Middeleeuwse kerken


De Sint-Pieterkerk is een romaans tufstenen bouwwerk dat in de eerste helft van de 13de eeuw tot stand is gekomen. Het bestaat uit een eenbeukig schip en een inspringend, lang en rondgesloten koor. De noordzijde laat het best de geleding van de oorspronkelijke kerk zien. Daar lopen rondbogige spaarvelden in het tufstenen muurwerk tot op de grond. En het eveneens van tufsteen opgetrokken koor laat in het onderste register een fraai klimmend boogfries zien met daaronder het spoor van een klein rondboogvenster en daarboven een afsluitend horizontaal boogfries. De kerk is diverse malen verhoogd en vergroot. Dat begon al spoedig: nog in de eerste helft van de 13de eeuw is het schip verhoogd waarbij tufsteen en baksteen op een levendige wijze zijn verwerkt. In het tufstenen muurwerk zijn twee banden in baksteen gelegd en de rondbogige vensters kregen bakstenen dagkanten. Het koor is daarna verhoogd, voornamelijk in baksteen en met een horizontale afsluiting van opnieuw een boogfries. In dit muurwerk is ook een met baksteen dichtgemetseld rondboogvenster te zien. In de 15de eeuw is het schip naar het westen verlengd; toen vanzelfsprekend van baksteen. Het schip is in dezelfde bouwfase voor de tweede keer verhoogd. De huidige toren is waarschijnlijk om een oudere kern gelijktijdig verrezen. In het begin van de 15de eeuw tenslotte, onderging het koor een tweede verhoging waarbij de kappen van schip en koor ook zijn vernieuwd. Deze fascinerende bouwgeschiedenis is aan de noord- en oostzijde van de kerk goed af te lezen. De zuidgevel is later beklampt met baksteen en er zijn grote vensters ingebroken van spitsbogig, gotisch model boven de borstwering met dunne lisenen. De gevel wordt bekroond door een rondboogfries. De zuidelijke ingang bleef bij de vernieuwing gespaard.

De uit de restauratietijd (1927-’28) daterende fraaie korfbogig gedekte dubbele deur staat in een rijk geprofileerde ojiefvormige nis waarvan het timpaan is uitgevoerd in metselmozaïek van gele en rode behakte baksteen. De koorpartij is na de hervorming van het schip afgesloten. Het koor heeft van het midden van de 17de eeuw tot 1832 als recht- en raadhuis gediend en is daarna lange tijd kosterswoning geweest. Het is nu al jaren als consistorie in gebruik. In de muren zijn dan ook woonhuisvensters gebroken. In de zware zadeldaktoren zijn omstreeks 1965 in de noordelijke en zuidelijke muren smalle vensteropeningen teruggevonden die opnieuw zijn geopend. Aan elke zijde zijn gepaarde galmgaten aangebracht in korfbogige nissen, aan de noord- en zuidzijde drie, aan de andere zijden twee. De beide geveltoppen zijn verlevendigd met klimmende blindnissen. In de westmuur is boven de ingang een groot spitsbogig timpaan aangebracht dat het planten van drie eiken, afkomstig uit Cornjum, memoreert. De schenking (1672) was van jonker van Burmania (en diens vrouw), grietman van Leeuwarderadeel die deze functie kort daarvoor bekleedde in Idaarderadeel, waarvan Grou de hoofdplaats was.

Het interieur werd gedekt door een houten tongewelf met naar het lijkt trekbalken met korbelen. Die zijn tijdens de restauratie vanwege het overhellen van het gebouw vervangen door een stalen constructie die is omtimmerd om het historische beeld niet te verstoren. Tegen de westelijke wand is een kraak aangebracht waarbij een groot tekstbord met het eerste van de tien geboden tussen kwabornament (1654). Voor de kraak staan twee overhuifde banken uit de 17de eeuw. De kerkbanken kregen fraai gesneden wangstukken waarvoor Harmannus Berkebijl en Dirk Embderveld in 1782 en 1784 betaald kregen. Tegen de noordwand staan twee forse 18de-eeuwse overhuifde barokke herenbanken met gesneden wang- en kuifstukken, de Roordabank en de Kamstrabank. In het begin van de 20ste eeuw zijn orgel, preekstoel, doophek en ingangen tot een merkwaardige monumentale oostelijke partij gevormd. Bij de restauratie in de jaren 90 is deze weer gewijzigd, omdat de laat 17de-eeuwse preekstoel van Gorredijk tegen de zuidgevel, tegenover de grote herenbanken kon worden geplaatst. De ruimte onder de orgel galerij kon zo worden vrijgemaakt. Op de galerij staat een in 1853 door de firma L. van Dam & Zn. gebouwd orgel in een nog deels 18de-eeuwse kas.

De ver van het huidige dorpscentrum gelegen Martinuskerk wekt op het eerste gezicht niet de indruk oud te zijn. Dat komt vooral door het westelijke front uit de 19de eeuw. Het gebouw is al aan het einde van de 12de eeuw verrezen. Hoewel het vaak veranderd en gerepareerd is, toont het muurwerk aan noord- en zuidzijde en vooral dat van het koor nog fraaie sporen van de tufstenen romaanse kerk. In de blinde noordmuur zijn naast onversierde tufstenen muurgedeelten ook aanzienlijke fragmenten met rondbogige spaarvelden tussen lisenen te zien, bekroond door een rondboogfries. Er zit bovendien een spoor van een klein rondboogvenster.

In de zuidmuur zitten tussen de grote, in de 18de eeuw ingebroken rondboogvensters eveneens tufstenen spaarvelden tussen lisenen. Bij het meest westelijke veld is een klein fragment van een drievoudige lijst met overhoekse vertandingen te vinden. De versiering van het inwendig rondgesloten en uitwendig vijfzijdige koor is het opmerkelijkst. Het bovenste register bestaat uit een spaarzone onder een rondboogfries waarin slanke colonnetten van roze Bremer zandsteen staan op bases en ringkapitelen van tufsteen heeft. In de eerste helft van de 16de eeuw zijn schip en koor verhoogd en is het houten tongewelf aangebracht. De westelijke partij met korfbogige ingangen aan beide zijden, de sluitmuur met spitsbogige vensterkoppen en een cirkelvormig venster en de houten, met leien beklede geveltoren met ingesnoerde spits dateren uit de eerste helft van de 19de eeuw.

Onder het inwendige tongewelf staat het meubilair dat uit het midden van de 18de eeuw dateert. De preekstoel met klankbord staat binnen een doophek met balusters. De kuip is op de hoeken met pilasters en op de panelen met rondbogen versierd. De tegenover de preekstoel staande herenbank heeft een overhuiving op gecanneleerde zuilen. De koorsluiting wordt gedomineerd door drie nauwelijks in de ruimte passende rouwkassen uit 1742, 1744 en 1762 met rijk snijwerk in barokke en Lodewijk XVI stijl. Het orgel op de westgalerij is in 1896 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga.

De forse kerk die waarschijnlijk aan Sint-Martinus was gewijd staat aan de noordoostelijke zijde van het grote, door lage dichte bebouwing omzoomde sfeervolle kerkhof. Het kerkschip heeft zowel aan de noord- als zuidzijde haakse aanbouwen van kapellen. De noordelijke is verreweg het oudst, van omstreeks 1100; deze moest in 1155 na brand worden hersteld. Er zijn tufstenen muurgedeelten waarin een klimmend boogfries zit.

De oostelijke muur had oorspronkelijk een apsis en is in de 16de eeuw, gelijk met de kap vernieuwd. Er kwam toen ter bekroning een dakruiter op. Het schip is aan het eind van de 13de eeuw gebouwd en laat romano-gotische aspecten zien. De grote spitsboogvensters aan noord- en zuidzijde bezitten geprofileerde dagkanten met kraalprofielen die als nissen tot de grond toe doorlopen. Ook bij het vergrote venster met dagkanten van afwisselend rode en gele baksteen is het nisrestant te zien. De gevels zijn afgesloten met rondboogfriezen. De zuidelijke aanbouw kwam waarschijnlijk in de 13de eeuw tot stand. De steunberen zijn in de late 18de eeuw tegen de gevels geplaatst. Het 14de-eeuwse vijfzijdig gesloten koor is in 1865 grotendeels vernieuwd. Er kwamen vensters in met ijzeren traceringen en maaswerk. De toren aan de westzijde stortte in 1804 in en is in de volgende jaren herbouwd; een forse toren van drie geledingen en een hoge, achtzijdige, ingesnoerde spits.

Inwendig hebben schip en koor een gedrukt houten tongewelf. De preekstoel met klankbord in een dooptuin met Lodewijk XVI balusters is in 1773 vervaardigd door Willem Groeneveld met snijwerk van Dirk Embderveld. Op de hoeken van de kuip staan de gesneden figuren van de evangelisten met hun symbolen en het klankbord wordt bekroond door een engel tussen cherubijnen. Tegenover de preekstoel staan drie overhuifde herenbanken uit het midden van de 17de eeuw. Aan de wanden vragen twee grote, rijk versierde rouwkassen uit de 18de eeuw om aandacht. Het orgel met rugpositief is in 1811 gebouwd door A. van Gruisen en zestig jaar later uitgebreid door Willem Hardorff.

De Martinuskerk op een hoge terp die ten zuiden en westen van de kerk scherp is afgegraven, is ondanks veranderingen en reparaties een excellent voorbeeld van rijpe romaanse bouwkunst. Het schip met een iets smaller koor en een opnieuw iets versmalde halfronde koorsluiting is aan het einde van de 12de eeuw van tufsteen gebouwd. Dat gebeurde met een gereduceerd westwerk, dat in 1808 is vervangen door een half ingebouwde kloeke toren. Het schip heeft een geleding met rondbogige spaarvelden tussen lisenen die met een fijn kraalprofiel zijn versierd. De lisenen op de overgang van schip naar koor zijn iets steviger. De spaarvelden in het koor zijn iets kleiner en hier zijn de rondbogen fraai behakt in de vorm van diamantkoppen.

De kerk is bij vernieuwing van de kap in het tweede kwart van de 16de eeuw verhoogd in baksteen. De noordmuur heeft vrij hoge romaanse rondboogvensters; het koor een nog hoger exemplaar dat met baksteen is dichtgemetseld. In de zuidmuur en in het koor zijn in verschillende perioden nieuwe vensters in het muurwerk gebroken. In de schipmuur verstoren de spitsboogvensters het metrum van spaarnissen sterk. De rondboogvensters in het koor doorsnijden bijna de fraaie boognissen. De toren rijst ongeleed op en heeft een ingesnoerde spits en beneden aanbouwen.

Inwendig wordt de kerkruimte overdekt door een houten tongewelf met trekbalken, korbelen en muurstijlen uit het tweede kwart van de 16de eeuw. Aan de zuidelijke zijde van de koorsluiting is een piscina te zien die uitwendig niet zichtbaar is. Daarboven is een klein spoor van geschilderd rankwerk op de muur te zien. In de koorsluiting is het kerkzegel met opspringend paard in het venster verwerkt. De preekstoel met klankbord uit 1715 heeft op de kuiphoeken getordeerde en omrankte zuilen en hij staat binnen een doophek met balusters en een gietijzeren doopboog uit 1862. De banken tegenover de dooptuin hebben degelijke balusters. Het orgel op de westelijke galerij is in 1876 gebouwd door Willem Hardorff.

De Annakerk staat op de deels afgegraven dorpsterp. Zij is in de eerste helft van de 13de eeuw met rood gemêleerde baksteen in een kenmerkend romano-gotische gevel plastiek totstandgekomen achter een iets oudere toren. Het schip is met lisenen, begeleid door verticale rondstaven, in vier traveeën verdeeld. In de bovenzone staan kleine vensters of nissen gevuld met metselmozaïek met rondkralen in de dagkanten. In de tweede travee staan aan de noord- en zuidzijde dichtgemetselde ingangen onder segmentbogen binnen wijde, meervoudig geprofileerde rondboognissen – met liefst drie kraalprofielen – en met siermetselwerk in de boogtrommel. In de eerste travee van de zuidmuur staat een vroeg 16de-eeuwse ingang in een smalle spitsboognis. Aan de koorzijde zitten laag twee rondbogige hagioscopen, in de noordmuur een rechthoekig exemplaar.

De vijfzijdige koorsluiting is in de 18de eeuw toegevoegd en tijdens de ingrijpende restauratie in 1939-’42 in romano-gotische stijl gemodelleerd. De zadeldaktoren is ongeleed en deels ingebouwd. In de noordgevel staat een rondbogige ingang en in de westgevel boven elkaar drie kleine vensters. De galmgaten zijn rondbogig en in de oostelijke geveltop zit een gepaarde rondboognis. De begane grond is inwendig overwelfd.

