Unfortunately, at the moment we can provide only parts of this website in the English language. For those parts of the website that not yet have been translated we recommend use of the Google Translate option next to the title of the item.



Het terpdorp Easterlittens heeft zijn tegenhanger Westerlittens, een boerenbuurschap ten westen van Wommels. Easterlittens ligt bij een kruising van waterwegen, de vroeger belangrijke Bolswardervaart en Franekervaart. Bij de kruising van waterwegen is in 1888 een zuivelfabriek gesticht. De fabriek sloot omstreeks 1990 en is in 1997 gesloopt. De hoge schoorsteenpijp is met het stookhuis als monumentale herinnering bewaard gebleven. Binnen het dorp bepaalt de deels afgegraven hoge terp met flinke kerk en hoge toren het beeld. Het kerkhof wordt door linden omzoomd. Ten zuiden van de kerk ligt een door bebouwing omringd plein. Hier wordt ’s zomers het straatkaatsen beoefend. In de bebouwing is café Het Wapen van Friesland het markante hoogtepunt. Binnen pronkt de gelagkamer met wandschilderingen uit 1945 door kermisattractieschilder Hendrik Giesing.

Tussen plein en kerk en de oostelijke oever van de Franekervaart bestaat een wirwar aan steegjes met oude en minder oude huizen, huisjes en een hoog kaaspakhuis. Aan de vaart afwisselend een kade, overtuinen en particuliere tuintjes aan het water, waardoor een schilderachtig kruip door sluip door is ontstaan. Ten westen van de brug over de Franekervaart staan nog enkele rentenierswoningen en verderop liggen buurschappen met monumentale boerderijen: Wieuwens of Sprong en Skrins.

De Margareta-kerk is oorspronkelijk in de 12de eeuw gebouwd van tufsteen. De zuidgevel van de kerk bestaat uit gele kloostermoppen, maar ook velden tufsteen zijn bewaard gebleven. Er zijn grote spitsboogvensters en bouwsporen uit allerlei perioden. Het koor is halfrond gesloten. De noordgevel is levendig door veel bouwsporen: kleine romaanse vensters, een dichtgezette ingang met geprofileerde dagkanten. In de 15de eeuw is een sacristie tegen de kerk gebouwd. De forse toren is 19de-eeuws; de eerste steen is blijkens een gedenksteen in 1854 gelegd en hij is in 1902 hersteld. Hij bestaat uit drie geledingen en een achtzijdige, ingesnoerde spits. Op het kerkdak staat een spitse ruiter met angelusklokje. Het interieur onder het spitsbogige tongewelf dateert voornamelijk uit het midden van de 18de eeuw.

Heart of the National Park 'De Alde Feanen'
An attractive holiday spot within the National Park of 'De Alde Feanen'. Harbours, campsites, a modern bungalow park, a luxurous hotel. Earnewald offers everything you need, and more. National Park 'De Alde Feanen'
Earnewald is located in a worldwide unique landscape called De Alde Feanen. The diversity of the scenery is huge: lakes, ditches, canals, cane, grass-land, forest. The area offers a magnificent flora and fauna. There grow 450 species of plants and brood over hundreds of birds. Good news: the biggest part of the area is accessible by sail- or motor boat, canoe or sloop. If you don’t have a boat, do an excursion by a tourist vessel, bike or via the unique walking paths.

Museum of 'Skûtsje' boat
The historical shipyard 'De Stripe' is a 'skûtsje' museum. The museum contains a mind-blowing extensive collection of historical occupational ships. A traditional boat called a ‘skûtsje’, a sloop, and a ‘wyldsjitter’. Besides these ships, there are photos and videos in which an old-fashioned ‘skipper-family’ becomes alive. The historical shipyard organizes activities as well. For example there are produced swords and stakes, ropes and welding of iron.

Water sports Day
The yearly organized Water Sports Day guarantees a day full of activities within and around the harbour. Traditional Frisian ‘klompkesilen’ at the ferry-boat, a demonstration of sample boats and Frisian shanty-choirs.

Tips
• Take the 'Wetterbus'. This is a means of transportation. The WetterBus is a connection between Leeuwarden and Drachten via Earnewald. Boarding areas are at Drachten, Earnewald, Grou, and the Veenhoop/Hooidammen.
• Go to 'Eibertshiem' to see stork in nature. Especially in the evenings a lot of storks can be spotted.

Drachtstercompagnie is een streekdorp dat in de tweede helft van de 18de eeuw is ontstaan uit een paar buurtjes nabij de ontmoeting van een aantal veenwijken met de Compagniesterdwarsvaart. Al veel eerder was hier bewoning: bij De Knobben is een grafheuvel uit de bronstijd gevonden. Bewoning is door het oprukkende veen onmogelijk geworden. Dit hoogveen is vanaf het midden van de 18de eeuw vergraven.

Aan het einde van die eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland bij de beschrijving van Opeinde dat er in het oosten een grote uitgestrektheid aan ‘hoog en vergraaven Veenland, naast aan de Drachten, tot aan de Ommelanden uitloopt, onder den naam van Folger Veenen’, het huidige Drachtstercompagnie met een ‘verscheidenheid van buurten en huizen.’

Na afloop van de verveningen in deze hoek trokken de veenarbeiders verder naar plaatsen waar nieuw werk lag te wachten, naar Nij Beets bijvoorbeeld. Er bleven ook arbeiders in de Drachtster venen wonen. Zij trachtten met het in cultuur brengen van het land een nieuw bestaan op te bouwen. Er kwamen buurtjes bij: de Meerwijk en de Korte Wijk en de dwars daarop lopende weg. Voorts ontwikkelde zich aan beide zijden van De Feart, de Compagniesterdwarsvaart, een meer open bebouwing van woningen met schuurtjes en boerderijen.

Vanaf de eerste helft van de 19de eeuw kwamen de eerste collectieve voorzieningen. In 1834 werd een school geopend, die in 1869 gelijk met het bouwen van een onderwijzerswoning werd vergroot. In 1850 werd op de kop van De Feart een hervormde kerk gebouwd. De afgescheidenen bouwden er een zaaltje.

Na de oorlog zijn aan de Smidswei en Swarte Wyk volkswoningen gebouwd, in de jaren zeventig gevolgd door woningen aan onder meer It Heechfean en in de jaren negentig volgt nieuwbouw aan de Pream achter de bestaande bebouwing waardoor het landschap niet wordt verstoord. In 1993 wordt een achttal naoorlogse woningen in het centrum van de Tsjerkebuorren vervangen door nieuwbouw. School en kerk waren toen ook al vernieuwd.

Donkerbroek is een streekdorp dat mogelijk al in de 13de eeuw is ontstaan tussen Hoornsterzwaag en de Haule, aan de van west naar oost lopende weg, op een wat hogere rug in het land ten noorden van de Tsjonger. Het dorp is daarmee een van de oudere nederzettingen in een wijde omgeving.

Pas sinds het einde van de 18de eeuw komt er een sterke kentering in dit rustige agrarische streekdorp, als vanuit het noorden de Opsterlandse Compagnonsvaart vanaf de buurschap Klein Groningen wordt doorgetrokken in zuidelijke richting. Op de kruising van weg en vaart werd in 1789 de eerste brug geslagen.

De verveningen zijn voor de verdere ontwikkeling van Donkerbroek en omgeving van groot belang geweest, maar het dorp is toch niet een typisch veenontginningsdorp geworden. Er zijn plannen geweest om het veenpakket tot turf te winnen, waarvoor wijken vanuit de vaart zouden moeten worden gegraven. Het is er niet van gekomen. Wel volgden aan de vaart bouwontwikkelingen, zelfs voor industriële activiteiten, zodat de streek een kruis werd.

Ten noorden van Donkerbroek zijn bij de Compagnonsvaart in de tijd van de veenexploitatie de buurtschappen Petersburg en Moskou ontstaan. Toch is in het dorp de bebouwing langs de Herenweg dominant gebleven. Omstreeks 1850 regen de boerderijen zich langs deze weg aan elkaar. In 1861 werd de dorpsweg bestraat en in 1880 werd de weg over Haule naar Veenhuizen verhard. Ook langs de vaart kwam enige bebouwing tot ontwikkeling. De oude draaibrug werd in 1856 vervangen door een ijzeren draaibrug.

Ten noordoosten van de Compagnonsvaart werd in 1898 een zuivelfabriek gesticht, later gevolgd door een Coöperatieve Aankoopvereniging ‘Friesland’ van boeren. Deze staat aan de Fruitier de Talmaweg aan de vaart, een complex uit 1911 van horizontale en verticale, zakelijke bouwelementen met sierlijke details in vernieuwingsstijl. De silo is in het midden van de jaren vijftig opgericht.

Helemaal in het westen van de streek staat de hervormde kerk die in 1714 werd gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse, aan de Sint- Laurentius gewijde kerk waarvan enig muurwerk bewaard is gebleven. De in de westelijke gevel opgenomen toren is pas in 1860 opgetrokken. De ingang van de kerk is ook in de herbouwtijd met een gebeeldhouwde wapensteen bekroond. De preekstoel is mogelijk in de bouwtijd of iets later in de kerk geplaatst. Het orgel is omstreeks 1700 gebouwd voor de rooms-katholieke kerk van Jutphaas en is in 1879 in deze kerk geplaatst. Door de aanvankelijk torenloze kerk staat op het kerkhof een dubbele houten klokkenstoel die een paar keer is vernieuwd met een klok van omstreeks 1300 door Geert van Wou en later een van Johan Schonenborch uit 1520.

De bebouwing langs de Herenweg en de G.W. Smitweg verdichtte en breidde zich richting Haule uit. Ook ’t West, richting Hoornsterzwaag, raakte bebouwd. Daar staat nog een tolhuisje van omstreeks 1860. Bovendien kwam er aan zijpaden zoals de Schapendrift en de Balkweg bebouwing.

Aan de laatste weg waar in het begin van de 20ste eeuw ook de trambaan werd gelegd, kwam in 1845 het buitenhuis Ontwijk tot stand in opdracht van R.L. Fruitier de Talma en J.W. Berghuis. Het neoclassicistische gebouw heeft een geblokt gepleisterd front en boven de toegangspartij een fronton. In het zuiden waren bospercelen aangeplant. In 1928 werd het buiten met bossen aangekocht door enkele notabelen die daartoe de ‘Vereeniniging tot Behoud van Natuurschoon’ hadden opgericht, een opmerkelijk vroeg initiatief op het terrein van natuurbehoud. Het werd met de bossen in 1969 overgedragen aan Staatsbosbeheer.

Intussen nam de bebouwing langs de Compagnonsvaart nauwelijks toe. Uitzondering zijn enige vrijstaande burgerwoningen en een rijtje ‘woudboerderijtjes’, woningen met een stal aan de achterzijde, die in 1920 in het kader van de Woningwet aan de Herenwal zijn gebouwd. Van deze laatste is een van de vijf gesloopt. Vlak na de oorlog kwamen goede projecten van volkshuisvesting tot stand aan de Schapendrift en de Wemerstraat. Daarna is het dorp vooral aan de zuidoostzijde flink uitgebreid.

