De afspraak met Yde Heeg stond al lang: we zouden nog eens praten over vroeger, over Húns, over pake Bontsje. Heeg was ooit een buurjongen van pake. Op mijn vierde verjaardag werd pake begraven, op het kerkhof van Húns. Ik betaal elk jaar trouw een tientje grafrechten voor het graf van de man aan wie ik geen herinnering heb.
Maar vermeende drukke bezigheden slokten me op en daarbij komt dat praten over vroeger weemoed oproept en voor weemoed moet je in de stemming zijn. Het kwam er dus maar niet van. Tot nu. We wonen op loopafstand van elkaar, net zo ver als Heeg destijds van pake woonde. Ander dorp, andere tijd, maar het verleden verbindt.
Yde Heeg was twintig toen pake Bontsje stierf. Hij heeft hem gekend, hij heeft beppe Rieke gekend. Het was geen goed huwelijk, zoveel wist ik wel. Ze sliepen apart, tegenwoordig zou de hulp van een relatietherapeut zijn ingeroepen.
Heeg vertelt van Húns, van zijn gelukkige kinderjaren daar, over de boeren toen. Je had twee grote boeren, Anema en Fopma, en een aantal komelkers, waartoe pake behoorde. De vader van Yde Heeg, Jan, zat daar tussenin qua grootte. 23 hectare land, 23 koeien. Zo boerde men toen.
Hij vertelt van het kaatsen op het prachtige kaatsveldje, van de herberg, waar bij feesten de balken van de bovenverdieping moesten worden gestut, zo deinde de vloer als de Húnsers feest vierden. Namen passeren de revu. De ontwapende Jan Reinsma, skieppekeapman. Pieter Rodenhuis, vader van Jan, die een groot kaatser werd en later voorzitter van de KNKB. In de herinnering van Heeg was de rustige, ingetogen Pieter Rodenhuis als koster altijd bezig om het kerkhof er piekfijn te laten uitzien.
Heeg noemt Ruurdje Boonstra, zus van Bonne Boonstra. ,,Se wiene neef en nicht fan dyn pake ommers’’, zegt Heeg. O Rjut, beter mens was er niet, vertelt zijn herinnering. Ze was baakster en een wijze, barmhartige vrouw, steun en toeverlaat voor ernstig zieken. Ze kwam ook in het gezin Heeg, bij zijn ongeneeslijke zieke zuster. ,,Hast earst Albert Schweitzer en dan komt Rjut’’, zegt Yde Heeg.
Hij vertelt van de oorlog, van het verschrikkelijke toeval dat twee naast elkaar wonende boeren in het tweelingdorp Leons opgepakt werden door de Duitsers en nooit weer terugkwamen. Reitsma en Hein Schukken, zo groot was hun aandeel in het verzet niet eens. Zoon Pier Reitsma werd later boer in Duitsland. Dat begrepen ze niet helemaal in Húns en Leons.
Zo reizen we door het Húns van voor en in de oorlog. Ik krijg een beeld van de kleine, beschutte wereld waarvan pake Bontsje deel uitmaakte, maar pake zelf blijft nog vaag. ,,It wie een guodlike, beskieden man’’, weet Heeg. Hij kwam wel bij Heeg zijn vader om een koe te laten dekken. Jan Heeg had een stier, de kleine komelkers niet.
,,As der prachtich blinkende, swarte klompen, sûnder ek mar in spatsje modder of stront, foar ús achterdoar stiene, dan wist ik: buorman Bontsje Stienstra betellet it dekjild’’, zegt Yde Heeg. Met die glimmende klompen van de stipt op tijd betalende pake moet ik het doen. Het lijkt niet veel, maar het beeld bevalt me.