Het schip is oorspronkelijk met twee gewelven overdekt geweest en deze overwelving is in het tweede kwart van de 14de eeuw vervangen door drie ribloze koepelgewelven. Deze steunen op spitsbogige gordel- en scheibogen die op zware pijlers rusten die zo dicht bij de muren staan dat het inwendig geplaatste steunberen zijn geworden. De gordelbogen en scheibogen kregen geschilderde decoratieve arceringen met aan de randen en op de gewelven, als een suggestie van ribben, fraaie biezen in gevarieerde vormen begeleid door rankmotieven. Tegen een van de pijlers is een epitaaf in vroege renaissancevormen geplaatst voor Pybo van Eminga (overleden 1571). Aan de zuidzijde staat de preekstoel met klankbord binnen een doophek met balusters. De kuip is rijk gesneden in rococovormen die worden toegeschreven aan een meester in deze stijl: Yge Rintjes. Het orgel is in 1907 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga.

De romaanse kerk, oorspronkelijk gewijd aan Sint-Michaël, is in de periode 1772-’75 vervangen door de huidige kruiskerk. Zij wordt de Dom van Almenum genoemd, omdat de kerk in het dorp Almenum stond dat pas laat bestuurlijk in Harlingen werd opgenomen. Alleen de toren van de romaanse kerk is gehandhaafd. Deze is in vier onversneden geledingen van tufsteen opgemetseld en is in de 15de eeuw verhoogd en van een ingesnoerde spits voorzien. De eerste twee geledingen zijn onversierd; de volgende twee hebben spaarvelden die bekroond worden door rondboogfriezen en de hoogste geleding heeft aan elke zijde twee rondbogige galmgaten. De hoge toren was een baken voor zeevarenden. Tijdens de vervanging van de kerk is de toren aan twee zijden beklampt.

De kruiskerk is naar plannen van Willem Douwes gebouwd van kleine gele steen in Lodewijk XVI-vormen met gekorniste hoekpilasters. In de geveltoppen kwamen radvensters en elke gevel is geopend met een groot rondboogvenster. Elk van deze gevels kreeg een ingang, noord en zuid met natuurstenen pilasters, kroonlijsten en segmentvormige timpanen; oost met een geblokte omlijsting en een driehoekig fronton. De oostelijke gevel van de arm die voor bijruimten van de kerkruimte is afgesloten heeft drie reeksen kleine vensters boven elkaar. De armen en kruising van de kerkruimte zijn gedekt door gestukadoorde gewelven die rusten op lijstwerk met trigliefen en op pilasters in de kolossale dorische orde. Het strenge, stijlvolle stucwerk is ontworpen door Jacob Otten Husley. In de noorder- en zuiderarm zijn enkele, in de westelijke dubbele zitgalerijen aangebracht die rusten op gemarmerde zuilen. Om de binnenhoeken zijn overhuifde herenbanken geplooid. De sluitgevel aan de oostzijde kreeg een buitengewoon fraaie preekstoel- orgelcombinatie. De preekstoel was in 1778 het werk van Johannes George Hempel; het orgel is in 1776 gebouwd door A.A. Hinz. In de vloer liggen gebeeldhouwde grafzerken waaronder twee met een grote engel (Sint-Michaël?) als wapenhouder. Bij de preekstoel ligt een zerk van de hand van Jacob Lous met architectuur in perspectief, waarop hij zichzelf als landmeter heeft afgebeeld.

Op de hoogste terp van Nederland, negen meter boven de zeespiegel, is in het begin van de 12de eeuw de tufstenen kerk gebouwd. Het schip is in het begin van de 13de eeuw naar het westen verlengd in helderrode baksteen. Daarin staan eenvoudige ingangen waarvan de zuidelijke is dichtgemetseld. De eenbeukige kerk heeft een iets inspringend, rondgesloten koor. Het tufstenen muurwerk aan de noordzijde is ongeleed en het geeft slechts één spoor van een rondboogvenster prijs.

Aan de oostzijde staat een dichtgemetselde kleine ingang in een rondboognis. Vlakbij het koor is een gotisch spitsboogvenster (circa 1550) met rode bakstenen dagkanten in het grijze tufsteenwerk gebroken. Dat is ook op twee plaatsen in de koorsluiting gedaan en de zuidelijke muur heeft drie van deze vensters gekregen. Daar staat in het bakstenen gedeelte een groot gotisch venster met vorktracering en boven de dichtgezette ingang zit een diep (beeld?)nisje en schuin ernaast een tweede, grotere nis van dit type. De toren is in 1717 herbouwd, gaat onversneden op en heeft rondbogige galmgaten aan alle zijden.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf dat omstreeks 1550 zal zijn aangebracht. De beperkte ruimte is volgezet en -gehangen met meubilair en memorabilia. Zo worden de fragmenten van muurschilderingen met Christus en engelen hoog tegen de zuidwand gemakkelijk over het hoofd gezien. De 18de-eeuwse preekstoel met Lodewijk XVI-ornamenten op de kuippanelen, een tijdglas in een koperen houder en een klankbord staat in de dooptuin. In de koorsluiting staat een 17de-eeuwse overhuifde herenbank met voorbank en een kuifstuk uit 1762 waarin de door leeuwen gehouden wapens van de familie De Schepper, Coehoorn van Scheltinga zijn verwerkt. Ook de panelen van het rugschot dragen wapens. De wanden, vooral de gesloten noordelijke, dragen grote, meest rijk bewerkte rouwkassen van de bewoners van de nabijgelegen Harstastate, waardoor de kerk een mausoleum lijkt. Het orgel is in 1862 gebouwd door L. van Dam & Zn. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk staat schilderachtig op een terp, in het geboomte en bij de Bolswardervaart. De romano-gotische kerk is aan het begin van de 13de eeuw gebouwd van gele kloostermoppen. In het muurwerk van het schip zijn aan de noordzijde duidelijke sporen van kleine rondboogvensters te zien. Vlakbij het grote venster zit een spoor van een klein romaans venster. Even verder naar het westen is een groter, licht spitsbogig venster en weer verderop zitten nog twee van deze vensters, die allemaal zijn dichtgemetseld. Een laag zittend spoor van de top van een dichtgezette ingang is vaag te zien. Ook in de zuidelijke muur zijn sporen van romano-gotische vensters te vinden, al zijn hier drie grote gotische spitsboogvensters aangebracht. De ingang staat in een spitsbogige nis en naast de ingang zit een klein gotisch venster. Deze muur kreeg bovendien, mogelijk bij de opknapbeurt in 1882, drie zware steunberen. Naast de meest oostelijke beer is een duidelijk, met rode baksteen dichtgezet spoor van een hagioscoop. De ronde koorsluiting heeft twee grote gotische vensters gekregen. Bij de overgang naar de koorsluiting staat een regenwaterbak. Alle vensters bezitten gepleisterde dagkanten en omlijstingen. De ongelede toren is in de 13de eeuw van gele steen opgetrokken. In de westmuur is een hoge nis uitgespaard, waarin een ingang en een rondboogvenster zijn ondergebracht.

Inwendig wordt de kerkzaal gedekt door een gestucadoord tongewelf. De ingetogen inrichting is met vaste banken gericht op de koorsluiting. Daar staat de aan het begin van de 19de eeuw vervaardigde empire preekstoel met pijlenbundels of fasces op de hoeken van de kuip. De kuip wordt gedragen door een grote adelaar die mogelijk resteert van de in 1609 door Jacob Gysbertsz. vervaardigde vroegere kansel. De preekstoel met klankbord ontneemt het zicht op het grote barokke epitaaf dat Frouck van Wijckel in 1656 voor haar drie jaar eerder overleden man Hessel van Huijghis heeft opgericht. Het met muziektrofeeën versierde orgel op de westgalerij is in 1795 gebouwd door Albertus van Gruisen.

De Nicolaaskerk staat hoog op een scherp afgegraven terprest. De kerk is gebouwd van tufsteen in het tweede kwart van de 12de eeuw. Zij bezit een in verhouding tot het kleine schip forse westelijke partij. De ingebouwde toren is dan ook met de zijruimten op de begane grond en verdieping gevormd tot een zogenaamd gereduceerd westwerk. Oorspronkelijk waren deze overwelfde zijruimten met openingen met elkaar, maar ook met het kerkschip verbonden. De toren rijst grotendeels in tufsteen op met verticale spaarvelden tussen lisenen en hoekpenanten, steeds met een afsluitend rondboog-fries. In de westgevel staat een korfbogige ingang met bovenliggend spitsboogvenster in een rechthoekige nis van gele en rode baksteen (15de eeuw). De beëindiging met zadeldak is mogelijk 18de-eeuws. In de tufstenen noordmuur van het schip zitten spaarvelden tussen lisenen, met daarin twee zeer kleine romaanse rondboogvensters. Er is een met rode steen dichtgemetseld spoor van een verdwenen aanbouw en een klein fragment van een rondboogfries te zien. In de zuidmuur is het rondboogfries grotendeels bewaard gebleven maar daar zijn de tufstenen spaarvelden verstoord door de in de 18de eeuw aangebrachte grote spitsboogvensters met vorktracering. Het vijfzijdig gesloten koor van gemêleerde baksteen en lancetvensters en met hoekpenanten is in de 15de eeuw totstandgekomen.

De sober ingerichte kerkruimte is gedekt met een houten tongewelf met trekbalken die bij het minder dikke muurwerk van de koorpartij op een geprofileerde bakstenen rand liggen. Beneden zit rondom een lambrisering. De 17de-eeuwse preekstoel met eenvoudige hoekzuilen en klankbord staat tegen de oostelijke sluiting en het van balusters voorziene doophek heeft het effect van een laag koorhek. In de vloer van gangpad en koor liggen 17de-eeuwse gebeeldhouwde grafzerken, waaronder die voor Fokel Roorda die in 1590 overleed. Het orgel, in 1913 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga, staat op de westgalerij die ondersteund wordt door kolommen met teerlingkapitelen. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De laatgotische kerk, in de middeleeuwen gewijd aan Johannes de Doper, staat op een terprestant aan de noordelijke rand van het dorp. De kerk is omstreeks 1450 gebouwd van kloostermoppen waarin geel domineert maar rode steen voor verlevendiging zorgt. Zij vormt met de toren, in de 13de eeuw van hetzelfde bouwmateriaal opgetrokken, een harmonieuze eenheid. In de zuidelijke gevel staan vijf grote gotische spitsboogvensters, waarvan de dorpels op de cordonlijst uitkomen die boven de borstwering grotendeels rond de kerk doorloopt. In de westelijke travee staat de ingang met spitsbogig bovenlicht in geprofileerde dagkanten. Deze travee is omvat door een rechthoekig over deze partij doorgetrokken cordonlijst. De koorpartij is vijfzijdig gesloten en heeft in twee zijden spitsboogvensters. In de noordelijke muur staan twee van deze vensters met ernaast tweemaal versneden steunberen. Er is een licht spitsbogige, dichtgemetselde ingang te zien. De toren is in de 13de eeuw in één keer opgetrokken, al suggereren niet geheel complete cordonbanden dat de toren drie geledingen heeft. Bovenin staan telkens twee rondbogige galmgaten. De zadeldakbeëindiging heeft aan de oostzijde een gebruikelijke geveltop met schouders en een pinakel; aan de westzijde is in de 18de eeuw een ojiefgevel, een in- en uitgezwenkte geveltop aangebracht van fraai metselwerk en met voluten en bollen op de schouders.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. De begane grond van de toren heeft een ribloos kruisgewelf. Het kerkinterieur is in 1865 aangepakt en waarschijnlijk dateren preekstoel en herenbanken uit deze tijd. De bankenblokken zijn bij een latere restauratie vervangen door stoelen. De eenvoudige preekstoel met klankbord is in de koorsluiting geplaatst. De twee herenbanken met overhuivingen op korintische zuilen staan tegenover elkaar. Tegen de noordwand hangt een opmerkelijke, zandstenen epitaaf uit 1656 voor Hobbe en Frouck van Aylva die op Tjessinga- of Aylvastate ten noorden van de kerk resideerden. Het is een driedelige, door pilasters omvatte plaat met opschriften, wapens en enige doodssymboliek. Het orgel, gebouwd in 1873 door L. van Dam & Zn., staat onder geschilderde draperieën.