Doniaga is een streekdorp tussen Sint-Nicolaasga in Skarsterlân en Follega in Lemsterland. De naam geeft aan dat het dorp ooit het bestuurscentrum van de grietenij is geweest, maar dat is aan niets meer te merken.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘’t Zuidelykste Dorp der Grieteny, die daarvan haaren naam ontvangt, ligt anderhalve uur gaans van de Lemmer, ten Zuidwesten van Oldouwer, en is voorzien met een kerk zonder toren. Men zegt, dat de Saxischen hier, in ’t jaar 1498, zeven en twintig huizen hebben afgebrand; thans zyn ’er zestien, uitmaakende even zo veel boere plaatsen.’

Het is nu een boerenstreek met een aantal kloeke boerderijen. Ongeveer in het midden van de weg ligt het flink verhoogde kerkhof. De kerk is aan het begin van de 19de eeuw gesloopt, nadat deze in 1722 de toren had verloren. Mogelijk stond er vanaf de 17de eeuw al een klokkenstoel bij en die is, na verschillende vernieuwingen, nog steeds aanwezig. Op het hoge kerkhof dat met een gevarieerd bomenbestand is omzoomd – waaronder een treurboom bij het hek – staat de klokkenstoel ook nog op een eigen verhoging. Er hangt een luidklok die Aernt Butendiic in 1460 goot.

In het noordelijke gedeelte van de streek liggen de boerderijen vrij ver van de Wielwei. Aan de weg staat wel café De Wiel, een middengangwoning in eenvoudige neorenaissancetrant. Schuin ertegenover ligt een buitengewoon goed verzorgde en fraai gedetailleerde stelp met molkenkelder in het midden en blinden voor de ramen. Even zuidelijker staat een kophals- romp van rode Groninger steen uit de periode van vlak na de oorlog. Verspreid staan er enige huizen langs de weg. Zuidelijker ligt de magistrale Meerhoeve, een kop-rompboerderij. Het voorhuis heeft een zeer hoge melkkelder, waarbij de bovenlichten van de luiken fantasievolle roeden hebben. Het zuidelijkste buurtje, ruimtelijk nog bij Doniaga behorend, hoort bij Follega. Ten westen van het dorp ligt in het landschap nog het tracé van de voormalige trambaan van Lemmer naar Sint-Nicolaasga.

Dijken is een streekdorp aan de oostelijke oever van het Koevorder Meer. Aan de overzijde van dit meer hoorde ook nog een brede strook land tot de Noorder Ee en Smallebrugge bij Dijken. Maar dat is na de laatste oorlog met de landerijen ten noorden en ten zuiden daarvan, die bij Langweer en Teroele hoorden, gevormd tot het nieuwe dorp Koufurderrige.

Het noordelijke gedeelte aan de oostzijde van het Koevorder Meer – voorheen bij het dorp Langweer gerekend – is oorspronkelijk een waterstreek. Daar waren de boerderijen op de Kraansloot gericht. Deze sloot loopt nu dood bij de boerderij Hoek. De Tegenwoordige Staat van Friesland vermeldde in 1788: ‘een klein Dorpje, ten Noorden van Ter Oele. Het land is hier laag, en grenst aan de Koevorde: tegenwoordig staan ’er maar elf Boereplaatsen; doch ’er worden verscheiden Huissteeden gezien, ook ter plaatse daar voorheen het buurtje de Kattebuuren plag te zyn. Weleer zag men hier ook eene Solkama State.’

Op de grietenijkaart van Doniawerstal zijn tussen de boerderijen inderdaad veel lege erven – de huissteden – te zien en ook het buurtje Katteburen tussen Langweer en Dijken bestaat alleen maar uit lege plekken. De stins of state Solkema staat in 1718 wel, maar in 1850 niet meer op de kaart. De kerk is rond 1700 in verval geraakt. Het zal niet een waardevol gebouw zijn geweest, want het is niet ‘op afbraak verkocht’, maar tot een ruïne vervallen.

Op het verhoogde kerkhof is een klokkenstoel geplaatst. Het is een met een helmdak. Voor het kerkhof, ingepakt in een mooie dichte zoom van bomen en struiken, staat een klein maar fraai hek. De boerenstreek bestaat uit ver uit elkaar staande, meestal grote boerderijen. In de bocht een gelede boerderij van kort na 1900 en in het noordelijke gedeelte onder meer een kop-hals-rompboerderij met een melkkelder uit het midden van de 19de eeuw. Ten zuidoosten van de driesprong staat een deftige stelp in neoclassicistische vormtaal en een kop-hals-romp vlakbij elkaar.

Het streekdorp Delfstrahuizen heeft vroeger, in de tijd van de verveningen in vooral de 18de en 19de eeuw bij de grietenij en later gemeente Schoterland behoord. Daarna is het dorp enige tijd bij Haskerland ingedeeld geweest en nu is Delfstrahuizen het noordelijkste dorp van Lemsterland. De wisselingen hebben de rust van het vijf kilometer lange dorp nauwelijks verstoord.

Het is wellicht het meest open streekdorp van Friesland. De noordelijke grens is de Ruytenschildtbrug over de brede Broeresloot of Vierhuistervaart. De zuidelijke is de nog bredere Pier Christiaansloot die vroeger de grens was tussen Lemsterland en Schoterland. Bovendien hoorden toen de Schoteruiterdijken, een vijf kilometer lange polderstrook tot en met de Schoterzijl ten westen van de Tsjonger, nog bij dit dorp. Daardoor had Delfstrahuizen een uitermate uitgestrekt, dunbevolkt dorpsgebied. Achter de streek ligt de Veenpolder Delfstrahuizen waar tot in het midden van de 20ste eeuw nog enige verveningen plaatsvonden. De polder van 800 ha is in 1919 opgericht om het uitgeveende land na bepoldering weer in cultuur te brengen. Alleen onmiddellijk aan de noordzijde van de Pier Christiaansloot is de bebouwing tot een kom geconcentreerd met zelfs enige naoorlogse volkshuisvesting. Toch staan ook daar minder huizen dan aan de overkant waar Echtenerbrug zich uitstrekt. Wel had juist Delfstrahuizen een coöperatieve zuivelfabriek. Bovendien hebben zich bij beide dorpen voorzieningen voor de waterrecreanten ontwikkeld. Zo staat er een café-restaurant op het hoekje bij de brug. Buiten deze brugbuurt ligt de agrarische bebouwing zeer verspreid aan de Marwei die hier en daar de oever van het Tjeukemeer raakt.

Zelfs de dorpskerk doet in die losse structuur mee. De met lisenen in venstervakken gelede zaalkerk heeft een gevel met schouders en voluten, een rechte sluiting en een in de westelijke gevel opgenomen toren met ingesnoerde naaldspits. De kerk is in 1908 gebouwd naar ontwerp van J. Schreur. De begraafplaats ligt iets oostelijker aan de andere zijde van de Marwei. Er staat een baarhuisje uit het einde van de 19de eeuw.

Dedgum is een terpdorp waarvan de omtrek van de oorspronkelijke ronde terp nog in het landschap is te herkennen. Deddingaheem komt in 855 voor het eerst in de bronnen voor.

Het dorp ligt tussen de Workumer Trekvaart en de in 1634 drooggemalen Sensmeer. Het omringende landschap van laaggelegen weiden heeft zijn weerslag op het dorp gehad, de bebouwing heeft een voornamelijk agrarisch karakter met relatief veel boerderijen. Aan de noordelijke zijde staan restanten van een waterbuurt aan de vaart en verder noordelijk ligt de agrarische buurschap Arkum van enkele grote boerderijen op een eveneens afgegraven terp. Op Ysgum in het zuiden, vroeger ook een terpbuurtje, staat nog slechts één boerderij.

Het dorpsgebied is verder klein. De huizen en boerderijen lijken in buurten in het noorden en het zuiden gegroepeerd te zijn, nabij de kerk is het opener. De terp met kerk is scherp afgegraven, wat vooral aan de zuidzijde is te ervaren. Daar staat op een keermuur een fraai ijzeren hek om het kerkhof. Er stond een flinke 13de-eeuwse kerk met een halfrond koor en een zadeldaktoren, waar nog een foto van is bewaard. Maar deze kerk is in 1889 vervangen door een nieuw kerkgebouw. De fraaie poort is toen naar het pas gestichte Fries Museum in Leeuwarden overgebracht, maar de gesneden banken zijn weggedaan.

De nieuwe kerk is ontworpen door Jan van Reenen, de architect die de toren van Schettens en vermoedelijk ook de kerk met toren van Hemelum heeft getekend. Het is een flinke kerk met een schip van vier rondbogige venstervakken diep en een driezijdig gesloten koor. De slanke, hoge toren is opmerkelijk goed verzorgd met verlevendigende nissen in de onderste geledingen, uurwerkplaten, galmgaten en een gedetailleerde kroonlijst waarop de ingesnoerde naaldspits rust. Voorheen was een aanzienlijk deel van de bevolking hier rooms-katholiek, in het midden van de 19de eeuw nog 62%. Dat is totaal veranderd, kennelijk omdat de rooms-katholieken naar het nabije Blauwhuis zijn getrokken.

De Wilgen is een streekdorp dat lang een buurschap bij Boornbergum was. Het heeft kerk noch school en heeft die voorzieningen ook nooit gehad. Bovendien is de nederzetting tot enkele tientallen jaren na de Tweede Wereldoorlog zeer bescheiden gebleven. De streek staat al aangegeven op de grietenijkaart (1718) in de atlas van Schotanus en daar is het een door bomen omzoomde korte streek waarbij aan de zuidzijde akkers liggen.

Aan het einde van de 18de eeuw meldde de Tegenwoordige Staat van Friesland bij Boornbergum: ‘Hier onder behooren veele buurten. … In ’t Westen, aan de wyde Ee, ligt Goingahuizen, en wat Oosterlyker ’t Vlierbosch, alwaar men weleer een Klooster had, waarvan ’t Kerkhof nog te zien is. In ’t Noorden ligt de Middelgaast, verder opwaards de Wilgen, en nog wat verder, het geweezen Klooster of Smallen Eester Konvent.’

De buurschap De Wilgen had een ontsluiting via de naar het noorden gegraven Wilger Sloot richting de overgang van de Smalle Eesterzanding naar het Gaastergat. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff uit 1848 staat er al wat meer bebouwing langs de weg met de Postbrug over de Drait, richting Drachten, en aan de Drachtster Hooiweg die de Grote Veenpolder inleidt. Aan de nu nog bestaande bebouwing is te zien dat het een agrarische nederzetting is geweest met een verscheidenheid aan boerderijen en arbeiderswoningen.

