Unfortunately, at the moment we can provide only parts of this website in the English language. For those parts of the website that not yet have been translated we recommend use of the Google Translate option next to the title of the item.



De Vituskerk staat in het midden van het kleine terpdorp Wyns op een door bomen omringd kerkhof. Het schip en het koor zijn omstreeks 1200 van rode kloostermoppen ge bouwd, opmerkelijk omdat in deze periode voor de kerkbouw veelal geel gemêleerde steen werd toegepast. Met de oranjerode pannen op het dak is het een kleurig bouwwerk. De 18de-eeuwse rondbogige ingang staat aan de zuidzijde, achter de toren. Het schip wordt gevolgd door een iets versmald en hoger koor, waardoor alles onder één dak past. De vijfzijdige koorsluiting is opnieuw iets smaller.

De hoeken van deze sluiting worden begeleid door bakstenen schalken en in drie van de zijden zitten sporen van kleine romaanse rondboogvensters. In het muurwerk van schip en koor zijn aan het einde van de 18de eeuw grote rondboogvensters in dagkanten van kleine bruine steen aangebracht, aan de zuidzijde drie, aan de noordzijde twee. In de noordmuur staat een dichtgemetselde ingang. Deze is segmentvormig gedekt binnen een korfbogige, geprofileerde nis en staat weer wat scheef onder een grote rondboog. De toren van twee, slechts gering verjongende geledingen kwam kort na de bouw van de kerk tot stand. Aan de bovenzijde is hij met zijn zadeldak vernieuwd en beneden is het muurwerk deels beklampt. Beneden zit in de westgevel een klein, diep spitsboogvenster en helemaal boven zitten de rondbogige galmgaten.

De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf uit het tweede kwart van de 16de eeuw met korbeelstellen met gesneden sleutelstukken en muurstijlen. In het inwendig rondgesloten koor rusten deze muurstijlen op verdikt muurwerk, zeer waarschijnlijk een spoor van een steunmuur van een stenen overwelving. Omstreeks 1630 zullen de preekstoel met klankbord en het doophek met balusters zijn vervaardigd. De preekstoel met gecanneleerde hoekzuilen en getoogde panelen is zwart geschilderd en voorzien van gouden biezen en andere versierselen. Het orgel is in 1899 gemaakt door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. In de voorkerk is een vitrine opgesteld met archeologische en bouwvondsten.

De Magnuskerk staat schilderachtig aan de Brink van Anloo. In de middeleeuwen was het een belangrijke kerk, een zogenoemde eigenkerk van de aartsbisschop van Utrecht die er eens in de zoveel jaar het seendrecht, het kerkelijke recht, kwam spreken. Later hield de etstoel, het hoogste Drentse rechtscollege, hier zitting. De Magnuskerk is nog steeds een van de fraaiste kerken van Drenthe. Het schip is omstreeks 1100 van tufsteen gebouwd en kreeg een kenmerkende romaanse gevelgeleding. Aan de zuidzijde is de benedenzone vlak afgewerkt. Iets voorbij het midden staat een ingang onder een zandstenen latei en een boogtrommel voorzien van kepervormig baksteenmozaïek. De bovenzone vertoont grote rondbogige spaarvelden, waarin kleine rondbogige vensters staan met uitzondering van de meest westelijke en meest oostelijke nissen. De noordelijke muur heeft een soortgelijke indeling. Hier is de noordelijke ingang dichtgemetseld. De rondboognis is zichtbaar en daarboven is het middendeel van een sarcofaagdeksel uit de 12de eeuw verwerkt. De trapeziumvormige steen van Bentheimer zandsteen vertoont in reliëf een man in gebedshouding. Het relatief langgerekte koor is aan het begin van de 14de eeuw van rode baksteen gebouwd. Het bestaat uit twee door steunberen gelede traveeën en een driezijdige sluiting. Alle gevelvakken zijn geopend met hoge rondboogvensters.

De toren is vrijwel geheel van baksteen opgetrokken en dat moet zijn gebeurd in de tweede helft van de 12de eeuw, toen het bakken van steen in de noordelijke kuststreek nog maar net was ingevoerd. De kloeke toren heeft drie geledingen, waarvan de onderste geen versieringen heeft maar wel een rondbogige ingang bevat. De tweede geleding is verlevendigd met rondbogige spaarvelden. Het onderste gedeelte van de derde geleding bestaat uit tufsteen en in dit gedeelte staan gepaarde rondbogige openingen, mogelijk de eerste galmgaten. Hierboven vertoont deze derde geleding opnieuw gekoppelde galmgaten. De toren is dus verhoogd en nog wel in de romaanse periode want er staan in de galmgaten natuurstenen zuiltjes in romaanse vorm. De gevels aan weerszijden van het zadeldak hebben bij een restauratie in 1894 hun getrapte vorm gekregen. Het spitse ruitertje is al in 1857 op het zadeldak geplaatst.

Het interieur van het schip wordt gedekt door een houten tongewelf met trekbalken met korbelen en sleutelstukken; het koor heeft koepelvormige, bakstenen kruisribgewelven. Ze zijn in schoon werk uitgevoerd. Bij restauraties in 1936-’37 (koor) en 1941-’44 (schip en toren) is het inwendige van de kerk ontpleisterd, met uitzondering van de plaatsen waar schilderingen werden aangetroffen. Schip en koor zijn via een rondgesloten triomfboog met elkaar verbonden. Aan weerszijden zijn nissen zichtbaar: de plaatsen van zij-altaren. Op de scheidingswand zitten schilderingen. Hoog is een reeks van vage menselijke figuren te zien, waarschijnlijk de apostelen, die in de 15de eeuw zullen zijn aangebracht. De iets lager zittende cartouches met bijbelteksten dateren uit de 17de eeuw, toen niet meer de voorstellingen, maar het Woord indruk op het kerkvolk moest maken. Op de noordwand nabij de scheidingswand zijn bijzondere, begin 13de-eeuwse voorstellingen uit het leven van Maria geschilderd, onder meer de Annunciatie, de Visitatie, de Geboorte van Christus (met een liggende Maria) en de Vlucht van Egypte.

In de kerkvloer liggen enkele 12de-eeuwse sarcofaagdeksels van beige Bentheimer zandsteen. Die bij de kansel vertoont een kruis dat omgeven is door waaiervormen en ranken. In de kerk staan twee barokke herenbanken voor de familie Ellents. Tegen de noordwand staat een bank met een overhuiving voorzien van fraai gesneden draperieën en vazen en onder de orgelgalerij bevindt zich een bank met een gesneden kuif op het rugschot. Van het Ellents-geslacht liggen ook zerken in de kerkvloer en het orgel is eveneens aan hen te danken. In 1718-’19 is het instrument in opdracht van een Ellents-weduwe gebouwd door Rudolf Garrels en Johannes Radeker.