De in de middeleeuwen aan Sint-Magnus gewijde forse kerk is omstreeks 1400 gebouwd van hergebruikte, gemêleerd rode kloostermoppen. Tijdens een aanval van Water geuzen in 1580 is de kerk vooral aan de zuidzijde zwaar beschadigd geraakt. Pas een eeuw later in 1678 is zij ingrijpend hersteld. Daardoor heeft de kerk een laatgotisch karakter en laat zij een opmerkelijke kleurwisseling zien. De noordzijde en de koorsluiting bestaan uit vooral rood baksteenmateriaal en de zuidzijde is geheel opgetrokken van gele baksteen van klein formaat. De muren worden in traveeën verdeeld door tweemaal versneden steunberen en in de muurvakken staan grote spitsboogvensters met rijke traceringen die ze bij de restauratie van 1970-’72 ontvingen. Aan de noordzijde staat een rondbogige geprofileerde ingang van omstreeks 1400, aan de zuidzijde een exemplaar in laatgotische vormen, in een spitsboognis en gepleisterd bij een opknapbeurt in 1879. Deze ingang zit in het muurvak van de voorkerk dat een aantal kleine vensters bevat.

De kloeke toren kwam aan het einde van deze 15de eeuw tot stand waarbij kennelijk de forse zadeldaktorens van Bolsward en Stiens tot voorbeeld hebben gestrekt. Deze toren heeft vier, telkens in hoogte afnemende geledingen. In de onderste staat een korfbogige ingang en daarboven een flink spitsboogvenster. De volgende twee geledingen zijn blind, maar de derde is versierd met aan elke zijde twee spitsboognissen. In de hoogste zitten de galmgaten. De geveltoppen zijn met kleine gele steen vernieuwd.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf uit 1678. In het oudste gedeelte van de noordwand zitten spaarnissen onder de vensters. Drie koorvensters bevatten 17de-eeuwse gebrandschilderde wapens. De forse preekstoel met gewrongen hoekzuilen en bloemenguirlandes op de panelen dateert uit de 18de eeuw. Het doophek met getoogde balustrade staat in twee gedeelten achter in de kerk. Het orgel is in 1894 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga.

Op het kerkhof staan schipperszerken en opmerkelijke zerkparen waarvan die voor de man een schip en die voor de vrouw een huis vertonen.

Omstreeks 1170 is in Hoorn een kapel gebouwd door de norbertijnen van het klooster Mariëndal in Lidlum bij Tzummarum. Nadat de kapel de status van kerk had gekregen, is zij een eeuw later verlengd en van een vijfzijdige sluiting voorzien. Iets later in de 13de eeuw is de kapel vervangen door het huidige romaanse schip dat in steen werd overwelfd. De bouw van de toren is daarna gevolgd (die in 1848 sterk is verlaagd). Aan het begin van de 15de eeuw is de kerk verhoogd, waarbij de stenen gewelven zijn verwijderd. Een eeuw later zijn in de zuidmuur gotische spitsboog-vensters met vorktracering aangebracht en voor de stabiliteit kwamen er steunberen (bij de restauratie van 1961-’69 verwijderd). De ingang is toen ook in gotische trant verrijkt: geplaatst in een geprofileerd kader met een reeks van vier rechthoekige nissen erboven.

In het koor staan rondbogige vensters in romano-gotisch geprofileerde diepe dagkanten. De sluiting heeft op de hoeken slanke steunberen met ezelsruggen. In de noordmuur is de bouwnaad tussen schip en koor scherp zichtbaar. Daar staan in de bovenzone van het schip de in de jaren zestig heropende romaanse rondboogvensters en in de tweede travee is de noordingang onder een rondboog aanwezig. De toren in drie, licht versneden geledingen heeft aan de westzijde een spitsboogvenster, galmgaten, een geblokte bekroning en een ingesnoerde spits.

Inwendig is de kerkruimte gedekt door een tongewelf met trekbalken. In de wanden zijn de spaarnissen en hoger ook rondbogige sporen van de vroegere stenen overwelving zichtbaar. Basesresten van de gordelbogen en colonnetten zijn bij de restauratie iets aangevuld. In het muurwerk zitten allerlei nissen, waaronder een vrij grote piscina en de sporen van een sacramentshuis. De eenvoudige preekstoel is van omstreeks 1660. De unieke, beschilderde en van spreuken voorziene renaissance-avondmaaltafel dateert uit het begin van de 17de eeuw. Het orgel is in 1894 door J.F. Kruse gebouwd. In de tot consistorie ingerichte torenruimte zijn vitrines opgesteld met de vroegste fragmenten gebrandschilderd glas van Nederland.

De aan Johannes de Doper gewijde dorpskerk van Huizum heeft in de bebouwing van Leeuwarden bij de oude dorpskern een zelfstandige plaats behouden. Bij onderzoek is vast komen te staan dat het muurwerk tufsteen bevat uit de 12de eeuw. De vormentaal van het huidige gepleisterde gebouw verwijst naar de late middeleeuwen. Eind 15de of begin 16de eeuw kan de kerk zijn gewijzigd of met hergebruik van tufsteen opnieuw zijn gebouwd. Het eerste is het meest aannemelijk. De noordmuur bevat op onregelmatige plaatsen twee grote spitsboog- en twee ronde vensters en aan de westzijde de ingang die in empirestijl is omlijst (1804). Bovendien zit er een curieuze rondboognis in de hoge zone van de ronde vensters in de muur. In de zuidmuur staan vier spitsboogvensters en in de vijfzijdige koorsluiting twee. Het grootste deel van de toren dateert uit de 13de eeuw; in de 16de eeuw kwam op de romp een iets inspringende geleding waarin de gepaarde galmgaten zitten. De geveltoppen aan beide zijden van het zadeldak hebben klimmende spitsboognissen. Jaartalankers en een gedenksteen geven aan dat de toren in de 17de eeuw enkele malen is hersteld.

Onder het houten tongewelf voorzien van gewelfschotels met gesneden passiesymbolen heeft de kerkzaal een buitengewoon rijke inventaris. Middelpunt is de preekstoel uit het midden van de 16de eeuw, de enige preekstoel in Friesland van voor de hervorming. Het fraaie renaissancemeubel is versierd met zuilen, pilasters, nispanelen en voluutvormige kraagstukken en met grotesken, siervazen en kandelaberornament. In de dooptuin met balusters staat het doopbekken uit 1604. Een aantal kerkbanken bezit renaissance wang-stukken. Tegenover de preekstoel staat een overhuifde herenbank met gotische panelen met vouwwerk, in het midden een eenvoudige bank van dit type en westelijk een derde met een overhuiving op getordeerde en omrankte zuilen en met gesneden wangen. Ook in de koorsluiting staat nog een eenvoudige herenbank en daarnaast is in het muurwerk een piscina te zien. Het orgel is in 1849 gebouwd door L. van Dam & Zn.

De Nicolaaskerk staat op een scherp afgestoken, hoge terp en is daar aan het begin van de 13de eeuw totstandgekomen. De naar de dorpskom gerichte zuidzijde van het muurwerk is geheel met in de 19de eeuw aangebrachte en verschillende keren gerepareerde cementpleister besmeerd en vertoont zich hier niet van de boeiendste kant. Deze zijde heeft drie grote spitsboogvensters en boven de korfbogige ingang staat een vierde, kleiner exemplaar. Ook de halfronde koorsluiting is deels gepleisterd en voorzien van een spitsboogvenster. Aan de noord- en westzijde is het oorspronkelijke bouwmateriaal in het zicht gebleven: gele kloostermoppen die licht gemêleerd zijn met wat rood materiaal. Er is slechts één spitsboogvenster ingebroken. Er zijn geen sporen van vroegere vensters te ontdekken. maar wel, naast elkaar, twee dichtgemetselde ingangen. Een rondbogige die bij de oorspronkelijke kerk heeft behoord en een deels met kleine rode steen dichtgezette spitsbogige van later tijd. In de westelijke muur zit een klein lancetvenster.

De oude zadeldaktoren is in de 18de eeuw vervangen door een vrij gesloten houten geveltoren met een ingesnoerd spitsje die door een gepleisterd risaliet in de westgevel wordt ondersteund. In de toren hangt een luidklok die in 1619 door Hans Falck is gegoten.

Het interieur onder het wit geschilderde houten tongewelf met koof en trekstangen is eenvoudig. Er hangen fraaie olielampen uit de 19de eeuw en in de vloer ligt een aantal gebeeldhouwde grafzerken. Daarbij een priesterzerk voor Sibren Jacob, pastoor van Húns tot zijn dood in 1577. De preekstoel staat met het klankbord tegen de koorsluiting en heeft toogpanelen tussen gegroefde hoekzuilen en rolwerk bij het rugschot. Daarvoor staat het doophek met balusters en bollen en twee kerkbanken in dezelfde vormgeving, een ensemble dat nog uit de 17de eeuw dateert. In 1962, toen de kerk van het nabijgelegen Leons zou worden afgebroken – wat niet is gebeurd – is het orgel naar Húns overgebracht, een instrument dat omstreeks 1875 is gebouwd door Willem Hardorff uit Leeuwarden.

De toren is gebouwd in de 15de eeuw en gaat tot de gepaarde, korfbogige galmgaten onversneden op. Daar is een geringe verjonging. De geveltoppen aan weerszijden van het zadeldak zijn van een kleinere steen gemetseld en iets jonger. Een gedenksteen beneden in de toren vermeldt een vernieuwing in 1541. De oostelijke, naar het dorp gerichte top vertoont klimmende spitsbogige spaarnissen, de westelijke is vlak. In de westelijke gevel zit een klein spitsbogig venster. De windvaan toont het wapen van de vroegere grietenij Idaarderadeel. In de toren worden twee gevelversieringen van de in 1882 gesloopte Friesmastate bewaard. De kerk is in 1774 opnieuw opgetrokken; de gevelsteen boven de korfbogige ingang aan de noordzijde geeft aan dat het vierjarige zoontje van de grietman de eerste steen legde. Het is een ingetogen bouwwerk geworden met verdiepte muurvakken tussen lisenen en met korfbogige vensters, aan de noordzijde drie en aan de zuidzijde vier. Bij de blinde driezijdige sluiting staat een regenwaterbak.

Het interieur onder het houten tongewelf bevat nog een aantal elementen uit de vorige kerk. In de vloer liggen gebeeldhouwde zerken waaronder die voor grietman Carel Roorda (overleden 1670) en diens vrouw en dochtertje. Opmerkelijk is het fraaie geschilderde 17de-eeuwse kuifstuk, mogelijk van het rugschot van het vorige orgel, met voorstellingen van engelen rond de spreuk ‘Vrede zij God…’ en trompetstekende engeltjes met spreukbanden met ‘Halleluja’. Ook het schotwerk onder het orgel is 17de-eeuws. De door Dirk Embderveld vervaardigde herenbank van de familie Scheltinga is er tegenaan geplaatst. Het kuifstuk met wapens staat op een van de trekbalken. Friese bestuurscolleges maar ook de predikant en de schoolmeester-organist schonken de nieuwe kerk gebrandschilderde glazen. Ze zijn in 1774 vervaardigd door de Sneker glaskunstenaar Ype Staak. De preekstoel in de koorsluiting met eenvoudig gekorniste panelen is verschillende keren veranderd en van een nieuw klankbord voorzien.

Aan de wanden hangen (resten van) rouwkassen. Het orgel op de westgalerij is in 1806 gebouwd en is daarmee het eerste werkstuk van Luitje van Dam. Het is in 1886 aanzienlijk vergroot.

Kerk en toren zijn in de 13de eeuw gebouwd. De noordelijke muur en de toren, gebouwd van gemêleerd gele kloostermoppen, bleven bestaan. Het koor en de zuidelijke muur zijn in 1874 bij een vergroting vernieuwd en ook de toren onderging enige vernieuwing in 1852. De noordmuur van de kerk bezit aan de westzijde een romaans rondboogvenster met een luikje. Oostwaarts zit een moet van een dichtgemetseld venster van dit model. Laag in de gevel zit bovendien een rechthoekig spoor, mogelijk een weggewerkte ingang. De lange, vijfzijdig gesloten koorpartij heeft aan de noordzijde twee grote spitsboogvensters.

De vernieuwde zuidmuur bevat eveneens grote spitsboogvensters. Op de hoek van het dak staat een fraaie veelpuntige ster, de stralen zijn zelfs getordeerd. Over de herkomst is niets bekend, maar in de 18de eeuw is al sprake van deze ‘star’. De toren heeft aan beide zijden kleine aanbouwen voor nevenfuncties. De romp gaat onversneden op en boven de naald van het kerkdak zitten aan elke zijde kleine rondbogige galmgaten. De vernieuwde geveltoppen bij het zadeldak hebben afdeklijsten en pinakelbekroningen van kunststeen. In de westmuur staat de rechtgesloten ingang met een rondboogvenster erboven. In de toren hangt een luidklok die in 1612 is gegoten door Hendrik Wegewaert.

