het water van de Wijde Ee en de Lange Meer.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Dit dorp is ook niet onvermaakelyk, en ligt op eene hoogte in laag land; ten Zuiden en Noorden heeft men bouwlanden, en de huizen staan in ’t geboomte, alwaar veel heiden bezemen gemaakt en naar elders verzonden worden. In ’t Westen loopt dit dorp zeer verre uit tot aan ’t Langdeel, en bevat daar het buurtje de Oude Mieden, alwaar veel vogelkooien gevonden worden. In de nabuurschap heeft men ook eenige meertjes, van welke het Louwsmeer wel het voornaamste is. … Uit de landen, aan de Oostkant en de wyde Ee gelegen, wordt veel turf gegraaven.’ Na de verveningen is het lage land in cultuur gebracht.

De kerk is toegewijd aan Sint-Gregorius en dateert oorspronkelijk uit de 12de eeuw. Dat is niet te zien, want het schip van tufsteen was aan het einde van de 16de en in 1631/’32 hersteld en hij is vermoedelijk in de 19de eeuw helemaal bepleisterd. De oude toren is in 1828 ingestort en in 1889 is aan de westzijde een houten geveltoren met een bekleding met leien geplaatst. Het interieur bevat 17de-eeuwse elementen.

Tegenover de kerk staat de in 1883 gebouwde, schilderachtige consistoriekamer in een decoratieve chaletstijl. Aan een bocht in de Kerkbuurt ligt de oude kern met een gevarieerde bebouwing tot eenvoudige arbeidershuisjes toe en staat de in 1864 gebouwde voormalige gereformeerde kerk. Aan het Zuiderend is een voormalig veerhuis dat door de gevelankers zijn datering prijsgeeft: 1727.

Swichum is een terpdorp dat – getuige een vondst van bronzen voorwerpen – al voor het begin van de jaartelling op een kwelderwal in een moerassige streek omstreeks 400 voor Christus ontstond. Ten noorden van de nederzetting meanderde het Ouddiep richting het westen om bij Barrahuis in de Middelzee uit te komen. Ten oosten van het dorp lagen het Wargaastermeer en het Hempensermeer die respectievelijk in 1632 en 1785 zijn drooggemalen.

Swichum was over water in alle richtingen ontsloten. Vanaf de 10de eeuw zijn de landerijen ingepolderd en kwam ten noorden van Swichum een dijk langs het Ouddiep. Deze Swichumerdijk was de enige ontsluiting over land richting Barrahuis en dan over de Brédyk, naar Goutum en Leeuwarden. In 1864 kwam er een weg naar Wirdum en Wergea. De Oud Swichumerdijk verloor zijn betekenis op het gedeelte in het noorden van het dorp na.

De romaanse Nicolaas en Catharinakerk is in de eerste helft van de 13de eeuw gebouwd en behoort tot de vroegste bakstenen gebouwen van Friesland. De ronde koorsluiting is omstreeks 1300 tot stand gekomen. De toren is in 1883 ommetseld. In het koor is bij de recente restauratie achter een verwijderde steunbeer een rondboogvenster aangetroffen. Toen zijn ook twee grafkelders ontdekt. De laatste zijn van de familie Aytta die eeuwenlang de geschiedenis van het kleine dorp hebben gedomineerd. De Aytta’s hadden er een state, waar nu de kop-hals-rompboerderij Ayttastate uit 1847 staat. De beroemdste telg uit het geslacht is Wigle van Aytta die als Viglius als wetenschapper en bestuursjurist in de zuidelijke Nederlanden carrière maakte en een van de belangrijkste adviseurs van Karel V en Filips II werd. Hij liet in zijn Swichum een school en een ‘godshuis’, een huis voor arme bejaarden, (1572) bouwen dat in 1913 is afgebroken. Toen is de terp, op het kerkhof na, diep afgegraven. De bebouwing uit vooral de tientallen jaren rond 1900 van enige woningen en boerderijen, staat aan de oude dijk en de nieuwere ontsluitingsweg.