Middeleeuwse kerken


De Petruskerk ligt prachtig op de zuidelijke flank van de hoge, deels afgegraven terp van Wânswert. Het kerkhof wordt omvat door een keermuur, waarop aan de dorpszijde een ijzeren hek staat. Het schip dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw, maar van het aanzienlijk smallere maar wel even hoge en zevenzijdig gesloten koor is bekend dat het in 1335 door de plaatsvervanger van de aartsbisschop van Utrecht werd ingewijd. Juist dit koor ziet er heel jong uit omdat het in later tijd beklampt is met nieuwe steen, eerst in 1778 het noordelijke gedeelte met een groot spitsboogvenster en in 1882 ook het zuidelijke part met twee van deze vensters. De vensters in het schip zijn aanzienlijk kleiner.

In de zuidelijke muur staan ze in diepe dag-kanten; de westelijke is korter door de positie boven een half tot venster dichtgezette voormalige ingang. In de noordmuur staat de huidige ingang die, waarschijnlijk in 1882, van een gepleisterde omlijsting is voorzien en ook een bovenliggend venster heeft. De brede toren op een rechthoekige grondslag heeft vier ongelijke, weinig versneden geledingen. In de westelijke gevel zit een ingang met daarboven een spitsboogvenster; beide zijn in pleister omlijst. Bovenin staan in de brede west- en oostzijde drie en in de smallere noord- en zuidzijde twee rondbogige galmgaten.

De kerkruimte wordt gedekt door een in 1794 vernieuwd houten tongewelf met trekbalken. De preekstoel met klankbord is in de tweede helft van de 19de eeuw vervaardigd, maar het rugschot en de kanseltrap kunnen hergebruikte oudere onderdelen zijn. Het doophek bezit hekwerk in de vorm van krul-len. Voor het doophek ligt een grote grafzerk in de vloer voor Sipt van Goslingha en Paerck Zyaerda, het echtpaar dat op Goslingastate ten zuidoosten van de kerk woonde. Het werd in 1562 vervaardigd door de monogrammist P.D., de renaissancekunstenaar Pieter Dirxsz. In het koor ligt een aantal gebeeldhouwde zerken uit de 17de en 18de eeuw. Het orgel op de westelijke galerij is in 1877 gebouwd door Willem Hardorff.

De Martinuskerk staat op een verhoogd kerkhof van het dorp dat ook al op een glaciale heuvelrug ligt. De toren is opgetrokken van tufsteen en dateert uit de tweede helft van de 12de eeuw. Hij bestaat uit een hoge, onversierde geleding waarin in het bovendeel aan noord- en zuidzijde rondboogvensters te zien zijn en aan de westzijde een groot spitsboogvenster staat. Het laatste is met rode baksteen dichtgemetseld. Na een geringe verjonging volgen nog twee geledingen met spaarnissen tussen hoekpenanten en onder rondboogfriezen. In de middelste geleding staat aan elke zijde een klein romaans venster en in de hoogste de rondbogige galmgaten. De kerk is in 1682 na een financiële impuls van de grietman geheel vernieuwd. Bovenin de monumentale zandstenen ingangspartij met dorische pilasters, een fries en een segmentvormig fronton werden naam en wapen van deze Gellius Wibrandus van Jongestal opgenomen. Daarboven staat een omlijst en van schedel en gevleugeld tijdglas voorzien ovaal venstertje ter verlichting van de orgelgalerij. Op gelijke hoogte zit in de noordmuur een gedenksteen van de eerste steenlegging en daarnaast zitten twee kleine vensters boven elkaar voor voorkerk en orgelgalerij. Verder is het schip aan elke zijde geopend met vijf grote rondboogvensters en in twee van de drie geveldelen van de sluiting staan ook dergelijke vensters. Aan de koorzijde is in de jaren 30 een consistoriegebouwtje aangebouwd.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken op korbeelstellen en muurstijlen die weer op pilasters rusten. De inventaris is van een eenvoudige voornaamheid. De preekstoel met gesneden festoenen op hoekstijlen en panelen staat met klankbord binnen het van balusters voorziene doophek, een ensemble uit de 17de eeuw. Bij de trap zit tegen de kuip een draaibare koperen doopbekkenhouder bevestigd. Binnen het doophek staan ook de eiken banken van de kerkenraad. Er zijn aan weerszijden nagenoeg gelijke herenbanken opgesteld. Ze hebben verhoogde rugschotten en kuifstukken met nog niet geïdentificeerde wapens. Het orgel op de westgalerij is in 1917 door A.S.J. Dekker gebouwd.