Inwendig heeft de kerk een houten tongewelf met trekbalken. In het middenpad lig-gen gebeeldhouwde grafstenen, waarvan een voor Botke van Burmania, overleden in 1553. De uit het midden van de 14de eeuw daterende altaarsteen van roze Bremer zandsteen is toepasselijk in gebruik genomen als blad van de avondmaaltafel. Tegen de oostelijke sluitwand staat de preekstoel uit het midden van de 17de eeuw met gegroefde hoekzuilen en gekorniste panelen. Het eiken doophek met dichte panelen en de kerkbanken zijn uit 1763. Aan de wand hangt het wapenrestant van een rouwbord voor een lid van de familie Burmania. Onder de vloer bij de preekstoel zit een regenwaterbak; een herinnering aan de kerkuitbreiding. In de orgelkas van de firma Standaard uit 1915 is in 1978 een Heyligersorgel geplaatst.

De kleine torenloze kerk van rode baksteen staat schilderachtig op een hoge, deels afgegraven terp van enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling. Het koor is het oudst en dateert van omstreeks 1200. Het is rondgesloten maar aan de bovenzijde gaat de muur over in een achtzijdig systeem dat wordt geaccentueerd door bakstenen colonnetten. Laag staan drie kleine romaanse vensters in dit koor. Het weinig bredere schip kwam ongeveer een eeuw later, omstreeks 1300, tot stand in een duidelijke romano-gotische stijl met veel bakstenen sierwerk. Aan de koorzijde staan aan beide zijden smalle vensters met een meervoudig profiel met kraal in de dagkant vrij laag in de gevels. Ongeveer in het midden is in beide muren een vrij groot, driedelig venster- en nissenschema aangebracht. Het is meervoudig geprofileerd met onder meer een kraalrand en de velden zijn met metselmozaïek gevuld, kepervormig of vlechtwerk. De middelste nis bevat het venster. Meer naar het westen staat in de noordelijke muur de segmentvormig gesloten ingang in een geprofileerde rondboognis; in de zuidelijke muur is de nis spitsboogvormig. Ten westen daarvan zit in beide muren weer een dergelijke nis. In de westmuur bevinden zich kleine rondboogvensters met meervoudige profielen. Bij de restauratie van 1942-’44 is tegen de geveltop een klokkenstoel gehangen. De kerk was in steen overwelfd, maar bij de vernieuwing van de kap in de 16de eeuw zijn de koepelgewelven gesloopt. Tegen de wanden zijn de sporen nog te zien.

Na verval en restauratie heeft de kerk, lange tijd als uithof van het Fries Museum, gefunctioneerd als museum voor middeleeuwse kerkelijke kunst. Die functie heeft het nog steeds en er zijn onder meer grafzerken en sarcofagen te zien, waaronder een zeer vroege portretzerk. Verder kan men kapitelen bewonderen, een romaanse doopvont (begin 13de eeuw) afkomstig uit Jellum en aanzienlijke fragmenten van het koorhek uit Wons van roze Bremer zandsteen uit de 13de eeuw met voorstellingen van apostelen, Maria met Kind en florale versieringen, maskers en het Lam Gods.

De kerk is in de tweede helft van de 12de eeuw van tufsteen op een van de twee terpen van Jelsum gebouwd. De noordelijke muur laat het beste de rijke romaanse stijl zien. In tufsteen zijn twee registers van rondboogfriezen aangebracht, de onderste van iets groter formaat dan de andere. Tussen de friezen zijn moeten en andere sporen van kleine rondboogvensters zichtbaar. Het oostelijke is eerst naar beneden verlengd en daarna met bakstenen siermetselwerk gedicht. In deze muur zitten twee spitsboognissen met ingangen, waarvan één is dichtgezet. Oostelijker zit een laag, breed en licht spitsbogig spoor van een ingang of kleine aanbouw, gevuld met kepervormig metselwerk. Het zuidelijke muurwerk heeft in de muurdammen tussen de ingebroken gotische vensters ook nog stukken van het kleine rondboogfries, maar restanten van het andere fries geeft het nauwelijks prijs. Aan de westzijde staat de ingang in een geprofileerde spitsboognis die rechthoekig is omkaderd. Het vijfzijdig gesloten koor is in de 15de eeuw in baksteen toegevoegd. Het heeft spitsboogvensters en in de blinde sluitmuur een groot rondbogig met klein formaat baksteen dichtgezet spoor. De slanke bakstenen toren uit de 13de eeuw heeft korfbogige galmgaten en in de oostelijke geveltop klimmende nissen.

Het laatgotische tongewelf bezit rozetten in de sluitingen met voorstellingen van de passie-attributen en boven het koor van de gekroonde Christus. De kerk- en herenbanken dateren voor een deel nog uit de 16de en 17de eeuw. Eén heeft gotische briefpanelen. De preekstoel is in 1703 door timmerman Jan Aukes gemaakt en staat in een doophek. In de vloer ligt een grote collectie gebeeldhouwde zerken, waaronder één door Benedictus Gerbrandtsz. (1547) en de zerk voor de theoloog en bijgeloofbestrijder Balthasar Bekker die in 1764 overleed. Het orgel is in 1834 gebouwd door L.J. en J. van Dam met gebruikmaking van kas en pijpwerk van een vorig instrument uit de vroege 18de eeuw. Maar er zijn waarschijnlijk ook onderdelen van het toen geveilde orgel uit de Galileërkerk in Leeuwarden hergebruikt.

De Petruskerk is een gaaf en compleet laat-romaans kerkje van rode baksteen dat fraai gelegen is op een hoge zandrug in de kern van het dorp Jistrum. Het schip en het halfrond gesloten koor dateren uit het midden van de 13de eeuw en de toren aan de westzijde is nog iets ouder, van ongeveer 1230. Het muurwerk is aan de bovenzijde rondom versierd met kepervormige friezen en tegen de hoeken van het schip staan steunbeer-achtige uitmetselingen. De noordmuur heeft in de hoge zone twee kleine rondboogvensters. Beneden staan twee dichtgemetselde ingangen. De westelijke is eenvoudig segmentvormig gesloten. De andere poort staat in een nis met een geprofileerde, licht spitsbogige vorm, tot kapitelen behakte baksteen en kepervormig sierwerk in de boogtrommel. Bij het koor zit een rechthoekig venstertje in een vierkante nis, waarschijnlijk een hagioscoop. De zuidelijke muur laat een vergelijkbare indeling zien, maar hier zijn twee grote spitsboogvensters ingebroken. Alleen aan de westzijde staat een klein romaans venster. Het spoor van de dichtgemetselde spitsbogige ingang is minder fraai afgewerkt. Bij het koor zit ook aan deze zijde een hagioscoop. Het koor heeft vijf regelmatig geplaatste rondboogvensters. De slanke zadeldaktoren met rondbogige ingang gaat ongeveer tot de naald van het dak ongeleed op. Daarboven worden licht verdiepte velden tussen hoekpenanten bekroond door rondboogfriezen. De galmgaten zijn spitsbogig. De geveltoppen met pinakels zijn met kepervormig metselmozaïek gevuld.

Het schip is gedekt door romano-gotische koepelgewelven. In elke travee komen acht ronde ribben samen in een ring. In de westelijke travee met de orgelgalerij hebben de ribben een vierkante doorsnede. Het stemmige interieur heeft aan de noordzijde vaste banken en verder staan er losse knopstoelen. De preekstoel, zonder klankbord, staat aan de noordzijde tegen de gordelboog naar het koor. Hij dateert uit het derde kwart van de 17de eeuw en heeft gegroefde hoekpilasters en toogpanelen. Bij de preekstoel staat een vrij moderne doopvont met reliëfs. Op de orgelgalerij met balustrade staat een recent orgel.

De aan Sint-Radboud gewijde kerk staat op de terprest, een hoog door bomen en struiken omzoomd kerkhof. De grotendeels van tufsteen gebouwde kerk met toren bestaat uit het schip dat dateert uit de vroege 12de eeuw met een lang, rondgesloten koor en een toren die aan het einde van deze 12de eeuw tot stand kwam. Het algemene beeld is vrij zuiver romaans. Het muurwerk van schip en koor worden bekroond door een bloklijst. Het schip heeft aan beide zijden hooggeplaatste, kleine rondboogvensters, maar meer naar het oosten zijn grote gotische spitsboogvensters ingebroken, aan de noordzijde twee, aan de zuidzijde drie. Aan beide zijden zijn dichtgezette diepe nissen van vroegere ingangen te zien. In de 17de eeuw zijn veel westelijker twee nieuwe ingangen gemaakt: poorten, geflankeerd door pilasters met natuurstenen neggen en bekroond door driehoekige frontons.

Aan de zuidzijde staan nabij de koorsluiting laag nog twee rondboogvensters, waarvan één is dichtgezet, kennelijk hagioscopen. In de halfronde koorsluiting staan drie vrij grote rondboogvensters. De toren is het symbool voor Jorwert geworden, vooral omdat hij na de instorting (1951) en de daaropvolgende herbouw aanleiding was tot het houden van een jaarlijks openluchtspel. De toren is aan het einde van de 12de eeuw verrezen in tufsteen met grote spaarvelden en keperfriezen in verschillende variaties. Aan het begin van de 13de eeuw is er een vierde, bakstenen geleding toegevoegd. Die heeft steeds twee galmgaten met gepaarde openingen voorzien van een zuil van roze Bremer zandsteen. De geveltoppen van het zadeldak zijn van klimmende nissen voorzien, de grote is versierd met vlechtmozaïek.

Onder het 16de-eeuwse houten tongewelf staat fraai meubilair. Een preekstoel met klank bord uit het midden van de 17de eeuw, een drievoudige overhuifde herenbank en een kleiner exemplaar met een rondboogbalustrade uit dezelfde tijd, beide voorzien van blakers. In de vloer ligt een keur aan fraaie gebeeldhouwde zerken, waaronder exemplaren van de meesters Benedictus Gerbrandtsz. en Pieter Dircks. Het orgel is in het laatste jaar van de 18de eeuw gebouwd door Albertus van Gruisen. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

In het kleine, afgelegen dorp staat de dorpskerk op een terprestant. In de 13de eeuw zal er al een kerk hebben gestaan, want toen in 1557 een nieuwe kerk werd opgetrokken gebeurde dat met bouwmateriaal van het vorige gebouw. De toren werd in het midden van de 18de eeuw, 1752, vernieuwd. Daarna zijn kerk en toren nog verschillende malen aangepakt; het schip kreeg bijvoorbeeld een bepleistering. Kerk en toren ondergingen in 1978 en 1987 restauraties. Het slechts elf meter diepe schip heeft een vierzijdige sluiting. Het muurwerk is voor het grootste deel gemetseld van hergebruikte kloostermoppen.

In 1858 is de kerk bij het vernieuwen van de kap en het aanbrengen van het tongewelf enigszins verhoogd met klein formaat baksteen. De noordelijke muur is gesloten, op een rechthoekig venster ter verlichting van de consistoriekamer na. De zuidelijke muur bevat de korfbogige ingang in een rondbogige nis en is geopend met vier brede spitsboog-vensters met fraai geprofileerde dagkanten die gepleisterd zijn tot lijstwerk. Ook aan de zuidzijde van de sluiting zit zo’n venster; de andere zijden van de koorsluiting kregen kleine rechthoekige vensters. De zadeldaktoren is ongeveer voor de helft opgetrokken van oud materiaal en daarboven van rode baksteen van een klein formaat. Dat beeld is bij de restauratie van 1987 hersteld; alleen de oostelijke gevel behield een pleisterlaag.

De kerkzaal wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf met trekbalken met korbelen op muurstijlen. De 19de-eeuwse preekstoel met klankbord staat binnen een doophek in de koorsluiting. Hij heeft gietijzeren paneelvullingen op de kuip. In de zuidelijke sluitwand zit de fraai omlijste piscina. Tegen de noordwand zijn drie grote, rijk gesneden rouwkassen van de familie Bergsma gehangen die de ruimte sterk overheersen. Op de kerkbanken staan blakers; de kerk wordt niet elektrisch verlicht. Voor de westelijke sluitgevel met geschilderde draperie staat een 19de-eeuws kabinetorgel van de gebroeders Adema. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

Het dorp Katlijk is in de late middeleeuwen ontstaan en de kerk is omstreeks 1525 op een hoog kerkhof gebouwd in de laatgotische stijl. Het is een van de oudste kerkgebouwen in deze vanouds dun bevolkte omgeving. Er kwam geen toren bij, die kon de gemeenschap zich waarschijnlijk niet permitteren. Wanneer er een klokkenstoel bij de kerk is geplaatst – gebeurtenissen van vreugde en verdriet moesten immers wel met klokgelui worden aangekondigd – is niet bekend.

