Middeleeuwse kerken


De kerk, gewijd aan Johannes de Evangelist, staat midden in het kleine, gave terpdorp. De kerk is met koor in de tweede helft van de 13de eeuw gebouwd. Het muurwerk is rondom bekroond door een zaagtandlijst. De muren hebben steunberen in verschillende vormen. Het eerste vak van de noordmuur is blind. Het volgende heeft een groot spitsboogvenster en een klein exemplaar met een kraalprofiel in de dagkant. Daaronder zit laag een spoor van een dichtgezette ingang. Weer oostelijker staat bij een groot rondboogvenster een fraaie dichtgemetselde ingang: sleutelgatvormig en met rondstaven versierd binnen een spitse nis. Boven in het daaropvolgende vak zit een stukje rondboogfries en onder het rondbogige venster zit een rondbogig spoor, wellicht een vroegere hagioscoop. Daarna volgt het vijfzijdig gesloten koor met enkele rondboogvensters met kraalprofielen. In de zuidmuur staan spitse vensters. In het westelijke vak staan bovendien een smal rondboogvenster en daaronder sporen van twee toegemetselde ingangen. De westelijke gevel is met de toren in 1843 vernieuwd. De elegante, neoclassicistische houten torenopbouw, waarschijnlijk ontworpen door Roelof Boorsma, heeft twee geledingen met pilasters, segmentpassen, lijstwerk met consoles en andere sier.

De sfeervolle kerkruimte wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf. De kerkbanken hebben gedraaide knoppen. De uit 1849 daterende onversierde preekstoel met klankbord staat binnen een doophek met balusters. Ertegenover staat een 18de-eeuwse herenbank met boven het rugschot een wapen met korenaren, mogelijk van de familie Sluijterman. Ten oosten van de preekstoel staat een herenbank uit 1622 met in het timpaan het alliantiewapen van de familie Botma. Boven de herenbank in de sluitwand zit een zandstenen, in marmerimitatie beschilderd maniëristisch epitaaf voor Wopke van Scheltema en Frouck Roorda uit 1625. Tegen de noordwand bij het orgel staat de renaissancegrafzerk uit 1627 van hun zoon Scipio van Scheltema en ook de barokke zerk uit 1755 voor Gerrit Botma en Jantje Nannes. De laatste dame was in 1740 de schenkster van het door Johan Michaël Schwartsburg gebouwde orgel.

De Johanneskerk staat ruim in het centrum van het dorp. De toren is aan het einde van de 12de eeuw gebouwd, waarna de bouw van het schip spoedig volgde. En in en bij die toren vinden we nog oudere herinneringen. De zadeldaktoren heeft pinakels op de toppen, schouders en een rondbogig galmgat aan elke zijde. In de romp zitten wat rondbogige lichtsleuven. De toren wordt op de hoeken gesteund door beren. De westelijke ingang is met een klein venster geplaatst in een hoge rondboognis. In de gevels aan weerszijden van de toren zitten liseen-achtige vermetselingen die met die in de oostelijke gevel van de toren erop zouden kunnen wijzen dat er een midden 12de-eeuws gereduceerd westwerk zou hebben gezeten. Tegen dit muurwerk zijn steunberen geplaatst. In de noordmuur staan twee spitsboogvensters uit de 16de eeuw maar ook sporen van twee dichtgemetselde romaanse venstertjes met opvallende rondboogjes van gele steen in verder rood muurwerk. Er zit bovendien een rondbogige, dichtgemetselde ingang. Even verderop zien we een hoog, smal rondboogvenster, eveneens dichtgezet. Dichtbij het koor zijn laag een rondboogje en een rechthoekige nis te zien, mogelijk herinneringen aan een hagioscoop en een piscina. In de zuidmuur staan vier 16de-eeuwse spitsboogvensters en een ingang binnen een jonge spitsboognis. Iets ten oosten van het midden zitten de moeten van een vrij hoog rondboogvenster. Het vierzijdig gesloten koor dateert uit het midden van de 13de eeuw. Het is later verhoogd en het bezit op de hoeken lisenen en een bekroning van een rondboogfries met een zaagtandlijst.

Binnen is de kerkruimte gedekt met een houten tongewelf uit 1604. De preekstoel met klankbord binnen het eenvoudige doophek, mogelijk het werk van Yge Rintjes, dateert van 1775 en laat snijwerk in rococovormen zien. Op de panelen zien we rocaille-lofwerk en op de hoekpilasters vruchtenfestoenen. De herenbank, voorzien van een kuifstuk met familiewapen, dateert ook van 1775. Het orgel is in 1906 gebouwd door Mart Vermeulen uit Woerden.

De kerk staat aan de oostzijde van de rechthoekige, niet zeer hoge dorpsterp. Het gebouw is in 1678 opgetrokken uit voornamelijk middeleeuws rood moppenmateriaal, ongetwijfeld afkomstig van de vorige kerk. De zaalkerk heeft een driezijdige sluiting en een houten geveltoren die met leien is bekleed en een ingesnoerde spits heeft. De westelijke frontgevel, opgemetseld uit kleine rode baksteen, dateert waarschijnlijk uit 1817 toen de kerk werd gerepareerd. In het midden staat een klein rondboogvenster. De ingang zit aan de noordzijde. Het is een grotendeels van kleine rode steen gemetselde rondbogige poort, geflankeerd door gemetselde pilasters, maar zonder bekroning. In het gevelveld erboven staat een klein rondboogvenster. Er zitten twee gedenkstenen, waarvan de ene de eerste steenlegging in 1678 door Cornelis Bosman memoreert. In de noordmuur staan drie, in de zuidmuur vier flinke rondboogvensters en in de koorsluiting vinden we er twee.

Onder de dakvoet zit een blokfries, waarvan de strekken bij de koorpartij rond zijn geslepen. In deze koorsluiting zijn sporen van de bouwers te vinden. Een plat verwerkte steen met hoekornamenten draagt de naam Geert Hendriks, zijn huismerk en 1678. Daarnaast zijn twee stenen ingekrast met: 1996 en T.H. en weer verder zien we een platte steen met een oud merk van: Douwe Roelifs, een troffel en een rad.

Inwendig heeft de kerkruimte een gedrukt tongewelf met trekbalken in blauwe kleuren. In de koorsluiting staat de preekstoel met klankbord binnen een doophek met dichte panelen en gedraaide knoppen. De kanselkuip uit 1678 heeft gecanneleerde hoekzuilen en getoogde panelen. In de vloer ligt een aantal gebeeldhouwde zerken uit de 17de eeuw. Twee tekstborden met elegant gesneden lijstwerk dateren uit de tweede helft van de 18de eeuw. Het orgel staat op de westgalerij, gedragen door zuilen en pilasters die in vrolijke kleuren zijn gemarmerd. Het instrument is in 1818 gebouwd door J.A. Hillebrand waarbij de 17de-eeuwse beelden van de harpspelende David en bazuinstekende engelen van een vroeger orgel zijn hergebruikt.

Het kerkje van het oude streekdorp Nieuweschoot is nabij de vrij grote plaats Heeren veen middelpunt geworden van een funerair park. Het heeft een vrij klein kerkhof, waaromheen geleidelijk een zeer grote, goed verzorgde begraafplaats is gegroeid en waarbij bovendien een crematorium is gesticht.

De kerk heeft een voorgangster gehad; in de bronnen blijkt de kapel van Nieuweschoot onderhorig aan de kerk van het oostelijk gelegen dorp Oudeschoot. De kleine kerk is in laatgotische stijl gebouwd in de 15de eeuw. Er zijn ook meningen die de bouwtijd met hergebruik van oude kloostermoppen op de 17de eeuw houden. De noordelijke muur bevat drie niet oorspronkelijke grote rondboog-vensters in vrij diepe dagkanten met enig profiel. Nabij het koor is naast een venster een smalle, licht spitsbogige nis te zien, mogelijk een dichtgemetseld venster. Een vergelijkbare nis, maar daar spitsbogig, van vorm zit ongeveer in het midden van de zuidelijke gevel. Het koor is driezijdig gesloten waarbij de hoeken zijn geschraagd door eenmaal versneden steunberen. In de noord- en zuidoostelijke muurdelen staan rondboogvensters; in de sluitmuur zit een grote rondbogige nis geflankeerd door twee kleine, ronde vensters.

De zuidelijke schipmuur bezit drie rondboogvensters en in het midden de genoemde nis. De westelijke frontgevel wordt op de hoeken geschoord door eenmaal versneden steunberen en aan weerszijden van de rondbogige ingang steunen uitgemetselde penanten de gevel. De geveltop met schouders en toppinakel is opnieuw gemetseld vlak voor of na de laatste wereldoorlog. Daarvoor heeft er een afwolving van het dak gezeten die een eerdere topgevel verving.

Ten zuidwesten van de kerk staat een kleine klokkenstoel. De huidige dateert uit omstreeks 1930, maar hij heeft zeker een voorganger gehad. De klok die hij onder het zadeldak bergt, stamt uit de 15de eeuw, maar bezit noch datering noch nadere aanduiding.

De kerk in het begraafpark functioneert al tientallen jaren als aula. Liturgische elementen ontbreken. In de vensters zijn glasappliqués met symbolische voorstellingen aangebracht, in 1976 vervaardigd door Hank Niemeher.

De Nicolaaskerk lijkt wat buiten het streekdorp te staan, maar oorspronkelijk stond zij er strategisch bij de overgang van de interlokaal belangrijke wegen Middelweg en Buitenweg. De kerk is aan het begin van de 16de eeuw totstandgekomen en heeft de karakteristieken van de late gotiek. De muren hebben een travee-indeling tussen eenmaal versneden steunberen met afdekplaten. De noordelijke schipmuur bezit in de westelijke travee een moderne dubbele deur in een rechthoekig kozijn, waarvoor het venster moest worden ingekort.

Het is een voor de kerk onwaardige ingang. In de travee ernaast heeft een ingang gezeten die is dichtgemetseld met deels rode en deels gele baksteen en waarboven een ingekort venster zit. De volgende vier venstertraveeën bezitten gebruikelijke spitsboogvensters, waarbij het opmerkelijk is dat deze vensters, net als aan de zuidzijde, door een zandstenen waterlijst zijn gebroken. Even opmerkelijk zijn de dagkanten die omlijstingen van gele baksteen binnen rood bakstenen profielen kregen. In de zuidelijke muur vinden we een vergelijkbare aanpak. Daar is wel de vormgeving van de ook hier dichtgemetselde ingang duidelijker. De hoge, geprofileerde spitsboognis is verlevendigd met zandstenen neggen en daarin staat de met geel gemêleerde baksteen dichtgezette, afgeplatte korfbogige poort, die ook weer neggen kreeg.

De slanke toren met ingesnoerde spits gaat onversneden op, maar op tweederde van de hoogte is een zandstenen waterlijst aangebracht. Beneden heeft de toren in de drie vrijstaande zijden hoge spitsbogige openingen gekend die alledrie later zijn dichtgemetseld. Aan de westkant kwam zelfs een forse, wigvormige steunbeer.

Het schip wordt binnen gedekt door een hoog tongewelf waardoor de van buiten laag ogende kerk inwendig toch allerminst een gedrukte aanblik biedt. Het doophek met getordeerde balusters is van omstreeks 1660. De merkwaardige, als brede lezenaar met gietijzeren balusters en trapvleugels gevormde preekstoel is veel jonger. Hij staat onder een gestukadoord tussenplafond dat als klankbord werkt. Het orgel is in 1883 gebouwd door J.F. Kruse van de firma W. Hardorff en Zoon.

