Nijsgjirrichheden yn Boalsert


De Broerekerk hoorde bij het Franciscaner klooster dat in 1270 in Bolsward is gesticht. Klooster en kerk hebben een dramatische geschiedenis. Het klooster is in 1503 door brand verwoest en weer opgebouwd. Na de reformatie is het opnieuw verwoest; de kerk werd gespaard. Later is de kerk in gebruik gekomen voor de protestantse eredienst. De fraai gesneden gotische koorbanken zijn overgebracht naar de Martinikerk, waar ze met die van de Martini een boeiend ensemble vormen.

Het klooster is gesticht in het laatste kwart van de 13de eeuw, maar of de kerk toen ook tot stand is gekomen, is de vraag. De pseudobasilicale kerk met ronde bakstenen kolommen en spitsbogige scheibogen heeft een vrij diep koor met een driezijdige sluiting. Zij heeft met haar structuur en detaillering, spitsboogvensters met rijke traceringen, een gotisch karakter. Het is vooral de rijk versierde westelijke gevel die reden is tot discussie over de bouwtijd. De klimmende boognissen in zowel het middenregister van de gevel als de hier en daar zelfs dubbel geprofileerde klimmende nissen in de geveltop kunnen zowel geplaatst worden in de rijke romano-gotische periode als de laatgotische tijd van de vroege 15de eeuw. Historisch gezien zou de eerste mogelijkheid minder aannemelijk zijn: de minderbroeders vormden een bedelorde die kort na de vestiging mogelijk de middelen nog niet had voor zo’n rijk uitgedoste kerk. Geleidelijk is het klooster door schenkingen tot welstand gekomen, waardoor zelfs strijd ontbrandde tussen Gaudenten (rekkelijken) en Observanten (strengen).

Bij een verwoestende brand in 1980 gingen de kap, de houten gewelven en de inventaris verloren. De kerk was toen al niet meer voor de eredienst in gebruik. In 1986 is de bakstenen structuur met ronde, van baksteen opgetrokken kolommen tussen schip en zijbeuken hersteld en als kerkruïne gehandhaafd, waarna deze voor toeristisch bezoek en culturele gebeurtenissen kon worden gebruikt. In 2005 is begonnen aan hernieuwd herstel waarbij een kerkdak in het oorspronkelijke formaat van transparant materiaal is toegevoegd.

De aan Sint-Martinus gewijde kerk is in de hoge middeleeuwen dekenaatkerk geworden en daarmee de moederkerk van Westergo. De huidige kerk is het resultaat van een ambitieus nieuwbouwprogramma in de 15de eeuw. Dat begon in het eerste kwart van de 15de eeuw met de bouw van een robuuste toren, waarvan de bovenste twee geledingen in het derde kwart van deze eeuw tot stand zijn gekomen en in de 17de eeuw de bekroning met een zadeldak. De vernieuwing van de kerk begon in 1446 met de westzijde van het schip. Tegen het midden van die eeuw werden aan de noord- en zuidzijde flinke toegangsportalen gebouwd (die aan de noordzijde is in 1909 gesloopt). Het oostelijke deel van het schip en het rijzige koor zijn daarna gebouwd en konden in 1461 worden voltooid. Vijf jaar later is aan de noordzijde een sacristie gebouwd, die vrij zeker in het midden van de 17de eeuw is verlaagd en onder de doorlopende kap van de noordbeuk gebracht.

Het resultaat is een ruime pseudobasilicale kerk die bestaat uit een schip met zijbeuken die langs de toren doorlopen. In de zijbeuken staan spitsboogvensters tussen tweemaal versneden steunberen; aan de noordzijde zijn de laatste twee traveeën – de sacristie – voorzien van hoge rechthoekige vensters onder korfbogen. Daar rijst uit het dak een traptoren met spits op. Tussen de kap van het schip en de aankappingen van de zijbeuken is het muurwerk aan de westzijde blind, terwijl de oostelijke traveeën enige verlichting krijgen van ronde vensters. In het koor staan zeer hoge spitsboogvensters tussen zware steunberen die met hogels zijn bekroond.