De bakstenen doopvont en preekstoel dateren uit de restauratietijd, de koperen blaker en arm voor de zandloper zijn 17de-eeuws. Ook de lichtkroon met tweemaal acht armen dateert uit deze tijd. Het offerblok met ijzerbeslag is in 1716 vervaardigd.

De noordelijke vleugel van het Drents Museum aan de Brink is nauwelijks meer te herkennen als voormalige kloosterkerk en er is maar weinig aan het gebouw ongemoeid gelaten tijdens de vele functiewisselingen die het onderging. Omstreeks 1260 is het cisterciënzerklooster Maria in Campus of Mariënkamp aan de huidige brink gesticht. Van de toen gebouwde kloosterkerk is alleen de onderste, grotendeels ingebouwde zone van de zuidmuur nog origineel. Daarin staat een 13deeeuws romaans portaal. Bij het instorten van de kerktoren in 1601 zijn de west- en noordmuur verwoest. Het klooster was als gevolg van de hervorming toen al opgeheven.

Vanaf ongeveer 1615 zijn hervormde diensten gehouden in een vergaderzaal van het in onbruik geraakte klooster. In 1661-’64 zijn de ruïneuze resten van de kloosterkerk op de oude fundamenten herbouwd om daar voortaan te kerken. De westelijke toegangspoort is in 1664 totstandgekomen; de poort aan de noordzijde dateert uit de 18de eeuw. De kerk is in 1817 nog verlengd en toen kwam ook de driezijdige sluiting tot stand. Zij verloor haar functie in 1848, toen een andere kerk in gebruik werd genomen.

Het gebouw onderging opnieuw een gedaantewisseling toen het in 1851 als raadhuis in gebruik kwam. Het gebouw kreeg uiterlijk een metamorfose: de muren werden gepleisterd, men verving de geveltop aan de voorzijde op het westen door een dakschild en op de nok van het dak kwam een dakruiter, een achtzijdige lantaarn met een koepeldak op een houten onderbouw. Binnen is een verdiepingsvloer in de kerk gebracht en de ruimte is met binnenwanden ingedeeld voor de nieuwe functie die het precies een eeuw heeft vervuld. De muren zijn aan het begin van de 20ste eeuw ontpleisterd en ze kregen een klamp van nieuwe kloostermoppen, als verre herinnering aan de oorspronkelijke functie.

Na 1951 werd de vroegere kloosterkerk onderdeel van het in 1879-’87 op het kloostergebied gebouwde provinciehuis. In 1982 is het gebouw gerestaureerd en het maakt thans deel uit van het Drents Museum.

De kerk van Beilen wordt in 1139 voor het eerst in documenten genoemd, maar de huidige, in de middeleeuwen aan Sint-Stephanus gewijde, laatgotische kerk dateert van omstreeks 1500. Schip, koor en toren zijn in één bouwprogramma totstandgekomen en vertonen een harmonieuze eenheid. Aan de voet van de zuidmuur van de toren zit een peilstreep die vertelt dat het er 14,70 meter boven N.A.P. is. Het schip en het smallere koor zijn onder één dak samengevat. De koormuren reiken dus hoger en de spitsboogvensters konden ook hoger worden. De vensters in de koorsluiting zijn tevens breder. Alle vensters rusten met de onderdorpels op een rond het kerkgebouw aangebrachte waterlijst. Deze waterlijst loopt als een rechthoekig kader om de spitsbogige nissen, waarin de noordelijke en zuidelijke ingangen staan. Boven beide ingangen zijn kleine spitsboogvensters aangebracht; de noordelijke met visblaastracering, de zuidelijke met een dubbele vorktracering.

De drie traveeën van het schip en de twee van het koor worden geleed door nauwelijks versneden steunberen. De toren behoort tot de groep Drentse torens die zijn toegeschreven aan bouwmeester Johan die Werckmeister uit Ruinen. Ze zijn versierd met spitsboognis-sen met een eenvoudige stenen tracering. De Beiler toren is vier geledingen hoog met een ingesnoerde spits. De westelijke ingangspartij staat in een twee geledingen hoge, diepe nis met ingang, spitsbogig bovenlicht en drieledige nis. Aan de zuidzijde staat een moderne consistorie.

Binnen is het schip gedekt door een houten tongewelf dat van na de brand in 1607 dateert; het koor heeft kruisribgewelven. In het muurwerk van het koor zitten diepe, brede spaarnissen en enkele kleine nisjes, waarbij één als sacramentsnis zal zijn gebruikt. Aan weerszijden van de zij-ingangen zitten nissen voor wijwater of kaarsen. De kerk bevat eenvoudig meubilair, waaronder een preekstoel uit 1938. Het grote orgel is in het eerste kwart van de 19de eeuw door P. van Oeckelen gebouwd. Het is in 1840 van de Broerkerk in Groningen naar Beilen gebracht.

Iets afzijdig van het sterk vernieuwde dorpscentrum van Borger staat de kerk met forse toren in een boomzoom. De voormalige hervormde kerk was in de middeleeuwen aan Sint-Willibrord gewijd en dient nu als onderdeel van een ontmoetingscentrum. De middeleeuwse kerk was na een paar opknapbeurten zo bouwvallig geworden dat zij bij inspectie van de overheid in 1824 als gevaarlijk werd bestempeld. Het Rijk zorgde voor een nieuwe kerk met een bijdrage van tweederde van de totale bouwsom. De kerk kwam in 1826 gereed in een eenvoudige neoclassicistische stijl die kenmerkend is voor de kerkbouw die met hulp van de ingenieurs van Waterstaat tot stand kwam. In de sluitgevel is een gedenksteen aangebracht met het rijm: ‘Door hulp van God en een vleitige hand, bragt men in 1826 deze kerk weer tot stand’.

Het schip is vijf traveeën lang en kreeg een driezijdige sluiting. De muurvakken zijn verticaal geleed door lisenen en in elk vak, ook aan de noordzijde en in de sluiting, staat een groot rondboogvenster met fijne roeden. Met dubbele consoles is aan de gootlijst een soort kroonlijsteffect gegeven.

De kloeke toren heeft een vroeg-gotisch karakter en moet aan het begin van de 14de eeuw zijn gebouwd. Hij is gebouwd van kloostermoppen en staat op een fundering van veldkeien. Het onderste gedeelte van de eerste geleding is gesloten op een in metselwerk omlijste, vrij kleine, rondbogige ingang in de westgevel na. Daarboven zitten aan noord- en zuidzijde kleine vensters met een spitsbogige boogtrommel. De tweede geleding heeft aan drie zijden twee galmgaten die ook spitsbogige boogtrommels kregen. De toren wordt bekroond door een piramidedak uit 1690.