De grote kerk met kloeke toren is bijzonder mooi gelegen op een ruim, ovaal en geheel omgracht kerkhof. Het schip met het vijfzijdig gesloten koor is kenmerkend laatgotisch. De kerk werd in het begin van de 16de eeuw grotendeels gebouwd van hergebruikte gemêleerd gele moppen van de oude 13deeeuwse kerk. Het schip is zeven traveeën diep tussen eenmaal versneden steunberen. Inclusief de boven de ingangen ingekorte vensters staan er dan ook zeven spitsboog-vensters in de zuidmuur, maar de noordmuur heeft slechts drie grote vensters. Ze hebben kozijnen en roeden uit het begin van de 19de eeuw. In het zuidoostelijke koorvak is de oorspronkelijke zandstenen vorktracering in een dichtgezet venster te zien. Onder de vensters loopt rondom een zandstenen waterlijst. In de zuidelijke muur staat in het westelijke vak een meervoudig geprofileerde korfbogige ingang uit ongeveer 1600 die in 1664 een barokke bekroning kreeg. In de noordelijke muur staat een niet al te oude rondbogige ingang in het westelijke travee en in het volgende vak een fraaie, dichtgemetselde ingangspartij: een poort gedekt door een segmentboog en daarboven een korfbogige nis met een diepe beeldnis. Het geheel is rechthoekig omkaderd. De toren is in de late 13de eeuw ongeleed gebouwd en is in de 17de eeuw een stuk verhoogd. De oude galmgaten zijn dichtgezet en er zijn nieuwe gemaakt in de nieuwe geleding.

Inwendig is het koor in de 19de eeuw van het schip afgescheiden. Het schip is gedekt door een houten tongewelf dat in dezelfde periode gestukadoord is. In de kerkvloer ligt een aantal belangrijke gebeeldhouwde zerken, waaronder een portretzerk voor de priester Kempo Hottinga die in 1536 mogelijk door de meester Benedictus Gerbrandtsz. is gehouwen en een zerk voor Sydts van Botnia die Vincent Lucas in 1550 met veel renaissancesier maakte. De preekstoel met klankbord en getordeerde hoekzuilen en gekorniste panelen aan de kuip is in 1659 vervaardigd. De fraaie afscheidingswand onder het orgel lijkt in dezelfde tijd gemaakt te zijn. Het orgel is in 1840 door Willem van Gruisen gebouwd.

De kerk is omstreeks 1230 van rode kloostermoppen gebouwd. De laat-romaanse karakteristiek kan aan de noordzijde worden afgelezen. Daar zitten sporen van dichtgemetselde middelgrote rondboogvensters en, heel onduidelijk, ook herinneringen aan de rondbogige ingang. De aan de westzijde vreemde inbreuk van een rechthoekig venstertje en het hoog zittende radvenster zijn van jongere datum. Bovendien is aan de oostzijde een grote rondboog te zien die wijst op een vroegere aanbouw. De profielen van deze aanbouw zijn binnen duidelijk zichtbaar. Ook in de zuidelijke muur zit op dezelfde plaats zo’n rondboog in het metselwerk. Het zijn aanbouwen van laatmiddeleeuwse kapellen die in de 17de eeuw zijn gesloopt. De zuidelijke muur bezit drie grote rondboogvensters en aan de westzijde een brede ingang onder een korfboog. De hoek van het schip wordt sinds de 19de eeuw gestut door een wigvormige beer. Het vijfzijdig gesloten koor is in de 19de eeuw vernieuwd. Daarin is een bronzen, door Hildo Krop vervaardigde herinneringsplaquette geplaatst voor de filantroop Theo van Welderen baron Rengers (1867-1945). Tegen het koor ligt de grafkelder van de familie van Heemstra. De 14de-eeuwse toren, voorzien van enkele kleine rondboogvensters, is in het midden van de 17de eeuw deels beklampt. Toen heeft hij waarschijnlijk ook de huidige zadeldakbekroning gekregen.

Binnen is de kerkruimte met een segmentvormig gebogen houten gewelf gedekt. De preekstoel met klankbord is in 1632 door Dirck Claesz. vervaardigd. De donker geschilderde kuip is tot de vloer doorgetrokken en versierd met gouden biezen en zilveren hoekzuilen. Hiertegenover staat een herenbank uit 1641 met dubbele voorbank met balusters. De huif wordt gedragen door gecanneleerde zuilen en bekroond door obelisken en een opzetstuk met wapens. Aan de wanden hangt een aantal rouwkassen en –borden, waarvan vooral de van krijgstrofeeën voorziene kas van Feijo van Heemstra opvalt. De stokken van de vanen steken als lansen de kerk in. In de sluitmuur zit een zandstenen, fraai gepolychromeerde epitaaf in renaissancevormen voor Jelle van Eysinga. Het orgel op de westgalerij is in 1871 gebouwd door P. van Oeckelen.

De hoog-romaanse kerk staat op een ruim, door een muur omgeven kerkhof bij de brinkachtige open ruimte midden in Oldeberkoop. Het van tufsteen gebouwde schip dateert uit het midden van de 12de eeuw. Aan noord- en zuidzijde zit in de bovenzone een prachtig schema van spaarnissen tussen lisenen, afwisselend gedekt met twee en drie rondbogen. Alleen in de driepasnissen staat in het midden een klein rondboogvenster. In de 14de eeuw is het schip van gemêleerd rode en gele baksteen op gotische wijze verlengd en in het begin van de 16de eeuw is het oorspronkelijk in steen overwelfde koor vervangen door het huidige met driezijdige sluiting. Aan de noordzijde staat in het oude schip een dichtgemetselde, geprofileerde rondbogige ingang.

In het verlengde schip is nogmaals zo’n dichtgezette ingang te zien en bovendien zitten er een lancetvenster en een breed rondboogvenster met vorktracering. Aan de zuidzijde staat in het oude gedeelte een dichtgemetselde ingang in een spitsboognis van gotisch model. In de verlenging staan een nog steeds bruikbare rondbogige ingang, een groot venster en een lancetvenster. Het koor van donkerrode steen en verlevendigd met ‘speklagen’ van gele en helderrode steen en een zandstenen waterlijst, wordt op de hoeken gesteund door eenmaal versneden beren. De toren, in het begin van de Tachtigjarige Oorlog vernield, is in 1608 herbouwd in kleine gele steen met sieraccenten van rode steen op de hoeken en rond de galmgaten en met een zadeldak.

Het inwendige is door een gedrukt houten tongewelf, dat mogelijk al uit de 17de eeuw dateert, met trekbalken gedekt. In de wanden van het schip is het metrum van spaarvelden van de buitenkant herhaald. In de vloer lig-gen gebeeldhouwde zerken. De achtzijdige zandstenen doopvont op schacht en voetstuk dateert uit de 14de eeuw. De preekstoel met klankbord, hoekzuiltjes en gekorniste panelen op de kuip is 17de-eeuws, evenals de tegen de noordwand geplaatste herenbank. Het orgel heeft een kas uit 1858 en een instrument van Van Gruisen uit 1919 met ouder pijpwerk.

De Stephanuskerk is een grote laatgotische kerk met een kloeke toren waarvan het silhouet de wijde omgeving beheerst. Op deze plaats was in 1204 al een gebouw tot parochiekerk verheven. De huidige kerk is in 1545 totstandgekomen. Het schip van zeven traveeën, geritmeerd door steunberen en een rondlopende zandstenen waterlijst, wordt driezijdig gesloten. De beren zijn in de basementen versierd met zandstenen hoekblokken. Aan de zuidzijde staan zes grote rondboogvensters; de voorkerk is op een klein rondboogvenstertje na gesloten. De noordzijde heeft zeven vensters waarvan de westelijke boven de ingang in een rechthoekig kozijn is ingekort. De vensters hebben houten ramen en roeden die waarschijnlijk niet oorspronkelijk zijn. Mogelijk zijn er stenen traceringen geweest, zoals een nis, wellicht een dichtgezet venster, in de koorsluiting laat zien. De ongelede toren is in 1608 opgetrokken van een klein formaat gele steen.

Aan de zuidzijde is een traptoren met kleine vensters half uitgebouwd. Boven zitten aan elke zijde twee hoge rondbogige galmgaten. De toren heeft rond de ingesnoerde spits, met een balvormige verdikking aan de top, een ruime omgang met hek.

De kerkzaal wordt inwendig gedekt door een tongewelf met trekstangen. Rondom zitten in de muurzone onder de vensters grote en diepe spaarnissen. De preekstoel met klankbord en toognissen tussen gegroefde hoekpilasters op de kuip dateert uit het midden van de 17de eeuw. Hij staat binnen een doophek met balusters en gedraaide knoppen. Ook een van de twee overhuifde herenbanken is uit die tijd; de andere is van iets later. De van natuursteen gehouwen doopvont in kubistische vormen, spreuken en symbolen is in 1985 vervaardigd. De orgelkas door de Gebr. Scheuer uit 1858 kreeg in 1919 een instrument van de N.V. Orgelfabriek P. van Dam. In het koor staat een bijzonder kabinetorgel. Het instrument is in 1800 in empirestijl voor een particulier gebouwd, in 1844 voor de Janskerk in Haarlem door B.J. Gabry voorzien van een schijnorgelfront en in 1883 in deze kerk geplaatst.

De laatmiddeleeuwse Hippolytuskerk is on gewoon gesitueerd tussen de bossen van Olter terp. Zij was sinds de 18de eeuw min of meer een privékapel voor de patricische familie Van Boelens, die hier een buiten had, en de aan hen geparenteerden. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd van gemêleerd gele en rode baksteen van groot formaat. Mogelijk is de kerk kort na de bouw naar het oosten uitgebreid, want in de noordmuur is een duidelijke bouwnaad zichtbaar. Rondom heeft het muurwerk een samengestelde tandlijst, die op enkele plaatsen is doorbroken door sluitingen van de vensters. Waarschijnlijk is de kerk eens verlaagd. De kerk wordt verlicht door smalle spitsboogvensters, aan de noord- en zuidzijde drie en in de rechte koorsluiting een klimmend stel van drie. In het midden van het schip staat aan beide zijden bovendien een breed spitsboogvenster met een bakstenen vorktracering. Alle vensters zijn voorzien van glas-in-lood. De sluitgevel wordt beëindigd met een traptop waarbij de trappen van ezelsruggen zijn voorzien. Ook de westelijke muur heeft een trapbeëindiging. De kerk is in 1912-’13 in opdracht van mevrouw B.W.T. Sandberg van Boelens op een vrijmoedige, romantische wijze gerestaureerd. In 1744 heeft de kerk een toren gekregen, ongeleed en met een ingesnoerde spits.

Boven de rondbogige ingang zit een stichtingssteen van de schenkers van 500 gulden – toen een fiks bedrag – voor de torenbouw: Ayzo van Boelens en Rinske Lycklama à Nijeholt. Zij overleden in 1782 en 1750. Hun rouwborden hangen tegen de westelijke wand in de kerk.