De kerk gewijd aan Johannes de Evangelist staat op een terprestant aan de westzijde van het dorp. De slanke toren dateert van kort na 1100 en is een van de oudste in Friesland. De tufstenen toren heeft vier geledingen die deels in elkaar overgaan. Onderin bevat hij de rondbogige, geprofileerde ingang en daarboven een flink rondboogvenster. De tweede geleding is versierd met spaarvelden tussen hoeklisenen en met rondboogfriezen. Daarboven zit opnieuw een geleding met spaarvelden met aan alle zijden sporen van dubbele rondbogen met zelfs lijstkapiteeltjes: dichtgezette vensters of galmgaten. Dan volgt een vlakke geleding van een latere verhoging met de dubbele galmgaten. De toren wordt bekroond door een ingesnoerde spits. De romano-gotische kerk is in de tweede helft van de 13de eeuw van moppen gebouwd.

Het muurwerk is met een driedeling aangepakt. Deze is nergens meer ongeschonden aanwezig. De tripletten bestonden uit een slank rondboogvenster met rondstaafprofiel geflankeerd door iets kleinere rondboognissen met kepervormig metselmozaïek. Hoe verstoord ook door inbraak van grote, licht spitsbogige vensters in de gotische periode of door het dichten van de oude vensters, het fraaie schema is toch goed te herkennen. Zowel aan de noord- als de zuidzijde is het gevelprogramma het sterkst doorbroken door nieuwe ingangspartijen. Aan de noordzijde met een korfbogige diepe poort met een groot, licht spitsbogig venster erboven en aan de zuidzijde met een poort in korfbogige vorm binnen een spitsboognis waarvan de boogtrommel met toten een vijfpas ontving.

Het ooit met stenen gewelven gedekte interieur kreeg in de eerste helft van de 16de eeuw een houten tongewelf met trekbalken met korbeelstellen en muurstijlen. Het bezit een voorname inventaris. De preekstoel met getorste, omrankte hoekzuilen is met het doophek in 1712 vervaardigd door Gerrit Payaar. De vier overhuifde herenbanken die de ruimte sterk domineren dateren uit de late 17de en vroege 18de eeuw. Een overhuiving wordt gedragen door getorste, omrankte zuilen en heeft siervazen. Het orgel is in 1889 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De imposante dorpskerk verrees omstreeks 1200 met iets versmald koor, een opnieuw versmalde halfronde sluiting en een toren. De muren van het schip bezitten in de benedenzone reeksen rondbogige nissen die tot de grond toe doorlopen. Deze nissen zitten ook in het onderste deel van de toren. Aan de noordzijde wordt de bovenzone van het schip, het koor en de hele koorsluiting bekroond door rondboogfriezen. De bovenzone van de noordelijke schipmuur is in twee brede spaarvelden tussen lisenen verdeeld en in beide vakken staat een rondboogvenster.

Zowel aan de noord- als de zuidzijde hebben de ingangen dubbele bogen met een sikkeleffect. In de zuidmuur van het schip en het koor zijn spitsboogvensters ingebroken. De koormuren bezitten aan beide kanten een klein romaans rondboogvenster en er zijn sporen van aanbouwen. Aan de noordzijde is de grote, dichtgemetselde boog geprofileerd; aan de zuidzijde is deze plat dichtgezet met kleine gele steen. De koorsluiting heeft in de bovenzone spaarvelden tussen lisenen. De rondboogvensters hebben rondstaven in de dagkanten en er zijn een kleine hagioscoop en een piscina te zien. De half ingebouwde en in 1807 verlaagde toren met korte, ingesnoerde spits gaat ongeleed op en heeft aan de westzijde een smalle ingang in een viervoudig profiel. In de benedenruimte van de toren zitten aanzetten van een gewelf.

De hoge kerkruimte wordt gedekt door een vlak balkenplafond. Aan de noordwand van de lange koortravee is te zien dat deze ruimte van een stenen overwelving was voorzien. De in banen gekleurde triomfboog en het gewelf van de koorsluiting zijn van tufsteen. Op het gewelf is een 13de-eeuwse schildering te zien. De voorstellingen zijn vervaagd, maar het bovenste van de vier registers stelt vrij zeker Christus als rechter bij het Laatste Oordeel voor. Daaronder zijn heiligen te ontwaren. In het koor liggen interessante grafzerken van roze en grijze zandsteen met geometrische versieringen en met een biddende gestalte. De eenvoudige preekstoel is laat 17de-eeuws. Het orgel is in 1891 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De kerk is in de eerste helft van de 13de eeuw in laatromaanse vormen gebouwd. De noordmuur geeft het meeste prijs van het romaanse verleden. Tussen rafelige restanten van steunberen zitten in vrij regelmatig moppenmetselwerk twee sporen van vrij grote, dichtgezette rondboogvensters. Verder westelijk zit nog een kwart boog boven een in de 15de eeuw aangebrachte ingang: een dichtgemetselde korfboog binnen een geprofileerde spitsboognis. Nabij de koorsluiting staat een groot rondboogvenster dat net als dat in de zuidmuur omstreeks 1800 is ingebroken. De driezijdige koorsluiting wordt op de hoeken geaccentueerd door slanke muurschalken met schijfkapitelen, kenmerkend voor het rijpe romaans. Het uitgezakte muurwerk van de koorsluiting wordt geschraagd door wigvormige steunberen die het beeld verstoren. Dat doet de deur eveneens; aan de binnenzijde zit daar een door S.J. Mellema in een overdadige neorenaissancestijl omstreeks 1900 getimmerd portaal. Het middelste gedeelte van de zuidmuur is gelijk met het aanbrengen van de rondboogvensters beklampt met kleine steen. Aan de westzijde van deze muur loopt alles door elkaar: een deel van een rondboog van een ingang, een veel nieuwer venster en dichtbij het maaiveld een klein rond venster, allerlei metselwerk en een spoor van een weggehaalde steunbeer.