Het interieur is gedekt door stenen gewelven, alleen aan weerszijden van de toren zitten houten tongewelven. Het schip heeft stergewelven tussen gordelbogen die evenals de minder hoge scheibogen rusten op ronde kolommen. De zijbeuken hebben kruisgewelven. Boven de scheibogen zijn de wanden voorzien van nissen met traceringen, een soort schijnlichtbeuk. Waar geen hoge vensters zijn heeft het koor zeer hoog oprijzende nissen waardoor de koorruimte wel heel hemels is geworden. Op een noordelijke koornis is vaag een schildering te zien van de bisschop van Utrecht en de deken van Bolsward, Watse van Heerma (circa 1560). Op een van de schipgewelven zitten decoratieve schilderingen en in de noordbeuk zijn op de gewelven grotendeels goed bewaarde schilderingen van omstreeks 1475 te zien met voorstellingen van de Annunciatie, Geboorte, Besnijdenis, Aanbidding der wijzen, Vlucht naar Egypte, Kindermoord, Presentatie in de tempel, Doop in de Jordaan, Verzoeking in de woestijn en Bruiloft van Kana.

De kerk bezit bijzonder rijk meubilair. De koorbanken, waarvan de noordoostelijke afkomstig is uit de Broerekerk, behoren tot het fraaiste gotische snijwerk van Nederland. Ze zijn met baldakijns en vouwwerk in de rugpanelen gesierd en de wangen laten bijbelse taferelen en voorstellingen van heiligen zien, zoals scènes uit het leven van Maria, de kerkpatroon Sint-Martinus, Sint-Joris, Sint-Barbara en Sint-Catharina, maar ook Judith en Holofernes, Salomo’s Oordeel, de Mannaregen en Abrahams offer. De preekstoel is ontworpen door Gerben Wopkesz.; Pieter Jurjensz., Johannes Kinnema en Piter Posthuma voerden hem uit in 1660-’62. De kuip wordt gedragen door twee grote adelaars en een mollige engel. In de panelen tussen de gewrongen, omrankte zuilen zijn verrassende voorstellingen van de vier seizoenen gesneden en in front de Bijbel onder een boog met de tekens van de dierenriem. Het klankbord draagt een drie verdiepingen tellende lantaarn met gewrongen zuiltjes en een bekroning van adelaars en de keizerskroon. De preekstoel wordt gerekend tot de fraaiste van Nederland uit de baroktijd.

De gotische doopvont van hardsteen is afkomstig uit de kerk van Kuinre. In de vloer ligt een gevarieerde collectie grafzerken, waarbij twee renaissancezerken van Benedictus Gerbrandtsz. en de fraaiste portretzerk van Friesland, die voor Godschalk van Heerma en diens tweede vrouw Sits van Cammingha, in 1620 vervaardigd door Hans Schuyneman. Het monumentale orgel met rugpositief is in 1781 vervaardigd door Albertus Anthoni Hinsz (tachtig jaar later uitgebreid door firma L. van Dam & Zn.) met een kas van Jan Nooteboom en snijwerk van Hermannus Berkebijl.

Kleine Dijlakker 17: Albada Jelgersmahuis
Aan de Kleine Dijlakker in Bolsward staan nog enkele huizen die achter latere gevels oude kernen verbergen. Kleine Dijlakker 17 is zo'n huis. Het vormt een uitzonderlijk historisch complex doordat het onderdelen uit verschillende bouwperioden bevat, van een 16de-eeuws houtskelet tot een 19de-eeuws bovenhuis met slijterswinkel.
Over de oudste bestemming van het huis is weinig bekend. Van 1814 tot 1983 werd in het huis door vijf generaties van de familie Albada Jelgersma een handel in wijn, port, cognac, jenever, berenburg en andere dranken gedreven, met winkel, distilleerderij, bottelarij en pakhuis.
Het oudste onderdeel van het complex is het grote achterhuis. Dit bewaart grote delen van een eiken houtskelet dat doorliep over twee verdiepingen en een zolder. Het voorhuis werd in 1876 ingrijpend verbouwd in opdracht van de wijnkoopman Th.F. Albada Jelgersma. Het kreeg een nieuwe voorgevel in neostijl met winkelpui. Het winkelinterieur, met toonbank en kasten ademt nog geheel de 19de-eeuwse sfeer. Het bovenhuis functioneerde als een zelfstandige woning en heeft nog veel onderdelen van de 19de-eeuwse interieurafwerking.
Achter het huis staat een uitbouw met daarin de grote keuken en de kelder voor de drankopslag. Op het achterterrein, met ingang aan de Kerkstraat, staat een groot pakuis uit 1902 in neorenaissancestijl. Hier waren de afslagplaats, bottelarij en pakzolders van de drankenhandel ondergebracht. Het pakuis is later tot garage verbouwd.

Meer informatie over dit pand vind u hier.