Inwendig wordt de kerk gedekt door een tongewelf met trekbalken en volledige gebintstellen. De preekstoel uit 1780 met klankbord staat tegen de noordwand. Hij heeft gesneden evangelisten op de kuippanelen en de kuip rust op een grote adelaar. Het doophek staat bij de koorsluiting; het bezit balusters in laat 18de-eeuwse Lodewijk XVI stijl. Tegenover de preekstoel staat een eenvoudige overhuifde herenbank en tegen de sluitmuur van het koor hangen ook nog twee grote rouwkassen. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De Sint-Joriskerk lijkt weerbarstig; binnen heeft zij een verrassend warme inventaris. De bouw van de kerk is omstreeks 1200 begonnen met het westelijke gedeelte van het schip en in de 14de eeuw voortgezet met een vergroting naar het oosten. Daarna is het geheel in de 16de eeuw verhoogd en zijn de grote spitsboogvensters aangebracht. Het muurwerk, vooral van de noordzijde, heeft veel te vertellen. Tegen het oude gedeelte hebben steunberen of lisenen gezeten en er zijn vensters in verschillende formaten geweest die zijn dichtgemetseld. De ingangspartij is in 1860 in neogotische vormen aangebracht. Verder naar het oosten staan twee grote spitsboogvensters en beneden een rechthoekig spoor dat op een verdwenen kleine ingang kan wijzen. Van de koorvensters is één exemplaar vlak en zijn twee achter de dagkanten dichtgemetseld. Twee vensters verschaffen licht in het koor. Op de overgang van schip en koor is in 1709 (jaarankers) een consistorie aangebouwd. In de zuidelijke schipmuur verlichten zes grote spitsboogvensters het schip. Onder het tweede staat een gepleisterde en oker geschilderde laatgotische ingang in een geprofileerde spitsboognis. In het timpaan zit een zespuntige ster met een bloem. De in de 16de eeuw gebouwde toren heeft drie onversneden geledingen. De spits verving in 1766 een stenen exemplaar.

De overwelving van het schip is verschillende keren gewijzigd; nu is er een houten tongewelf met trekstangen. Hieronder is in protestantse opstelling een fraaie, vroeg 18de-eeuwse inventaris opgesteld: lambrisering, omlijste tekstborden, de tweevoudige herenbank Idsinga waarvan de overhuivingen rusten op gewrongen omrankte zuilen, de herenbank in de koorsluiting met een door rijk ornament omgeven Tiengebodenbord en een bazuinengel ter bekroning, de gesloten mannenbanken met ionische pilasters in het achterschot en open vrouwenbanken met gesneden wangen. Het is allemaal gegroepeerd rond de in 1713 door Jaan Oenema gesneden preekstoel met getordeerde zuilen en balusters, ook bij trappaal en –hek. Tijdens recente restauratie is een belangwekkende middeleeuwse tegelvloer in de kerk aangetroffen. Het orgel is in 1868 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De kerk staat met het koor naar het dorpscentrum gericht op een ruim kerkhof. De toren, in de 13de eeuw gebouwd van gemêleerd rode kloostermoppen, is het oudst. De oversneden torenromp heeft door zaagtandlijsten een geleding gekregen. In het onderste gedeelte staan venstersleuven; boven zijn aan twee zijden dubbele galmgaten in een segmentnis opgenomen; aan de andere zijden staan de gepaarde galmgaten in een geprofileerde rondboognis. De geveltoppen van het zadeldak kregen rondbogige spaarnissen in twee zones. Het driezijdig gesloten koor is aan het einde van de 15de eeuw gebouwd. Het heeft slanke spitsboogvensters. Recent is in de sluitmuur een vluchtdeur aangebracht. Het koor wordt, net als het schip, geschoord door eenmaal versneden beren en onder de dorpels van de vensters loopt een bakstenen waterlijst rondom. Het schip is kort na de bouw van het koor totstandgekomen. Aan beide zijden is het geopend met spitsboogvensters, waarvan de zuidelijke spitser zijn dan die aan de noordzijde. Op enkele plaatsen zitten ook kleinere vensters. Alle vensters hebben gepleisterde dagkanten die steenrood zijn geschilderd. Ze zijn voorzien van voorzetramen, waardoor de raamplastiek is verminderd. De zuidelijke ingang is vervangen door een venster met een borstwering; die in de noordmuur staat onder een segmentboog en in een geprofileerde spitsboognis. De bakstenen van koor en schip zijn rijker gemêleerd dan die van de toren.

Het inwendige van schip en koor wordt gedekt door een tongewelf en trekbalken. Hieronder staat het meubilair dat grotendeels is geschilderd in grijze tonen met wit, in een traditionele protestantse opstelling. De preekstoel met klankbord en het doophek zijn in fraaie rococovormen waarschijnlijk in 1775 vervaardigd door Yge Rintjes, dé meester uit deze contreien. De panelen en hoekpenanten van de kuip kregen gesneden loofwerk met bessen. Het doophek bezit elegante balusters en siervazen. Tegenover de preekstoel staan twee herenbanken uit dezelfde tijd met rugkuiven met wapens. Het orgel is in 1814 gebouwd door J.A. Hillebrand en is in 1831 door Albertus van Gruisen uitgebreid.

De kerk staat fraai op het terprestant van het schilderachtige dorp Oostrum. De zware, maar niet hoge zadeldaktoren dateert al van de 13de eeuw. De toren is eenmaal gering versneden en heeft kleine venstersleuven, kleine rondbogige galmgaten en pinakels op de geveltoppen. Het schip, opgetrokken van rode, hergebruikte baksteen, is zes traveeën diep en de muren worden geleed door, deels bij de restauratie van 1974 herstelde, eenmaal versneden steunberen. Aan de zuidzijde staat de ingang onder een segmentboog in een spitsboognis; de overige traveeën zijn door brede spitsboogvensters geopend. De noordelijke muur is blind gebleven totdat in de westelijke travee in 1823 ook zo’n venster werd ingebroken. Aan de borstwering daaronder is te zien dat hier waarschijnlijk een ingang heeft gezeten. Deze noordelijke muur vertelt meer naar het oosten, ook dat er een aanbouw heeft gezeten, getuige de hoge, brede spitsboog in het metselwerk. Op het zuidelijke dakschild liggen holle en bolle pannen, gewoonlijk aangeduid als ‘monniken en nonnen’. En op de naald van het dak staat een windvaan in de vorm van een zeilscheepje.

Inwendig is de torenruimte toegankelijk door een wijde, geprofileerde rondboog. De begane grond is gedekt met een fraai kruisribgewelf. Het schip en koor hebben een houten tongewelf met trekbalken. Op de noordwand zijn tijdens genoemde restauratie 16de-eeuwse schilderingen aangetroffen met ongebruikelijke voorstellingen: drie grote en twee kleine kerken en een toren, alle van een rijzig, gotisch karakter. Naast de preekstoel is bovendien een soldaatje te ontwaren. Een onduidelijk opschrift met het jaartal 1582 geeft waarschijnlijk de datering. Op deze noordwand hangt een viertal ruitvormige rouwborden uit 1645 voor leden van de familie Eelcama. Ze hangen boven de zogeheten Mellemabank met wapens in het rugschot. De preekstoel uit 1768, toen de psalmborden ook werden gemaakt, staat in de koorsluiting en bezit op de kuippanelen gesneden loofwerk en personificaties van Geloof, Hoop en Liefde, gesneden door Dirk Embderveld. Het orgel is afkomstig uit Heiligerlee en is hier in 1963 geplaatst. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

Deze belangwekkende kerk is ondanks wijzigingen en een reconstruerende restauratie in 1921 een goed voorbeeld van rijke romaanse bouwkunst. De kerk is in het begin van de 12de eeuw van tufsteen gebouwd. Zij vertoont in de gevels twee zones. De onderste bestaat steeds uit twee rondbogige spaarvelden tussen lisenen. Daarboven bevindt zich een doorlopend verdiept register onder een rondboogfries. Daarin zijn aan de noordzijde volgens gevonden sporen bij de restauratie de kleine rondboogvensters hersteld. Ook de westelijke gevel vertoont deze fraaie geleding. In de noordmuur is de gotische, met rode baksteen gedichte ingang in een spitsboognis gehandhaafd. In de zuidmuur zijn de grote gotische, rondbogige vensters gehandhaafd, maar in het tufstenen sierwerk zitten ook nog een romaans venster en de gotische ingang.

De kerk is in de 14de eeuw met een rechtgesloten koor verlengd, zuidelijk van baksteen, noordelijk met hergebruikte tufsteen. Daarin staan grote vensters. De sluitmuur van het koor is in 1599 vervangen. Ook hierin staan grote rondboogvensters. De romaanse toren is in het midden van de 13de eeuw van baksteen met een tufstenen bekleding gebouwd. De tufstenen spits is in 1888 door een bakstenen tentdak vervangen. De toren heeft inwendig herinneringen aan gewelven en een houten blok voor gevangenen.

Het interieur wordt gedekt door een in 1921 aangebracht tongewelf, waarop J. Por decoratieve art déco schilderingen aanbracht (zie ook Aduard). Het traditioneel aandoende meubilair en lambrisering zijn tijdens de restauratie geplaatst. De preekstoel met klankbord dateert wel uit de 17de eeuw; de kuip is versierd met gegroefde hoekzuilen en toogpanelen. De hier tegenoverstaande herenbank van de Haersma’s dateert nog uit de 17de eeuw. In de vensters zitten gebrandschilderde glazen die in 1717 zijn vervaardigd door Hendrick Busch, Douwe Feenstra en Pibe Harmens. Ze tonen wapens van bestuurscolleges en leden van het Haersma-geslacht. Deze familie liet ook het elftal rouwkassen in de kerk na. Ze domineren de kerkruimte sterk. Het orgel is in 1875 gebouwd door L. van Dam & Zn. en in 1922 uitgebreid door Bakker & Timmenga.

Het kerkhof van de kerk van Oudwoude is door een boomzoom van de doorgaande weg afgeschermd. De laatgotische kerk is in de 15de eeuw gebouwd van afbraakmateriaal van de voorgangster. Het zes traveeën diepe kerklichaam heeft met eenmaal versneden steunberen en grote spitsboogvensters het kenmerkende metrum van de gotiek. Aan de noordzijde staat in de westelijke travee een dichtgemetselde ingang onder een segmentboog in een spitsbogige nis. In de overigens blinde noordmuur staat in de vierde travee een ingekort spitsboogvenster. De driezijdige sluiting heeft grote spitsboogvensters, waarvan de middelste ook is ingekort. De zuidelijke muur laat de gotiek in volle omvang zien. De westelijke travee bevat de nog steeds gebruikte ingang. Deze is segmentvormig gesloten en staat in een rijk geprofileerde spitsbogige nis en in een door profielsteen rechthoekig omkaderde, gepleisterde nis. Wellicht is dit een niet te repareren herinnering aan de periode (1880-1965) dat de hele kerk was gepleisterd. De toren is in de periode 1689-’94 afgebroken en het afbraakmateriaal is voor 37 gulden en 10 stuivers verkocht. Toen is de volledig gesloten en vlakke westelijke gevel totstandgekomen. Omstreeks 1880 is achter de westelijke gevel een vrij gedrukte houten dakruiter met ingesnoerd spitsje op het dak geplaatst.

Het interieur wordt gedekt door een vlak balkenplafond. Onder de vensters laat het muurwerk op onregelmatige plaatsen diepe spaarnissen zien. Tegen de noordwand geplaatste grote gebeeldhouwde rouwkassen beheersen de ruimte. Ze dateren uit de periode 1675 tot 1783 en gedenken, net als de twee ruitvormige rouwborden, leden van de families die op Fogelsanghstate in het nabijgelegen (kerkloze) Veenklooster resideerden. Op het kerkhof zijn dan ook grafkelders voor de families van Heemstra en Van Limburg Stirum. In de koorsluiting staat een eenvoudige (helaas grijs geschilderde) grote, overhuifde herenbank met Toscaanse zuilen. De eenvoudige preekstoel met klankbord en kussenpanelen op de kuip dateert uit de 18de eeuw. Het orgel is in 1856 gebouwd door L. van Dam en Zn. uit Leeuwarden.

In dit streekdorp staat de kerk op een verhoogd, niet al te ruim kerkhof, alsof het een terp is. Aan de straatzijde staat half verstopt onder een grote treurbeuk een fraai en in verhouding groot hek in neoclassicistische stijl dat in de bovenregel van het dubbele zwaaihek is gedateerd: Anno 1857. Het heeft penanten van gebundelde fasces met vierzijdige hellebaarden in top. Het front, de westelijke gevel van de kerk met de forse geveltoren, kwam in 1802 tot stand, maar het kerkschip met driezijdige koorsluiting is veel ouder.