De vrij lage zadeldaktoren gaat ongeleed op. Bovenin zitten de galmgaten en beneden in de westgevel een ingang met een klein spitsboogvenster erboven.

Inwendig wordt de ruimte gedekt door een houten tongewelf met trekbalken. Laag in de zuidwand zit een reeks diepe nissen in verschillende vormen. De preekstoel met klankbord heeft voluutachtige hoekpenanten in barokke vormen uit het begin van de 18de eeuw; het doophek is 19de-eeuws en heeft in plaats van balusters in bronskleur geschilderde gietijzeren hekjes. De overhuifde herenbank ertegenover dateert uit de eerste helft van de 17de en de eenvoudige banken aan weerszijden uit de 19de eeuw. Vier van de kerkbanken bezitten bijzondere wangen met gotische briefpanelen en medaillons met symbolen uit de eerste helft van de 16de eeuw. Het orgel is in 1880 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De Bartholomeuskerk staat buitengewoon schilderachtig achter de Hemdijk op een bescheiden terp. De kerk is vernieuwd maar de toren is 13de-eeuws. Hij is ongeleed gebouwd van gemêleerd rode en gele kloostermoppen, waarbij nu eens de gele en dan weer de rode kleur domineert. In de westgevel staat een klein, licht spitsbogig venster met kraalprofiel in de dagkant. Hoger zit nog een klein rondboogvenster en bovenin telkens twee rondbogige galmgaten. De geveltoppen van het zadeldak kregen pinakels. In de benedenruimte zijn de restanten van een stenen overwelving te zien; de muren vertonen uitsparingen en ook hoger zitten smalle nissen. De eenvoudige deur naar die ruimte is 17de-eeuws en heeft aan de binnenzijde ingekerfde huismerken en jaartallen. De oudste luidklok dateert van 1353, de andere is in 1639 door Jacob Noteman gegoten.

De kerk is in 1708 gebouwd ter vervanging van een oudere. Het jaartal staat op de sluitsteen boven de rondbogige en van neggen voorziene ingang aan de noordzijde met een mooie, gegroefde deur. Het is een uiterst eenvoudig bouwwerk met ongeleed muurwerk van bruinrode baksteen in klein formaat. In de noord- en de zuidmuur staan twee grote rondbogige vensters en in de driezijdige sluiting kregen de zuidoostelijke en noordoostelijke muren liggende ovale vensters.

Ook de inrichting van het kerkzaaltje is eenvoudig. De ruimte wordt gedekt door een houten tongewelf. De kerkbanken, links de dichte voor de mannen met gedraaide knoppen, rechts de open banken voor de vrouwen met kleine siervazen, staan op het oosten gericht. Het pad is bevloerd met hardstenen tegels waartussen vier 18de-eeuwse gebeeldhouwde tegels van de familie Ykema liggen. Tegen de sluiting staat de preekstoel met klankbord. De kuip bezit op de hoeken gesneden festoenen. Mogelijk dateert het preekmeubel uit de bouwtijd; er is toen aan Gerben Ferdinants een bedrag betaald, maar dat kan ook voor de verplaatsing en opknapperij zijn geweest. Er zijn ook meningen die de preekstoel in de 17de eeuw plaatsen. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kleine, torenloze Vituskerk staat op een hoog terprestant van het dun bebouwde dorp. Het koor dateert uit de eerste helft van de 12de eeuw, het schip van even later en de kerk is in de 16de eeuw verhoogd. In de benedenzone van de vijfzijdige koorsluiting is nogal wat tufsteen door baksteen vervangen, maar de bovenzone is van tuf. Er zitten enigszins beschadigde muurschalken en twee kleine rondboogvensters die beide zijn dichtgemetseld. In de zuidelijke zijde kwam een groot rondboogvenster hiervoor in de plaats. Van de tufstenen schipmuren is de noordelijke het best bewaard gebleven. De bovenzone is geleed door brede spaarvelden, gedekt door een rondboogfries en voorzien van kleine rond-boogvensters die alle zijn dichtgemetseld. Op de westhoek staat nog een half exemplaar als getuige dat de kerk daar langer is geweest.