Vanaf de jaren zeventig is De Wilgen een forenzendorp op de drempel van het sterk uitgedijde Drachten. De boerderijen zijn vrijwel zonder uitzondering geschikt gemaakt voor bewoning. De arbeiderswoningen zijn of gesloopt en vervangen door woningen die aan huidige eisen van wooncomfort voldoen of uitgebreid met forse elementen. Ook de stedelijke tuincultuur is meegenomen door de forensen. Verder naar het oosten staan aan de Drachtsterhooiweg in vol bedrijf zijnde boerderijen, waarvan enkele monumentale met de Mr. M. Singenberghoeve uit de jaren twintig als hoogtepunt. Ten noorden van de streek is de Drachtster waterwijk De Zanding ontwikkeld, die administratief onder De Wilgen wordt gerekend.

De Veenhoop is een streekdorp dat in de 19de eeuw is ontstaan op de plaats waar het Polderhoofdkanaal of de Nieuw Beetstervaart in het Grietmansrak uitkomt. Het was een strategische plaats omdat in het zuiden een van de grootste polders van Friesland ligt: de Grote Veenpolder van Smallingerland en Opsterland. Het kloeke kanaal legt de verbinding via het rak met de Kromme en Wijde Ee en met het waterverkeersnet van Friesland.

Bij de beschrijving van het dorp Boornbergum, waartoe vroeger de hele zuidwestelijke streek van Smallingerland behoorde, staat in het midden van de 19de eeuw in het Aardrijkskundig Woordenboek vermeldt: ‘Westwaarts vindt men veel laag hooiland, dat ’s winters onder water loopt, en veel vergraven land of putten, waarin riet wast. In het jaar 1819 is onder Boornbergum eene nieuwe veenderij aangelegd, die met polderdijken en molens is voorzien, en de Veenhoop genoemd wordt.’

Ondanks de uitmuntende ligging zat er niet veel groei in De Veenhoop. Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff (1848) staan nog maar een paar huizen ingetekend, waarvan één het Polderhuis moet zijn. In dat Polderhuis, in het midden van de 19de eeuw opgetrokken van kleine gele steen, is de frontgevel voorzien van aedicula-ornament dat kennelijk bedoeld is (geweest) als omranding van een herinneringsbord. Er staat een flinke boerenschuur achter en het geheel is verbouwd tot café-restaurant. Aan de overkant staat achter de recent ingerichte parkeerplaats voor watertoeristen en dagjesmensen de in de jaren dertig gebouwde en nog steeds in gebruik zijnde openbare basisschool.

Aan de Kraenslânswei ligt lintbebouwing met woningen van de woningbouwvereniging en van particulieren. De verscheidenheid is onlangs nog groter geworden door de bouw van kloeke vrijstaande woningen bij de parkeerplaats en op de hoek van het Eijzengapaed. Ook aan de noordzijde van het kanaal, de Slúswei, staat een rij vrijstaande woningen. De Veenhoop, lang een vrij vormloos geheel van streekjes geweest maar begint de laatste tijd door herinrichting en nieuwbouw steeds meer het karakter van een dorp te krijgen.

De Tike is een streekdorp dat in de 17de eeuw als vervenersnederzetting op een bescheiden wijze gestalte kreeg ten westen van het Zwartveen. Op de grietenijkaart van Schotanus staat het aangegeven en hoewel de verveningen toen nog in volle gang waren, hadden pioniers delen van de zuidelijke landerijen al in cultuur gebracht tot akkers.

Aan het einde van de 18de eeuw wist de Tegenwoordige Staat van Friesland bij Opeinde te melden: ‘In ’t Noordwesten van dit dorp, aan de grenzen van Tietjerksteradeel, vindt men veele nieuwe bouwlanden, die door ’t afgraaven der hooge veenen gebooren, en sedert tot bouwakkers gemaakt zyn, als ook twee buurten van naame, welke naaste het Zwartveen, en het verst afgelegende de Smallinger Tieke heet.’ Deze Smallingerlandse Tike werd eeuwenlang als buurschap bij Nijega gerekend.

Gedurende de 19de eeuw werd het hele gebied in cultuur gebracht. In het midden van die eeuw constateerde Van de Aar in zijn Aardrijkskundig Woordenboek: ‘Aan de noordzijde des dorps Opeinde heeft eene groote uitgestrektheid laag klijnland gelegen, dat in de zeventiende eeuw, door verveening, veranderd is in een water, de Leijen genaamd, over de drie uren gaans in den omtrek. … Ook behoort nog een klein gedeelte van het gehucht de Tiek, onder het dorp Opeinde.’ De streek bij de Leijen is een van de grootste en nooit drooggemalen petgaten en bleef dunbevolkt. In het noorden waren voornamelijk kleinschalige agrarische bedrijven gevestigd en in het zuiden bedrijven van enige omvang.

Toen De Tike in 1953 de status van zelfstandig dorp ontving zou het door een autoweg spoedig van het moederdorp worden gescheiden. Bovendien trad een cultuuromslag in omdat het rustige, enigszins geïsoleerd liggende dorp werd ontdekt door forenzen uit Drachten en omgeving. Vooral in de afgelopen tientallen jaren is de bebouwing aan de Master de Jongwei, waar ook de school en het dorpshuis zijn te vinden, sterk met woningen verdicht, zonder dat dit het karakter van het veenontginningsdorp heeft aangetast.

De Knipe is een streekdorp dat in de 17de eeuw aan weerszijden van de Schoterlandse Compagnonsvaart als gevolg van de veenwinning is ontstaan. Het graven van de vaart en de dwars daarop staande wijken, het winnen en vervoeren van het veen en daarna weer in cultuur brengen van de afgegraven gebieden gaven veel mensen een karig bestaan en deden ambachtslieden en kleine nijverheid naar dit gebied trekken.

De Knipe bestaat oorspronkelijk uit twee kernen. Het westelijke en dichtst bij Heerenveen gelegen gedeelte heette Benedenknipe en ook wel Nieuw-Brongerga. Daar kwam vanuit het zuiden de Prinsenwijk vanaf Oranjewoud op uit. Het oostelijke gedeelte werd Bovenknipe genoemd en ook Nieuw-Katlijk en daar kwam de dorpswijk van Katlijk op uit. Bij de Knipe vormden tot bij Bontebok net boven de vaart kleine kavels land een zeer rafelige grens tussen de grietenijen en later de gemeenten Schoterland en Opsterland in het noorden. In het westen van Benedenknipe is bij de Veensluis een kern gevormd waar een klein joods kerkhof ligt en de zuivelfabriek werd gesticht. Verder naar het oosten staan de gereformeerde en de in 1661 gestichte hervormde kerk die later geheel is gestukadoord. Op de algemene begraafplaats staat een betonnen klokkenstoel. In 1967 is het westelijke gedeelte van de Compagnonsvaart gedempt.

Bovenknipe met de doopsgezinde kerk uit 1856, waarbij in de klokgevel elementen uit 1751 zijn herbruikt, laat de oude, schilderachtige structuur van bebouwing aan weerszijden van de Schoterlandse Compagnonsvaart nog zien. Aan de noordzijde van de vaart is de Commissieweg aangelegd die in 1955 ook het oostelijke deel behoorlijk ging ontsluiten. In 1881 werd de trambaan van Heerenveen naar Drachten aangelegd die tot ‘de Hoeke’ de Compagnonsweg volgde en daarna naar het noorden afboog. De lijn is in 1947 opgeheven. Daar bij ‘de Hoeke’ staat ook het café en is na de oorlog een bebouwingskom gevormd. Ten zuiden van de Meyerweg vanaf de jaren tachtig en ten noorden vanaf de late jaren negentig.

De Hoeve is een klein en jong streekdorp bij een driesprong van wegen. Op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus uit 1716 staat het dorp nog niet vermeld. Wel zijn op de heide ten zuiden van de Linde twee kleine boerennederzettingen getekend: Westerhoeven en Oosterhoeven. Bij de laatste zijn twee plassen of vennen aangegeven met de naam ‘De Meer’.

In de Tegenwoordige Staat van Friesland uit 1788 kreeg De Hoeve geen eigen vermelding, maar werd het even genoemd onder het dorp Vinkega: ‘Onder dit Dorp … behooren de buurtjes Wester-Hoeve en Ooster-Hoeve, niet verre van de Linde. Van dit Dorp Vinkega loopt een rydweg door de landen naar Oldeholtpade, door een Wad in de Linde; doch deeze weg wordt sedert lang niet meer gebruikt.’ Op de genoemde kaart staat het wad door de Linde aangegeven. Het pad dat er naartoe leidt, ten westen van de nog bestaande Noordwoldervaart, is in het landschap niet meer terug te vinden.

Op de grietenijkaart in de atlas van Eekhoff is te zien dat een jaar eerder het Oosterhoevermeer is drooggelegd. De Hoeve ligt op een zandrug van bijna drie meter hoogte die naar het oosten doorloopt en hoger wordt, maar voorbij het vroegere Oosterhoeven, waar nu onder meer de boerderijen Stellingenhoeve en Welgelegen liggen, een inzinking kent, de droogmakerij van ruim anderhalve eeuw geleden.

Liep voorheen de verbinding met de omliggende dorpen totaal anders, nu meandert de verbindingsweg tussen de belangrijkste plaatsen van Weststellingwerf, Wolvega en Noordwolde, om De Hoeve heen. De huidige hoofdstraat van west naar oost, de Jokweg, is ook vrij jong, al staat hij op de Eekhoff-kaart al aangegeven. Aan deze weg staat de oudste bebouwing van het dorp. Die is niet ouder dan uit de eeuwwisselingsperiode rond 1900. Het voormalige café aan de driesprong en ernaast een dubbele arbeiderswoning zijn van omstreeks 1920. Even verder staat de hervormde kerk eveneens uit omstreeks 1920, een vriendelijk ogende, rechtgesloten zaalkerk met een opengewerkte geveltoren.

Haule is een oud streekdorp, dat mogelijk al in de late Middeleeuwen is ontstaan aan de van west naar oost lopende weg op een wat hogere rug in het land ten noorden van de Tsjonger tussen Hoornsterzwaag en Donkerbroek en Veenhuizen en verder naar Drenthe. Het was een oude nederzetting in een vrij leeg gebied.