Het is een van de weinige kerken uit de wijde omgeving die gebouwd is van middeleeuwse moppen. Bij de restauratie in 2002 bleek dat de in 1877 aangebrachte beklamping met kleine steen los ging laten en dat zich hierachter zorgvuldig gemetseld ouder muurwerk bevond. Dit in het midden van de 17de eeuw geheel vlak – zonder steunberen of penanten – verwerkte muurwerk is weer in het zicht gebracht. Het vrij korte schip is regelmatig gemetseld van gemêleerd rode kloostermoppen en is aan de zuidzijde geopend met twee rondboogvensters. In de zuid- en noordoostelijke sluitmuur staan vensters van een kleiner formaat en in de noordelijke muur staan opnieuw twee rondboogvensters. Het front van de kerk is van een klein formaat steen opgetrokken. Het midden met een diep geplaatste ingang en daarboven een cirkelvormig venster springt even voor de boven het dak uitrijzende houten en met lood beklede toren uit. Deze bevat galmgaten en wordt door een ingesnoerde spits bekroond.

Inwendig is bij de restauratie het houten tongewelf dat boven een schrootjesplafond zat weer tevoorschijn gehaald. Binnen het doophek met balusters en gedraaide knoppen staat tegen de oostelijke wand de preekstoel met klankbord, die uit 1802 dateert maar oudere onderdelen heeft. Er zitten gesneden festoenen op de kuippanelen. Op de westelijke galerij op gietijzeren zuilen en met een elegant gebogen balustrade staat het in 1880 door L. van Dam & Zn. gebouwde orgel. Hierachter zit een curieuze zon in reliëf met een wijzerplaat die geen wijzers heeft.

Op de terp van Paesens is omstreeks 1200 de bakstenen kerk gebouwd. Een laat-romaans bouwwerk waar in later tijd verschillende keren een en ander aan is veranderd. Het schip is niet geheel rechthoekig. Aan de koorzijde is het iets smaller dan aan de westzijde. De iets inspringende koorsluiting is halfrond gesloten. In het muurwerk van rode kloostermoppen zijn niet veel sporen uit de romaanse periode te zien. In de noordelijke gevel staat in het midden een rondbogig spoor van een dichtgemetselde ingang en ook aan de zuidzijde is wat meer naar het westen zo’n spoor, maar dan spitsbogig, te zien. De twee boven elkaar staande rondboogvensters in het westelijke vak van de noordmuur lijken romaans, maar zijn zeker van later tijd. Verder zijn in deze muur merkwaardige rechthoekige, staande vensters ingebroken. In de westelijke partij die gelijk met de torenvernieuwing werd aangebouwd zit in de zuidgevel de met pilasters en kapitelen omlijste ingangspartij.

Aan weerszijden staan rondboogvensters die niet uit de romaanse tijd zijn. Even verderop zit wel een duidelijk spoor van een dichtgemetseld romaans venster. De andere vensters zijn weer van later datum. In de iets inspringende halfronde koorsluiting staan aan de zijkanten kleine, licht spitsbogige vensters die wel origineel zullen zijn. De oude zadeldaktoren werd in 1792 vervangen door een westelijke partij met in het midden een risaliet ter ondersteuning van de geveltoren. Op een klein rond venster na is deze gevel gesloten. De houten geveltoren is bekleed met leien en heeft een ingesnoerde spits.

Het interieur wordt gedekt door een tongewelf en daaronder staat meubilair dat in een lichte oker houtimitatie is geschilderd: lindehout. De preekstoel in de koorsluiting wordt geflankeerd door banken voor de kerkbestuurders. Aan het overigens eenvoudige 19de-eeuwse meubel hebben de kuip, het rugschot en het klankbord rijk bewerkte kroonlijsten gekregen. Het orgel is in 1908 overgenomen van de r.k. Sint-Laurenskerk in Haarlem. Het instrument is in 1758 gebouwd door J.Th. Gilman en heeft een kas in elegante rococostijl.

Kerk en toren, in de middeleeuwen gewijd aan Johannes de Doper zijn als vroeg-gotisch ensemble in de 13de eeuw op een terpachtig kerkhof totstandgekomen. Bij de ingang van het kerkhof staat een gietijzeren hek met de vermaning ‘Gedenk te sterven’, geflankeerd door penanten met doodssymboliek: een schedel met knekels, een gevleugelde zandloper, gekruiste seizen, de slang die zichzelf in de staart bijt en gekruiste neerwaarts gerichte fakkels. De kloeke toren is een baken voor de wijde omgeving. De kerk is van gele kloostermoppen gebouwd, de toren van rode. De noordmuur van het schip met vier rondboog-vensters laat dit bouwmateriaal nog in grote mate zien, al zitten boven in de muur wel reparaties met kleine gele steen. De zuidelijke muur is sterker gerepareerd; de muurdammen tussen de vier rondboogvensters zijn nog velden moppen blijven zitten, maar verder is vrij veel kleine gele steen te zien. Aan de westzijde staat de ingang, een dubbele deur in een rechthoekig kozijn, waarboven een klein rondboogvenster zit. Naast de deur is een zonnewijzer aangebracht. Het vijfzijdig gesloten koor heeft flinke rondboog-vensters en op de hoeken staan eenmaal versneden steunberen.

De zware zadeldaktoren heeft geen westingang, maar aan die zijde is een spitsboogvenster achter de dagkanten met contrastrijke gele steentjes tot een nis dichtgemetseld. Ongeveer in het midden is wel weer een klein spitsboogvenster aangebracht en hoger staat nog zo’n venster zelfstandig in deze gevel. De toren bezit nog een paar openingen en op de zuidwestelijke hoek zijn tussen de rode baksteen op zeker vier plaatsen nauwelijks opvallende platen roze Bremer zandsteen verwerkt. West en oost hebben twee en noord en zuid drie rondbogige galmgaten. Er hangt een luidklok die in 1402 door Hermanus is gegoten.

Het inwendige van de zaalkerk wordt gedekt door een houten tongewelf met trekstangen. De niet zeer oude preekstoel met klankbord heeft gewelfde hoekpilasters op de kuip die door een kandelabervormige voet wordt gedragen. Het orgel op de westgalerij is in 1907 gebouwd door Mart Vermeulen uit Woerden.

Er is met de 13de-eeuwse Gertrudiskerk nogal merkwaardig omgesprongen en toch heeft zij nog een middeleeuws karakter. Mogelijk dateert zij al uit de 12de eeuw en is zij omstreeks 1300 verbouwd. De kerk is opgetrokken in een levendige mengeling van gele en rode kloostermoppen. De noordmuur laat aan de westzijde een dichtgemetselde ingang zien van een afgeplatte korfboog met afwisselende rode en gele koppen die weer omvat is door een spitsboog. Schuin daarboven staat ter verlichting van de orgelgalerij een radvenster. In de zuidelijke muur heeft tegenover de vroegere noordingang een tweede ingang gestaan. Ook deze is gedrukt korfbogig, maar hier zit een rondboog boven. Ten westen van dit spoor staat een nog veel jongere ingangsrest. Het is een diepe segmentvormige nis met een tweelichtsvenster voor de voorkerk. Aan het bruinrode baksteenmateriaal te oordelen is deze ingreep van 1865. Toen is de kerk namelijk ingrijpend verbouwd en zijn in beide muren grote rondboogvensters gebroken met úitstekende dagkanten en ijzeren roeden.

In 1902 is de toren grotendeels gesloopt en de westgevel deels vernieuwd. Het restant toren risaleert uit de voorgevel en kreeg een ingang en een paar vensters waarvan de klimmende rondboogvensters in de top goed passen. Achter de geveltop is de houten geveltoren geplaatst met een gewelfd dak en een kleine, achtzijdige lantaarn met een spits. Deze toren is sinds een eeuw karakteristiek voor Peins geworden. In de zuidelijke gevelvleugel naast de toren is nog een spoor te zien van een klein spitsbogig venster. De driezijdige koorsluiting is geheel gesloten en aan die zijde is te zien dat het om een opmerkelijk brede kerk gaat.

Deze brede kerkzaal wordt gedekt door een houten tongewelf. In de koorsluiting is, vermoedelijk in 1865, het liturgisch centrum in één programma aangepakt met doophek, preekstoel met klankbord en de banken van de kerkbestuurders. Het orgel op de westgalerij is in 1867 gebouwd door L. van Dam & Zn. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De aan Sint-Nicolaas gewijde kerk is in 1810 vervangen door een nieuw gebouw dat mis-schien nog muurresten van de oude kerk bevat. De onderste zone van het muurwerk is in elk geval opgetrokken van hergebruikte gemêleerd rode bakstenen die hogerop zijn aangevuld met mangaanbruine bakstenen van kleiner formaat. De zaalkerk is symmetrisch van geleding. Aan de westzijde zit aan beide zijden een smalle rondbogige nis waarin voor de voorkerk twee kleine vensters staan, beneden een rondbogige en boven een cirkelvormige. Verder is het muurwerk aan weerszijden geopend met drie grote rondboogvensters tussen brede muurdammen. De driezijdige, door penanten op de hoeken gelede koorsluiting heeft twee ingekorte rondboogvensters.

De laatgotische toren is wellicht de elegantste kerktoren van Friesland, het land van de stoere zadeldaktorens. Hij bestaat uit een romp van drie, licht verjongende en door zandstenen cordonlijsten gescheiden geledingen. De onderste geleding bevat de ingang in een geprofileerde spitsbogige nis, waarbij de boogtrommel een kleine nis in deze vorm bevat. De middelste, minst hoge geleding is aan alle zijden voorzien van een korte spitsboognis met vorktracering. In de volgende, derde geleding zitten openingen over de volle hoogte waarin gemetselde kruiskozijnen met boogtrommels met zandstenen traceringen zitten. Op deze romp volgt een opmerkelijke opbouw. Die is volgens een gedenksteen in roze Bremer zandsteen in 1537 toegevoegd. De van baksteen gemetselde lantaarn is achtzijdig met tweemaal versneden steunberen op de hoeken, beren die even onder de voet van de spits kantelen tot pinakels en bekroond worden door zandstenen kruisbloemen. Daartussen staan geprofileerde rondboogopeningen met omlijstingen in kielboogvorm. Hierop volgt de ingezwenkte spits. Inwendig laat het torenportaal zien ooit met een kruisribgewelf overdekt te zijn geweest.

De kerk is gedekt met een houten tongewelf, voorzien van geschilderde ornamentranden van omstreeks 1910. Tegen de sluitmuur staan de eenvoudige preekstoel met klankbord, een trapje met balusters en op de kuip zien we toogpanelen. Op de westelijke, van balusters voorziene galerij staat het orgel dat waarschijnlijk het werk is van H. van der Molen uit Steenwijk.