In het oostelijke gedeelte zit een rondbogig spoor van een piscina of hagioscoop. Verder westelijk zien we een dichtgezette ingang met een boog die licht sikkelvormig is. Aan de westzijde staat de van dieprode baksteen gemaakte gotische (begin 16de eeuw) ingang, segmentvormig gesloten en in een spitsboognis met een kraalprofiel. De zuidgevel en de eerste sluitmuur kregen in de 16de eeuw en in 1836 spitsboog- en rondboogvensters. De muurdammen ertussen laten tufsteenwerk zien met fragmenten rondboogfries en verschillende sporen van romaanse vensters. Er zit bovendien een klein fragment van een rondbogige ingang. Aan de westzijde staat een geprofileerde, gedrukt korfbogige ingang. De driezijdige westelijke sluiting is van gele steen van klein formaat gemetseld nadat de toren in 1842 was ingestort. Tegen het dak is toen een klokkenstoel gehangen. De houten uitbouw aan de noordzijde is in 1874 getimmerd op de plaats waar eens een kapelaanbouw stond.

Het interieur wordt gedekt door een vlakke balkenzoldering. In de wanden zitten veel nissen. Er is een vrij jonge maar smaakvolle inventaris te vinden met een preekstoel (waarschijnlijk 1836) met klankbord, een doophek met balusters, een avondmaaltafel met balpoten, een altaarsteen van roze Bremer zandsteen in de koorvloer en een westgalerij met wigvorm waarop een orgel uit 1874.

Van het hele kustgebied staat de Mariakerk van Wierum het dichtst bij de zee; meteen achter de zeedijk. De kerk is omstreeks 1200 van tufsteen gebouwd. In 1912 is het schip met koor vervangen door nieuwbouw, waarbij de ingebouwde toren met gereduceerd westwerk bleef gehandhaafd. Deze westelijke partij bestaat uit de tufstenen toren met overwelfde zijruimten op de begane grond en op de verdieping. Ze waren oorspronkelijk zowel met de toren en dus onderling, als met het kerkschip met bogen verbonden.

Binnen zijn veel van de rondbogige doorgangen en veel gewelven, zij het deels gerepareerd of dichtgezet, nog aanwezig. Aan de buitenzijde heeft de westelijke muur een verzwaarde middenpartij, waarin beneden in het tufsteenwerk een brede korfboog van een oude ingang met rode baksteen is dichtgezet en voorzien is van een smallere 15de- of 16deeeuwse spitsboognis waarin de deur is geplaatst. Aan weerszijden zijn de vleugelmuren aan elke zijde versierd met een spaarveld van verschillende hoogte dat gedekt is door een rondboogfries. Hogerop zitten een klein rond venster en een lichtspleet. De zuidmuur van het westwerk wordt eveneens bekroond door een rondboogfries. Er staat een klein, niet oorspronkelijk venster in. De noordmuur vertoont een vrijwel compleet spaarveld tussen lisenen en een bekroning van een rondboogfries en hierin staat een oorspronkelijk, maar dichtgezet romaans rondboog-venster. De torenopbouw heeft verhogingen in rode baksteen, maar aan twee zijden weer rondboogfriezen van tuf. Aan alle zijden zitten grote, rondbogige galmgaten. De geveltoppen zijn uit 1819 en op het zadeldak staat een grote windvaan in de vorm van een aak.

Het mogelijk naar ontwerp van A. Oosterbaan uit Ternaard gebouwde schip heeft aan de zuidzijde een pseudotransept en aan de noordzijde een uitgebouwde consistorie. Het schip bezit grote rondboogvensters en rondboogfriezen onder de daklijst. De kerkruimte wordt gedekt door een houten gewelf met trekstangen. Tegen de oostelijke sluiting staat de preekstoel met klankbord en op de westgalerij het orgel.

De kloeke toren van Wijckel is van verre zichtbaar boven het geboomte van het Coehoornbos. De bakstenen toren is in de 15de eeuw in drie door waterlijsten gescheiden geledingen opgetrokken. In de westelijke muur staat de rondbogige ingang (waarschijnlijk 1671) met daarboven een flink spits boogvenster. De tweede geleding bezit ondiepe spitsbogige nissen en in de derde geleding zien we slanke rondbogige galmgaten. De geveltoppen van het zadeldak zijn in 1671 vernieuwd.

In verhouding tot de toren is de kerk bescheiden. De muren van bruine baksteen zijn ongeleed. Aan de zuidzijde staan vier grote spitsboogvensters, aan de noordzijde één en in twee van de drie sluitingszijden ook twee van dergelijke vensters. Het interieur van de kerkzaal wordt gedekt door een gedrukt tongewelf met trekbalken. De sfeervolle inrichting met evenwich-tig meubilair wordt gedomineerd door het aandachttrekkende praalgraf van de strateeg en vestingbouwer Menno van Coehoorn. Op de van zwart en wit marmer samengestelde tombe met reliëfs met het krijgsbedrijf, ligt de geharnaste held uitgestrekt op zijn rechterzij met het door hem uitgevonden Coehoornmortier voor zich. Het is na de dood (1704) van Coehoorn door zijn kinderen in de kerk geplaatst. Daniël Marot ontwierp het en Pieter van der Plas voerde het uit.