In het midden van de 18de eeuw vond er in het noordelijke dorpsgebied een kentering plaats door de verveningen. De Drachtster Compagnie ging daar vanaf 1756 de Haulerwijkstervaart graven. Aan die vaart groeide een nieuwe, anders geaarde nederzetting die zich als dorp losmaakte van Haule. Later zou het westelijke gedeelte van Haulerwijk zich als dorp Waskemeer verzelfstandigen. Het eerste is dus een kind, het andere een kleinkind van Haule. Het had geen invloed op Haule zelf. Dat bleef een langgerekte agrarische nederzetting. In 1788 wordt gemeld: ‘De huizen liggen meest ten Westen der Kerk, en aan beide zyden van dien weg, in ’t geboomte op de bouwlanden. Voorts heeft dit Dorp, in ’t Noorden, eene zeer groote uitgestrektheid van heide velden en hoog veen.’ De bebouwing met boerderijen en landarbeidershuizen langs de Bovenweg, Zwetteweg en Dorpsstraat verdichtte pas vanaf het einde van de 19de eeuw. Op de grietenijkaart van Ooststellingwerf in de atlas van Eekhoff (1849) is aan weerszijden van de weg nog zeer dunne bebouwing en liggen ten noorden van de landbouwpercelen uitgestrekte heidevelden. Die zijn geleidelijk ontgonnen, maar er zijn op het Haulerveld ook uitgestrekte bospercelen, waaronder het Blauwe Bosch aangeplant waartussen heidevelden en enkele poelen zijn gehandhaafd.

In 1851 werd een school in Haule gesticht, die in 1921 werd vernieuwd tot een drieklassige en die na de oorlog weer door een nieuw gebouw is vervangen. Aan de oostelijke zijde van Haule is in 1854 een nieuwe kerk op de plaats van de oude gebouwd. H.J. Noorman maakte het ontwerp van de zaalkerk met een driezijdig gesloten koor met een open dakruiter op de voorgevel.

De Valom, een water- en wegbuurt, kreeg in 1974 de status van zelfstandig dorp. Daarvoor werd het noordelijke gedeelte bij Murmerwoude en het zuidelijke deel bij Zwaagwesteinde gerekend. Als nederzetting is het ouder. De Valom is ten zuiden van de dorpen van de Dokkumer Wouden ontstaan tijdens en na de verveningsactiviteiten, net als De Broek dat tot Broeksterwoude groeide. Valom is klein gebleven en ontwikkelde zich aanvankelijk keurig lineair aan de noordelijke oever van de Valomstervaart.

In de tweede helft van de 17de eeuw is de meeste veengrond nog niet afgegraven. De Tegenwoordige Staat van Friesland geeft aan het einde van de 18de eeuw een voor deze kleine nederzetting aandachtige beschrijving: ten zuiden van Dantumawoude ‘liggen deeze landen tot aan Kuikhorne; en in deeze ruime uitgestrektheid vindt men eene buurt, de Valom, alwaar meer dan twintig huizen aan eene vaart staan, die gemeenschap heeft met de wateren van Tietjerksteradeel, en daar door met de Ee en andere wateren. Weleer werd hier veel turf gegraaven; doch dezelve is reeds voor veele jaaren geheel verdweenen, en heeft plaats voor rogge en boekweit gemaakt.’ De bebouwing aan de vaart getuigt daar nog van met een aantal boerderijen. De akkers zijn intussen verdwenen en hebben plaats gemaakt voor weilanden, al worden de laatste tijd ook stukken grond aan de natuur teruggeschonken.

De kruisende weg van Veenwouden naar Damwoude is er niet altijd geweest. Aan het einde van de 17de eeuw liep deze vanuit het noorden tot de vaart, een paar decennia later werd de weg naar het zuiden doorgetrokken en er kwam een brug, een tolhuis en herberg. De weg is omstreeks 1850 rechtgetrokken en verhard. Sindsdien is ook bebouwing langs de weg gekomen. Het zijn voor het grootste deel nette burger- en arbeiderswoninkjes, in dubbel historisch contrast met de bebouwing aan de vaart. Daar mengen oude boerderijen en andere agrarische gebouwen zich met nieuwe vrijstaande woningen van mensen die voor deze waterstreek kiezen.

De Blesse is een streekdorp dat als buurt bij het watertje Blesse al op de grietenijkaart van Weststellingwerf in de atlas van Schotanus staat aangegeven. Het hoort dan nog tot het dorp Blesdijke. In het noorden, nabij de Linde, heeft stadhouder Willem Lodewijk aan het einde van de 16de eeuw een schans aangelegd. De sporen zijn nog lang in het landschap zichtbaar geweest, maar nu niet meer te onderscheiden.

Nadat in 1828 de landweg van Wolvega naar het zuiden – deels langs het watertje Blesse – onderdeel werd van de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle, breidde de buurt zich uit en overvleugelde deze geleidelijk het oorspronkelijke dorp. Jaarlijks werden er twee koeien- en paardenmarkten gehouden, wat het oerdorp Blesdijke nooit had bereikt. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit 1850 lijkt het groeiproces nog maar net op gang te zijn gekomen. Achter de bebouwing langs de straatweg staat wel een korenmolen aangegeven. Het is molen De Mars die in 1834 is gebouwd. Op een bakstenen onderbouw met stelling rijst de met riet gedekte achtkante romp op. Het wiekenkruis is in 1927 verwijderd. De molen is gerestaureerd waarbij gebruik is gemaakt van onderdelen van een uit 1877 daterende molen van Zwarte Haan.

Er is geen kerk gekomen, maar omstreeks 1880 is aan de Steenwijkerweg wel een hervormde kapel gebouwd: een eenvoudig, helemaal bepleisterd zaaltje. De weerszijden van de Steenwijkerweg zijn vooral vanaf het einde van de 19de eeuw vrij dichtbebouwd geraakt met burger- en arbeiderswoningen en enkele bedrijfspanden, waaronder een café. Al vrij vroeg kwam aan de Steenwijkerweg in 1921 nabij de provinciegrens een reeks woningwetwoningen tot stand. Aan de oostzijde is na de Tweede Wereldoorlog achter de lintbebouwing een nieuwe wijk ontwikkeld, een wijk met vrij veel volkshuisvesting. De Blesse heeft de karakteristiek van langgerekt streekdorp overigens niet verloren. Het moederdorp Blesdijke heeft deze ontwikkeling niet gekend waardoor De Blesse het ging overvleugelen.

Burum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal. Als het dorp in 1408 voor het eerst in de bronnen wordt genoemd, blijken de Burumers hun kerk te hebben afgestaan aan het zuidelijker gelegen Gerkesklooster. Dit klooster had in het begin van de 14de eeuw het hele Burumerland ingedijkt en er aan het klooster onderhorige boerderijen laten bouwen. Het klooster was de baas in Burum en benoemde er zelfs de dorpsrechters. Met de Hervorming was het gebeurd met het machtige klooster.

Ten zuiden van het dorp lag het cisterciënzer vrouwenklooster Galilea. Daar staat aan de Friesestraatweg nu op nummer 1-3 een koprompboerderij uit omstreeks 1905 als een van een reeks monumentale boerderijen. Het dorp had met de Burumervaart een waterverbinding met de Lauwers. In de dorpskom hebben de ontwikkelingen rond de kerk plaats gevonden, aan de Uithof en langs de Herestraat die de doorgaande route van zuid naar noord ging vormen en het dorp buiten de kern een langgerekt karakter gaf.

De op de vrij hoge terp staande kerk is in 1784 gebouwd ter vervanging van de middeleeuwse voorgangster. Het is een eenvoudige zaalkerk met een geveltoren met ingesnoerde spits en een driezijdig gesloten koor. In tegenstelling tot het exterieur is het interieur rijk en voorzien van fraai meubilair van kansel, doophek en in de lengte liefst negen dubbele herenbanken uit de 17de en 18de eeuw.

Om de kerk staat aan de Uithof een variatie aan woningen waarvan de oude pastorie met een souterrain en een over een trapbordes bereikbare hoofdverdieping opvalt. De nieuwe pastorie is in 1878 gebouwd in een ruime tuin aan De Wendel, een grote blokvormige middengangwoning met een verdiepte portiek. Ook aan de Herestraat staat een aantal van dit type woningen, waarvan enkele met decoratieve elementen. Koren- en pelmolen Windlust verrijkt het silhouet van Burum. De molen wordt al in 1694 op deze plaats vermeld. De huidige molen dateert uit 1787 en is vaak hersteld en gerestaureerd.

Burgwerd is sterk verweven met de Bolswardertrekvaart en het ligt ten zuiden van de Tjaard van Aylvapolder. Aan een deel van de polderdijk, de Sjungadijk, heeft zich een vrij langgerekte buurt ontwikkeld. De buurschap Hemert ten westen van de provinciale Westergoawei wordt bij Burgwerd gerekend.

De dorpskern van Burgwerd is met kades en oevers met hun bebouwing op de trekvaart gericht. Aan de westelijke oever staat een reeks woningen aan een weg waar een fietspad op aansluit. Aan de oostelijke kade is de bebouwing afwisselender en meer open met woonhuizen en boerderijen. Er staan ook enkele bedrijfsgebouwen onmiddellijk aan het water, de weg maakt er een bocht omheen. Aan de zuidelijke marge van het dorp ligt naast de Kloosterweg het restant van de terp, waar al sinds de Middeleeuwen de forse dorpskerk op staat met ertegenover de grote pastorie. Burgwerd ontwikkelde zich niet rond de kerk; de vaart is de spil waar alles om is gaan draaien. Het dorp is aanvankelijk vooral aan de andere kant van de vaart gegroeid. De naoorlogse rooms-katholieke kapel, ontworpen door Arjen Witteveen in een traditionalistische stijl, is daar ook terechtgekomen.

De hervormde kerk dateert oorspronkelijk uit de tweede helft van de 12de eeuw. Het is een gotische kerk die hernieuwd is in 1726 door Claes Bockes Balck, die vooral bekend is van waterstaatswerken. Waarschijnlijk ging het toen om een interne verbouwing, want in de zeventiende eeuw is de kerk al eerder grotendeels ommetseld. Aan de zuidzijde staan opvallend grote steunberen. De forse toren heeft men even weinig als de zuidmuur vertrouwd: het muurwerk is helemaal doorregen met muurankers. De kerk bezit fraai meubilair: een vakkundig gesneden preekstoel, een doophek en een doopbekkenhouder, een koperen houder voor de zandloper, een herenbank en ook een mooi gesneden orgelfront uit 1735. In het koor ligt een grote zerk van de familie Ockinga, in 1550 gehouwen door Vincent Lucas, een van de grootmeesters op dit gebied.

Broek is een vaartdorp aan de Noordbroekstervaart dat vooral vanaf het water goed is te beleven. Al zijn er aan beide zijden van de bebouwing veel later wegen gekomen voor de verbindingen over land. De vaart is via de Zijlroede en de vaart Noorderoudeweg verbonden met Joure en het waterwegennet van Friesland. Het vormde eeuwenlang, tot diep in de 19de eeuw, de enige ontsluiting.

Op de grietenijkaart van Doniawerstal in de atlas van Schotanus uit 1718 is geen enkele wegverbinding ingetekend. Op de kaart in de atlas van Eekhoff uit het midden van de 19de eeuw geeft een onregelmatige stippellijn bij de oostelijke bebouwing een pad aan dat naar Joure in Haskerland leidde.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 niet veel over Broek: ‘een Dorp met eene Kerk en stompen toren, bestaande uit verscheiden plaatsen en huizen, gelegen ten Oosten van de Jouwster vaart en ten Zuiden van Goingaryp. … in ’t zelve zyn in ’t geheel maar zeventien boerehuisgezinnen.’