De kerk is in 1976 ingericht als ontmoetingscentrum en de vaste banken en de preekstoel zijn uit het gebouw verwijderd. Het interieur wordt gedekt door een gestukadoord plafond. In de vloer ligt een 17de-eeuwse deksteen van een grafkelder voor de broers Erkelenswijk. De gebrandschilderde ramen zijn in 1939, 1945 en 1956 aangebracht. Het orgel is in 1855 gebouwd door H.E. Freytag.

In de huidige karakteristieke gotische kerk is een romaanse voorganger verstopt. De romaanse tufstenen kerk kreeg in de 12de eeuw de nog steeds bestaande toren, die in de 14de eeuw in baksteen is verhoogd en aan de noordzijde van een traptoren is voorzien.

In deze toren staat de opvallend nauwe en lage, rondbogige ingangspartij. De zuidelijke ingang met dubbele deuren en een timpaan waarop de grote brand (1759) wordt herdacht, wordt nauwelijks gebruikt. Het huidige koor met driezijdige sluiting kwam in de 14de eeuw tot stand en het romaanse schip is in de 15de eeuw geleidelijk tot gotisch bouwwerk met twee in hoogte en breedte ongelijke zijbeuken verbouwd en uitgebreid. Daarbij is het tufmateriaal in de onderste gedeelten van het nieuwe muurwerk hergebruikt. Door de doorlopende zijbeuken raakte de oude toren ingebouwd. De zuidelijke hoge beuk kreeg een eigen kap en aan de oostzijde een driezijdige sluiting, de Maria-kapel.

Schip, zijbeuken en koor zijn gedekt door kruisribgewelven – de door brand verwoeste gewelven zijn bij de restauratie van 1955-’59 hersteld. Het op het eerste gezicht vrij eenduidige interieur blijkt bij nadere beschouwing nogal onregelmatig te zijn. De scheibogen naar de noordbeuk zijn vrij laag en daarboven is in de schipmuur een nissenreeks als pseudo-lichtbeuk aangebracht. Naar de hoge zuidbeuk toe zijn de scheibogen als bij een hallenkerk hoog opgetrokken. Onder het vensterregister van de beuken zitten diepe spaarnissen en in het koor zitten enige kleine nissen voor liturgisch gebruik waaronder aan de noordzijde een sacramentsnis met een fragment van de gotische bekroning. In het interieur is het sarcofaagdeksel van roze Bremer zandsteen het oudst, namelijk 12deeeuws. De wijdingskruisjes geven aan dat hij als altaarblad is gebruikt. De preekstoel met klankbord en beweeglijke balusters aan de trap dateert uit 1760 en ook de herenbank met koperen blakers dateert uit deze tijd.

Het orgel is in 1882 gebouwd door de gebroeders Cornelis en Anton van Oeckelen. In het venster van de sluitgevel is in 1940 een gebrandschilderd raam geplaatst als herinnering aan organiste M.H. Mulder.

De aan Sint-Nicolaas gewijde kerk met een smaller koor en een rijzige slanke toren met een kenmerkende spits kwam in enkele fasen in de 15de eeuw tot stand. De toren is mogelijk de oudste van het Drentse gotische type. Dit zijn slanke torens van drie of vier geledingen met meestal aan de westzijde een rijke ingangspartij en in de andere geledingen aan alle zijden een hoge spitsbogige nis met een vorktracering die in de hoogste geleding de galmgaten bevat. Deze torens in Havelte, Beilen, Oosterhesselen, Dwingeloo, Ruinen, Ruinerwold en Rolde worden op vage aanwijzingen toegeschreven aan Johan die Werckmeister, bouwmeester te Ruinen. In de toren van Dwingeloo staat in de westmuur een ingangspartij, een eenvoudige segmentvormig gesloten deuropening met daarboven een diep spitsboognisje met vorktracering. De volgende twee geledingen bezitten diepe nissen, waarvan de bovenste zijn voorzien van galmgaten. Aan alle zijden zitten daar twee sierlijke muurankers. Na het instorten van de spits in 1630 is een jaar later op initiatief van Rutger van den Boetzelaer de opvallende inzwenkende spits met ui-bekroning aangebracht.

De kerk en het iets smallere koor worden in traveeën geleed door nauwelijks versneden steunberen. In elk vak staat een breed spitsboogvenster met vorktracering. In de zuidmuur zit westelijk een ingangspartij, waaromheen de rond schip en koor doorlopende waterlijst als een rechthoekig kader is getrokken. De ingang is gedrukt korfbogig en zit in een spitsbogige nis. Boven de omkadering staat een bijna tot vensterkop ingekort spitsboogvenster. Op de steunbeer ten oosten van de ingang zit een kleine zonnewijzer uit het midden van de 19de eeuw. Ook aan de noordzijde is een (dichtgemetselde) ingangspartij van vergelijkbare vorm te vinden. Een derde ingang staat in het koor. Deze heeft een aan beide zijden beklampte deur met fraaie asymmetrische zwaluwstaartconstructies. Aan de noordzijde is vlak voor de overgang van schip naar koor een kapel uitgebouwd die vanouds heeft toebehoord aan de bewoners van de havezate Batinge. Opvallend in het muurwerk zijn de arceringen in de kleur van de baksteen. De baksteen is grotendeels roodbruin, maar onder meer in de westelijke partij van de zuidmuur en in de plint van de koorsluiting zijn strekkenlagen in een donkerder steen verwerkt.

De dorpsbrand van 13 augustus 1923 heeft tientallen gebouwen in Dwingeloo in de as gelegd. De kerk ontkwam evenmin. Vrijwel alles in het interieur dateert van na deze brand. Het interieur van de kerk is ontdaan van pleisterlagen. Schip en koor zijn door een rondbogige triomfboog van elkaar gescheiden en de boog tussen schip en noordkapel is spitsbogig. Zowel schip als koor hebben onder de vensters diepe spaarnissen. Het schip heeft bij de restauratie van 1923-’25 een nieuw houten tongewelf met trekbalken, korbelen en korte muurstijlen gekregen. Het gewelf kreeg eigentijdse florale schilderingen in art déco-stijl ontworpen door L.A. Kortenhorst. Het koor kreeg op de bewaarde aanzetten van de ribgewelven op kraagstenen met gebeeldhouwde figuren en koppen een nieuw bakstenen gewelf, waarbij op een levendige wijze de gewelfschelpen van helderrode baksteen en de nieuwe ribben van een donkerbruine baksteen zijn gemetseld. Het gewelf van de kapel had geen brandschade. In het koor staat een kinderzerk voor Elisabeth van Echten (overleden in 1600).