De in de 17de eeuw vernieuwde westelijke gevel heeft aan de ene zijde een overhoeks geplaatste steunbeer, aan de andere kant een hoekpenant. Tegen de gevel staan ook twee steunberen en in het muurvak ertussen staat een rondboogvenster. Op de overgang naar de geveltop loopt een eenvoudig fries en de geveltop is met beitelingen afgewerkt en kreeg schouders. De zuidelijke en noordelijke muren zijn in zes traveeën verdeeld door stevige steunberen. Om en om staan in de vakken grote rondboogvensters. Deze zijn pas in de 18de eeuw aangebracht. Er kunnen eerst meer vensters hebben gezeten, getuige de tweeledige nissen die in de sluitmuur in het koor en in de eerste en derde travee van de noordmuur zitten. In beide muren zitten in de vijfde travee grote rechthoekige nissen met afgeronde bovenhoeken. Aan beide zijden hebben in de tweede travee ingangen gezeten. Aan de zuidzijde is de moet zichtbaar, aan de noordzijde bovendien resten van een geprofileerd rechthoekig kader. Het koor is driezijdig gesloten. In de sluitmuur is naast de genoemde nis ook het spoor van een klein dichtgezet venster te zien.

De vrij lage kerkruimte is gedekt met een houten tongewelf met trekbalken op consoles. De 17de-eeuwse preekstoel met klankbord is van een klassiek model met een kuip met gegroefde hoekzuilen en getoogde panelen ertussen. Tegen de pui onder de orgelgalerij staan twee overhuifde en door driehoekige frontons bekroonde kerkbanken. Op de galerij staat een klein orgeltje, in 1982 gebouwd door Mense de Ruiter uit Groningen. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De Laurentiuskerk is in de 11de eeuw van tufsteen gebouwd, het stollingsgesteente dat voor de herontdekking van het bakken van steen uit klei uit het Eifelgebergte naar stapelmarkten in Deventer en Utrecht werd gebracht en vanuit de kustgebieden daar werd opgehaald. Boven de met kleine gele steen vernieuwde noordelijke ingangspartij is een raadselachtig timpaan opgenomen. Het is vervaardigd van roze Bremer zandsteen en draagt in reliëf de voorstelling van ranken die uit de mond van een masker ontspruiten.

Over de betekenis is veel gespeculeerd en ook de ouderdom is niet zeker: 11de tot 13de eeuw. De kern van de kerk dateert als een van de weinige gebouwen in Friesland uit de terpentijd, de tijd dat er nog geen dijken waren aangelegd. Die kern is het beste aan de noordelijke muur af te lezen. Daar zijn grote spaarbogen in het metselwerk aangebracht. Vijf bogen zijn compleet en één is doorbroken door de nieuwe ingang met het oeroude timpaan. In drie bogen zijn kleine rondboogvensters met gele kloostermoppen dichtgemetseld. Ten oosten van deze vakken met spaarnissen is het tufsteen muurwerk vlak verwerkt maar wel afgesloten met een rondboogfries van in reliëf gehakte steen.

Mogelijk is dit een 11de-eeuws koorgedeelte, maar het kan ook een verlenging van het schip zijn. De zuidelijke muur, grotendeels vernieuwd en beklampt met kleine gele steen, bevat in de muurdammen tussen de rondboogvensters flinke velden tufsteen. In het tweede veld zit een klein fragment van een grote rondboog; in het derde een compleet, klein, romaans venster dat is dichtgemetseld. De kerk is vrij spoedig na de bouw verhoogd met geel moppenmateriaal en mogelijk ook verlengd. Het huidige koor met een vijfzijdige sluiting met onversneden slanke steunberen met ezelsruggen kwam in de 13de eeuw tot stand. Er zitten sporen van brede, licht spitsbogige vensters, vrij jonge rondboogvensters en in de nu blinde sluiting hebben ook openingen gezeten. Buiten en binnen zijn er bewijzen voor.

De kerkruimte wordt overdekt door een houten tongewelf met trekbalken op muurstijlen en in plaats van korbelen zijn er grote consoles met een versiering van rolwerk. Op de keerzijde van een bord met de twaalf Artikelen des Geloofs staat vermeld dat het interieur en inventaris in 1695 in opdracht van Tjaerd van Aylva zijn vernieuwd. Daarmee is een van de rijkste kerken met een protestantse inrichting van Friesland totstandgekomen. Het middelpunt is de preekstoel met schroefvormige trappaal en klankbord binnen het doophek met getordeerde balusters. De kuip heeft gewrongen en omrankte hoekzuilen en op de panelen fijn gesneden voorstellingen van Adam en Eva verleid door de slang, de offerande van Abraham, de droom van Jacob, de oprichting van de slang door Mozes en de genezing van de kreupelgeborenen door Petrus en Paulus. De herenbank tegenover de preekstoel heeft getordeerde balusters in de voorbank en de overhuiving rust op gewrongen en omrankte zuilen en heeft een bekroning met rolwerk aan weerszijden van de wapens Tiara en Heemstra. De koorafscheiding met balus-ters kreeg eenzelfde bekroning maar dan met een Tiengebodenbord.

De mannenbanken parallel aan de noordgevel zijn gesloten en hebben gedraaide knoppen. De open vrouwenbanken dwars op de zuidwand hebben ook knoppen en de wangen zijn fraai gesneden in renaissancevormen: boven gegroefde bases zitten toogpanelen met schelpen, waaronder verschillende bloemenvazen zijn verbeeld. Ze zijn ongetwijfeld gesneden door eenzelfde meester als die in het nabijgelegen Achlum die de datering van 1653 dragen. In Kimswerd hebben sommige banken initialen, onder meer F.W., A.E., R.L., V.D.M. en P.W. zijn mogelijk van de eigenaars van de banken en van de opdrachtgever van de vernieuwing: T.V.A, Tjaerd van Aylva.

Het orgel is in 1858 gebouwd door Willem Hardorff; de kas heeft twee bazuinstekende engelen en ter bekroning de personificaties van Geloof, Hoop en Liefde. In het koor liggen enkele gebeeldhouwde grafzerken waaronder twee voor de familie van Heemstra door de Harlinger meester Jacob Lous. Van een excellente originaliteit is die met een afbeelding van een door colonnades omvatte paleistuin in perspectief, in de trant van de voorbeeldboeken van Hans Vredeman de Vries.

Kollum heeft een kleinstedelijk karakter wat te danken is aan de bloei in de 17de en 18de eeuw. Dat het daarvoor ook goed ging met de hoofdplaats van Kollumerland laat de grote, aan Martinus gewijde kerk zien. Van de op een ruim kerkhof gelegen tufstenen kerk uit de vroege 12de eeuw resteert na de vernieuwing vóór de helft van de 15de eeuw niets meer; wel zijn van de vroeg 13de-eeuwse toren nog aanzienlijke gedeelten in tufsteen overgebleven. Er zitten hier en daar venstersleuven in en beneden is het tufsteenwerk gerepareerd met rode baksteen. De toren is in de 15de eeuw in baksteen verhoogd waarbij aan noord- en westzijde gepaarde galmgaten in rondboognissen kwamen. Ze zijn dichtgemetseld en aan de zuidzijde kwam op die plaats de uurwerkplaat. Bij reparaties na blikseminslag in 1661 is de kloeke toren nog eens met kleine baksteen verhoogd, van nieuwe geprofileerde, spitsbogige galmgaten voorzien en naar ontwerp van Bonne Alberts kreeg de toren een zeer hoge, ingesnoerde spits. In de toren hangen klokken van Johan Schonenborch (1526) en Hans Falck (1618).

Vanaf het tweede kwart van de 15de eeuw werd de kerk vernieuwd. Het begon met de bouw van een vijfzijdig gesloten koor en werd meteen gevolgd door de bouw van het schip in een eenduidige architectonische uitdrukking, waardoor de overgang van schip en koor niet zichtbaar is. In totaal zijn schip en koor zeven traveeën met de meerzijdige sluiting diep. Aan de noordzijde is gelijktijdig een vijf traveeën diepe zijbeuk gebouwd. In de koorsluiting staan hoge gotische spitsboogvensters met vorktracering tussen hoge tweemaal versneden steunberen. In het schip heeft nog één venster dezelfde vorm, maar de andere vensters zijn in 1840 vergroot en verbreed. Ook hier staan ze in alle traveeën die door tweemaal versneden steunberen zijn te tellen. In de noordbeuk staan eveneens grote vensters die uiteraard minder hoog zijn. De steunberen zijn hier waarschijnlijk in 1608 tegen de gevel geplaatst, mogelijk omdat toen het gewelf in de zijbeuk is vervangen door een vlakke houten zoldering. Ten oosten van de zijbeuk is in 1853 een consistoriekamer tegen de kerk gezet.

Het ruime schip heeft inwendig een zeven traveeën tellende overwelving met kruisribben. De koorsluiting bezit een straalgewelf. De zijbeuk is naar het schip geopend met lage spitsbogige scheibogen die op stevige, ronde, gemetselde kolommen met smalle lijstkapitelen rusten. In de muren van het koor staat onder de vensters een reeks van vrij diepe korfbogige nissen.

In 1882 waren al schilderingen op de gewelven en de noordwand ontdekt. Tijdens de restauratie van 1962-’69 waarbij nogal wat onderdelen van de kerk werden vernieuwd, zijn deze 15de-eeuwse schilderingen blootgelegd en geconserveerd. Er zijn veel florale versieringen en rozetten in vrolijke kleuren te zien maar ook betekenisvolle voorstellingen. Zo zien we in de zesde travee in de sluitsteen het gelaat van Christus en daaromheen de eenhoorn, een springend hert, een pot met planten waarop een uiltje en in de zevende travee de symbolen van de evangelisten. Op andere gewelfschelpen zien we fragmenten van Maria in stralenkrans, Sint-Maarten te paard, maar ook de vraatzucht. In een der nissen van de noordwand is een grote voorstelling van Sint-Christoffel met Kind te zien.

De in 1692 gedateerde preekstoel met klankbord staat in een dooptuin met balusters en bezit een kuip met getordeerde hoekzuilen en sierlijk snijwerk in de panelen. In het schip staan tegenwoordig losse stoelen, maar de belangrijke families hebben hier ook hun meubilair achtergelaten. Dat zijn de banken van Jeltinga en van Aysma uit 1617, die van Rosema en De Schepper uit 1680, de overhuifde bank van Fogelsangh uit het einde van de 17de eeuw en die van Rinse uit 1692, banken voor de families De Wendt (1768; van de machtige Eyso de Wendt hangt hier ook een grote rouwkas uit 1780), Van Heemstra, Wibrandi en Feitsma en een rectorenbank van de Latijnse school. Deze en andere families lieten hun sporen ook na met gebeeldhouwde zerken in de kerkvloer, onder welke een exemplaar gehouwen door Pieter Claesz. (1615). Het orgel is in 1841 gebouwd door Willem van Gruisen.

De kerk is aan het begin van de 13de eeuw gebouwd tegen een iets oudere toren en zij kreeg in de 15de eeuw een nieuw koor met een driezijdige sluiting. Een middeleeuwse kerk op de heide is opmerkelijk. De kerk is in 1888 van de ondergang gered. De peetvader van de monumentenzorg, Victor de Stuers, schreef de betrokken architect Jurjen Bruns vanuit het Boheemse kuuroord Mariënbad in een rapport: ‘Deze kerk … verdient in zijn oorspronkelijk karakter hersteld en onderhouden te worden, iets wat zonder veel moeite noch kosten kan geschieden.’ Het gebouw vertoont sporen uit allerlei perioden en heeft vooral een gotisch karakter gekregen. Hoewel ook de zadeldaktoren vaak is hersteld en gerestaureerd doet deze toch romaans aan. Hij gaat oversneden op en in de muren staan enkele venstersleuven. Bovenin zitten kleine, rondbogige galmgaten. Het schip is aan beide zijden geopend met spitsboogvensters met vorktraceringen; de voorkerk heeft één (noord) en twee (zuid) smalle spitse vensters. In de noordelijke muur staat een fraaie gotische ingang met een schuifdeur(!) onder een segmentboog in een geprofileerde spitsboognis die in de boogtrommel een beeldnisje heeft. De nis wordt voor het grootste deel omvat door een rechthoekig kader dat aan de zijkanten bestaat uit getordeerd gevormde baksteenstaven en gedekt wordt door een consolevormige lijst van baksteen. Aan de zuidzijde heeft ook een segmentvormige ingang gezeten die half dicht is gemaakt tot een venster en even oostelijker is ook nog een rondbogig spoor te zien van een oudere dichtgemetselde ingang. Het koor heeft aan beide zijden spitsboogvensters tussen onversneden steunberen en een sluiting met een ingang en twee vensters. Eén venster kreeg op eind 19de-eeuwse wijze een decoratieve en kleurige invulling, wat vooral van binnen, achter de preekstoel, is te ervaren.