De kerk bezit nog marmeren epitafen voor Frederik Willem graaf van Limburg Stirum en diens gade Theodora van Coehoorn en voor Hendrik Casimir van Coehoorn en er zijn ook nog grafstenen voor leden van andere belangrijke families. De gesneden preekstoel met klankbord staat binnen een doophek met balusters en ertegenover staan twee overhuifde herenbanken. Het orgel is in 1900 gebouwd door Bakker & Timmenga.

Enkele kilometers ten noordwesten van Wijckel rijst de kerktoren van Harich uit het geboomte op, een toren die mogelijk uit de 12de eeuw dateert. Hij is later verhoogd en waarschijnlijk in 1603 van een stenen spits voorzien. De kerk is na een storm in 1663 herbouwd en ook deze bevat een marmeren grafmonument, namelijk voor Ulbo Aylva Rengers en Nicasia van der Haer die aan het einde van de 18de eeuw overleden.

De kerk met een vijfzijdig gesloten koor is laatgotisch van karakter en is in de 15de eeuw gebouwd. De kerk heeft nog twee beslissende bouwperioden gehad. De in 1684 ingestorte toren is herbouwd en in 1904 is de toren opnieuw herbouwd. Toen is de westelijke partij naar ontwerp van Jurjen Bruns met nieuw materiaal en in neogotische vorm opgetrokken. In 1931 is de kerk gerestaureerd onder leiding van Hendrik Kramer, die zeer eigenzinnig te werk is gegaan. De restauratie kwam neer op nieuwbouw. De kerk is bekleed met het oude bouwmateriaal, gemêleerd rode en gele kloostermoppen. Het schip is vijf traveeën diep met eenmaal versneden steunberen en brede spitsboogvensters met vorktraceringen. De koorsluiting kreeg gelijke vormen. De westelijke partij is van kleine bruine steen gemetseld. De toren wordt bekroond door een soort wimbergen en een ingesnoerde spits.

Het koor is van het schip afgescheiden en in gebruik als nevenruimten. In een van deze ruimten ligt een middeleeuws fragment vloer van kleine geglazuurde tegels. De kerkzaal wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf met trekbalken op korbelen en muurstijlen. De preekstoel staat binnen een ruime dooptuin met een deur met kuifstuk met bazuinengelen. Ze zijn vervaardigd door Arjen Lous uit Harlingen (1728). De kuip heeft getordeerde en omrankte hoekzuilen. De panelen zijn fraai gesneden met bijbelse taferelen: Abrahams offerande, Jacobs droom, de Geboorte, de Opstanding en het Laatste Oordeel. De wangen van de vrouwenbanken zijn gesneden met gevarieerde siermotieven uit de Lodewijk XIV-stijl. De lichtkronen in een art déco-achtige stijl zijn waarschijnlijk in 1931 door Hendrik Kramer ontworpen. Het orgel is in 1869 gebouwd door L. van Dam & Zn.

Anderhalve kilometer ten zuidwesten van Wijnaldum staat de kerk van Midlum, die zo vaak is verbouwd dat moeilijk te geloven is dat deze Sint-Nicolaaskerk al van 1200 kan dateren. De ongelede toren met ingesnoerde spits is jonger maar wel middeleeuws. Kerk en toren zijn in 1866 en nogmaals in 1906-’07 verbouwd. Zo is de zuidgevel van het schip bepleisterd en de toren ommetseld.

Van de Sint-Janskerk werd in de 18de eeuw geschreven dat zij in een zeer grote uitgestrektheid van woeste, venige heidevelden was gelegen. De kerk staat nog steeds afgelegen. Bij de restauratie in 1990 is het gebouw bevrijd van de pleisterlaag die er in 1885 op was aangebracht, waardoor de geschiedenis weer kan worden afgelezen. De kerk is in de 15de eeuw in laatgotische stijl gebouwd van oudere kloostermoppen. Er moet dus al eerder een kerk hebben gestaan. Het schip van rode moppen is aan beide zijden geopend met vier vrij korte vensters die aan de buitenzijde spitsbogig en aan de binnenzijde rondbogig zijn. In de tweede travee aan de zuidzijde staat een door de gemetselde waterlijst rechthoekig omkaderde, met gele steen dichtgemetselde ingang. De traveeën zijn op een sprekende wijze geaccentueerd door de in de late 18de eeuw van kleine gele steen gemetselde steunberen. De noordzijde heeft eenzelfde geleding en daar is een gelijkvormige ingang te zien, maar deze is dichtgemetseld met rode moppen. Aan deze zijden zijn enkele muurvakken in kleine gele steen gerepareerd. De driezijdige koorsluiting heeft een venster aan de zuidzijde en een spoor van een dichtgezet rondboogvenster in de sluitmuur.