In een spaarnis in de noordwand zijn de van Bentheimer zandsteen vervaardigde, beschadigde wapenstenen in hoogreliëf van Rutger van den Boetselaer en diens derde vrouw Batina van Lohn geplaatst. Deze bewoners van de havezate Batinge – Rutger was drost van Drenthe – waren grote weldoeners van de kerk. Naast de nieuwe torenbekroning schonken ze de kerk in 1665 ook een orgel. Ook dit ging verloren, maar de portretten van het echtpaar op de orgeldeuren konden uit de brand worden gered en zijn nabij de kapel tegen de muur geplaatst. De preekstoel is in 1923-’25 vervaardigd en voorzien van snijwerk met bijbelse taferelen van de hand van Roelfien Marissen en J. Bakker. Het orgel, in 1886 gebouwd voor de doopsgezinde kerk in Den Haag, is hier in 1964 geplaatst.

De huidige gotische bakstenen kerk dateert uit de 14de eeuw, maar opgravingen hebben aangetoond dat er eerder een smalle tufstenen kerk stond die zeven meter breed en twaalf meter lang was. Deze kerk, gebouwd op een hoge uitloper van de Drentse Hondsrug, had een ingebouwde toren en een zogenoemd gereduceerd westwerk dat bij enkele Groninger en Friese kerken nog aanwezig is. Deze kerk, gewijd aan zowel Onze Lieve Vrouw als aan Sint-Gangulphus, wordt al in 1139 in een koopakte vermeld. In het muurwerk van de huidige kerk is nog aardig wat tuf te zien. Rond de ingang in de westmuur zit een flink veld van tufsteen en in de noordmuur lijkt het tufsteen tot spekbanden te zijn verwerkt. In de 14de eeuw zijn de metselaars met aandacht aan het werk geweest. In de zuidmuur zijn in het metselwerk van rode kloostermoppen in een regelmatig ritme gele koppen verwerkt. Aan de westzijde is dat beter te zien dan verder oostwaarts. De kerk is in 1875 grondig gerenoveerd en in 2000 op een consoliderende wijze gerestaureerd.

De huidige eenbeukige kerk heeft een versmald koor dat een driezijdige sluiting heeft die geschoord wordt door rechte, onversneden steunberen die op de uiterste zijde later nog eens hulp kregen van zware wigvormige beren. Mogelijk heeft het koor ooit een stenen overwelving gekend. Het muurwerk van het koor bezit aan de bovenzijde een bijzondere versiering: een fries van elkaar doorsnijdende rondboogjes, een romano-gotisch motief. De sporen van dichtgezette, smalle spitsboogvensters horen bij de hoog-gotische periode, de 14de eeuw, en ook de dichtgemetselde spitsbogige ingangen aan de noord- en de zuidzijde horen bij deze bouwfase. Later, vermoedelijk in de 15de eeuw, zijn er grotere vensters in de muren gebroken.

Aan de zuidzijde zijn het vier licht spitsbogige vensters in wit gepleisterde, rondbogige dagkanten; aan de noordzijde vinden we drie vensters van dit model. Aan de westzijde zijn aan beide zijden ter verlichting van de voorkerk kleine vensters en hoger grote vensters voor de orgelgalerij aangebracht, opnieuw met wit gepleisterde dagkanten die we in Ostfriesland veel zien. Op het met platte Friese pannen gedekte dak staat aan de westzijde een met leien beklede dakruiter en aan de oostzijde een op het dorp gerichte uurwerkopbouw.

Het interieur bevat enkele opmerkelijke onderdelen. Het schip is gedekt met een van sierstuc voorzien tongewelf uit 1875. De triomfboog tussen schip en koor kreeg in 1875 enige in pleister uitgevoerde versieringen van pilasters, toogjes en zwikornament. In het koor wijzen schalken met lijstkapiteeltjes nog op een vroegere stenen overwelving. Het huidige houten gewelf van het koor heeft een zeldzame uitdossing: schilderingen in barokstijl met allegorische voorstellingen van leven en dood, engelen en vrouwenfiguren, putti en wapens van vooral aanzienlijke families uit Eelde, waaronder de families Van Welvelde, Nijsingh en Canter. In 1715 was de uit Friesland afkomstige Sjuck Gerold van Burmania, eigenaar van het buiten Oosterbroek, de opdrachtgever. De originele schilderingen zijn in 1875 gekopieerd.

In de vloer liggen enkele grafzerken, waarvan de van wapens voorziene zerk voor de familie Sigers uit 1545 bij de preekstoel de oudste is. De preekstoel met verfijnd getoogde panelen en gegroefde ionische zuiltjes aan de kuip is in 1621 vervaardigd. Het klankbord heeft rolwerk tegen en op de rand. De avondmaaltafel met balpoten dateert van tien jaar later. In de koorsluiting staat een 18de-eeuwse, overhuifde familiebank met voorbank en een buitenmaatse, door rankwerk omlijste en door leeuwen gehouden bekroning met de familiewapens van Van Welvelde en Burmania. Tegen de noordwand bij de triomfboog staat de bank van de familie Nijsingh met op de rug- en zijschotten opengewerkt snijwerk met het wapen van de familie en meer naar het westen staat een dubbelbrede herenbank waarvan de rechte overhuiving is voorzien van fraai gesneden draperieën met kwasten.

Het orgel is in 1907 gebouwd door P. van Dam en kreeg een neogotische kas. De pui onder de orgelgalerij bestaat uit door pilasters en lijstwerk gelede vakken met marmerimitaties.

De in de middeleeuwen aan Maria gewijde kerk is gebouwd aan de rand van een hoge es en is thans gelegen achter de bebouwing aan de rand van het dorp. Deze es moet al in de voorchristelijke tijd een plaats voor het begraven van de doden zijn geweest. Thans heeft Gasselte een van de grootste kerkhoven van Drenthe met een groot aantal zerken, meer dan honderd. Aan de westzijde is in 1613 een muur van kloostermoppen gemetseld, afkomstig van het ontmantelde klooster in Assen. Op last van stadhouder Willem Lodewijk van Nassau moest vanaf 10 mei 1598 ook in Gasselte de protestantse eredienst ingevoerd worden.

Het oudste muurwerk van de kerk dateert uit het midden van de 13de eeuw. De kerk heeft koepelvormige romano-gotische stenen gewelven gehad, waarvan in de noordwand bij herstellingen in 1964 twee muraalbogen werden aangetroffen die in het pleisterwerk zichtbaar zijn gebleven. Inwendig is een dichtgezet spitsboogvenster in de noordwand te zien. De huidige rondbogige vensters zijn van veel later tijd. De kerk is in 1637 hersteld en tien jaar later nog een keer.

In 1787 is op de westzijde van het dak een toren gebouwd met een bekleding van houten dokken of schaliën. Hierin kwam de in 1603 door Frerick van Butgen gegoten luidklok te hangen die voordien in een apart staande klokkenstoel was ondergebracht. Bij een omvangrijke verbouwing in 1851 kreeg het nieuwe dak blauw geglazuurde pannen en is het muurwerk gepleisterd. Deze bekleding is in 1964 weer ongedaan gemaakt, waarna het schone muurwerk wit is geschilderd.