Onder het hoekige tongewelf (1888) met aardige gesjabloneerde ornamenten is de kerk ingetogen ingericht met warmrood geschilderde banken. Tegen de koorsluiting staat de combinatie van preekstoel (omstreeks 1800) en orgel, in 1904 gebouwd door Bakker & Timmenga.

De kerk is schilderachtig gelegen op een verhoogd kerkhof aan de rand van een bosachtig gebied. De omstreeks 1300 van grote, gemêleerd rode kloostermoppen gebouwde kerk is torenloos. Voor de in 1750 door Johan Borchardt gegoten luidklok staat ten zuid-westen van de kerk een houten klokkenstoel met schilddak. De noordelijke en zuidelijke gevels zijn in zeven traveeën verdeeld door grote, vrij diepe en tot de grond toe doorlopende spitsbogige nissen tussen penanten.

In deze nissen staan aan elke zijde drie, later aangebrachte rondboogvensters. De oorspronkelijke vorm van de vensters is te zien in de vijfde travee in de zuidmuur. Daar is een stoer omlijst spitsboogvenster dichtgemetseld. Sommige andere nissen hebben een verhaal. De meest westelijke aan weerszijden zijn incompleet en daardoor wordt verondersteld dat de kerk is ingekort. In de derde travee, ook weer aan beide zijden, is de nis smaller en zijn de sporen te zien van segmentvormig gedekte ingangen in spitsboognissen, waarbij de boogtrommels zijn gevuld met kepervormig metselmozaïek. Deze nissen hebben steviger penanten dan de andere. Bij de oostelijke travee, maar dan alleen aan de zuidzijde, staan ook steviger penanten en daar zijn flauwe sporen te ontdekken van de dichtgemetselde kooringang, de priesteringang. De rechte koorsluiting is van 1620 (jaarankers) en er staan twee kleine rondboogvensters in. Een ander venster is dichtgemetseld, evenals een kleintje in de geveltop. De noordmuur komt grotendeels overeen met de zuidmuur maar zonder de priesterpoort en het dichtgezette gotische venster. De westgevel is vernieuwd en vertoont ook een reeks spitsboognissen.

Het interieur wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf met trekbalken. De bij de jongste restauratie aangetroffen fragmenten van een wandbekroning in de vorm van een spitsbogenreeks zijn aanleiding geweest om deze langs beide wanden te reconstrueren. De preekstoel dateert met het van balusters voorziene doophek en de lezenaar uit de eerste helft van de 17de eeuw, het klankbord is jonger. De kuip heeft gegroefde hoekzuilen en toogpanelen. Het orgel is in 1935 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga.

De in de middeleeuwen aan Sint-Victor gewijde kerk vertoont de kenmerken van de late gotiek en dus de 15de eeuw, maar helemaal zeker is dat niet. In de kern kan zij ouder zijn. Het schip en het koor zijn al sinds mensenheugenis gepleisterd, waardoor het niet mogelijk is het bouwmateriaal en de bouwsporen te bestuderen. De bepleistering is in 1854 of 1874 aangebracht en in een geschrift van daarvóór wordt beweerd dat het muurwerk tufsteen bevat. Het is een natuursteensoort die tot ongeveer 1200 werd gebruikt en daarna nog wel voor hergebruik werd aangewend. Niet alleen de spitsboog-vensters – die kunnen ook veel later nog zijn aangebracht – maar vooral de massawerking wijst in de richting van de gotiek. De toren is jong, de gedenksteen vertelt dat hij in 1885 is gebouwd. Het is een toren van drie geledingen, met spaarvelden met keperfriezen en een ingesnoerde spits.

Het schip en koor zijn geblokt gestukadoord. Aan de westzijde van de zuidelijke muur staat de korfbogige ingang met daarboven een klein venster. Verder zijn er spitsboogvensters. De noordmuur is vrijwel blind. In de vijfzijdige koorsluiting staan twee grote vensters. In de sluitmuur resteert nog een kop van zo’n venster, die met de daaronder staande ingang herinneren aan de grote kraak die daar zat om het vele volk te kunnen bergen dat op een orthodox predikant afkwam.

De kerkruimte wordt gedekt door een van verf vrijgemaakt houten tongewelf met trekbalken met korbeelstellen op stijlen die ook vrij van verf zijn. Nabij het orgel is in 1989 op de muur een belangrijk fragment van een schildering met Sint-Christoffel met Kind uit omstreeks 1500 gevonden. De schildering is gerestaureerd. De preekstoel met klankbord, gegroefde hoekzuilen en gekorniste panelen op de kuip, dateert uit de 17de eeuw. De deels geverfde, overhuifde herenbanken zijn ook in die eeuw (1644 en 1655) vervaardigd. Ze hebben beide een kuifstuk waarin familiewapens zijn verwerkt. Het orgel op de westgalerij is in 1856 gebouwd door Willem Hardorff.

De Jacobijnerkerk is eind 13de eeuw gebouwd als kloosterkerk bij het in het midden van die eeuw gestichte dominicanenklooster. Oorspronkelijk bestond de kerk uit een schip en een smalle, naar het klooster gerichte blinde noordbeuk. Vooral aan de koorzijde zijn nog aspecten van het oorspronkelijke gebouw te zien. Daarna is de kerk diverse malen uitgebreid en veranderd. Na de hervorming is het klooster goeddeels afgebroken, alleen de huidige kosterij bevat nog enkele zalen en een fragment van de kloostergang. De Jacobijnerkerk werd hoofdkerk van Leeuwarden wat de Nassause stadhoudersfamilie spoedig luister bijzette door vanaf 1588 het koor als hun begraafplaats in te richten.

Het koor laat bijzondere aspecten van de vroegste bouwtijd zien: de geprofileerde natuurstenen omlijstingen van de hoge gotische vensters en de reliëfrijke terracottaplaten onder de dakranden die een spitsbogig driepasfries vormen. Tegen de zuidzijde van het koor is in het begin van de 16de eeuw een fraaie sacristie geplaatst, waarin in 1663 een classicistisch poortje kwam, het met natuursteen versierde zogeheten ‘Broodpoortje’. In het koor zelf is in 1662 het ‘Oranjepoortje’ geplaatst, de toegang voor leden van de stadhouderlijke familie, met omrankte, getordeerde zuilen, een houten fronton en een bekronend oranjeboompje. In de noordmuur zijn aan de oostzijde de sporen zichtbaar van het aan het einde van de 15de eeuw veranderde en van het hoofdkoor afgescheiden noordkoor. Daar staat bovendien een traptoren. Verder zijn beneden de bogen van doorgangen naar het klooster zichtbaar. Hoger staan in het begin van de 19de eeuw ingebroken vensters.

Aan deze zijde is recent een verbindingselement met de kosterij gebouwd. Aan de zuidzijde is de kerk in het begin van de 16de eeuw aanzienlijk uitgebreid. Eerst in 1504 met drie dwarskapellen met topgevels die met nissen zijn versierd. De westelijke dwarskapel is met een extra travee aan het schip in 1521 toegevoegd. De westgevel kreeg een sierlijke gevel met een ingang in een rechthoekig omkaderde ojiefnis en daarboven een zeer grote met traceringen en maaswerk voorziene spitsboognis waarvan de kop wordt geflankeerd door onder meer klimmende nissen. Bij de omvangrijke restauratie van 1972-’78 is deze gevel naar gevonden sporen hersteld.

De dwarskapellen met enkele fraaie poortjes bezaten oorspronkelijk stenen overwelvingen maar die zijn waarschijnlijk met het openen van de kapellen tot zuidbeuk door houten gewelven vervangen. Het laat-middeleeuwse tongewelf van het schip laat dunne schilderingen zien: een madonna met engelen en decoraties van vierpassen en keperstroken. Onder het gewelf is de ruimtelijke structuur opmerkelijk: de hoge kolommen naar de smalle noordbeuk en de lage kolommen naar de zuidbeuk, vroeger kapellen. Tijdens de restauratie zijn op de zuidwand fragmenten van schilderingen van apostelen en de profeet Jesaja aangetroffen. Ze dateren (1575) uit de korte periode vlak voor de hervorming dat de kerk bisschopskerk, dus een kathedraal, is geweest. In de 16de eeuw is de Madonna met Kind in stralenkrans op een dichtgezette vensternis in de oostelijke wand aangebracht.

De preekstoel met klankbord uit het derde kwart van de 17de eeuw bevat enig snijwerk, afkomstig van de Koningskraak. De schuin hier tegenover hangende Koningskraak, in 1696 door Jouke Joukes vervaardigd en van rijk snijwerk voorzien door mogelijk Pieter Nauta, was het gestoelte van de stadhouderlijke familie. In het koor, de grafruimte voor de Nassause familie, zijn de fraaie grafmonumenten van ondermeer Anna van Oranje en Willem Lodewijk tijdens de revolutie van 1795 vernield. Na de Tweede Wereldoorlog is de grafruimte met reconstructies en het plaatsen van de wapenschilden, waarvan die van Hendrik Casimir II origineel is, min of meer hersteld en is een gedenkplaat voor de Vrede van Münster, afkomstig van het voormalige Landschapshuis, geplaatst. Er kwamen toen en later in de vensters gebrandschilderde ramen naar ontwerp van Cor Reisma en Dick Osinga met episoden van enkele leden van de stadhouderlijke familie. Het grote orgel is door Christiaan Müller in 1724-’27 gebouwd en is van beelden en snijwerk voorzien door Jacob Sydzes Bruinsma en Gerbrand van der Haven.

De onvoltooide, scheve, kromme en kloeke toren is het glorieuze en dramatische resultaat van een ambitieus bouwprogramma en daarmee het symbool van de stad Leeuwarden geworden. De hoofdkerk van Leeuwarden, de Sint-Vitus van Oldehove zou in het begin van de 16de eeuw worden vervangen. In 1529 wordt met de bouw van de toren begonnen onder leiding van Jacob van Aken. Toen echter het werk tot tien meter hoogte was gevorderd, begon het bouwsel naar het noordwesten over te hellen. Bij zo’n geringe hoogte moesten de stabiliteitsproblemen op verstoring van de ondergrond wijzen. Men ging door met het werk en bleef loodrecht bouwen op de scheefzakkende torenromp waardoor de toren ook nog krom werd. Een persoonlijk drama voor de bouwmeester en hij stierf in 1532, van ‘chagrijn’, geven de stukken te lezen. Bouwmeester Cornelis Frederiks zette het werk voort. Na een jaar bleek het verzakken door te gaan en werd besloten de bouw voor altijd te staken.

De hoge vensters en doorgangen zijn aan het einde van de 16de eeuw dichtgezet en de aanzetten tot de gewelven van de kerk, zichtbaar aan de oostzijde, zitten er voor niets. De kerk is nimmer gebouwd en de bouwvallige oude Sint-Vituskerk is in 1596 gesloopt. De scheve en kromme Oldehove staat er nu eenzaam maar magistraal, drie geledingen hoog en in een rijke laatgotische uitdossing. De muren van het bouwwerk zijn verlevendigd door enkele grote of drievoudige nissen met meervoudige profielen en door neggen en kopstukken met traceringen en maaswerk in zandsteen. Aan de noordzijde staat een driezijdige, versierde traptoren en daar is ook een fraaie opengewerkte balustrade van zandsteen te zien. De stevige, meervoudig versneden steunberen op de hoeken zijn eveneens van zandstenen sier voorzien: hoekbanden van onder tot boven, nissen met maaswerk en op de versnijdingen elegante hogels. Alle muurwerk is verrijkt met zandstenen banden en speklagen van gele steen. De rood bakstenen velden zijn zelfs op nuance gesorteerd; er zijn donkere en heldere vakken. De kloeke torenromp heeft zo een verfijnde uitdrukking gekregen.

De voormalige kloosterkapel van de domini-canessen of Witte Nonnen is gewijd aan Sint-Catharina. Het bescheiden gebouw stond niet vrij maar in de gesloten bebouwing van het klooster. Het klooster werd in 1507 gesticht als laatste van de vier kloostervestigingen in Leeuwarden. Het had in 1525 alle erkennin-gen verworven en toen zal de bouw van de kapel zijn begonnen. Het heeft iets langer dan een halve eeuw gefunctioneerd tot de hervorming er een eind aan maakte. Het gebouw kreeg verschillende andere functies totdat het door de stad als kerk voor de Franssprekende reformatorische gemeenschap van onder meer stadhouderlijk hof en garnizoen in 1659 in bruikleen werd gegeven. Het koor werd toen door een muur van het schip afgezonderd en er kwam een classicistische poort in de voorgevel. In de late jaren 30 van de 19de eeuw is dit koor afgebroken en de kerk als geheel vernieuwd waarbij de buitenzijde een cementpleisterlaag kreeg. Daardoor is de voorgevel van grote rode baksteen met speklagen van gele steen aan het oog onttrokken. De gevel bezit aan weerszijden van de poort twee kleine spitsboogvensters en daarboven een dergelijk groot venster. Op de westgevel staat een dakruiter met een koepeldak waarin een door Jurjen Balthasar in 1661 gegoten klok hangt.