De toren op de van een rondbogige ingang voorziene westgevel is van hout getimmerd en voorzien van enkele galmgaten en een ingesnoerde spits met een springend paard als windwijzer.

Inwendig wordt de kerkruimte gedekt door een houten tongewelf met trekbalken, korbelen en sleutelstukken. De preekstoel met klankbord dateert uit het eind van de 18de eeuw. Hij is geplaatst in een dooptuin met banken voor de kerkbestuurders en een doophek met platte, decoratieve balusters, waarop een fraai gesneden 18de-eeuwse lezenaar staat. Het orgel is na wijzigingen in 1917 op de westgalerij met balustrade geplaatst. Het instrument is in 1723 door Frans Caspar en Johan Georg Schnitger gebouwd voor de evangelisch-lutherse kerk van Zwolle. Op het kerkhof staat ten noorden van de kerk een hoogst zeldzame predikantswoning uit 1759, een eenkamerwoning.

De Martinuskerk staat in het midden van het dorp op een niet afgegraven terpgedeelte. Aan de noordzijde is tufstenen muurwerk aangetroffen. Maar het huidige bakstenen bouwwerk stamt uit de 13de eeuw. Het muurwerk is vrijwel overal door reparaties en beklampingen verstopt geraakt. Het vijfzijdig gesloten koor laat zich als oudste deel kennen met fragmenten rondboogfries. Veel later kwamen daar grote spitsboogvensters. In de 13de eeuw kwam de noordelijke aanbouw tot stand, de zogeheten Oenema-Cammingakapel die drie grote korfbogige spaarnissen bezit. Ook aan de zuidzijde kwam een kapelachtige uitbouw. Inwendig zijn ze beide door een scheiboog met het schip verbonden. De zuidelijke aanbouw is in de 14de eeuw door een toren vervangen. Dat was merkwaardig, want de kerk had al een tufstenen toren aan de westzijde. Tot de 17de eeuw heeft de kerk twee torens gehad. Toen is de westtoren gesloopt. In 1716 kreeg het schip aan die zijde een driezijdige sluiting.

Het inwendige wordt gedekt door een houten tongewelf. Het meeste meubilair, zoals preekstoel met klankbord, is eenvoudig. Enkele van de overhuifde herenbanken hebben snijwerk in de rugschotten. In de vloeren ligt een collectie fijn behakte grafzerken, ook in de noordelijke kapel, de ‘sepulchrum familiae Kamminghanae in Wirdum’, zoals een van de zerken geeft te lezen. Daar ligt een zandstenen gotische priesterzerk voor Bucko (overleden 1509). Verder een exemplaar door Benedictus Gerbrandtsz. en een van de fraaiste renaissancezerken van Friesland, die voor Wittio van Camstra, in 1558 vervaardigd door Vincent Lucas. Verder een zerk door Dirck Lieuwes, een prachtige portretzerk door Jacob Lous (1616) voor Wytse van Camminga en Rixt van Roorda en een barok exemplaar met Julius van Eysinga in volle wapenrusting in hoogreliëf uit omstreeks 1640. Het monumentale orgel is de trots van de kerk. In 1688 bouwde Jan Harmens van Berlikum een nieuw instrument, dat in het van 1785 tot 1790 door Lambertus van Dam gebouwde instrument met een kas in Lodewijk XVI-stijl en snijwerk van Jacob Swalue werd opgenomen.

Van de Nicolaaskerk die in de 12de eeuw totstandkwam is alleen de noordmuur nog zichtbaar. Het koor en de zuidmuur zijn in 1868-’70 beklampt met donkerbruine machinale baksteen. De noordmuur is opgetrokken van gemêleerd gele kloostermoppen. In de koortravee is tussen twee steunberen een muurvak met laag een spoor van een klein rondboogvenster, mogelijk een hagioscoop. Voor een ingang is het mogelijk te smal.

Hoger zit een vager spoor van een klein venster. Helemaal aan de westzijde is nog een vrij gave moet van een romaans rondboogvenster te zien met schuin daaronder een gebogen bouwnaad die op een vroegere ingangspartij kan wijzen. Verder staan in de noordmuur vrij korte spitsboogvensters die er waarschijnlijk in de 14de eeuw in zijn gezet. De beklampte zuidmuur heeft hogere en meer spitse vensters, vijf in getal en nog één boven de rondbogige ingangspartij.

De toren is in 1888 gebouwd naar ontwerp van F. Kuikstra uit Stiens. Hij bestaat uit drie geledingen, waarvan de eerste onversierd is maar de andere twee met ongebruikelijke versieringsmotieven in gele steen in het donkerbruine metselwerk nogal opvallen. De ondiepe spaarvelden van de tweede geleding worden afgesloten met zeer flauwe vierpassen en die van de derde geleding met accoladevormen. De muren eindigen in lage wimbergen, geflankeerd door pinakels en de toren heeft een ingesnoerde spits.