De kerk is in de 13de eeuw in vroeg-gotische stijl gebouwd van gemêleerd gele kloostermoppen. Laag in de twee smalle muren van de vierzijdige koorsluiting staan kleine rondboogvensters en een hagioscoop die nog herinneren aan de romaanse tijd. Zuidelijk staat in deze sluiting een groot gotisch spitsboogvenster met bakstenen vorktracering dat waarschijnlijk pas in de 15de eeuw is aangebracht. In de zuidmuur staan twee lancetvensters en boven een met kleine rode baksteen dichtgemetselde ingang zit nog een klein spitsboogvenster. Tijdens de restauratie van 1952-’53 is het gotische karakter met romaanse aspecten aangezet. De noordelijke muur is gesloten; er zit wel een dichtgemetselde ingang. Bij de vierzijdige koorsluiting met eerst twee brede en dan twee smalle zijden is een originele oplossing gekozen voor de overgang naar een aantal even grote dakschilden. Onder de dakvoet zijn togen gemetseld die op penanten rusten, precies onder de hoekkepers van de dakschilden. Het valt op omdat deze constructie is uitgevoerd in rode baksteen van klein formaat, dat vanaf het midden van de 16de eeuw in gebruik was. In 1555 wordt het Hof van Friesland toestemming gevraagd land te verkopen ten behoeve van het leggen van leien op het dak waarbij ook nieuw kaphout nodig is. Kort daarna zal de kap zijn gewijzigd mét de merkwaardige steunconstructie. De westelijke gevel is vermoedelijk in de 18de eeuw vernieuwd. Deze muur van kleine gele baksteen bevat de diepe, rondbogige ingang, een rechthoekig venster ter verlichting van een vertrek en beitelingen in de geveltop.

De houten geveltoren met ingesnoerde spits is ook in de 18de eeuw totstandgekomen.

Inwendig bevestigen de betimmeringen van de voorruimten en het westelijke schotwerk binnen in de kerk dat deze partij in de 18de eeuw is vernieuwd. De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen. De eenvoudige preekstoel en het klankbord zijn niet door een rugschot met elkaar verbonden. De achtzijdige natuurstenen doopvont is modern. Het kerkmeubilair is eenvoudig en er hangen drie koperen lichtkronen.

De Sint-Victorkerk staat midden in het terpdorp in een schilderachtige omgeving. De gevarieerde bebouwing van de Grote Buren en vooral de bebouwing met een reeks in 1861 van gele steen gebouwde diaconiehuizen aan de noordzijde zijn de sfeermakers. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd van gemêleerd gele moppen. In 1759 zijn de zuidmuur en de koorsluiting vernieuwd en kwamen er grote rondboogvensters in . De noordmuur is, op een rond venster ter verlichting van de orgelgalerij na, gesloten. Het onderste tufstenen deel van de zadeldaktoren zal uit de 12de eeuw dateren. Hij is in de 15de eeuw verhoogd en enkele malen gerepareerd. In de westgevel staat een geprofileerde ingang met een spitsboogvenster.

De ingang in de zuidmuur is een rondbogige poort met pilasters, een kroonlijst en een rijk gevormd kuifstuk met de mededeling van de vernieuwing van de kerk in 1759 en zes (blindgekapte) wapens tussen rocailles. De vernieuwing is in de kerk nogmaals herdacht op een met wapens en enig decoratiewerk geschilderd paneel. Twee tekstborden vermelden het verven en versieren in 1844 en in 1898. Aan de buitenkant vinden we bij de regenwaterbak in de koorsluiting een grote gedenksteen voor de stichting van deze nutsvoorziening in 1842.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. Het koor is verhoogd en bevloerd met estrikken. Er liggen enkele grafzerken waaronder een 15de-eeuwse zerk van roze zandsteen. Aan de noordzijde staan enkele rijen vaste banken en een fragment van het koorhek met balusters. Aan de zuidzijde staan losse stoelen. Tegen de zuidwand is de eenvoudige preekstoel met klankbord geplaatst. Twee overhuifde herenbanken, waarvan een met korintische zuilen, zijn onder de orgelgalerij geplaatst. Een kuifstuk met wapens hangt nu los tegen de noordwand. Het orgel is in 1878 vervaardigd door Friedrich Leichel uit Düsseldorf. Voor de balustrade staan twee beelden, personificaties van Geloof en Liefde en op de torens van het orgel staan drie figuren in dansende bewegingen die in hun charme op een orgel wel profaan aandoen.

Op de redelijk complete radiale terp van Raard staat de vrij kleine Johannes de Doperkerk met een kloeke toren. Vanuit het noorden, waar de terp diep is afgegraven, kan de hoogte van de terp het best worden beleefd. Het kerkschip van gemêleerd rode kloostermoppen dateert uit het begin van de 13de eeuw; het koor met driezijdige sluiting is iets ouder, van omstreeks 1200. In de zuidelijke muur staat een nogal seculiere ingang: een dubbele deur met bovenlicht in een rechthoekig kozijn. Ernaast is een dichtgemetselde, segmentvormig gedekte opening te zien. Aan deze zuidzijde wordt de kerkruimte verlicht door drie 18de-eeuwse rondboogvensters, waarvan de sluitingen tegen de goot uitkomen. Het muurwerk is in 1807 dan ook iets verlaagd. Op de overgang van schip en koor zit een restant van een penant.

De driezijdige koorsluiting heeft op de hoeken gemetselde ronde colonnetten. Aan de zuidoostzijde is een groot spitsboogvenster dichtgemetseld, de oostzijde heeft een rondboogvenster in een spitsbogige dagkant. De noordmuur vertoont oudere sporen. In het koor staat een groot rondboogvenster met daarbij een spoor van een klein romaans venster. Na een penant dat de overgang naar het schip markeert, staat in de schipmuur een compleet romaans rondboogvenster dat achter de diepe dagkanten is dichtgezet. Dat geldt ook voor een rechthoekige hagioscoop daar vlakbij. Verder naar het westen zitten twee sporen van dichtgemetselde ingangen, de ene rondbogig, de andere met een segmentboog. De toren is in 1807 – de gedenksteen zit in de zuidgevel – gemetseld van kleine bruine baksteen. Hij heeft enkele rondbogige galmgaten voor een in 1523 door Wolter Schonenborch gegoten klok en een exemplaar dat Hans Falck in 1620 goot. De toren wordt bekroond door een ingesnoerde spits.

Het inwendige is met een tongewelf gedekt en bezit een preekstoel uit het midden van de 17de eeuw met gegroefde pilasters op de hoeken en in de vloer liggen enkele 17deeeuwse grafzerken. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken en is in gebruik als museum van een kunstenares.

De Alexanderkerk kwam op de uitloper van een zandrug van Rinsumageest tot stand. De bouw van de grotendeels van tufsteen opgetrokken romaanse kerk is in de 11de eeuw begonnen. Toen is het koor gebouwd, in de 12de eeuw gevolgd door de bouw van het schip met twee smalle zijbeuken en de gelijktijdige verhoging van het koor. Het halfrond gesloten koor was aanvankelijk iets hoger dan de reeks rondboognissen, afwisselend gekoppeld en enkel, met één klein rondboogvenster. De driebeukige kerk die werd toegevoegd bestond uit een schip met lichtbeuk, voorzien van rondboogvensters die iets groter waren dan die in het koor en twee vrij lage, aangekapte zijbeuken die mogelijk langs de koortravee doorliepen. Het schip en de beuken waren van elkaar gescheiden door zware, rechthoekige pijlers met lijstkapitelen die ronde scheibogen in fraaie sikkelvorm dragen. Van de dichtgezette doorgangen zijn in de huidige noordmuur vier traveeën tussen koor en toegangspoort zichtbaar. In de koortravee van het oudste gedeelte van het noordelijke muurwerk zitten drie hoge nissen.

Bovenin staan twee kleine vensters waarvan het rechtse gaaf bewaard is gebleven. In dit muurwerk zijn bovendien een venstertriplet van rondbogen uit de 13de eeuw en een, later met rode baksteen dichtgezet, spitsboogvenster uit de 15de eeuw ingebroken. Beide muuropeningen waren waarschijnlijk hagioscopen, sacraments- of reliekvensters die van buiten zicht op het vereerde binnen boden. Naast deze vensters is in de muurdam tegen het schip een kleine rondbogige poort gemaakt die mogelijk de verbinding vormde naar het schip vanuit de langs deze gevel voortgezette zijbeuk.

Onder het verhoogde koor bevindt zich een crypte, de enige in het noorden van Nederland. Deze met ribloze kruisgewelven gedekte crypte is klein en neemt alleen de ruimte in van de apsis en een klein stuk van de koortravee. Dat gedeelte is omwille van de ingegraven ruimte zes treden verhoogd.

De vloer van de crypte ligt veel dieper dan de fundering van het koor en zij moet later zijn ingegraven. Er wordt aangenomen dat het pas in de 16de eeuw is gebeurd, maar dan is het wel uitgevoerd met oude materialen en in een voor die tijd ouderwetse stijl. De basementen en lijstkapitelen van de zes wandpilasters zijn van tufsteen. De twee vroeg 13de-eeuwse middenzuilen hebben schachten en dekstenen op de kapitelen van kalksinter, een soort ‘ketelsteen’, afkomstig uit een Romeinse waterleiding. De fraai gedecoreerde teerlingkapitelen zijn van Caensteen.

Omstreeks 1525 is de kerk sterk vergroot door de vervanging van de zuidelijke zijbeuk door een nieuwe, laatgotische en aan de oostzijde rechtgesloten beuk. Deze beuk is iets breder en werd aan de westzijde een travee langer dan het oorspronkelijke schip. De smalle noordelijke zijbeuk is toen gesloopt en de scheibogenmuur met tufsteen gesloten. De nieuwe beuk, eigenlijk een tweede schip, is uitwendig opgetrokken van hergebruikte tufsteen aangevuld met baksteen, waarin ook latere reparaties zijn uitgevoerd. In de zuidmuur staat in het westen een spoor van een dichtgezette spitsbogige ingang met daarboven een ingekort spitsboogvenster met vorktraceringen. De andere grote vensters hebben later een indeling van hout gekregen. Onder een diepe nis in de sluitmuur is een zandstenen epitaaf aangebracht voor Siids Thiarda en diens vrouw (overleden 1545 en 1557), bewoners van de nabijgelegen Tjaardastate. Het is het vroegste epitaaf in Friesland in klassieke renaissancevormen. De uit de 13de eeuw daterende zadeldaktoren is, getuige de met rolwerk versierde gevelsteen, in 1610 belangrijk vernieuwd en er is toen ook een traptoren bij geplaatst.

Inwendig zijn schip en zuidbeuk gescheiden door een colonnade van drie korte en zware bakstenen zuilen die vier spitsbogige scheibogen dragen. Daartussen overspannentwee houten tongewelven de ruimte. In de kerkvloer liggen gebeeldhouwde zerken, waaronder een laatgotische met evangelistensymbolen en een grote renaissancezerk met perspectivistische architectuur uit 1561. In de dooptuin tegen de zuidwand van de zuidbeuk staat de 19de-eeuwse preekstoel met klankbord. In deze beuk is tegen de oostelijke sluitgevel het door Bakker & Timmenga in 1892 gebouwde orgel op een galerij geplaatst.

De Nicolaaskerk vertoont zich op de deels afgegraven dorpsterp van de oudste zijde. Het van gemêleerd rode en gele steen gemetselde zuidelijke muurwerk en het koor laten zien dat de kerk in het midden van de 13de eeuw is gebouwd. Laag in dit door beren gesteunde muurwerk staan twee sporen van rondbogige ingangen, waarvan het oostelijke wel heel klein is. Hoog zijn ook nog twee dichtgemetselde rondboogvenstertjes te zien en drie fragmenten van een blokfries. Schip en koor zijn verhoogd aan het begin van de 16de eeuw toen de kap werd vernieuwd en het huidige houten tongewelf werd aangebracht. In de muur zijn later spitsboogvensters aangebracht. In de westelijke travee kwam een deur met bovenlicht met daarboven een cirkelvormig venster. In de koorsluiting staan een breed rondboogvenster, een met gele steen dichtgemetseld smal spitsboogvenster en een tweede deur met bovenlicht. Precies aan de oostzijde zit een duidelijk spoor van een dichtgezet rondboogvenster. De noordelijke muur met twee grote spitsbogige vensters is in de 19de eeuw vernieuwd in kleine gele baksteen. Op het dak liggen blauw geglazuurde Lucas IJsbrandszpannen, een windvaste pan met een vorm die leidekking suggereert. De noordmuur van de toren is gemetseld van gemêleerd gele baksteen en vertoont vrij laag een dichtgemetseld spitsboogvenstertje; het overige muurwerk van de toren is beklampt. De toren heeft een omgang en een achtzijdige, ingesnoerde spits.