Inwendig heeft het schip een gestukadoord tongewelf. Uit de tijd van de ingebruikname door de Walen stammen de preekstoel en de overhuifde herenbank. Een tweede herenbank is bij de restauratie gebruikt bij de samenstelling van een achterschot, een soort dicht koorhek. De Waalse gemeenschap kreeg in 1740 een koninklijk geschenk. De muzikale Anna van Hannover, dochter van de Engelse koning en gemalin van stadhouder Willem Karel Hendrik Friso, gaf opdracht tot het bouwen van een orgel. Johan Michaël Schwartsburg bouwde het instrument, het enige tweeklaviersorgel van zijn hand. Gedeputeerde Staten van het landschap Friesland die de organisatie van een en ander hadden begeleid, hebben naar hoofs gebruik een tegengeste gedaan door Jaan Oenema in 1742 de opdracht te geven een rugschot te snijden waarin tussen allerlei trofeeën de wapens van het stadhouderlijk echtpaar zijn verwerkt.

De Catharinakerk van Leons, een van de kleinste dorpen van Friesland, zou in 1961 wegens bouwvalligheid worden afgebroken, maar dankzij particulier initiatief van een oud-inwoonster en luisterende oren van betrokkenen is de kerk gehandhaafd en in 1972 gerestaureerd. Het orgel was inmiddels overgebracht naar de nabijgelegen kerk van Húns.

Kerk en toren zijn sterk vernieuwd, maar aan de noord- en oostzijde is te ervaren dat het gebouw uit de middeleeuwen dateert. De oude gedeelten tonen duidelijke kenmerken van de romano-gotiek, wat aannemelijk maakt dat het gebouw uit de 13de eeuw dateert. De zuidmuur is geheel herbouwd, beneden met hergebruikte gele steen; daarboven in kleine gele drielingen en met grote rondboogvensters. Aan de westzijde staat de rondbogige ingang geflankeerd door gemetselde pilasters met lijstkapitelen. Het driezijdige koor van gele kloostermoppen springt iets in en heeft onder de dakvoet een uitgemetselde lijst en aan de zuidzijde staat een spits gesloten venster. In de sluitmuur zit een met rode baksteen dichtgezet romano-gotisch venster waarvan de diepe dagkant van een kraalprofiel is voorzien. In de derde koormuur staat een rondboogvenster. De noordelijke muur van gemêleerd gele moppen is nog oorspronkelijk en daarin zijn hooggeplaatste rondboogvensters met hoekige dagkanten te zien.

Beneden staan twee met rode baksteen dichtgemetselde ingangen; iets uit het midden een eenvoudig rondbogige en aan de westzijde een opening onder een segmentboog in een geprofileerde korfbogige nis. De toren is in 1878 ommetseld en heeft nu drie geledingen met door rondbogen gedekte spaarvelden, spitse galmgaten en een ingesnoerde spits.

Binnen is de kerkruimte gedekt met een vlak balkenplafond. Aan de sporen in de koorsluiting is te zien dat die ruimte overwelfd is geweest. Onder in de noordwand zijn diepe nissen uitgespaard, waarvan één dient als expositieruimte voor de vondsten die tijdens de ingrijpende restauratie in 1968-’70 zijn gedaan. De preekstoel met klankbord is vrij jong maar wel naar klassiek model vervaardigd, met kussenpanelen op de kuip. Ook de doopvont is van recente datum.

De Gertrudiskerk staat op een opmerkelijk hoog terprestant. De huidige kerk is in het midden van de 16de eeuw opgetrokken van bouwmateriaal van een voorgangster en heeft een eeuw later (1642) een omklamping gekregen. In de zuidmuur staat een reeks segmentvormig gesloten vensters in geprofileerde dagkanten; bij de voorkerk zien we ze in een kleiner formaat. Aan de westzijde staat bovendien de korfbogig gesloten ingang in een spitsboognis. Onder de dakvoet zit een reeks houweelvormige muurankers. De vijfzijdige sluiting heeft, op de noordelijkste wand na, geen vensters. In de noordmuur staan twee vensters van hetzelfde type als die aan de andere zijde en er zijn sporen te zien van twee soortgelijke, dichtgemetselde vensters. Aan de westzijde staat in deze muur bovendien een spitsbogige nis die ongetwijfeld de noordelijke ingang heeft bevat. Hier zien we opnieuw houweelvormige ankers. De westelijke gevel is, op de plint en de hoeken met oude baksteen na, met de westgevel van de ingebouwde toren in kleine, bruine steen vernieuwd. Er staat een grote, rondbogige ingang in en hoog, asymmetrisch geplaatst rondboogvenstertje.

De toren met zadeldak is in 1851 grotendeels vernieuwd of beklampt; aan de oostzijde zijn boven het kerkdak gedeelten van oud muurwerk te zien. De zuidelijke en noordelijke torengevels zijn met houten delen en latwerk bekleed. In deze bruingeschilderde huid zitten kleine vierkante kijkuits. Op een van de topografische tekeningen uit de 18de eeuw is te zien dat deze wanden waren versierd met diepe nissen. Wellicht hebben die problemen gegeven en is de houten beklamping er tegenaan gezet.

Het interieur wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf met trekbalken op laatgotische, gesneden sleutelstukken. Tegen de oostelijke sluitmuur staat de preekstoel met klankbord binnen een doophek met balusters. Het uit 1642 daterende preekmeubel heeft gegroefde hoekzuilen en fraai getoogde panelen met middenornament. Op de westgalerij met een balustrade met opengewerkte ijzeren roosters staat geen orgel meer. Daar is de gevel beschilderd alsof het gewelf er koorvormig sluit. De kerk is eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.

De kerk die mogelijk aan Sint-Petrus of Sint-Catharina was toegewijd, gezien de door Johannes in 1498 gegoten klok, dateert deels uit de 13de eeuw. Onder de beklampte westgevel zit zelfs nog tufsteenwerk uit de 12de eeuw. Er zijn verschillende keren ingrijpende wijzigingen geweest , waardoor het avontuurlijk is om de geschiedenis van de op het eerste gezicht wat rafelige kerk te lezen. De grotendeels van rode kloostermoppen opgetrokken noordmuur geeft het meest prijs van de oude kerk. Aan weerszijden van de nog gebruikte, segmentvormig gesloten ingang staan lisenen, verder oostwaarts zijn sporen te zien die wijzen op weggehaalde lisenen of misschien wel op een verwijderde aanbouw.

Op tweederde hoogte zien we een weggehakte dubbele bloklijst waarboven muurwerk zit van de verhoging van de kerk die in ongeveer 1480 gelijk met een verbreding moet hebben plaatsgevonden. In het westelijke gedeelte zitten twee sporen van dichtgemetselde romaanse vensters. In 1827, toen de kerk uitwendig en inwendig een stevige renovatiebeurt kreeg ( zie het opschrift op de orgelgalerij), zijn steunberen tegen de muur geplaatst waarvan de oostelijke een wigvorm heeft. Het koor met driezijdige sluiting, twee spitse vensters en slanke steunberen tegen de hoeken, is in 1909 vernieuwd. De zuidmuur vertoont het gotische karakter van na de vergroting omstreeks 1480 met drie grote spitsboogvensters, een klein venster aan de westzijde en daartussenin een half tot venster dichtgezette, fraai geprofileerde ingang in een spitsboognis en met een rechthoekig kader. In dit muurwerk zijn sporen te zien van weggehakte lisenen. De westgevel is in 1924 op een onbarmhartige wijze beklampt. De zadeldaktoren is verdwenen; er staat nu een houten, met leien bekleed geveltorentje met spits op het dak.

Inwendig geven sporen in de noordgevel aan dat de kerk ooit overwelfd is geweest. Bij de opknapbeurt van 1827 is het huidige tongewelf aangebracht. In dezelfde tijd is het liturgische centrum van nieuw meubilair voorzien: preekstoel met klankbord, doophek en de van balusters voorziene herenbanken, waarvan één het alliantiewapen van de familie Botma uit 1773 draagt.

De kerk staat in Lollum op een vrij krap en hoog kerkhof, restant van de afgegraven terp. De zaalkerk is romaans, wat nog te zien is aan de volumewerking en het iets inspringende rondgesloten koor. Maar het bouwmateriaal met de sporen van oude vensters of versieringen is niet te zien sinds het schip in de 19de eeuw werd bepleisterd. Toen is onder de dakrand een nieuw spitsboogfries gemetseld; mogelijk heeft het oude muurwerk ook een dergelijke versiering gehad. In de noordelijke muur staan nu twee flinke spitsboogvensters, in de zuidelijke muur drie van deze vensters en aan de westzijde voor de voorkerk een roosvenstertje. In de halfronde koorsluiting staan aan de zijkanten ook spitsboogvensters waarvan de onderdorpels wat hoger liggen. Het westelijke front met halfingebouwde toren is in 1883 van grauwbruine baksteen gebouwd. Er staat een royale ingang met halfrond bovenlicht in en hoger nog een klein roosvenster. In de vleugelmuren staan grote rondboogvensters. De houten torenopbouw heeft gepaarde galmgaten en na een daklijst op klosjes een ingesnoerde spits. Er hangt een welluidend klokje in, in 1530 gegoten door Geert van Wou II.

Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. De trekbalken zijn, met uitzondering van de koorsluiting, vervangen door stangen die nu in de korbelen met sleutelstukken liggen. De preekstoel met klankbord is tegen de oostelijke sluitmuur geplaatst. Hij is in 1718 in barokke vormen vervaardigd door Cornelis Cornelisz. Op de hoeken van de kuip staan pilasters met plantenfestoenen en fantasiekapitelen en de panelen zijn versierd met zwierig krullend loofwerk met bloemen.

Het doophek wordt bekroond door balusters en voor dit hek staan, tegenover elkaar, twee eenvoudige, overhuifde kerkbanken die vermoedelijk in de 19de eeuw tot stand kwamen. Aan weerszijden van het middenpad staan bankenblokken, waarbij de wangen van zeven vrouwenbanken opvallen. Ze vertonen gesneden versieringsmotieven in de Lodewijk XVI-stijl en zullen uit ongeveer 1780 dateren. Het orgel is met hergebruik van oudere onderdelen in 1914 gebouwd door de firma Bakker & Timmenga.

De kerk met toren op de dorpsterp van Longerhouw herbergt een aantal kunstschatten van grote betekenis. De zadeldaktoren is in de 13de eeuw gebouwd; mogelijk is de bovenbouw na blikseminslag in 1897 vernieuwd. De toren is van gemêleerd gele kloostermoppen opgetrokken; de twee onderste geledingen hebben wat meer rood materiaal. De toren heeft geen ingang; er staat een spits venster in de westgevel. Boven in de toren heeft elke zijde twee rondbogige galmgaten. De kerk is ter vervanging van een middeleeuwse voorgangster in 1757 gebouwd. Zij is een ongelede zaalkerk van bruine baksteen met smalle rondboogvensters en een vijfzijdige koorsluiting. Aan de zuidzijde staat de door pilasters geflankeerde en door een driezijdig fronton gedekte ingangspartij.

Het interieur wordt overdekt door een houten tongewelf met trekbalken. Aan de zuidzijde staat de preekstoel met klankbord binnen een van getorste balusters voorzien doophek. De preekstoel met rococo-ornament is in 1757 door een groot, maar onbekend meester gesneden. Op de panelen zijn levendige en zeer fijn behandelde voorstellingen uit de heilsgeschiedenis gesneden, vijf episoden uit het leven van Christus: Geboorte, Kruisiging, Opstanding, Hemelvaart en Laatste Oordeel. Het orgel is in 1868 gebouwd door L. van Dam & Zn. In de koorsluiting hangt een groot Tiengebodenbord. Het is aan twee zijden beschilderd en vermeldt op de keerzijde de vernieuwing van de kerk van het nabijgelegen Schettens (een vrij jonge kerk met een excellente collectie renaissancegrafzerken). Een tweede bord met een vermaning heeft een empire omlijsting.