Het interieur wordt gedekt door een gestukadoord houten tongewelf dat uit de tijd van de grote verbouwing van 1851 dateert. De preekstoel met klankbord uit omstreeks 1630 heeft gesneden toogpanelen. De avondmaaltafel is uit 1680. Het koperen doopbekken is van iets later (1696) en staat op een smeedijzeren stander uit het einde van de 18de eeuw. Het orgel is in 1839 gebouwd door Johan Christoff Scheuer voor de kerk van Woudsend in Friesland en is hier in 1995 geplaatst.

De Clemenskerk is een bijzondere kerk. Niet alleen omdat zij tamelijk ver ten noordoosten van de dorpskom staat, maar ook omdat de gotische kerk uit de 15de eeuw op de in 1310 gestichte romaanse kerk is gestapeld. Aan de buitenkant is dat al af te lezen: er zijn sporen van smalle romaanse en een enkel opnieuw geopend venster te zien. Op de vrij gesloten romaanse benedenzone is de gotische verhoging geplaatst. De gotische vensters zitten opmerkelijk hoog. Het eind 15de eeuw toegevoegde diepe koor met driezijdige sluiting kreeg normale rijzige gotische vensters. Binnen is aan het muurwerk de stapeling duidelijk te zien.

De stichtingssteen geeft aan dat de toren met vier geledingen en een traptoren aan de zuidzijde in 1410 is verrezen. Hij is van het Drents gotische type en mogelijk gebouwd naar plannen van Johan die Werckmeister. Boven de ingang staat een breed gotisch venster en in de tweede tot de vierde geleding zijn aan elke zijde een slanke spitsboog-nis met tracering verwerkt. De hoogste met galmgaten is voor de klok die in 1516 is gegoten door Geert van Wou en Johannes Schonenborch. Een verdieping lager is in 1988 (verbeterd in 1996) een door Cees Roubos uitgevonden chamadron opgesteld, een trompettenorgel waarvan de tongwerken door middel van een klavier worden bespeeld en waarbij de trompetten uit galmgaten worden geschoven.

Het muurwerk van het interieur is van pleister ontdaan, maar het kruisribgewelf en het waaiergewelf van de koorsluiting hebben hun pleister nog. In het muurwerk van het schip zijn de tot nissen geopende romaanse vensters en de muraalbogen van de drie gewelfvakken te zien. Onder de vensters van het koor zitten diepe spaarnissen. De preekstoel uit 1663 heeft voor deze tijd ongebruikelijke ojiefbogen op de panelen. In de koorsluiting staat de dubbele, overhuifde herenbank met getordeerde zuilen van de familie Linthorst Homan uit het derde kwart van de 17de eeuw. Petrus van Oeckelen bouwde het orgel in 1819 voor de Asser Abdijkerk; het is in 1897 in deze kerk geplaatst.

Kerk en toren staan op een vrij hoge en door bomen en struiken omzoomde zandrug in het laagveengebied. Een driehonderd meter lange beukenlaan verbindt het kerkgebied met het streekdorp. Deze fraaie beukenlaan kon met toegangshek en een kosterswoning worden aangelegd dankzij een legaat van de in 1890 overleden Thijs van Urk, die in de kerk een gedenksteen kreeg.

De toren uit de late 14de eeuw heeft drie geledingen en een piramidedak. De onderste en hoogste geleding zijn gesloten en onder staat aan de westzijde een segmentvormig gesloten ingang met een spitse boogtrommel. De tweede geleding heeft aan elke zijde een diepe rondboognis met een tracering in laagreliëf. De nissen zijn bij de restauratie in 1972-’74 gereconstrueerd. De derde geleding bevat aan elke zijde een enkel spitsbogig galmgat. Het schip en het koor worden geschoord door nauwelijks versneden steunberen. In de drie schiptraveeën en de koortravee en -sluiting staan smalle lancetvensters. Aan de zuidzijde is een vrij nieuwe consistoriekamer met plat dak aangebouwd die de middeleeuwse ingang aan het oog onttrekt en aan de noordzijde staat voor de oude ingang een groot, houten portaal met een fraai ojiefvormig dak met makelaar. Het portaal wordt in Kolderveen het klompenhok genoemd en is bij genoemde restauratie gereconstrueerd.

Het interieur heeft een houten tongewelf. In de wanden van het koor zitten grote spaarnissen en kleine spaarnissen die kennelijk de functie van piscina en sacramentsnis hebben gehad. Een sarcofaagdeksel van roze zandsteen met wijdingskruisjes uit omstreeks 1200 is altaarblad geweest. Een ander sarcofaag-deksel is in 1612 hergebruikt als grafsteen. De preekstoel met klankbord in de koorsluiting dateert uit het begin van de 18de eeuw. De kuip heeft gegroefde hoekzuilen en toogpanelen. Het doophek met balusters uit begin 19de eeuw is bij de restauratie aangevuld en bezit een koperen doopboog. Samen met die in Meppel is het de enige in Drenthe. De eenvoudige, overhuifde herenbank is in de tweede helft van de 18de eeuw vervaardigd voor de familie Van Paasloo. Het orgel is in 1869 gebouwd door Petrus van Oeckelen.

De kloeke kerktoren vormt een opmerkelijk contrast met de lage en lange tweebeukige kerk. De drie geledingen tellende 15de-eeuwse toren is de rijkst versierde gotische toren van Drenthe. Zowel de hoeken als de nissen zijn verrijkt met zandstenen blokken. In de gesloten onderste geleding staat een in zandsteen omlijste, korfbogige ingangspartij in een rondboognis. In de boog staat dat de toren in 1549 en 1718 is hersteld en in de boog-trommel dat dit in 1827 nogmaals gebeurde. Toen is de huidige bekroning met laag piramidedak, lantaarn en koepeldakje met een dubbele omgang totstandgekomen. Boven de ingang staat een groot spitsboogvenster. De andere twee geledingen zijn verlevendigd met hoge, slanke spitsboognissen met traceringen en drie- en vierpassen van zandsteen.

Aan de oostzijde is te zien dat het kerkdak hoger aangekapt heeft gezeten. De zuidelijke beuk van de kerk is ongeveer gelijk met de toren in de 15de eeuw gebouwd. Het muurwerk wordt geschoord door tweemaal licht versneden steunberen. In elk van de zeven traveeen staat een spitsboogvenster, behalve in de vijfde waarin een dichtgemetselde ingang in een spitsboog is te zien. De noordbeuk is in 1518 toegevoegd. Het ongelede en van spitsboogvensters voorziene muurwerk vertoont een opmerkelijke knik. In 1779-’81 is het veelzijdig gesloten koor vervangen door een aanzienlijke uitbreiding van beide beuken tot aan de hoofdstraat, waar een zeer decoratieve sluitgevel met allerlei classicistische motieven werd opgetrokken.