Het inwendige is gedekt door een gedrukt houten tongewelf met trekbalken. Binnen het doophek met getordeerde balusters staat de preekstoel uit het tweede kwart van de 18de eeuw met loofkrullen op de hoekpenanten en op de panelen personificaties van deugden. De lambrisering is versierd met fijne, gesneden guirlandes in Lodewijk XVI-stijl, de banken hebben gesneden wangen en het verhoogde koor heeft een fraai gesneden hek. Hieronder bevindt zich de grafkelder van de familie Walta met een aantal, door een bijzondere samenloop van omstandigheden, gemummificeerde lijken. Het orgel is in 1788 door R. Knol gebouwd in een elegante kas. Het instrument is in 1860 uitgebreid door L. van Dam & Zn.

De Jacobuskerk staat op een hoog kerkhof. Na een brand aan het einde van de 15de eeuw is de kerk uit de 13de eeuw omstreeks 1508 herbouwd in laatgotische vormen. Schip en koor zijn gemetseld van gemêleerd gele steen. Het lange schip met koortravee bezit grote spitsboogvensters met vorktracering. In de westelijke travee, geschoord door twee tweemaal versneden steunberen, staat de 19de-eeuwse rondbogige ingang met een klein spitsboogvenster erboven. In de tweede travee staat de oude ingang, een rondboog die in rood en wit is gekleurd. Hij wordt omkaderd door de verder over schip en koor doorlopende waterlijst. De vijfzijdige koorsluiting met tweemaal versneden steunberen heeft aan vier zijden spitsboogvensters gehad, waarvan drie met kleine gele steen tot diepe nissen zijn dichtgezet en waarbij de traceringen zichtbaar zijn gebleven. In de oostelijke sluitmuur zit een kleine diepe (beeld?) nis onder een ojiefboog. Eronder staat een later ingebroken ingang.

De noordmuur bezit drie spitsboogvensters, aan de oostkant een dichtgezette vlakke rond-bogige ingang en westelijk nog een geprofileerd exemplaar. Boven de laatste zit een gedenksteen uit 1591 met in dichtvorm een boodschap over de gelijkheid van de doden op het kerkhof. De in 1862 voor de kerk opgetrokken toren met mogelijk in de onderste geleding nog een kern van de oude toren is in drie geledingen met spaarvelden en –nissen opgetrokken en heeft een ingesnoerde spits.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken op korbeelstellen en muurstijlen. De preekstoel uit 1661 heeft gekorniste kuippanelen. Bijzonder zijn het zware, koperen balustradehek, de koperen lezenaar en het koperen haantje op een van de scharnieren van de deur. Het doophek is voorzien van balusters. Er staan drie 17de-eeuwse, drievoudige en dubbele overhuifde herenbanken met balusterhekken, waarvan een uit 1623 met een uitbundig kuifstuk waarin familiewapens, waaronder die van Jongema, zijn verwerkt. Aan de wanden hangt een groot aantal rouwkassen en –borden, vooral voor leden van de familie Sminia. Het orgel is in 1847 gebouwd door P.J. Radersma.

De grote driebeukige laatgotische hallenkerk met transept kwam in de decenia rond 1500 tot stand maar bleef onvoltooid. In deze onafgemaakte staat is zij al indrukwekkend genoeg. In 1480 werd met het koor begonnen en het werk is aan het einde van die eeuw voortgezet met de bouw van het transept. Aan het driebeukige schip is omstreeks 1515 begonnen en is na enig oponthoud door krijgsgewoel is het in 1523 voortgezet door zijbeuken, transept en koor te verhogen en daarop nieuwe kappen aan te brengen. Toen omstreeks 1560 het schip tot drie traveeën van drie beuken was gevorderd, werd het werk gestaakt en werd het schip aan de westzijde voorlopig dichtgezet. Daar kwam een laag bakstenen gebouw en de rest van de hoogte werd met een houten schot gedicht.

Dat is bij de restauratie in 1951 pas vervangen door muurwerk. De laatste twee traveeën die de kerk met de toren hadden moeten verbinden zijn nooit gebouwd. De kerk heeft grote, licht spitsbogige vensters. Vooral die van de sluitgevels van de transeptarmen en die van de beuken zijn buitengewoon ruim. Het muurwerk wordt dan ook geschoord door hoge, driemaal versneden steunberen. Tegen de zuidoostelijke oksel van koor en transept is in het eerste kwart van de 16de eeuw een sacristie van twee verdiepingen gebouwd die in de 17de eeuw als Latijnse school in gebruik was en nog altijd zo wordt genoemd.

Aan de toren werd eind 15de eeuw begonnen, hij werd na 1524 verhoogd maar ook hiervan werd de bouw in de loop van de 16de eeuw gestaakt. Hij kreeg in 1613 de nog steeds bestaande bekroning. Het kloeke bouwwerk heeft twee geledingen. De eerste kreeg grote, met profielen en traceringen versierde nissen. De tweede geleding is nog plastischer door uitgemetselde steunberen tussen zeer diepe spitsboognissen waarvoor beneden een balustrade is gemetseld en waarin boven de galmgaten zitten. De bekroning bestaat uit een tentdak met een lantaarn – met een carillon uit 1980 – en een uivormige koepel. De toren wordt op de zuidoosthoek begeleid door een traptoren.