Tussen afgescheiden koor en orgelwand is de kerkzaal beperkt van ruimte. Het eenvoudige interieur heeft vooral dankzij de kleurstelling van schotwerk, lambrisering en meubilair in oker tonen en van trekbalken, korbelen, stijlen en gewelfribben in rode kleuren een grote intimiteit gekregen. Binnen het doophek met gedraaide balusters staat de preekstoel met klankbord, getordeerde trappaal en -balusters (met de datering 1711) en op de kuiphoeken zuiltjes in dezelfde vorm. De panelen hebben innemend snijwerk met voorstellingen van het Laatste Avondmaal en de vier evangelisten. Het orgel op de westgalerij is in 1862 gebouwd door L. van Dam & Zn. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk staat aan de westzijde van de radiale dorpsterp en is in de 13de eeuw van vooral geel moppenmateriaal gebouwd. De toren is ouder. Vooral in de noordelijke muur zijn duidelijke sporen van kleine romaanse vensters te zien. Aan de westzijde zien we twee kleine, dichtgezette spitsboogvensters en een derde tussen de later ingebroken grote vensters. Ook in de iets versmalde, ronde en nu blinde koorsluiting hebben twee kleine vensters gezeten, de ene rond- en de andere spitsbogig. In de zuidelijke muur zijn vergelijkbare, maar minder complete sporen van kleine vensters te zien. Daar staan voor de verlichting van het schip nu twee grote en een klein venster.

De voorkerk heeft twee smalle spitsboogvensters en daarnaast staat de ingang in een spitsbogige nis van een gepleisterd veld. De zadeldaktoren lijkt ongeleed, maar heeft wel twee lichte versnijdingen. Hij is in de 12de eeuw verrezen en in de 13de eeuw verhoogd. De gedeelten van de westelijke muur aan weerszijden van de toren zijn niet even breed. Het zuidelijke gedeelte is breder en heeft aan de bovenzijde een klimmend fries in romano-gotische trant.

De kerkzaal wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken op korbelen en muurstijlen. Hier heeft op het vroegere altaar omstreeks 1414 een hostiewonder plaatsgevonden dat tot twee keer toe met pauselijke bullen is bekrachtigd. In de wanden van het koor zitten enkele nissen, waarvan de noordelijke een piscina is geweest. Tegen de zuidwand is de preekstoel opgesteld, die getuige het opschrift van het klankbord in 1633 aan de kerk is geschonken. De kuip heeft fraaie hoekzuiltjes en getoogde panelen. Tegenover de preekstoel staat de herenbank van de Aylva’s die ooit een overhuiving met een profaan opschrift had. De kerkbanken vormen de grote verrassing van de kerk. Ze bezitten fraai gesneden wangen in rijke renaissancestijl en dateren van voor de hervorming, uit omstreeks 1560. Portretmedaillons, saters, engelen, draken, leeuwenkoppen en gecanneleerde pilasters zijn erin gesneden. Het orgel is in 1911 gebouwd door Mart Vermeulen uit Woerden.

Het kerkje staat enigszins verscholen in een zoom van bomen en struiken. Het staat niet op een terp en de nederzetting zal niet zeer oud zijn. De kerk is wel opmerkelijk rijk uitgedost voor zo’n klein gebouw. Een mogelijke verklaring hiervoor is de invloed van het nabijgelegen klooster Klaarkamp of de inzet van de rijke Tjaarda’s uit Rinsumageest. De kerk is omstreeks 1300 tijdens de overgang van de romano-gotiek naar de gotiek gebouwd. Dat is vooral te zien aan de noordmuur met van de grond af opgaande fraai geprofileerde nissen van verschillende vorm en met gevarieerde invulling. In het midden staat een dichtgemetselde ingangspartij. De rondbogige poort staat in een grote rondboognis met bovenin een ook dichtgezet cirkelvormig venster met meervoudige profielen waarbij kraalprofiel met verglaasde stenen.

De huidige ingang staat in een rechthoekig kozijn binnen een geprofileerde spitsboog-nis. Oostelijker zit een segmentvormige nis met een spitsbogig spoor erboven en bij het koor een vierde nis, licht spitsbogig met een dichtgezet gotisch venster waarin de levendige traceringen met onder meer rondpassen nog aanwezig zijn. In deze noordmuur zijn de sporen van verwijderde steunberen zichtbaar. De kerk was dan ook met stenen gewelven overdekt. In de 16de eeuw zijn die verwijderd en is de kerk aan de westzijde een travee ingekort. De zuidelijke – met nog wel het spoor van een ingang in een spitsboognis – en westelijke muren zijn in de 19de eeuw vernieuwd. Er heeft een klokkenstoel voor de kerk gestaan, maar bij de vernieuwing van de westpartij is een dakruiter op de westgevel gebouwd.

Binnen is de kerk nu gedekt door een vlak balkenplafond; in de wanden zijn de sporen van de vroegere overwelving nog te bespeuren. De inrichting is 19de- en 20ste-eeuws met hoogst eenvoudig meubilair, een doophek met gesloten panelen waarbinnen in de koorsluiting een preekstoel met klankbord en een kabinetorgel aanwezig zijn. Er staan twee vitrinekasten met vondsten uit de restauratietijd (1977). De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De aan Sint-Martinus gewijde kerk heeft een opmerkelijke bouwgeschiedenis. Het is in de 11de eeuw begonnen met een tufstenen kerk, waarvan het westwerk bij vergroting omstreeks 1300 verrijkt werd door twee flinke flanktorens. Vlak voor een aanzienlijke uitbreiding is in 1489 ten zuiden van de kerk een losstaande houten klokkentoren gebouwd. Hij is qua structuur laat-middeleeuws, maar heeft zijn huidige vorm in de 18de eeuw gekregen. Tijdens de laatste restauratie (1971) zijn ter bekroning twee nieuwe windvanen geplaatst: Sint-Martinus te paard en een kofschip. Er hangen klokken in van Butendiic uit 1466 en Ter Steghe uit 1543. Nadat de kerk te klein werd bevonden, is tussen 1498 en 1503 een nieuw koor gebouwd en vervolgens een basilicale kerk, een kerk met een hoog schip met lichtbeuk en lager aangekapte zijbeuken. Hierbij bleef opnieuw de indrukwekkende westelijke partij gehandhaafd. De huidige kerk stamt voornamelijk uit die tijd. De sfeer van deze laatgotische kerk kan het beste ervaren worden bij het oosterkoor, al werden er omstreeks 1700 net als in het westerkoor grote rondboogvensters met neggen in de dagkanten geplaatst. Het warmrode baksteenwerk, de rijzige kap en de hoge, enkele malen versneden steunberen doorspekt met zandstenen hoekneggen scheppen een laat-gotische sfeer.

In de eerste helft van de 16de eeuw is tegen de zuidzijde, ongeveer op de overgang van schip naar koor een sacristie van twee bouwlagen gebouwd met een grote spitsboognis in de zuidgevel, een rondboogfries op de overgang naar de verdieping, hele en halve kruiskozijnen en op de schouders van de geveltop ronde pinakels. Binnen is de benedenzaal in 1759-’61 betimmerd en van een plafond voorzien door Johann Georg Hempel; de bovenzaal heeft een schouw en zolderbalken op sleutelstukken met peerkraalprofiel. Het fraaist is de oorspronkelijke gotische toegangsdeur vanuit de kerk. Deze opgeklampte deur is voorzien van gedetailleerd snijwerk met veelpassen en toten.

In 1681 stortte een belangrijk deel van de westelijke partij in als gevolg van verzakkingen en vervolgens is in een bouwproces dat enkele tientallen jaren duurde de kerk gewijzigd en vernieuwd. Aan de westzijde is het schip enkele traveeën ingekort en van een veelzijdige sluiting voorzien, waardoor het lijkt alsof de kerk aan beide zijden een koor bezit. Tegelijkertijd zijn de stenen gewelven vervangen door een houten tongewelf en kwam dit te rusten op Toscaanse zuilen met rondbogige scheibogen naar de zijbeuken.

Bovendien is het volledige dak een aantal meters verlaagd. Door dit alles bleef de basilicale opzet bestaan en door inwendige veranderingen ontstond een ruimte die min of meer centraal op de kansel werd gericht, geschikt voor de dienst van het Woord. Aan de koorzijde is in 1771 een verfijnd vormgegeven klokkenkoepel op de naald van het dak geplaatst. Het daarin geplaatste carillon is in 1949 vervaardigd door Van Bergen uit Heiligerlee. Het is nog twee keer uitgebreid en behoort tot de grootste van het land. Tegen het koor kwam een portaal in classicistische vormen met een inwendige poort uit 1652. Het veel grotere portaal in empirevormen aan de noordzijde is in 1793 naar ontwerp van stadsbouwmeester Auke Bruinsma toegevoegd.

De centraal gerichte inrichting heeft in het interieur een letterlijke impuls gekregen door de in 1872 door architect Breunissen Troost ontworpen cirkelvormige bankenopstelling rond de preekstoel. Met de zitgalerijen aan west- en noordzijde en de orgelgalerij die het oosterkoor afsluit, is de centrale opstelling daarmee voltooid. De eenvoudige preekstoel met klankbord is in 1626 door Barthold Vincents gemaakt. Tegen de zuidelijke wand hangen een Tiengebodenbord uit het begin van de 17de eeuw en een tekstbord uit 1632. In het westkoor hangt een schilderij van een belegerde stad van de hand van de schilderende burgemeester Hanso Moll en in het oosterkoor schilderijen van de genezing van Naäman de Syriër en Jezus zegent de kinderen, beide van de hand van diens broer Pieter Moll. Onder de westergalerij staat wat verscholen een vroedschapsbank uit 1688. Recht daartegenover staat het magistrale orgel, in 1710-’11 door de Noordduitse orgelbouwer Arp Schnitger vervaardigd en in 1897 gewijzigd door L. van Dam & Zn.

De forse toren van de Remigiuskerk bepaalt van ver het silhouet van Spannum. De toren is even breed als het kerklichaam en dat komt weinig voor. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd van gemêleerd gele moppen. Dat is alleen aan de noordzijde te zien want het koor en de zuidmuur zijn in de tweede helft van de 19de eeuw beklampt. Na een versneden steunbeer staat aan de westelijke zijde van de noordmuur een grote spitsboognis, een al vroeg met moppen dichtgezet venster waarin beneden weer kleine vensters zijn ingebroken. In het midden van deze muur zit het rondbogige spoor van een dichtgemetselde ingang. Verder zijn er twee flinke spitsboogvensters en de oostzijde wordt geschoord door twee forse, wigvormige beren.

Achter de oostelijke beer staat een miniatuurhuisje tegen de kerk, versierd met ajourranden en sierlijke makelaars. Het is het in 1910 gebouwde ketelhuis voor centrale verwarming. Het beklampte koor en zuidmuur bezitten penanten en grote spitsboogvensters met vormrijke traceringen van ijzer. In de westelijke travee staat de ingang.

De uit het einde van de 15de eeuw daterende zadeldaktoren heeft drie door zandstenen cordonlijsten gescheiden, maar niet verjongende geledingen. De onderste is onversierd, maar draagt in de zuidmuur een fraaie gedenksteen van de torenvernieuwing in 1742. De westelijke muur heeft een ingang in een hoge, diepe nis met een gedenksteen van de restauratie in 1930. De tweede geleding heeft een fraaie plastiek gekregen door gepaarde spitsboognissen met een fijne indeling en in de bovenste geleding is dit herhaald in gevarieerde nisvormen met galmgaten: spits- en korfbogig.