Aan de zuidoostzijde van het dorp nabij de hoek waar de vaart in de Zijlroede uitkomt staat de dorpskerk op een enigszins verhoogd kerkhof. Het is een zaalkerkje dat in 1913 in vrij zakelijke stijl is gebouwd. De gevelsteen uit 1694 is waarschijnlijk afkomstig uit een vorige kerk. Het gebouw heeft vensters met glas-inlood, een driezijdige sluiting, portaal en een achtzijdig geveltorentje met een koepeldak. Achter de kerk staat op het kleine en zeer verzorgde kerkhof aan de vaart een witgeschilderde klokkenstoel met een helmdak. De luidklok is in 1600 door Hendrik Wegewaert gegoten.

Aan de westzijde Noordbroekstervaart zijn meest ruim uit elkaar staande boerderijen te vinden. Aan de oostzijde, met directe wegverbinding met Joure bestaat een menging van woningen en (woon)boerderijen. Aan deze zijde is veel bebouwing vernieuwd en zijn nieuwe woningen gebouwd, waardoor een compacte buurt is gevormd. Ten zuiden van de Zijlroede loopt de agrarische bebouwing door langs de grotendeels gedempte Broekster Kerkvaart: Broek-Zuid.

Britswert is een terpdorp, dat anderhalve kilometer verwijderd is van Wiuwert waarmee het al sinds jaar en dag kerkelijk en cultureel verbonden is. Zo heeft Wiuwert een kaatsplein en Britswert een ijsbaan. Britswert lag lang tussen twee meertjes: ten zuiden het Swaanwerdermeer met het Rietmeer en ten noordwesten het Britswerdermeer, dat pas in 1885 is drooggemalen.

Op de terp staat tegenover de kerk een rij gebouwen, waarin niet alleen de brede pastoriewoning opvalt, maar vooral het gaaf bewaard gebleven rijzige schoolgebouw met zes grote lokaalvensters in front en grote schoorstenen. De Kleasterdyk voert het verkeer om Britswert. De Buorren ten westen van de kerkterp worden zo met rust gelaten. Het is een smal, sfeervol straatje tussen hagen die de voortuintjes van de dicht op elkaar staande woningen omvatten. Op de hoeken aan de terpzijde staan gebouwen die lijken te twijfelen tussen woning en pakhuis. Het hoge gebouw heeft een volledige verdieping met pakhuisluiken, het lage een kapverdieping met een reeks luikjes. Hier hebben handelaren in zuivelproducten gewoond. De bebouwing van de Buorren kent een grote verscheidenheid aan woningen, van arbeidershuisjes tot brede, notabele woningen.

Op het ruime kerkhof staat de Sint-Joriskerk uit het einde van de 12de eeuw, gebouwd van gemêleerd gele kloostermoppen. De toren is in 1889 vernieuwd in de toen kenmerkende decoratieve mengstijl. Hij heeft drie geledingen en een ingesnoerde spits. De zuidelijke ingang wordt bekroond door een wapensteen uit 1753 van Jonker Ernst van Aylva. De spitsboogvensters staan in smalle, rondbogige dagkanten. Bij het koor is een laag rondboogje te zien, een spoor van een hagioscoop. In deze laatromaanse kerk vinden ’s zomers wel projecten van beeldende kunst plaats.

Ten westen van Britswert ligt aan de Franekervaart, de buurschap Kromwal met aan beide zijden van de vaart bebouwing. Er was eeuwenlang een scheepswerf voor bedrijfsschepen en later jachten. Nu worden de gebouwen voor recreatie gebruikt. Op Kromwal heeft tot 1863 een doopsgezinde vermaning gestaan: toen is zij overgebracht naar het westelijker gelegen Itens.

Britsum is een terpdorp dat in de vroege Middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal ten oosten van de Boornestroom die zich tot Middelzee had verbreed. De terp heeft een radiale structuur, maar na afgravingen aan vooral de zuid- en de oostzijde omstreeks 1900, is die niet overal meer te herkennen. Oude dorpsbebouwing is vooral ten westen en noorden van de kerk te vinden, aan de Greate Buorren, de Lytsedyk en Efter de Wâl. Dankzij de Stienservaart ten noorden van het dorp bestond een goede ontsluiting richting Dokkumer Ee.

Bij het dorp hebben enkele versterkte huizen gestaan, zoals het kasteel Britsenburg waarover weinig bekend is, Jornsmastate en bij de Middelzeedijk Lettingastate waar in 1641 vestingbouwer en strateeg Menno van Coehoorn is geboren. Van deze glorie resteert niets, maar er staan in de omgeving van Britsum wel monumentale boerderijen.

De kerk met gepleisterde toren en een vijfzijdig gesloten koor heeft de uiterlijke schijn van overdadig decoratieve vormen uit 1875. In de kerk zijn de Middeleeuwen te beleven door het romanogotische interieur. De Sint-Johanneskerk heeft een schip dat omstreeks 1250 gebouwd is achter een westwerk uit het einde van de 12de eeuw. In de ingebouwde toren van Britsum hebben beneden en boven rondbogige doorgangen in verbinding gestaan met de zijruimten en het schip. Dit westwerk is op een zorgvuldige wijze gemetseld van grote kloostermoppen. Binnen wordt het schip overdekt door tufstenen koepelgewelven. In de koorsluiting komen de ribben samen in een knoop; de andere gewelven kennen een vergaring met een ring of een zespuntige ster. Tijdens een recente restauratie zijn muurschilderingen uit ongeveer 1270 gevonden: op het absisgewelf een Maria met Kind en op de muren het beeldverhaal van de passie met overeenkomende verbeeldingen uit het Oude Testament.

Na de oorlog is Britsum eerst uitgebreid langs de bestaande wegen, onder meer de Menno van Coehoornwei en daarna, toen er forensen uit Leeuwarden gingen wonen, met buurten aan de oost- en zuidzijde waar ook de gereformeerde kerk uit 1965 staat.

Deze Afsluitdijkdorpen zijn de jongste van de gemeente. Kornwerderzand kan met enige goede wil ruimtelijk en maatschappelijk nog een dorp worden genoemd. Breezanddijk niet, maar het kon deze status om administratieve redenen beter krijgen. De bewoners van Kornwerderzand en Breezanddijk zijn werkzaam aan de dijk en bij de sluizen. Beide dorpen zijn gesticht op werkeilanden van waaruit de Afsluitdijk is aangelegd.

Op Kornwerderzand is een dubbele schutsluis met binnen- en voorhavens en een reeks van tweemaal vijf spuisluizen met spuihavens. Dit complex van schut- en spuisluizen werd gebouwd tussen 1928 en 1932. De sluizen zijn genoemd naar prof. Hendrik Antoon Lorentz. De spuisluizen zijn ontworpen door Ir. Dirk Roosenburg, esthetisch adviseur van Bureau Zuiderzeewerken. Ze zijn een gaaf voorbeeld van het bouwen in gewapend beton. Ter verdediging van de dijk en de daarin liggende sluizen werden vanaf mei 1931 verschillende kazematten gebouwd: de zogenaamde stelling Kornwerderzand.

Tijdens de aanleg van de dijk vormde zich op het eiland van ongeveer 30 ha een dorp van een paar honderd inwoners. De meesten waren betrokken bij de Zuiderzeewerken, maar ook mensen die voor de verzorging nodig waren vestigden zich in de sluisbuurt. Het was een geïsoleerde gemeenschap, verstoken van allerlei comfort. Elektriciteit werd weliswaar door een oude dieselmotor opgewekt, maar telefoonverkeer was niet mogelijk. Er was een ziekenbarak met een dokter en verpleegster, een schooltje en een winkel (annex postkantoor en kapper) die dagelijks levensmiddelen kreeg aangevoerd. Een katholieke en een protestante kerk werden gebouwd, een benzinestation en een houten hotel. Omstreeks 1928 zijn huizen voor het sluispersoneel tot stand gekomen.

Tijdens de bezetting werd de stelling door de Duitsers uitgebreid met een aantal kazematten. Kornwerderzand kwam de oorlog niet ongeschonden door. Zo is het houten hotel in 1940 afgebrand en werden enkele huizen van het sluispersoneel opgeruimd omdat ze in het schootsveld stonden. De schade is hersteld. Breezanddijk is een werkeiland met een haven aan de IJsselmeerzijde; ’s zomers wordt het op een tjokvolle camping bevolkt met sportvissers.

Brantgum is een kenmerkende radiale terp die al enkele eeuwen voor onze jaartelling op een kwelderwal is ontstaan. Het zou het ideale terpdorp zijn geweest als niet de doorgaande route tussen Dokkum en Holwerd in 1853 over deze terp zou zijn getrokken waardoor de terpstructuur in tweeën werd gedeeld. Daarvoor ging de route langs de Heemstraweg ten noorden van het dorp.

De bebouwing, ook de naoorlogse, ligt vrijwel geheel gericht op de ringweg. Daarvoor had het dorp een vrij lange en ingewikkelde waterverbinding via Foudgum naar de Ee en het achterland. De agrarische bebouwing is voornamelijk ten zuidwesten van de inmiddels verbrede, doorgaande route te vinden. Aan die zijde is de terp aan het einde van de 19de eeuw het sterkst afgegraven. De woningen staan vooral in de noordoostelijke part van het dorp, waartussen enkele notabele woningen met een middengang. Aan de Roosterwei staat de in de jaren-1870 gebouwde dorpsschool met onderwijzerswoning. Langs de Ringwei heeft sinds het begin van de 20ste eeuw verdichting plaatsgevonden, tot in de naoorlogse periode met volkshuisvesting aan de Ringwei en in de jaren tachtig aan de daarachter liggende Stimhûsstrjitte.

De dorpskerk staat nagenoeg in het midden van de ronde terp; de weg scheert er nu aan de oostzijde langs. De romaanse dorpskerk is in de 12de eeuw gebouwd van tufsteen. De tufsteenmuren zijn in de westelijke traveeën zichtbaar, aan de noordzijde met een vrij compleet rondboogfries. Dat werd pas duidelijk toen bij een restauratie de in 1876/’77 aangebrachte pleisterlaag weer werd verwijderd. In de 15de eeuw is de kerk met een travee uitgebreid en de oostelijke koorpartij kwam vlak voor het midden van de 16de eeuw tot stand. Omstreeks die tijd zullen ook de spitsboogvensters en de steunberen zijn aangebracht. De in de westelijke partij opgenomen toren met ingesnoerde spits kwam gelijktijdig met de bepleistering in 1877 tot stand. Hij heeft in elke geleding verdiepte gevelvakken die bij de hoogste geleding met keperfriezen worden gedekt.