Bij de restauratie in 1985 zijn onder het koor belangrijke fragmenten van een 14deeeuwse tegelvloer in mozaïek gevonden. Kleine fragmenten van dergelijke vloeren zijn tot nu toe in het nabijgelegen Exmorra en in Rinsumageest, Wijnaldum en Burgum gevonden, terwijl enkele jaren geleden ook iets grotere stukken in de kerk van Oosterbierum zijn aangetroffen. De vierkante, drie- en rechthoekige tegels hebben glazuren in verschillende kleuren en de centrale tegels in de patronen laten voorstellingen zien van een ruiter, Franse lelies, een adelaar, een hert, een rozet en een gelaat, vrij zeker dat van Christus.

De Gertrudiskerk staat sinds 1557 als hoogtepunt in het midden van het schilderachtige terpdorp Lytsewierrum. In 1514 was door brand de van tufsteen gebouwde voorgangster verwoest. In de zuidelijke muur geeft de stichtingssteen te lezen dat de kerk op 31 maart 1557 is gebouwd, toen het brood twaalf stuivers kostte (vergelijk Visvliet in Groningen). Het extreem dure brood moet het gevolg van een epidemie of een andere crisis zijn geweest. De onderbouw van de kerk is van gele moppen. Dan volgt een rondgaande cordonlijst waarboven het muurwerk van kleine steen is. De kerk is aan de zuidzijde geleed geweest door grote spitsboogvensters met neggen in de dagkanten. Enkele vensters zijn later dichtgemetseld. De middelste nis met een vorktracering is waarschijnlijk oorspronkelijk. Even westelijker is in zo’n nis een fraaie ojiefvormige maar wel dichtgemetselde ingang te zien waarin de stichtingssteen is geplaatst. Aan de westelijke zijde van de noordmuur staat een vrij jonge ingang onder een segmentboog. Even oostelijker zit tussen de twee vensters een hoge, tot de grond toe doorlopende nis die waarschijnlijk een ingang heeft bevat en veel oostelijker is een rondboogspoor te zien dat ook wijst op een voormalige ingang. In de vijfzijdige koorsluiting staan twee vensters. De ongelede zadeldaktoren dateert waarschijnlijk uit de 15de eeuw en is in 1722 gedeeltelijk beklampt met kleine steen. Hij heeft rondbogige galmgaten en in de geveltoppen zitten spitsbogige, klimmende nissen. De windvaan heeft de vorm van een ruiter.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf dat in 1928 een beschildering ontving in art déco-vormen. Op het warmrode fond zijn golfrandjes langs de ribben en een brede band langs de voet geschilderd. Tussen visblaas-achtige ornamenten staan christelijke symbolen op helderblauwe medaillons. Binnen het doophek met balusters staat de preekstoel met klankbord tegen de oostelijke sluitmuur. Voor het koorhek staan twee overhuifde herenbanken tegenover elkaar. Het vormt een ingetogen 18de-eeuws geheel. L. van Dam & Zn. bouwden in 1870 het orgel. De kerk bezit nog haar mooie collectie petroleumlampen.

Hoewel het aan de buitenkant moeilijk af te lezen is dateert de kerk grotendeels uit begin 15de eeuw. Zij is in 1865-’67 verhoogd, van spitsboogvensters voorzien en gepleisterd. Het schip en het vijfzijdig gesloten koor worden door beren in traveeën verdeeld. In elk muurvak staat een groot venster met een tracering in neogotische stijl. De koorvensters zijn smaller. De drieledige toren met spaarvelden onder rondbogen en met een ingesnoerde spits is naar ontwerp van de plaatselijke architect J.K. Boorsma in 1868 gebouwd. Rondom het ruime kerkhof is in 1863 een monumentaal gietijzeren hek geplaatst, vervaardigd door de Leeuwarder ijzergieterij Mohrmann en met veel neoclassicistische details ontworpen door mogelijk Hermann Rudolf Stoett.

Het interieur wordt gedekt door een tongewelf dat met de moerbalken en korbeelstellen decoratief is gestukadoord, vergelijkbaar met het interieur van Baaium waar J.D. Fast werkzaam was. Onder dit aardige gewelf is een grote rijkdom uitgestald. Het meubilair, in de jaren 1779-’81 aangebracht door de Leeuwarder timmerman Teeke Sentjes, is van prachtig snijwerk voorzien door Hermannus Berkebijl. Brandpunt is de ronde preekstoel met een rond klankbord. De panelen verbeelden een aantal ontmoetingen met Christus: het gesprek met Nicodemus, de genezing van de waterzuchtige, de overspelige vrouw, de twaalfjarige Jezus in de tempel en de Samaritaanse vrouw. Op de stijlen ertussen is allerlei symboliek te vinden. Het doophek is opengewerkt met krullend loofwerk en bekroond met siervazen die ook te vinden zijn op de van decoratief snijwerk voorziene wangstukken van de banken. De puiwand onder het orgel is versierd met trofeeën van muziekinstrumenten. Op het orgel, in 1879 gebouwd door L. van Dam & Zn., zijn beelden geplaatst van het orgel van 1844.

In het nabijgelegen voormalige dorp Skillaert staat op een kerkhofterp een bijzondere toren; de kerk is in 1880 gesloopt. De toren is gebouwd in 1576, vlak voor de hervorming. De zadeldaktoren heeft op een renaissance wijze in de hoogste twee geledingen ionische pilasters en nissen en lager consoles met engelen- en saterkoppen in maniëristische trant.

De midden in het terpdorp gelegen kerk, gewijd aan Godehardus, heeft geen aantrekkelijk westelijk front. De muren van schip en koor hebben evenwel veel interessants te vertellen. De kerk is goeddeels in de eerste helft van de 13de eeuw gebouwd, zij kan als romano-gotisch bouwwerk worden gekarakteriseerd. Dat beeld wordt door veel sporen van eerder en later verstoord en verrijkt. Zo is in beide muren tufsteen verwerkt van de vorige kerk uit de 11de eeuw. In de noordmuur zit vrij veel grijze tufsteen tussen de rode baksteen verwerkt. Laag staat een rondboogvenster van de voorkerk. Dan volgt een dichtgemetselde, rondbogige ingang met een ovaal venstertje. Verder oostwaarts staan drie flinke rondboogvensters uit 1802, soms met sporen van gotische vensters erbij. Rond het middelste zijn bovendien sporen van een verdwenen aanbouw te vinden. Het vijfzijdig gesloten koor heeft op de hoeken vrij complete, van baksteen gemetselde rondstaven.

De koormuren laten sporen van middelgrote rondboogvensters zien, alleen aan de zuidzijde zit een grote spitsbogige nis van een voormalig gotisch venster. Ook de zuidelijke muur heeft drie rondboogvensters uit 1802 en sporen van gotische vensters, tufsteenvelden, sporen van een verdwenen aanbouw en aan de westzijde een dichtgemetselde rondbogige ingang met ovaal venstertje. De westelijke gevel heeft met lisenen een driedeling. In het torenelement staat de omlijste ingang met halfrond bovenlicht, een gedenksteen en hoog een roosvenster. In de vleugelmuren staan grote rondboognissen. In de toren met ingesnoerde spits zitten gemetselde rondbooglijsten en dubbele galmgaten.

De kerkruimte wordt gedekt door een tongewelf met trekbalken. De in 1658 door Dirk Sydtses vervaardigde preekstoel met klankbord heeft een kuip die versierd is met gegroefde hoekzuilen en gecorniste panelen. De ertegenover staande overhuifde herenbank is in 1723 gesneden door Jacob Sydses Bruinsma voor Dieuke Wielinga-Westerhuis. Hij heeft getordeerde en omrankte zuilen en een opengewerkte kuif met wapens. Het orgel is oorspronkelijk van J.A. Hillebrand (1831); de kas is nog origineel maar het instrument is al in 1833 en daarna ook nog een paar keer verbeterd.

De Pontianuskerk staat midden in het radiale terpdorp Marssum. De noordelijke muur met veel tufsteen maakt duidelijk dat de bouw van de kerk tot de 12de eeuw teruggaat. In dit muurgedeelte zitten duidelijke romaanse sporen: twee dichtgemetselde rondboogvensters en laag een spoor van een rondbogige ingang. De muur is in de 15de eeuw met baksteen verhoogd en oostelijker is de kerk in de 13de eeuw verlengd. Aan de torenzijde staat een ingang onder een korfboog in een spitsbogige nis, in gotische trant, maar van latere tijd. De zuidelijke muur bestaat uit gemêleerd gele kloostermoppen, maar in enkele muurdammen tussen de vijf grote spitsboogvensters zijn ook nog veldjes tufsteen te zien. Aan de westzijde staat de 17de-eeuwse ingang, korfbogig in een spitsbogige nis van kleine rode baksteen en met neggen, lijstkapitelen en een sluitsteen met engeltje. Het koor met een vijfzijdige sluiting van kleine gele steen is waarschijnlijk in het derde kwart van de 18de eeuw gebouwd. De koorsluiting kreeg op de hoeken penanten en korte spitse vensters. De 13de-eeuwse toren is ongeleed gebouwd van geel gemêleerde baksteen. De zuidelijke en westelijke zijden kregen in de 18de eeuw een beklamping van gele klinkertjes en in 1848 is de zadeldakbekroning vervangen door een ingesnoerde spits.

Inwendig heeft de kerk een licht spitsbogig houten tongewelf met trekbalken op korbelen en muurstijlen. In de jaren-1660 hebben de twee Leeuwarder timmerlieden Ede Karstens en Biense Wybes de inrichting van het interieur grondig aan moeten pakken. Lambrisering, banken met knoppen en sommige zelfs met gesneden wangen, doophek en preekstoel zijn toen vernieuwd. De preekstoel met klankbord heeft getordeerde hoekzuilen en panelen met bloemenvazen. Tegenover de preekstoel staan twee op getordeerde en omrankte zuilen overhuifde en van kuifstukken voorziene herenbanken. Links die van Goslinga-Andringa (ongeveer 1670) en rechts de grote van Eysinga (1671). In de koorsluiting vinden we de 18de-eeuwse overhuifde herenbank van Bouwmeester-Jongestal. Daarnaast staat de uit Leeuwarden overgebrachte grafzerk van de familie van Popta. Het orgel is in 1803 gebouwd door Albertus van Gruisen.

De grote Martinuskerk is in laatgotische stijl gebouwd. De oude 13de-eeuwse kerk is in de 15de eeuw verlengd en verbreed, grotendeels opnieuw opgetrokken en van het vijfzijdig gesloten koor voorzien. Gedeelten van de noordmuur zijn hergebruikt en door een ommetseling aan het oog onttrokken. Het metselwerk is buitengewoon decoratief uitgevoerd door afwisselende lagen rode en gele steen. Ook de verfijningen van profielen bij ingangen en dagkanten van vensters hebben deze kleurrijke afwerking. Schip en koor hebben eenmaal versneden beren waarover de waterlijst doorloopt. In schip en koor staan aan beide zijden grote spitsboogvensters met natuurstenen traceringen in dubbele vorkvorm.

In de derde travee van de noordmuur staat een fraaie ingang in een rechthoekige omkadering met getordeerde rondstaven. Daarbinnen zit een geprofileerde spitsboognis met kepervormig siermetselwerk en een spoor van een beeldnis. Bij de overgang van schip en koor zijn in deze muur sporen van een aankapping en een dichtgemetseld groot lancetvenster te zien: herinneringen aan de in 1669 gesloopte sacristie. De zuidmuur heeft geen ingang; de westelijke twee traveeën hebben in het basement wel twee brede, rechthoekige vensters. De kloeke, ongelede toren is getuige een stichtingssteen van roze Bremer zandsteen in 1505 gebouwd. De spits werd in 1818 vervangen door een sterk verjongde opbouw met zadeldak.

De kerk brandde in 1947 geheel uit; het muurwerk bleef staan, maar de kap en vrijwel het volledige interieur gingen verloren. De herbouw vond van 1951 tot 1955 plaats.

De grote kerkruimte heeft een nieuw houten tongewelf waarvoor A. Bergman de gewelfschotels vervaardigde met afbeeldingen van de evangelistensymbolen, een profeet, de bijbel, het Lam Gods, een wapenuitrusting en een pelikaan. De vrij kleine preekstoel is afkomstig uit de doopsgezinde vermaning van Blije. De nieuwe doopvont van de hand van beeldhouwer Meefout is voorzien van de evangelistensymbolen. De tekstborden zijn in 1781 vervaardigd door Jan Willem Smits. In de vloer ligt een grote collectie grafzerken waaronder belangrijke uit de renaissancetijd. Een deel daarvan is afkomstig uit de gesloopte Galileërkerk in Leeuwarden.


0 | 1 | 2 | 3 |