Het inwendige wordt door een uit 1959 daterend houten tongewelf gedekt. De preekstoel met kuip voorzien van gekorniste panelen en gegroefde hoekzuilen en met klankbord dateert net als het doophek, de avondmaaltafel en de banken uit de 17de eeuw. De kerkbanken hebben fraai gesneden wangen met florale sier maar ook een hoorn des overvloeds, een uil en een arend. De twee overhuifde herenbanken zijn 18de-eeuws. Het orgel is in 1911 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De forse tufstenen Sint-Vituskerk, fraai gelegen in een drievoudige boomzoom, is aan het eind van de 11de of begin van de 12de eeuw gebouwd. De noordmuur bezit vrij hoog een regelmatige reeks rondbogige spaarnissen. In elke nis zijn de boog en de moet van een klein rondboogvenster zichtbaar. Hier zitten in de onderste zone verschillende sporen van ingangen: in het midden van een rondbogige poort en ten westen daarvan twee van spitsbogige aard. Verder naar het oosten zit een dichtgezette grote rondboog: een spoor van een kapel. De zuidmuur met drie flinke spitsboogvensters is sterker verstoord. Toch zijn ook hier in het tufsteenwerk fragmenten van rondboognissen te zien. De ingang zit aan de westzijde in een spitsboognis en oostelijker staat een dichtgezette, korfbogige ingang binnen een rijk geprofileerd rechthoekig kader. In de travee bij het koor zijn sporen van een kapel te zien. De kapellen aan noord- en zuidzijde zijn kort na de hervorming, in 1584, afgebroken. Het koor is smaller dan het schip. Het is in de 13de eeuw van baksteen opgetrokken; aan de noordzijde zit nog tufsteenwerk. De kloeke zadeldaktoren van vier geledingen is 15de-eeuws, heeft een fraaie gotische westingang en in de tweede en derde geleding spitsboognissen in gevarieerde vormen. In de vierde geleding zitten de galmgaten in nissen en ook de geveltoppen zijn met nissen versierd.

De kerkruimte wordt gedekt door een bijzonder 16de-eeuws houten tongewelf. Het heeft een verhoogde middenzone en dus een doorsnede van een driepas, een unieke vorm. De eenvoudige 18de-eeuwse preekstoel met klankbord is tegen de zuidwand geplaatst en er tegenover staan twee eenvoudige herenbanken. In de koorsluiting is een rijker exemplaar te vinden. Daarachter staat een grote portretzerk tegen de wand voor het echtpaar Philips van Boshuysen en Anna van Eysinga. De natuurstenen doopvont is afkomstig uit de gesloopte neogotische kerk van Wytgaard. Het orgel op de westgalerij is in 1829-’30 gebouwd door L.J. en J. van Dam, waarbij gebruik is gemaakt van ouder pijpwerk van Bader en een kas uit 1777.

De op een verhoogd kerkhof staande kerk is in 1614 opgetrokken van bouwmateriaal van de voorgaande kerk. Het helderrode bakstenen muurwerk dateert nog uit deze tijd maar door wijzigingen in 1734 heeft het bouwwerk een 18de-eeuws karakter gekregen. Toen kwamen in de muren grote rondboogvensters met dagkanten van bruine baksteen. De driezijdige koorsluiting met slanke lisenen op de hoeken is eveneens in 1734 vernieuwd. Aan elke zijde kwam een rondboogvenster met een bakstenen vorktracering. De representatieve kooringang, gericht naar de hoofdweg van het dorp, is rondbogig en wordt geflankeerd door bakstenen pilasters met zandstenen bases en lijstkapitelen en een kroonlijst met opschrift over de eerste steenlegging door Eelko van Haersma, de zoon van de grietman. Daarboven vertoont het segmentvormige timpaan het Haersma-familiewapen tussen acanthusloof.

De toren heeft een fascinerend silhouet en is met geen andere kerktoren in het noorden te vergelijken. De hoge, ongelede torenromp kreeg aan elke zijde op de hoeken grote, zeven of acht keer versneden steunberen. Ze zijn zo fors en reiken zo hoog, dat zij geen toegevoegde elementen meer zijn maar de hoofdvorm bepalen. Bovenin zitten gepaarde rondbogige galmgaten in korfbogige nissen en dan volgen aan vier zijden wimbergen met klimmende friezen en de achtzijdige, van baksteen gemetselde spits. De toren is via een overkapte luchtbrug met de kerk verbonden.

De kerk is binnen gedekt door een houten tongewelf met trekbalken. De koorsluiting bezit drie gebrandschilderde ramen, in 1734 vervaardigd door de Sneker kunstenaar Ype Staak. De opdrachtgevers, Gedeputeerde Staten, het college van Rekenmeesters en grietman Arent van Haersma en diens vrouw, lieten als schenkers bij de vernieuwingen er hun wapens op achter. Het meubilair is eenvoudig. Binnen het doophek met balusters staat de preekstoel met klankbord die dateert uit het derde kwart van de 18de eeuw. Hij heeft getorste, omrankte zuilen aan de kuip en draagt de wapens van het echtpaar Haersma. Het eenvoudige orgel is omstreeks 1919 gebouwd door P. van Dam.

De schilderachtige Sint-Nicolaaskerk staat op het restant van de afgegraven terp. Het bakstenen schip zal in de eerste helft van de 13de eeuw van gemêleerd rode baksteen zijn gebouwd; onderzoek van het hout in de kap heeft uitgewezen dat gedeelten uit 1234 dateren. De kerk behoort tot de vroegste kerken die van baksteen zijn gebouwd. Het rondgesloten koor is aan het einde van deze eeuw toegevoegd. De kleine rondgesloten vensters, waar hier en daar nog sporen van zijn te zien, zijn vervangen door spitsboogvensters, waarvan weer één is dichtgezet. Daardoor werden steunberen noodzakelijk. Bovendien is in de zuidmuur een rondbogig spoor van een met gele steen dichtgemetselde ingang te zien; in de noordmuur is de huidige, in de vroege 19de eeuw gevormde ingang waarschijnlijk in de plaats gekomen van de oude. Het muurwerk is bekroond met een fraai rondboogfries op kraagsteentjes; bij het koor is het fries kepervormig. Enkele van deze kraagsteentjes zijn bewerkt tot onder meer kopjes en ballen.

Even rechts van het eerste zuidelijke venster zit zomaar een gele kloostermop in het muurwerk met een reliëf van een schaal met druiventrossen. Aan de oostzijde zit een vensterspoor half achter een steunbeer, maar iets noordelijker kwam achter een beer een gaaf venster tevoorschijn. Deze beer trok eerder dan dat hij steunde en hij is bij de restauratie in 1995-’97 weggehaald, waarna het overgebleven stompje een dekplaat kreeg met het rijmpje: ‘Hier stond een beer, hij is niet meer’. In de noordelijke koorgevel is toen bovendien een piscina ontdekt. De 14de-eeuwse zadeldaktoren is in 1882 bekapt en beklampt met kleine steen die bij de jongste restauratie geheel moest worden vernieuwd.

Onder het houten tongewelf heeft de kerk een ingetogen interieur met 19de-eeuws meubilair. In het zuidelijke koorvenster zijn vier fraaie 17de-eeuwse gebrandschilderde glaasjes met bloemen en een papegaai verwerkt die afkomstig zijn uit het adellijke woonhuis Ayttastate, dat ten zuiden van de kerk stond. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De laatgotische kerk van het streekdorp Ter Idzard is in een al vele jaren geleden begonnen restauratie gestold. De kerk is omstreeks 1500 gebouwd van gemêleerd rode steen en vertoont in haar gotische uitdrukking enige overeenkomst met de kerken uit dezelfde periode in de nabijgelegen dorpen Oldeholtpade en Nijeholtpade. Zij vormen met de veel oudere kerk van Oldeberkoop de kleine groep middeleeuwse kerken in de Stellingwerven. Al deze kerken bezitten karakteristieke torens. De kerk van Ter Idzard heeft lange tijd een toren moeten ontberen, maar bij de vernieuwing, die in 1903 deels op een vernieling neerkwam, kreeg de kerk een nieuwe westelijke gevel en een bijna voor de helft vernieuwde noordmuur, waarbij een ingebouwde toren werd gerealiseerd. De kerk is toen ook bepleisterd, maar deze cementpleisterlaag is aan de zuidzijde deels weer verwijderd tijdens de eerste fase van de restauratie. Daardoor is het bouwmateriaal zichtbaar geworden. Het schip is in traveeën geleed door eenmaal versneden steunberen.

In de muurvakken staan vrij brede, maar ook korte, licht spitsbogige vensters. Alleen in de meest westelijke travee, waar mogelijk een ingang heeft gestaan, is binnen een tot de grond toe lopende spitsboognis blind. In het vernieuwde deel van de noordgevel staan twee spitsboogvensters; in het gepleisterde gedeelte zijn twee diepe nissen in deze vorm te zien. De driezijdige koorsluiting heeft eenzelfde aanpak.

Het interieur van de kerk wordt gedekt door een houten tongewelf en de muren in de onderste zone zijn per travee voorzien van een diepe spaarnis onder elk venster. In het gestokte restauratieproces zijn de hoogtepunten van de kerk al aangepakt: een drietal zandstenen gepolychomeerde epitafen voor leden van de patricische familie Idzaerda. De oudste van deze rijkversierde maniëristische gedenktekens is uit het midden van de 16de eeuw voor Haiko Meines van Idzaerda en diens vrouw Imck Rommaerts (overleden 1531 en 1552), de andere voor Baerte van Idzaerda (overleden 1603) en Meinardus (overleden 1620). De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk is een laatgotisch bouwwerk dat omstreeks 1540 tot stand kwam. Zij heeft een tufstenen voorgangster gehad; in de noordmuur zijn fragmenten van dit materiaal hergebruikt. Het schip is negen traveeën diep en heeft een vijfzijdige sluiting. De ruimtelijke vakken worden geleed door eenmaal versneden steunberen die in 1792 zijn vernieuwd. De zuidelijke muur heeft acht grote spitsboogvensters, waarvan de tweede als enige bij de vensterkop een kleine fleuron in het metselwerk bezit. De noordzijde heeft een onregelmatige indeling met drie grote vensters en westelijk twee kleine vensters van verschillende vorm. De half ingebouwde toren met spits en vleugelmuren verving in 1871 de oude zadeldaktoren. Het geheel heeft enige plastiek gekregen door nissen en spaarvelden onder blok- en rondboogfriezen.

Onder het houten tongewelf uit 1792 met trekbalken en sleutelstukken ontplooit zich een buitengewoon deftig interieur met binnen de lambrisering fraai meubilair uit voornamelijk de 17de eeuw. De preekstoel met klankbord (midden 17de-eeuws) heeft een kuip die in 1779 ebbenhouten hoekzuilen en inlegwerk van hetzelfde zwarte hout in de gekorniste panelen kreeg. Het doophek met vaasvormige balusters (1845) heeft een koperen doopboog van omstreeks 1660. Tegenover de preekstoel staat de drievoudige, met ebbenhout ingelegde herenbank van de familie van Aylva die bij Ternaard twee staten bewoonde. De hoofdbank is overhuifd op getordeerde, omrankte zuilen en de middenbank heeft een balusterhek. De Aylvabank wordt geflankeerd door een drievoudige en een dubbele herenbank maar die zijn niet overhuifd en eenvoudiger. In het koor staan de renaissance-avondmaaltafel en twee bijbehorende banken uit het midden van de 17de eeuw die in 1794 ook zijn ingelegd met ebbenhout. In de vloer liggen gebeeldhouwde zerken, waarvan een zeer grote voor Ernst van Aylva en Ydt van Heerma, in 1599 vervaardigd door Pieter Dirckx. Boven de westelijke scheidingswand en op de door zuiltjes en familiewapens Aylva versierde galerij uit de 17de eeuw staat een buitengewoon fraaie orgelkas van de gebroeders Baders waarin in 1864 een nieuw instrument gebouwd is door L. van Dam & Zn.