Bornwird is een bijna leeg terpdorp met enige verspreide bebouwing in het land. In de bronnen komt het als Brunnenuurt voor het eerst voor in een lijst van parochies uit 945. De kerk staat op een, altijd dun bewoonde, sterk afgegraven en tamelijk hoge terp waarbij het oplopende kerkpad een indruk geeft van het profiel van de oorspronkelijke terp. Er loopt een niet geheel complete ringweg omheen waaraan enkele huizen en boerderijen liggen. De ring is ruim en Bornwird heeft dan ook een uitgestrekte terp gekend, vergelijkbaar met die van Aalsum en groter dan die van Foudgum en Brantgum. De boerderij aan de noordzijde staat op een verhoging, een restant van de zool van de terp. Aan de oostzijde stond Minnoltsmastate.

De bescheiden dorpsgroei heeft zich vanaf het einde van de 19de eeuw geheel afgespeeld aan de weg van Dokkum naar Ferwerd, ten zuiden van de terp. Daar is in 1916 bij het kruispunt de gereformeerde kerk van Bornwird en Raard naar ontwerp van Ane Nauta tot stand gekomen. Bornwird heeft bovendien een oude agrarische buurschap: Bornwirderhuizen die meer dan anderhalve kilometer oostelijk ligt, aan de Oude Paesens. Enkele huisterpen wijzen erop dat deze nederzetting nog van voor de dijkenbouw (ca. 1100) dateert. Tussen de terp en de buurt heeft het Bornwirdermeer, een in 1853 drooggemalen rietpoel gelegen.

De in de Middeleeuwen aan Maria toegewijde dorpskerk heeft in zijn dichte boomzoom op het hoge terprestant een indrukwekkende ligging. De kerk uit de 13de eeuw zelf is door verlies van toren èn koorsluiting de tijd niet ongeschonden doorgekomen. In de zuidmuur hebben rondboogvensters gestaan, nu zijn er kleine spitsboogvensters. Het kerkje kreeg een houten torentje op de westgevel. Zij had ooit een overwelving, de aanzetten daartoe zijn bij de triomfboog nog zichtbaar. Tegen de noordgevel is een toegangspoort, afkomstig van de voormalige pastorie te Hiaure en geplaatst met een bekroning uit 1751 met wapens en vroom opschrift.

Langweer (nabij Boornzwaag) is als agrarische streeknederzetting waarschijnlijk omstreeks 1100 ontstaan op een zandrug in een streek van veenmoerassen. In het derde kwart van de 13de eeuw komt het voor het eerst in de bronnen voor als Languerre. De Buorren vormde de ontginningsas. Het dorp lag gunstig aan de Langweerderwielen en daarmee voor allerlei waterverbindingen. Het ontwikkelde zich omstreeks 1600 tot markt- en havenplaats: er was vóór 1600 al een waag. De scheepvaart vormde een belangrijke bron van inkomsten.

Het werd het belangrijkste dorp van de grietenij. De grietman ging in Langweer wonen en ook belangrijke families zoals Osinga en Douma vestigden er hun staten. Het geslacht Douma had hier tot de verwoesting in 1517 een stins. Er trad bij de handels- en havennederzetting aan de Buorren en de zijstraten en slootjes concentratie van bebouwing op. Meer westelijk had de buurt rond de kerk een open karakter. De grietenijkaart van Schotanus uit 1718 laat de langgerekte nederzetting zien die in het westen eindigt bij de kerkbuurt. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat Langweer: ‘door oudheid vermaard, is het voornaamste Dorp der Grieteny. … Ten Oosten en Westen heeft men hier schoone weidlanden, benevens heerlyke plantagien, die geheel tot aan den algemeenen rydweg loopen, en schoon brandhout geeven. … Hier woonen derhalve veele Schippers, die met dit hout naar Holland en elders vaaren, en in dit Dorp een bekwaame haven hebben, om, geduurende den winter, hunne schepen op te leggen. Langweer bestaat uit eene schoone buurt huizen, versierd met twee ryen Lindeboomen.’

De vroegste kerk dateerde waarschijnlijk uit de 13de eeuw; op dezelfde plaats is in 1777 een nieuwe, ruime kerk met toren verrezen. De drie torengeledingen zijn versierd met dorische, ionische en korintische pilasters. Het 17de-eeuwse meubilair is gehandhaafd. Ertegenover staat Osingastate. Het is omstreeks 1940 gebouwd in vormen van de 18deeeuwse state. Het op dezelfde ontginningsas ontwikkelde Boornzwaag wordt tegenwoordig ook bij Langweer gerekend. Het schilderachtige Langweer is een geliefd watersportdorp.

Boornbergum is een streekdorp dat in elk geval al aan het einde van de 17de eeuw bestond. Het was toen nog een bescheiden nederzetting van een kerk en enige verspreide boerderijen en huisjes aan de Boornbergumer Hooiweg – thans Westerbuorren en Easterbuorren – en een pad ten zuiden daarvan op de plaats waar nu het Suderom loopt. Ten noorden lag de buurt Middelgaast en ten oosten Zandburen. Het hele laagveengebied ten zuiden van de Zandingen en de Wijde Ee tot en met Goëngahuizen werd bij Boornbergum gerekend.

Aan het einde van de 18de eeuw werd het een belangrijk dorp in de grietenij genoemd. De Tegenwoordige Staat van Friesland noemt het: ‘een der grootste dorpen van deeze Grieteny … en is voorzien met eene kerk en stompen toren. … De Bornbergumer landeryen bestaan, ten deele, uit bouw- en weidlanden, omtrent de boere plaatsen; doch ’t meerendeel is hooiland, en daarin zit veel klyn, die tot baggelaar turf vergraaven wordt, konnende ’t zelve daarna wederom tot goed hooiland worden gebruikt, mits het door polderdyken en molen werde boven water gehouden.’

Het dorp lag op een hoogte tussen de lage venen in het westen en de hoge venen in het oosten. De Boornbergumer Petten zijn een herinnering aan de verveningen.

De dorpskerk is in 1871 gebouwd ter vervanging van een kerk die in 1734 was gebouwd en die ook al weer een oudere verving. De eiken preekstoel dateert uit de tweede helft van de 17de eeuw. De huidige kerk heeft een driezijdig gesloten koor en een houten geveltoren. Aan de Easterbuorren staat de gereformeerde kerk uit 1911, een zaalkerk met een geveltoren. Aan de Galhoeke is in 1893 een zuivelfabriek gesticht die in 1904 een coöperatieve onderneming werd. Het gebouw is toen vervangen door een nieuw fabriekscomplex in zakelijke stijl. Na sluiting in 1966 is het verbouwd tot bedrijfsruimten met woningen. Dorpsuitbreidingen kwamen na de oorlog aan weerszijden van de Nijewei, vooral aan de oostelijke zijde.

Bontebok is een streekdorp bij een voormalige sluis in de Schoterlandse Compagnonsvaart dat in 1980 pas de status van een dorp kreeg. Daarvoor hoorde het voor het grootste deel bij Nieuwehorne en een kleiner westelijk gedeelte werd bij Bovenknipe gerekend. Het heeft zijn naam die al op kaarten vanaf het begin van de 18de eeuw voorkomt, te danken aan een sinds lang verdwenen herberg. Het graven van de Compagnonsvaart was in 1640 namelijk gevorderd tot de Bonte Bock. Deze herberg was er dus al vóór er in 1665 een verlaat (of vallaat, een kleine schutsluis) aangelegd werd. Deze werd in 1931 vernieuwd. Er staat nog een sluiswachterwoning die weliswaar niet uit 1665 stamt, maar het pand aan de Eerste Compagnonsweg 16 is volgens de gevelankers toch al uit 1725.

De streek is vanaf het midden van de 17de eeuw aan weerszijden van de vaart als gevolg van de veenwinning ontstaan. Het graven van de vaart en de dwars daarop staande wijken, het winnen en vervoeren van het veen en het daarna weer in cultuur brengen van de afgegraven gebieden gaven mensen een karig bestaan. Reden voor wat ambachtslieden en later ook nijverheid om naar dit gebied te trekken.

In Bontebok kwam in 1898 een coöperatieve melkfabriek, waar in 1903 ook een kaasmakerij bij kwam. Andere, soms grotere dorpen uit de omgeving was zo’n fabriek vaak niet gegeven. De fabriek heeft het tot 1966 uitgehouden, is nog een tijdlang confijtfabriek geweest en staat er nu wat desolaat bij. Vanaf 1923 heeft Bontebok een lagere school.

Tegenover de sluiswachterwoning staat aan de Eerste Compagnonsweg 1 een boerderij met een voorhuis in mengstijl, gebouwd in 1876. Op nummer 5 is een woonhuis nauwelijks meer te herkennen als het voormalige café. In 1909 is er de eerste steen voorgelegd, maar in 1983 had het café het definitief afgelegd. Even verder op nummer 11 de kop-hals-rompboerderij Oud-Hogeveen die na een brand in 1931 een voor toen modern voorhuis kreeg.

Boijl is een streekdorp van vermoedelijk laatmiddeleeuwse oorsprong. Het is gelegen in de uiterste oostelijke punt van Weststellingwerf. Het bezit tussen de dorpen Oldeberkoop en Nijeberkoop in het noorden en Drenthe in het zuiden een vrij uitgestrekt dorpsgebied, waarin de buurschappen Boekelte en Rijsberkampen liggen. Ook buiten de vrij dichtbebouwde kern staat aan weerszijden van de Boijlerweg vrij veel bebouwing van boerderijen en woningen. Op de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 staat deze weg naar het oosten nog niet aangegeven. Daar is het nog heide. De buurschappen ‘Rijseberkamp’ en ‘Boekholt’ bestaan dan al. In de laatste staat zowel een ‘Koorn molen’ als een ‘Vul molen’ aangegeven.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788: ‘Boyl of Beuil, in ’t Zuidoosten der Grieteny naast aan Ooststellingwerf gelegen, strekt zich Noordwaards uit tot aan de landen van Olde- en Nye Berkoop, en Oostwaards tot aan die van Elslo; dit Dorp heeft een Kerkje zonder toren aan den rydweg naar Dieveren; zynde de huizen ter wederzyden in ’t geboomte verspreid. In ’t Noorden en Noordoosten behooren hier onder de buurtjes Boekholt en Rysberkamp, in welke laatste een Korenmolen plag te staan.’

De kerk staat niet aan de weg naar Diever maar wel bij de driesprong aan de noordzijde van de Boijlerweg. Het godshuis is volgens de gevelankers gebouwd in 1617, bronnen geven 1641 aan, maar het kerkgebouw vervangt een ouder exemplaar dat aan Maria was gewijd. De torenloze zaalkerk met een driezijdige koorsluiting en overhoeks geplaatste steunberen staat op een verhoogd en door hagen omringd kerkhof. Vrij dicht tegen de kerk is een klokkenstoel opgericht. Deze heeft een zadeldak en draagt een klok uit 1399. De klokkenstoel staat hier in elk geval vanaf 1696 en is later enkele malen vernieuwd.