Het interieur van de kerk wordt gedekt door houten tongewelven met trekbalken die rusten op korbeelstellen en muurstijlen en op ronde van rode en gele baksteen gemetselde zuilen. In de vloer ligt een aantal oude grafzerken en aan de wanden hangen enkele rouwkassen. Tijdens de restauratie van 1939 tot 1951 is niet alleen de sacristie sterk gewijzigd, maar vooral de inrichting volledig veranderd, waarbij onder meer familiebanken uit de kerk verdwenen, delen van het koorhek en het doophek eveneens en de opstelling veranderde. Het van balusters, rozetten en portretmedaillons voorziene renaissance-koorhek is in 1569 door Claes Thiebbes gesneden. De excellente preekstoel is in 1718 in volle barokke vormen gesneden door Gerbrandus van der Haven. Op de hoeken van de kuip dragen kariatiden kransen en slingers en in de kuippanelen zijn levendige bijbelse voorstellingen gesneden: de opwekking van Lazarus, Petrus uit gevangenschap verlost en de genezingen van de blindgeborene, van de geraakte en van de zieken. De fraaie koperen lezenaar bevat het wapen van de schenker. De vroedschapsbank in het noordelijke transept (1716) is mogelijk ook het werk van Gerbrand van der Haven. De rechte overhuiving rust op elegante kandelabervormige zuilen. De koorruimte is ingericht voor het avondmaal en kleine vieringen. Het meubilair is versierd met mensjes en engelen gesneden door de uit Workum afkomstige beeldhouwer Tjipke Visser. Die vervaardigde ook de hardstenen doopvont met bijbelse voorstellingen. De gebrandschilderde voorstellingen van Maria en Martha in de koorvensters zijn het werk van Jentje Popma. Het orgel is oorspronkelijk in 1697 gebouwd door Jan Harmensz. Camp met snijwerk van Jan Freercks. Met behoud van oude onderdelen is het in 1980 vernieuwd door de firma Flentrop.

In de zijbeuken staat een grote reeks beschilderde doodsbaren van de Workumer gilden, waarbij twee kinderbaren. Deze gildebaren, waaronder één uit Hindeloopen, zijn uniek in Nederland. De schippers en grootschippers, de apothekers en chirurgijns, de landbouwers, zilversmeden en timmerlieden bieden een kleurig prentenboek van de activiteiten van de gilden en hun materieel en gereedschap.

De Vituskerk staat in het midden van het kleine terpdorp Wyns op een door bomen omringd kerkhof. Het schip en het koor zijn omstreeks 1200 van rode kloostermoppen ge bouwd, opmerkelijk omdat in deze periode voor de kerkbouw veelal geel gemêleerde steen werd toegepast. Met de oranjerode pannen op het dak is het een kleurig bouwwerk. De 18de-eeuwse rondbogige ingang staat aan de zuidzijde, achter de toren. Het schip wordt gevolgd door een iets versmald en hoger koor, waardoor alles onder één dak past. De vijfzijdige koorsluiting is opnieuw iets smaller.

De hoeken van deze sluiting worden begeleid door bakstenen schalken en in drie van de zijden zitten sporen van kleine romaanse rondboogvensters. In het muurwerk van schip en koor zijn aan het einde van de 18de eeuw grote rondboogvensters in dagkanten van kleine bruine steen aangebracht, aan de zuidzijde drie, aan de noordzijde twee. In de noordmuur staat een dichtgemetselde ingang. Deze is segmentvormig gedekt binnen een korfbogige, geprofileerde nis en staat weer wat scheef onder een grote rondboog. De toren van twee, slechts gering verjongende geledingen kwam kort na de bouw van de kerk tot stand. Aan de bovenzijde is hij met zijn zadeldak vernieuwd en beneden is het muurwerk deels beklampt. Beneden zit in de westgevel een klein, diep spitsboogvenster en helemaal boven zitten de rondbogige galmgaten.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf uit het tweede kwart van de 16de eeuw met korbeelstellen met gesneden sleutelstukken en muurstijlen. In het inwendig rondgesloten koor rusten deze muurstijlen op verdikt muurwerk, zeer waarschijnlijk een spoor van een steunmuur van een stenen overwelving. Omstreeks 1630 zullen de preekstoel met klankbord en het doophek met balusters zijn vervaardigd. De preekstoel met gecanneleerde hoekzuilen en getoogde panelen is zwart geschilderd en voorzien van gouden biezen en andere versierselen. Het orgel is in 1899 gemaakt door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. In de voorkerk is een vitrine opgesteld met archeologische en bouwvondsten.


0 | 1 | 2 | 3 |