De Petruskerk van Tjerkwerd dateert mogelijk uit de 14de eeuw, maar daar is niets meer van te zien. De diepe dagkanten van de vensters laten vermoeden dat onder de latere bekleding nog oud muurwerk zit. Er is tufsteen aangetroffen, waarschijnlijk hergebruikt materiaal. In 1641 is de bouwvallige kerk opgeknapt en drie traveeën ingekort, waarbij zowel tufsteen als kloostermoppen als sloopmateriaal restte. De kerk is later beklampt met bruine steen van klein formaat en de vijfzijdige koorsluiting gepleisterd. De westelijke gevel met de halfingebouwde toren kwam in 1888 tot stand naar ontwerp van architect Jan van Reenen. Daarvóór hadden de klokken in een klokkenstoel en in een dakruiter gehangen. De opmerkelijke kooringang is van vrij jong baksteenmateriaal maar heeft wel een romano-gotisch model.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken, consoles en muurstijlen. In 1725 is de kerk inwendig betimmerd met een lambrisering en voorzien van banken met snijwerk in de wangen. De preekstoel met klankbord binnen een doophek met balusters en festoenen heeft fraai gesneden bijbelse voorstellingen op de kuippanelen: Abrahams offerande en van Jacobs droom én verrassend ook een gelijkenis uit de bergrede: ‘U ziet de splinter in het oog van een ander, maar de balk in uw eigen oog ziet u niet …’ (Mattheus 7:3-5). De gelijkenis is er op realistische, geestige wijze weergegeven. De Cammingha-Heermabank ertegenover dateert al uit het begin van de 17de eeuw. Het kuifstuk op de overhuiving draagt de wapens van het echtpaar Heerma, de bewoners van het Waltaslot. Onder de orgelgalerij met een instrument van L. van Dam & Zn. uit 1851 staan de restanten van een monumentale tombe uit het einde van de 17de eeuw voor het puisant rijke echtpaar Watze Frans van Cammingha en Rixt van Donia. Het is tijdens de revolutie aan het begin van de Bataafse Republiek vernield en is nu in een restantencompositie van allerlei doodssymboliek te bewonderen met zelfs albasten onderdelen en bustes van het echtpaar in marmer.

De aan apostel Petrus gewijde kerk staat op een hoog kerkhof in het oosten van het lange streekdorp. De kerk lijkt niet oud; toch is de bijna vensterloze noordelijke muur opgetrokken van middeleeuws bouwmateriaal. Aan de westzijde is alleen de kop van een spitsboog-venster in deze muur gebroken. De driezijdige koorsluiting met twee spitsboogvensters en met lisenen op de hoeken en de zuidelijke muur met vier grote spitsboogvensters zijn in 1692 beklampt of nieuw opgetrokken van bruine baksteen. Hier staat aan de westzijde de ingang, een korfbogige poort, geflankeerd door pilasters met kapitelen met eierlijst en met een vlak fries met jaarsteentjes (1692) en een driehoekig fronton.

De romaanse toren uit het begin van de 13de eeuw gaat ongeleed op en is vrij laag versierd met een kepervormig fries dat rust op deels tufstenen consoles, waarvan enkele tot masker zijn bewerkt. De toren is in 1787 deels herbouwd en toen van een zadeldak voorzien. Onder de huidige rondbogige galmgaten zijn de sporen te zien van dichtgemetselde rondbogen van de vorige galmgaten. De vier zijden worden onder de dakvoet en geveltop bekroond door friezen, rondbogige en kepervormige. In de oostelijke zijde van de oude toren is namelijk de moet van een hoger kerkdak te zien.

Inwendig wordt de kerkruimte gedekt door een houten tongewelf met trekbalken op consoles. De twee koorvensters zijn voorzien van glas-in-lood in art déco-vormen. Dat is aangebracht tijdens de vernieuwing van het interieur in 1925, waarbij het gewelf ook sierrandjes in deze stijl kreeg en de eind 18de-eeuwse preekstoel en herenbank werden verplaatst. De preekstoel uit het einde van de 18de eeuw heeft een kuip waarvan de hoekpenanten en de panelen zijn voorzien van florale ornamenten in rococo-stijl in de trant van Yge Rintjes. Het rugschot heeft rijk gesneden wangstukken. De herenbank dateert uit dezelfde tijd en heeft op het rugschot een rococo-kuifstuk met blind gekapt familiewapen. Het orgel op de westelijke galerij is in 1905 gebouwd door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden.

De Sint-Janskerk is in de 12de eeuw op een hoge terp gebouwd. De noordelijke muur laat nog gedeelten van romaans tufsteen zien. Er zit een fragment van een rondboogfries op kraagsteentjes en er zijn sporen van kleine rondboogvensters. Aan de westzijde is bovendien een vaag spoor van een dichtgemetselde ingang te zien en oostelijker een rechthoekig ingangsspoor. In de 14de eeuw is het schip in gemêleerd rode baksteen verlengd en is het koor met een vijfzijdige sluiting van gemêleerd gele steen gebouwd. De kerk is in 1881 flink aangepakt. De noordmuur is redelijk met rust gelaten maar wel verhoogd met een blokfries en een tandlijst.

Het koor is voorzien van eenmaal versneden steunberen. In 1881 is het zuidelijke muurwerk beklampt en deze kreeg ook een fries en een lijst. Het lange schip met koor is in traveeën geleed door uitgemetselde lisenen. De spitsboogvensters hebben geprofileerde, gepleisterde dagkanten en wenkbrauwen van pleister. De forse toren van drie geledingen, de hoogste toren van een dorpskerk in Friesland, is in laatgotische vormen in 1548-’49 onder leiding van ‘torenbouwer’ Cornelis Claesz. verrezen. Hij heeft aan de westzijde een zand-stenen, meervoudig geprofileerde nis met de ingang en een groot spitsboogvenster met vorktracering. Er is een frappante overeenkomst met die van Dronrijp van een paar jaar eerder. De tweede geleding is aan elke zijde versierd met drie ranke spitsboognissen met traceringen en de derde met twee korfboognissen waarin de galmgaten staan. Op de 31 meter hoge romp is een omgang gezet, waarbij op de hoeken gebeeldhouwde waterspuwers zitten. Daarna rijst de achtzijdige spits nog 41 meter op.

Het ruime interieur is in 1881 sterk verbouwd. Het wordt gedekt door een houten gewelf met trekstangen. De barokke preekstoel, in 1699 door Agge Monsma gesneden, heeft kuippanelen met loofwerk met bloemen en festoenen op de penanten. Het doophek met gietijzeren balusters is van 1881. Het orgel heeft een kas uit 1760 door Gerard Stevens met een instrument van A.A. Hinsz uit 1764. De twee bazuinstekende engelen op de koof zijn van de hand van Johann Georg Hempel.

De Petruskerk ligt ten westen van de huidige dorpskom op een ruim kerkhof. De middeleeuwse kerk, gebouwd van vooral gele kloostermoppen, geeft aan de noordzijde weinig van zijn geheimen prijs. De zuidzijde vertoont gedeelten middeleeuws muurwerk. De noordelijke muur en het rechtgesloten oostelijke gedeelte zijn omstreeks 1800 deels beklampt en vernieuwd in bruine steen van klein formaat, toen ook de vensters zijn aangepakt. De noordmuur bestaat nu uit brede, door lisenen gescheiden vakken, elk met een rondboogvenster. Aan de westzijde bevindt zich de verdiepte, rondbogige ingang met dubbele deur en bovenlicht. In de rechte sluiting staat een breed, licht spitsbogig venster.

De zuidmuur laat de geschiedenis van de kerk zien. Deze bestaat hoofdzakelijk uit gele reuzenmoppen, al zijn in de benedenzone ook wel gedeelten met kleine bruine steen hersteld. Bovenin is het grootste deel van een geprofileerde gootlijst te zien; aan de westzijde is een nieuwe lijst onder de dakvoet gemetseld die door de ankers het effect heeft van een klassieke kroonlijst. De brede spitsboogvensters bezitten heel fijne roedeverdelingen; het rondboogvenster aan de westzijde heeft een vorktracering.

De vierkante toren is in de 13de eeuw gebouwd van vooral rode moppen. Hij is ongeleed, er zijn enige lichtspleten in het muurwerk uitgespaard en bovenin zit aan elke zijde een rondbogig galmgatenpaar. Op het zadeldak staat een windwijzer in de vorm van een paard. Inwendig staat de ingang tot de toren in een spitsboognis, geflankeerd door twee rondboognissen. De benedenruimte heeft in de hoeken muralen en pendentiefs als restanten van het koepelgewelf. Hoewel de kerk altijd een echte toren heeft gehad, is er in 1766 nog een klokkenstoel naast gebouwd, een dubbele. Deze is enkele malen vernieuwd en hij draagt twee klokken uit 1948. Inwendig is de kerk gedekt met een vlak houten plafond en de wanden worden geleed door twee registers van muurnissen boven elkaar. De preekstoelkuip met getoogde panelen is 17deeeuws, het klankbord is jonger. Het orgel is in 1904 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De Thomaskerk staat op een hoog, scherp afgegraven terprestant. De oorsprong ligt in de 12de eeuw; de oudste muurresten aan de oostzijde van de toren en de voet van het westelijke gedeelte van de noordmuur wijzen daarop . De resten geven aan dat er toen een gereduceerd westwerk heeft gezeten. In de eerste helft van de 15de eeuw is de kerk met toren sterk in gotische vormen vernieuwd, uitgebreid en van een driezijdige sluiting voorzien. De gotiek is het best aan de zuidzijde te herkennen. Daar staan kleine spitsboogvensters in de traveeën tussen eenmaal versneden steunberen. In het midden staat een groot spitsboogvenster met een bakstenen vorktracering. Het westelijke gedeelte heeft stukken metselwerk met afwisselend rode en gele moppen. Daar staat een korfbogige ingang in een spitsbogige nis. Ook aan de noordzijde staat een ingang in soortgelijke vormen, omringd door afwissend rode en gele banksteen. De noordmuur is geleed met steunberen maar er staan maar twee kleine spitsboogvensters in. De driezijdige koorsluiting heeft hetzelfde karakter met beren en vensters. De zadeldaktoren is verschillende malen gerepareerd en vernieuwd, is ingebouwd en de westgevel is tegelijk met de westmuur van de kerk vrij laat opnieuw in kleine steen opgetrokken.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. In de koormuur is een grote piscinanis in gebruik als vitrine voor archeologische vondsten. In de vloer liggen een paar renaissancezerken waaronder één van Benedictus Gerbrandtsz en een kinderzerkje. De preekstoel binnen het doophek met balusters en met klankbord heeft gecanneleerde zuiltjes aan de kuip en gekorniste panelen. Ertegenover staat de overhuifde herenbank met gegroefde zuilen en een bekroning van een rolwerkaedicula met de alliantiewapens Harinxma thoe Slooten-Burmania. Tegen de noordgevel is een zandstenen epitaaf geplaatst voor Douwe van Aylva die op 28-jarige leeftijd in 1592 bij Deventer sneuvelde. Opmerkelijk is de voorstelling van de naakte godin van de strijd, Athena, op het midden van het veld. Het orgel op de westgalerij is in 1925 gebouwd door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden.


0 | 1 | 2 | 3 |