Binnen worden de beuken gedekt door bij de restauratie van 1959-’63 aangebrachte houten tongewelven die rusten op een colonnade van ronde zuilen. Aan de lijstkapitelen zitten ijzeren ringen, waaraan de schippers hun zeilen te drogen konden hangen. In de vloer zijn veel grafzerken gelegd. Midden tegen de zuidwand is de barokke preekstoel (1696) opgesteld, met gewrongen hoekzuilen en een koperen lezenaar in een dooptuin met een koperen doopboog (1782). J.H. Germans vervaardigde in 1964 de doopvont. Het orgel is in 1712-’16 gebouwd door Jan Harmensz. Kamp, in 1722 gewijzigd door F.C. Schnitger en later weer deels gereconstrueerd.

De Sint-Barbarakerk die als geheel kort na 1477 tot stand is gekomen, is in enkele opzichten een opmerkelijk originele kerk. Bij benadering valt al op dat de toren slank is vergeleken met het brede schip. Deze toren is aan de voorzijde geschoord door hoge, tweemaal versneden steunberen die in een dubbele rondboogconsole uitlopen om de hoogste torengeleding met dubbele, rondbogige galmgaten en een ingesnoerde naaldspits te ondersteunen. Tussen de steunberen zitten de ingang en het daarboven staande grote rond-boogvenster met gaffeltracering ingeklemd. Het schip heeft een opmerkelijke breedte gekregen door een bijzondere draagconstructie.

Inwendig staat een gebintconstructie van stijlen en dekbalken als van een hallenhuisboerderij. Daardoor zijn binnen smalle pseudo-zijbeuken gevormd. Waarschijnlijk waren de wanden van het schip eerst van hout en zijn ze in het begin van de 17de eeuw door steen vervangen. Aan de buitenzijde zijn de dakschilden met een knik over het schip gesleept. Het koor heeft dragende muren en daar zijn onversneden steunberen tegenaan geplaatst. Het schip is aan beide zijden geopend met vier spitsboogvensters; het koor heeft er twee aan elke zijde en in twee van de drie zijden van de sluiting zit ook zo’n venster. De sluitmuur is dichtgezet omdat de preekstoel er binnen tegenaan is geplaatst.

Inwendig draagt de genoemde gebintconstructie een houten tongewelf dat over het koor en de sluiting doorloopt en daar een gedaanteverwisseling ondergaat. Het warm oker gewelf kreeg in rode en witte blokken geschilderde ribben en er kwamen drie gewelfschotels met voorstellingen van een zegenende hand, een fontein en een toren. In het koor staat een offertafel uit 1477 en in de vloer ligt een priesterzerk uit 1506. De avondmaaltafel dateert van 1631, een geschenk van Frens Jacobs en diens vrouw Harmken Frens. De preekstoel uit 1744 heeft een smeedijzeren lezenaar en twee koperen kandelaars. Het in 1846 door Stulting & Maarschalkerweerd voor de Kleine Kerk van Zierikzee gebouwde orgel is hier in 1897 geplaatst zonder de oorspronkelijke kas.

De romano-gotische kerk, in de middeleeuwen gewijd aan Margareta, is in het midden van de 13de eeuw totstandgekomen. De ongelede zadeldaktoren zal het eerst zijn gebouwd. Deze heeft iets boven het midden tweelichtsvensters met deelzuiltjes van natuursteen in een rondbogige gepleisterde nis en daarboven rondbogige galmgaten. Na de toren zijn het koor en het schip gebouwd. Mogelijk is dit bij het schip in twee onmiddellijk op elkaar volgende fasen gebeurd. Begonnen is met een laag, in steen overwelfd schip. Daar getuigen de laaggeplaatste kleine romaanse vensters van, twee in de noord- en drie in de zuidmuur. Ook in de westelijke muur staan zulke kleine vensters. Om een of andere reden is tijdens de bouw besloten om het schip hoger op te trekken en niet in steen te overwelven. Zo kwamen er bovendien in een hogere zone aan beide zijden nog eens vier grotere, in de dagkanten geprofileerde romano-gotische rondboogvensters bij. Het iets versmalde koor met halfronde sluiting kreeg rijzige vensters van dit model. Alle muurwerk wordt geschoord door tweemaal versneden steunberen. In de zuidmuur staat een rondbogige ingang en in het koor een kleinere priesteringang. De ingang aan de noordzijde is in 1778 van een gemetseld portaal voorzien.

Het schip wordt gedekt door een vlak balkenplafond, het koor door een romano-gotisch ribgewelf. De triomfboog en de vier ronde ribben en vier schijnribben die in een rozet rond een sluitring zijn vergaard, bezitten decoratieve beschilderingen die bij de restauratie in 1969-’71 zijn aangevuld. In de sluitring zien we de duif van de Heilige Geest en een randschrift met onder meer: v eni sanctus spiritus. De zeldzame wijwaterbak dateert van het midden van de 12de eeuw en de 13de-eeuwse, van mensfiguren voorziene, doopvont uit het begin van de 13de eeuw. Het offerblok uit 1661 is net wat ouder dan de preekstoel die Dirck Jans Bijmold in 1678 vervaardigde. Het doophek is van omstreeks 1800 en de familiebank Tonckens van 1724. Het orgel is in 1896 door E. Leichel gebouwd.

De in de middeleeuwen aan Sint-Margareta gewijde kerk staat op het dorpscentrum gericht en heeft op het eerste gezicht niets middeleeuws. Juist deze kerk heeft echter een belangrijk oud en voor Nederland zeldzaam gedeelte: het thans als consistorie gebruikte koor. Dit rechtgesloten koor is omstreeks 1200 voor het grootste gedeelte opgetrokken van bewerkte granieten blokken in fraaie roze en grijze tinten, zoals bij middeleeuwse kerken in het midden en oosten in Ostfriesland veel voorkomt. Dit muurwerk gaat op tot ongeveer 3,75 meter, daarboven is het koor in baksteen verhoogd. In dit baksteenwerk zijn in de oostelijke sluitwand sporen te zien van dichtgemetselde, kleine romaanse rondboogvensters. In de 14de of 15de eeuw zijn grotere vensters in het koor aangebracht, een zeer breed spitsboogvenster met gepleisterde dagkanten in de zuidmuur, in de noordmuur een kleiner venster van dit type en aan de oostzijde is de hoge nis ingevuld met een deur en een hoog bovenlicht. Het interieur is gedekt door een koepelvormig kruisribgewelf met opvallend stevige, rechthoekige ribben die in de sluiting in een ring om een ronde opening zijn verzameld.