Tot in de jaren dertig zijn er aan weerszijden van de Boijlerweg woningen bijgekomen. Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden bij de kerk wijkjes aan weerszijden van de hoofdstraat.

Het terpdorp Boer ligt anderhalve kilometer oostelijk van Dongjum en met dit dorp en het oostelijk gelegen dorp Ried op dezelfde kwelderwal. Een paar boerderijen en enkele huizen, waaronder een oude pastorie vormen het hele dorp.

Boer ligt even ten noorden van de Dongjumerweg die de dorpen verbindt. Het dorp heeft een eigen in- en uitrit. Achter het dorp loopt de Ried, vroeger de Riedstroom geheten, een overblijfsel van een slenk uit de tijd dat Friesland nog niet was bedijkt. Het dorp ligt temidden van akkers en weilanden. De kern is bescheiden, maar daar hoort wel de voormalige pastorie bij, ten westen van de kerk en op de terp. Een bakstenen gebouw van omstreeks 1500 met een zijgevel met duivengaten in de top. Inwendig heeft de nu als woonhuis gebruikte pastorie oude balken met sleutelstukken met peerkraalprofiel en overwelfde kelders. Natuurlijk staat de kerk nog in het midden van de losse bebouwing. De romaanse kerk, ooit toegewijd aan de Heilige Maagd, ziet er in haar gepleisterde gedaante helemaal niet zo oud uit, maar door de ruïneuze staat en het herhaald oplappen, schemeren de oude moppen zo nu en dan door de pleistermantel heen. Bovendien is het zadeldak van de westtoren later door een spits vervangen. Het gebouw heeft een iets inspringend, rondgesloten koor, later aangebrachte steunberen en uitkragingen onder de goot. De kerk bevat een preekstoel met gewrongen hoekzuiltjes en decoratief gesneden kwabornament van omstreeks 1665. Op een cartouche staat I.v.Kingma, vermoedelijk de schenker van het meubel en mogelijk dezelfde Ignatius van Kingma die in Zweins sporen achterliet. Uit dezelfde tijd (1664) dateert het fraaie toegangspoortje. Het heeft niet altijd in de kerk gezeten, maar is afkomstig van Elgersmastate, oostelijk van de kerk waar nu een flinke boerderij is te vinden. Pilasters met guirlandes van bloemen, vruchten en schelpen staan aan weerszijden van de ingang en dragen met consoles de kroonlijst met fronton en een pijnappel in top; op de schouders staan wapendragende leeuwen.

Blije is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderwal nabij de kust is ontstaan. De vroegste vermelding van ‘Blytha’ komt voor in een levensbeschrijving van abt Fredericus van Hallum uit de 13de eeuw. Net als de meeste andere dorpen in noordelijk Ferwerderadiel en noordwestelijk Westdongeradeel is Blije naar het zuiden toe over water ontsloten door de lange Blijaërvaart richting Dokkumer Ee die een later gedempte haven nabij de kern bezat. Deze verliep winkelhaakvormig en dat is aan het brede profiel van de bijna pleinachtige Hoofdstraat – met de herberg – en het begin van de Stationsstraat te ervaren. Bovendien ligt Blije in een opvallend spinnenweb van paden en wegen. Bij de dorpshaven en aan de Voorstraat kwamen concentraties van bebouwing tot stand. Veel meer naar het zuiden ligt nog steeds de aanzienlijke buurschap Vaardeburen aan de Blijaërvaart.

De terp is aan het einde van de 19de eeuw grotendeels afgegraven. Kerk met kerkhof tot en met het ringvormige pad zijn deze ontmanteling bespaard. Op deze niet zeer hoge terprest torent de kerk nu op een spannende positie boven de lage bebouwing van de Voorstraat uit, slechts bereikbaar door enkele smalle doorgangen. Uit de huidige structuur is nauwelijks op te maken hoe de middeleeuwse terpsituatie was.

De forse dorpskerk was toegewijd aan Sint- Nicolaas. De ongelede toren met zadeldak en een overwelfde benedenruimte is in de 13de eeuw opgetrokken en de bekroning is waarschijnlijk in 1741 aangebracht of vervangen. De laat-gotische kerk is eenbeukig en is omstreeks 1540 ter vervanging van een oudere kerk gebouwd. Het schip is voorzien van steunberen en het koor heeft een vijfzijdige sluiting. De kerk bezit meubilair uit de vroege 18de eeuw en enkele bijzondere grafzerken uit de renaissance, waaronder een portretzerk door Vincent Lucas.

Blije kwam aan de lokaalspoorweg te liggen en aan de zuidzijde staat aan de rand van de dorpsbebouwing het nog vrij gave station uit 1901.

Blesdijke is een streekdorp dat in de late Middeleeuwen is ontstaan op een zandrug aan weerszijden van de weg van Oldemarkt naar Noordwolde. Op de grietenijkaart van Weststellingwerf van Schotanus uit 1716 is te zien dat ten oosten van de kerk de woningen en boerderijen ten noorden en in het westen de gebouwen juist ten zuiden van de weg in het land langs een voetpad staan.

De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1788 dat het grote dorp aan de westzijde aan Overijssel grensde met een waterscheidende dijk en aan de oostzijde van het dorp Peperga was gescheiden door het watertje Blesse waar zich ook een buurt vormde: ‘Verder Westwaards, vindt men de boereplaatsen deezes Dorps, als ook de Kerk met een dikken en stompen kloktoren, aan den reeds gemelden Buitenweg; alleen met dit onderscheid dat de huizen, behalven de gemelde buurt, ten Oosten der Kerk aan den Zuidkant, en ten Westen aan den Noordkant van dien weg, alle zeer aangenaam in ’t geboomte gelegen zyn.’ Ten zuiden lag de Blesserheide en in het noorden strekten de dorpslanderijen zich tot de Linde uit, waar ze ‘voor overstroomingen van dien vloed beveiligd worden door den Lindedyk’. Een aflaatbrief uit 1446 getuigt ervan dat een klooster van zusters tertiarissen heeft bestaan. Nadat in 1828 de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Zwolle was gelegd, groeide die buurt tot een dorp uit.

De oude kerk is gewijd aan Sint-Nicolaas en is met de ‘stompe toren’ ongetwijfeld een zadeldaktoren geweest. Na de door de bisschop van Utrecht opgedragen brandstichting is zij in 1413 herbouwd. Het gebouw is in 1836 van ouderdom ingestort. In 1843 is de huidige kerk met een driezijdig gesloten koor en een houten geveltoren gebouwd. Er liggen drie 17de-eeuwse zerken van het geslacht Lycklama à Nijeholt.

Aan de oostzijde staat aan de Markeweg een in 1931 naar ontwerp van J. van Ommen ontworpen stelpboerderij met een woning in zeer verzorgde expressionistische vormen. Aan dezelfde weg verrijst een burcht naar (romantisch) middeleeuws model.

Blauwhuis is een jong streekdorp aan de Hemdijk dat pas in 1950 de status van dorp kreeg. Toen was het al veel uitgestrekter dan veel oude dorpen in de omgeving. De oorsprong van de nederzetting is het met blauwe pannen gedekte polderhuis van het in 1632 drooggemalen Sensmeer. In dit polderhuis vestigde zich in 1651 een priester. Hij trok mensen aan die het oude geloof trouw waren gebleven, waardoor vrij spoedig een rooms-katholieke gemeenschap rond het blauwe huis groeide.

Van de grietenijkaart in de atlas van Schotanus uit 1716 blijkt dat zich toen aan de westelijke marge van Wymbritseradiel reeds een aanzienlijke buurt had gevormd. De drooggemalen Sensmeer en Atzebuurstermeer ten zuiden van de Hemdijk staan ook aangegeven. Blauwhuis werd een rooms-katholieke enclave, maar in nabijgelegen dorpen Greonterp, Dedgum en Hieslum waren de rooms-katholieken ook goed vertegenwoordigd.

Het was aan het einde van de 18de eeuw al een behoorlijke nederzetting. Het noordelijke gedeelte van de nederzetting behoorde tot Wolsum in Wymbritseradiel en het zuidelijke deel tot Greonterp in Wûnseradiel. Toch werd het in de Tegenwoordige Staat van Friesland noch zelfstandig, noch bij deze dorpen vermeld. Bij de beschrijving van de Hemdijk wordt de buurschap alleen genoemd. Op de kaart van Eekhoff uit 1851 blijkt dat de buurt was gegroeid en dat Blauwhuis een kerk bezat.

De groei kwam er pas echt in gedurende het einde van de 19de eeuw. Toen richtten de Blauwhuisters een triomfalistische kerk op. Het werd een kloeke kruisbasiliek met een hoge toren die het dorp een karakteristiek silhouet verschaft. Het werd in 1868/71 de eerste neogotische kerk die de beroemde bouwmeester Petrus Cuypers in Friesland bouwde. De kerk heeft onder de kruisribgewelven op een alternerend stelsel van kolommen en pijlers een kleurige, oorspronkelijke inrichting. Op het kerkhof zijn, naast een calvariegroep, vele interessante grafmonumenten te vinden. Na de kerkbouw ontwikkelde Blauwhuis zich tot een volwaardige nederzetting met onder meer een school en een bejaardenhuis.

Beetgumermolen is een streekdorp, dat uit een buurschap bij Beetgum langs de oude Middelzeedijk is ontstaan. In de 17de eeuw lagen twee buurten ten oosten van Beetgum: ‘Bij de Molen’ en even verder ‘Dijksterhuizen’. Beetgum en zijn buurschappen waren ontsloten door een systeem van vaarten die ook Engelum en Marssum richting Harlingertrekvaart aandeden. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786 dat oostelijk van Beetgum te vinden zijn: ‘voorts eenige huizen, die de Hameren heeten: nog wat Oostelyker vindt men de molenbuurt en koornmolen, die weleer ten zuiden van den Dyk stond, doch thans aan den Noordkant op Bildtgrond is verplaatst; de Oostelyke huizen heeten de Dyksterhuizen …. Alle deeze buurtjes vindt men aan den meergemelden Ouden Zeedyk, die tot aan de Kerk toe, ter wederzyden, zeer vermaakelyk met geboomte is geboord.’ Gedurende de 19de eeuw groeien de buurten tot een streekdorp dat overigens in 1963 deze zelfstandige status pas kreeg.

Aan de J.H. van Aismawei zijn enkele notabele woningen met middengang te vinden. Ze zijn in het laatste kwart van de 19de eeuw in een decoratieve mengstijl gebouwd. Herberg Groot Terhorne – de naam is ontleend aan de in 1876 gesloopte kasteelachtige state tussen Beetgum en Beetgumermolen – is in de eerste helft van de 19de eeuw in neoclassicistische stijl gebouwd, met als meest opvallend aspect de met toskaanse halfzuilen gelede begane grond.