De middeleeuwse kerk die tot een hoogte van anderhalve meter ook uit granietblokken bestond, is vervangen door de huidige ruime zaalkerk, in 1857 gebouwd naar ontwerp van W. van Ernst. Zij werd veertig jaar later, na een brand, nog eens hersteld. Het gebouw is vijf, door lisenen gelede traveeën diep en kreeg in beide zijgevels grote rondboogvensters. De iets uitspringende slanke toren is gepleisterd met schijnvoegen. Op de torenromp staat een sterk verjongde achtkantige lantaarn met spits. De ingang heeft een halfrond bovenlicht en in de vleugelmuren zitten rondbogige nissen. Het geheel heeft een vooral neoclassicistisch karakter.

Het interieur wordt gedekt door een gestucadoord tongewelf dat na de brand is hersteld en een voor die tijd kenmerkend ornamentbies kreeg. Ook de preekstoel met klankbord op een gesneden kolom met voluutvormige consoles en het orgel dateren van na de brand. Het orgel is in 1899 gebouwd door de gebroeders Van Oeckelen.

De kerk en de losstaande klokkentoren zijn in de 15de eeuw op een hoog en ruim kerkhof in het midden van het dorp gebouwd. Door de losstaande toren lijkt de kerknederzetting invloed te hebben ondergaan uit Ostfriesland. Dit is waarschijnlijk gekomen door krijgshandelingen aan het einde van de 16de eeuw. De kerk zou een laag schip met een hoog koor hebben gehad. Tijdens het beleg van Coevorden in 1592 zou het grootste deel van het schip vernield zijn. Vervolgens is één travee bij het koor gehandhaafd. Dit gedeelte is in 1628 op gelijke hoogte met het koor gebracht en met een westelijke muur gedicht. In de tweede geleding van de westelijke torenmuur is heel vaag de oorspronkelijke aanhechting van het dak nog te ontwaren. De kerk is in 1862 bepleisterd en alleen aan de grote spitsboogvensters en de tweemaal versneden steunberen is te zien dat het om een laatgotische kerk gaat. De parmantige toren is een karakteristiek exemplaar van het Drentse gotische type, toegeschreven aan Johan die Werckmeister. De onderste van de drie geledingen bevat de hoge spitsbogige ingangsnis met de korfbogige ingang en een spits bovenlicht met vorktracering. De tweede geleding bevat nissen met traceringen en net als de derde, die daarbij de galmgaten bevatten.

Het inwendige van de kerk wordt gedekt door een vlak balkenplafond. De wanden bevatten beneden de vensters diepe en brede spaarnissen en enkele kleine nissen die voor liturgisch gebruik moeten zijn geweest. De preekstoel, in 1662 gesneden door Jan Jansz. Decker, is afkomstig uit de abdijkerk in Assen en in 1917 in Oosterhesselen beland. Het vrij deftige preekmeubel heeft tussen gegroefde ionische zuiltjes fraai gesneden panelen met toogvormen en bloemenguirlandes. De eenvoudige herenbanken uit het einde van de 17de eeuw behoorden aan de familie Oldenbanning en de bewoners van de Klencke. Het orgel is in 1864 gebouwd door L. van Dam & Zn. uit Leeuwarden. Voor het naar Oosterhesselen kwam stond het in kerken in Wânswert en Wijckel in Friesland.

De laatromaanse kerk dateert oorspronkelijk uit de tweede helft van de 13de eeuw, maar daarna is er nogal wat met het gebouw gebeurd. De forse toren is in 1624 gesloopt. Voor de klokken zal men zich beholpen hebben met een klokkenstoel, want pas in 1803 is de huidige ongelede en onversierde toren met een ingesnoerde spits gebouwd. Deze bevat aan de noord- en de zuidzijde de ingangen.

Het huidige ruime koor werd in 1824 met grote rondboogvensters en een driezijdige sluiting aan de oostzijde van de kerk toegevoegd ter vervanging van het oude, veel smallere, rechtgesloten koor. In 1964-’68 is de kerk ingrijpend gerestaureerd. Daarbij zijn de kleine, licht spitsbogige vensters met gepleisterde dagkanten weer teruggebracht, hoog in de door lisenen gelede zijmuren met dichtgemetselde ingangen. Binnen is de vrij nauwe triomfboog tussen het schip en het (oude) koor gereconstrueerd. Het koor is zo bijna een zelfstandige ruimte geworden.

Het interieur van het schip wordt gedekt door een gedrukt houten tongewelf, dat van het koor door een vlak balkenplafond. Peize bezit een van de gaafste van de romaanse doopvonten in Drenthe. De vont is gehouwen van Bentheimer zandsteen. De kuip wordt gedragen door vier leeuwen en de rand heeft versieringen van acanthusloof, wingerd en koordmotieven en zal in de 12de eeuw zijn vervaardigd. De kerk bezit hiernaast een doopbekken op een ijzeren stander, beide uit de 17de eeuw. Jan de Brugman maakte in 1751 de preekstoel met klankbord, waarvan de kuip kenmerkende gewelfde rococovormen bezit. De dubbele herenbank van de familie Kymmell tegenover de preekstoel is hoogst eenvoudig met enige gedraaide vaasvormen. Bij deze bank zijn enkele fragmenten van het doophek herplaatst. Het bijzondere orgel is in 1631 door A. Verbeek voor het Pepergasthuis in Groningen gebouwd. Arp Schnitger bouwde het om, A.A. Hinsz. voegde een rugwerk toe en P. van Oeckelen verzorgde in 1862 de plaatsing in Peize. In de voorkerk staat een 18de-eeuws offerblok.

De Catharinakerk kwam in de 13de eeuw tot stand als een eenbeukige romano-gotische kerk met koepelgewelven. In het interieur zijn aanzetten van gordelbogen die in het niets eindigen en sporen van muraalbogen boven de huidige scheibogen er duidelijke aanwijzingen voor. Aan het begin van de 15de eeuw is het oude koor vervangen door het huidige driezijdig gesloten, gotische koor. Spoedig hierna zijn de zijbeuken gebouwd.

Aan het einde van de 15de eeuw is tenslotte de toren opgetrokken. Daarna is er nog veel aan de kerk gebeurd, waarvan de vervanging van de koepelgewelven van het schip door stenen tongewelven en een ingrijpende restauratie in 1932-’33 waarbij het inwendige van zijn pleisterlagen werd ontdaan en het rode baksteenwerk in het zicht kwam, de belangrijkste zijn. Dankzij de zijbeuken onder gesleepte dakschilden lijkt het alsof de Catharinakerk zich heeft neergevleid, dit in tegenstelling tot de meeste andere kerken die oprijzen. In de lage zijbeuken staan lage, brede spitsboog-vensters; in het hoger oprijzende koor staan hogere vensters die alle bakstenen vorktraceringen bezitten. Alleen bij de oude rondbogige ingangen – die aan de zuidzijde is tot venster gehalveerd – staan een paar kleine vensters. De toren bezit ook een rondbogige ingang die een ojiefvorm als bekroning heeft.