Aan de noordzijde van de weg ligt, even achteruit gerooid, de in 1925 naar ontwerp van Ane Nauta gebouwde gereformeerde kerk. Ook de pastorie kwam toen tot stand. Aan de kruiskerk is in een vrij expressieve stijl vormgegeven en aan de zuidoostzijde is een flinke toren gebouwd met geveltoppen en een naaldspits.

In Dijksterhuizen staat op nummer 32 een monumentale kop-hals-rompboerderij van omstreeks 1870. Het voorhuis heeft een omlijste ingang met ionische pilasters. Na de oorlog is de streek aan de zuidzijde, De Hammeringen en omgeving, en in het noorden, eerst de Lytsedyk en daarna Het String en omgeving, uitgebreid.

Beetgum is een terpdorp, dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan op een kwelderwal, onmiddellijk ten westen van de Boarn of Bordine die zich in de Middeleeuwen had verbreed tot Middelzee. Het was een grote en tamelijk hoge terp waarop de bebouwing zich tot het midden van de 19de eeuw concentreerde, al kwam er ook aan de westelijke zoom en aan de dijk aan de oostzijde wel enige bebouwing. Nog verder zuidoostelijk groeide de buurt bij de molen uit tot het streekdorp Beetgumermolen.

Tussen het dorp en deze buurt heeft tot 1879 het omgrachte Groot Terhorne of Martenastate in een uitgestrekt tuinencomplex gestaan, één van de grootste staten van Friesland. Na de Martena’s woonde daar het adellijke geslacht Thoe Schwartzenberg en Hohelansberg. In de kerk herinnert een fraaie, zandstenen epitaaf aan de grondlegger van de Friese tak: Johan Onuphrius Schwartzenberg (overleden in 1584) en zijn vrouw Maria von Grombach (overleden in 1564). Het is een maniëristisch monument waaraan Dirck Lieuwes begon en dat voltooid is rond 1615 door Jelle Claesz. Op de plaats van state en tuinen zijn nu de sportvelden te vinden.

Het dorp zelf is ook tamelijk deftig wat aan de reeks notabele woningen uit de tweede helft van de 19de eeuw, meestal met middengang, aan de Buorren is te zien. De pastorie op nummer 28 is de fraaiste: een zuiver neoclassicistisch pand van omstreeks 1850, met een deuromlijsting geflankeerd door composiete pilasters en een dakkapel met een drieledig serlianavenster.

Op en aan de rand van de terp zijn in 1915 overigens ook al arbeiderswoningen gebouwd. Aan de Jonkersleane zes en aan de Frânskeleane zestien zeer verzorgde twee-onder-eenkapwoningen. Na de oorlog werd dat voortgezet met reeksen traditionalistische woningen aan de Hillige Kamp en de Hemmemastrjitte (1948).

De aan Sint-Martinus gewijde kerk is in gotische stijl in 1669 herbouwd en heeft fraai 17de-eeuws meubilair. De toren is in de 16de eeuw in gele en rode baksteen opgetrokken en voorzien van rondboognissen.

Berlikum is een terpdorp met een kleinstedelijk karakter, dat aan het begin van de jaartelling is ontstaan op een oeverwal bij de monding van de Ried in de Middelzee. De nederzetting is een combinatie van twee dichtbij elkaar liggende dorpen, Tutgum en Berlikum, waarvan de laatste zich tot een langgerekte handelsnederzetting langs de Ried ontwikkelde en daarmee een structuur liet zien die verschillende steden ook vertoonden. Berlikum heeft een begin van stadsrecht gekend.

Berlikum is allang een centrum van tuinbouw en fruitteelt van kleinschalige gardeniersbedrijven. Al in de Tegenwoordige Staat van Friesland werd in 1786 als karakteristiek vermeld dat er geen boerderijen in het dorp zijn en: ‘’t Meerendeel der huizen maakt eene dubbele streek, Oost en Westwaards loopende; doch daarenboven zyn ‘er eenige kleine bystraatjes, die, gelyk de Hoofdstraat, ten grooten deele wel gevloerd zyn. Aan den Noordkant, achter de buurt, loopt de Ried of vaart van Franeker naar Berlikum te niete, tegen den ouden Zeedyk, en wordt daar nog heden de Haven genoemd, te gedachtenisse van de oude uitvaart in de Middelzee.’

De lange en in hoogte wisselende streek, de Buorren, heeft een zeer gevarieerde, gesloten bebouwing. Hier en daar wordt het onderbroken door openingen naar zijgebieden, zoals het boeiende hoekje bij It Dok, een gedempt haventje met loswal. Parallel aan de Buorren is in 1857 een kunstweg aangelegd van Berlikum naar Franekeradeel die in het dorp zelf de Hofsleane heet. Daar is sindsdien geleidelijk bebouwing aan gegroeid. Aan deze Hofsleane – en aan de dwarsstraat Nijebuorren – is in 1917 en 1920 ook de vroegste volkshuisvesting tot stand gekomen. Vlak na de oorlog werd het buurtje van de Molestrjitte ontwikkeld. Ten zuiden van de Hofsleane is na de oorlog een flinke dorpsuitbreiding gekomen. In het noorden werd op de vroegere Middelzeedijk, toen de Hoogedijk genoemd, in 1853 een grindweg naar Beetgum aangelegd.

In de tweede helft van de 19de en gedurende de eerste tientallen jaren van de 20ste eeuw is er aan weerszijden van deze dijk, de huidige Bitgumerdyk, lintbebouwing tot stand gekomen wat in een vriendelijke binnenkomst van het dorp van die zijde resulteerde. Op de kruising van deze dijk en de weg naar Sint-Annaparochie werd in 1889 de zuivelfabriek gebouwd. Ten noorden daarvan stond tot 1747 Hemmemastate van de adellijke familie die niet alleen grietmannen voor Het Bildt leverde, maar ook belangrijke gezagsposities in Berlikum uitoefende.

Aan het westelijke einde van de Buorren staat de hervormde kerk op een hoog kerkhof. Het is een achtzijdige centraalbouw met vier rechte en vier bol gebogen wanden, een koepeldak en een houten klokkenkoepel. De kerk is in 1777/’79 gebouwd in Lodewijk XVI-stijl onder leiding van Willem Douwes, stadsbouwmeester van Harlingen. Binnen wordt de grote koepel gedragen door een vierkant van slanke zuilen. De kerk wordt geflankeerd door de uit 1863 daterende pastorie, een neoclassicistische middengangwoning, en de in 1908 in een merkwaardige mengstijl van neorenaissance en vernieuwingsstijl gebouwde consistorie.

De doopsgezinde kerk aan de andere kant van het dorp is een neoclassicistische zaalkerk uit 1841. In de onmiddellijke omgeving van het dorp is de tuinbouw onmiskenbaar aanwezig. Die werd in 1786 al vermeld: ‘Thans is Berlikum een der vermaakelykste kleidorpen, wegens de groote menigte van hovingen, beplant met alleleye vruchtboomen, die de buurt van alle kanten omringen …: de menigvuldige appelen, peeren, bezijen en andere boom- en aardvruchten, die hier, by gunstige jaaren, in groote menigte wassen …, verschaffen aan de inwooners van dit dorp een voornaam deel van hun bestaan; gelyk ook de aardappelteelt, die hier … voor dertig of veertig jaaren begonnen is, en nog steeds aanwint.’ Naast het kweken van fruit werden op veel gardeniersbedrijven winterwortelen, uien en koolrapen en later ook tomaten, fijne groenten, vroege aardappelen en poters verbouwd. In 1899 werd de veiling opgericht en kwam er een veilinggebouw aan de Berlikumervaart. De veiling is gesaneerd, maar de tuinbouw is nog steeds belangrijk, de glastuinbouw is zelfs een groeisector.

Bantega is een jong streekdorp, dat omstreeks 1900 in de uitgestrekte verveende en in cultuur gebrachte gebieden ten zuiden van Oosterzee en Echten is ontstaan. Na de oorlog kreeg het de dorpsstatus. Het kreeg de naam van een omstreeks 1700 verdwenen dorp dat veel zuidwestelijker was gelegen.

Het belangrijkste gedeelte van dit jonge streekdorp is winkelhaakvormig. Daar zijn de kerken en scholen gekomen, en na de oorlog ook nogal wat arbeiderswoningen. Ten oosten strekt zich de buurt Bandsloot uit tot aan de Schoteruiterdijken, een lage polderstrook die ooit bij de gemeente Schoterland (het latere Heerenveen) hoorde. Ten noorden van de kern liggen een paar buurten langs dwarswegen van de hoofdroute: de Landmansweg en de Commissiepolle, een buurt bij het vaartje bij de Uitgangen en vooral de Otterweg die beschouwd kan worden als een aparte buurschap.

Ten zuiden van het dorp liggen uitgeveende en tot grasland gecultiveerde landerijen waarin de restanten van ‘Het Huis te Velde’ zijn te vinden. Een uitgestrekt rechthoekig landgoed waar de Middenweg doorheen loopt. Daar staan weer in het midden twee boerderijen recht tegenover elkaar, waarvan de oostelijke ‘De Koaipleats’ enige monumentaliteit heeft.

Opmerkelijk is dat het gebied min of meer in kwarten wordt gedeeld door flinke lanen van struiken en bomen. Ze lopen elk niet over de volle lengte door, waardoor het grootschalige, parkachtige coulissenlandschap allure bezit. Op de grietenijkaarten in de Schotanus-atlas (1718) is het buiten aangegeven. Het karakter van eeuwen her is nog goed te herkennen. De Schoterzijl, genoemd naar de grietenij die het beheer over de oude uitwateringssluis had, was tot 1580 een belangrijke sluis in de Tjonger. Toen werd op de grens van Weststellingwerf de nieuwe Slijkenburgerzijl gebouwd. Maar nadat dijkdoorbraken in 1702 tot de aanleg van de Statendijk noodzaakten, moest de Nieuwe Schoterzijl, ook een schutsluis, worden gemaakt. De sluis is in 1902 vernieuwd. Er is enige bebouwing met onder meer een café bij gegroeid en een krappe camping gekomen die vooral liefhebbers van de vissport trekt.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Archivering van erfgoedinformatie met het ErfgoedCMS™

Bent u geïnteresseerd in erfgoedinformatie en hoe u dit op een professionele en duurzame manier kunt ontsluiten op het internet, dan is het volgende voor u van belang.

Sinds kort is er namelijk het ErfgoedCMS™ van DeeEnAa. Met dit op maat gemaakte ErfgoedCMS™ kan ieder dorp of iedere stad haar erfgoedinformatie registreren, rubriceren en ontsluiten. Daarnaast kan het ErfgoedCMS™ worden ingezet als webshop voor lokale producten en kan het de basis vormen voor dorps- of stadswandelingen compleet met QR-code bordjes.

Voor meer informatie over dit onderwerp verwijzen wij u graag naar de pagina over het ErfgoedCMS™ op de ErfgoedCMS-website via onderstaande knop.