Binnen kan de structuur van pijlers met aanzetten van gordelbogen en gehele scheibogen tussen schip en beuken goed worden gelezen. Deze structuur draagt het tongewelf en de halve tongewelven van de zijbeuken, daarbij geholpen door flinke trekbalken. De doopvont van Bentheimer zandsteen uit het eerste kwart van de 13de eeuw wordt door vier leeuwen gedragen en de rand is versierd met ranken en palmetten. In het koor zitten een gotische sacramentsnis en een piscina. De preekstoel is tegen de laatste zuidelijke vrije pijler voor het koor opgesteld. Het meubel dateert uit 1717 en heeft gewrongen hoekzuilen en enig decoratief snijwerk op de panelen. Het orgel gebouwd door A.A. Hinsz en heeft een orgelkas van de hand van A. Smid (1780). Wapens en tekstborden vertellen het verhaal van de schenking.

Kerk, toren en koor vormen een harmonisch laatgotisch geheel dat gedurende de 15de eeuw tot stand is gekomen. Deze harmonie is door een verbouwing in 1854 sterk verstoord, maar door een restauratie in 1960-’64 is dit weer gereconstrueerd. De toren zal het eerst zijn gebouwd, aan het begin van de 15de eeuw. Hij behoort tot de gotische torens van het Drentse type die worden toegeschreven aan Johan die Werckmeister. Hij is vier geledingen hoog, heeft in de westmuur een ingang in een diepe spitsboognis en is voorzien van een rijk getraceerd bovenlicht. De andere geledingen hebben aan alle zijden slanke spitsboognissen met traceringen, waarvan die in de bovenste geleding de galmgaten bevatten. Het schip en het iets versmalde, bijna even lange koor worden geleed door steunberen die nauwelijks zijn versneden. Alle traveeën zijn geopend door grote gotische vensters die bij restauratie de bakstenen traceringen terugkregen. Ook het dak kreeg toen de oorspronkelijke hoogte terug en tegen de zuidzijde is in historiserende vormen een consistorie geplaatst op de plek van de vroegere sacristie.

Het interieur van het schip wordt gedekt door een houten balkenplafond; het koor door een gereconstrueerd ribgewelf. Ook de triomfboog is gereconstrueerd. In de koorvloer is een aantal zerken voor belangrijke lieden verwerkt, onder meer voor de schulten Lucas Homan en Hendrik Willem Camerlingh. Een vroeg 12de-eeuws sarcofaagdeksel laat een man in biddende houding zien en in een fragment van een altaarblad zitten wijdingskruisen. De preekstoel is een pronkstuk, gesneden in 1677 door Dirck Jans Bijmold. Tussen gegroefde ionische hoekzuilen zitten op de kuippanelen rijk gesneden vakken met draperieën, uitbundig loofwerk, bloemen en boomvruchten. Van sommige stukken inventaris zijn replica’s gemaakt: het offerblok en de gipsen doopvont naar 13de-eeuws model van Bentheimer zandsteen. Het orgel is in 1847 gebouwd door P. van Oeckelen en Zn. In de koorvensters zijn in 1964 zeer kleurige gebrandschilderde ramen van Joep Nicolas geplaatst met voorstellingen van de zes Drentse dingspelen en de rechterlijke macht.

De Mariakerk is omstreeks 1140 gebouwd bij het oudste klooster van Drenthe, de benedictijner abdij van Ruinen. Het klooster is in 1325 verplaatst naar Dickninge bij De Wijk, waarna de kerk als parochiekerk in gebruik kon worden genomen. Er is toen vrij spoedig door Jan van Ruinen, heer van de vrije heerlijkheid, een kapel met een piramidedak tegen de zuidzijde van het schip gebouwd. Deze Catharinakapel is eerst gehandhaafd en later toch afgebroken. De sporen van geprofileerde en gepleisterde spitsbogen en het ronde venster in de zuidmuur vertellen dit. De romaanse Mariakerk van tufsteen is in de 15de eeuw ingrijpend verbouwd tot het huidige gotische bouwwerk. Bij de grote verbouwing werd in 1423 eerst de toren in vier geledingen gebouwd, in de kenmerkend gotische stijl van een groep Drentse torens die aan Johan die Werckmeister uit Ruinen wordt toegeschreven. De geledingen bezitten in elke zijde een hoge spitsbogige nis met traceringen die hier gepleisterd zijn. Tegen de noordzijde is later een traptoren gebouwd. De bekroning van een gedrukt piramidedak met een lantaarn dateert van na een storm in 1660 en is daarna een paar keer gewijzigd. De benedenzone van het muurwerk van toren en kerk is van tufsteen, de noordmuur is zelfs grotendeels van dit stollingsgesteente. De bovenzone van baksteen bevat spitsboogvensters met vorktracering aan de zuidzijde en aan de noordzijde licht spitsbogige lancetvensters. Dit schip wordt geschoord door steunberen en is rechtgesloten. In de sluitmuur zitten sporen van de triomfboog in de richting van het gesloopte koor.

Het interieur wordt gedekt door een ziende kap met een fascinerende constructie op trekbalken met korbelen en korte muurstijlen. Op de noordwand is in de vroege 16de eeuw een fraaie Annunciatie geschilderd. De preekstoel – door Jan Janz. Decker – en het doophek met forse balusters dateren uit ongeveer 1660. Binnen dit hek ligt een aantal zerken. De vier herenbanken, waaronder die van de Heren van Ruinen tegen de oostelijke pui, dateren uit de 17de eeuw. Het orgel is in 1901 door M. Eerdtman gebouwd.

In het midden van de 12de eeuw is buiten Ruinerwold van gele kloostermoppen een romaanse kerk gebouwd, gewijd aan Maria Magdalena. In het eerste kwart van de 15de eeuw is een nieuwe, gotische kerk met toren gebouwd waarbij delen van het oude muurwerk zijn hergebruikt. Deze kerk werd gewijd aan Bartholomeus en kreeg in de 16de eeuw een noordelijke zijbeuk. De toren behoort tot het gotische Drentse type, toegeschreven aan de Ruiner bouwmeester Johan die Werckmeister. Bij de bouw zijn moppen van de romaanse kerk hergebruikt voor de onderste zone. Daarin staat een ingang in een spitsboognis. Aan de zuidzijde is een peilsteen aangebracht met de tekst: ‘4,47 meter boven N.A.P.’ Alle zijden van de volgende drie geledingen zijn versierd met een spitsboognis met traceringen. Die boven de ingang is deels tot gotisch venster geopend. Grote delen van de zuidelijke muur van het schip zijn nog van de oude romaanse kerk. In het muurwerk van gele, gemêleerde moppen zijn duidelijke sporen van een lisene, een kleine rondbogige hagioscoop, een romaans venster, een rondboogfries en, deels achter een steunbeer verstopt, ook van een rondbogige ingang te zien. Deze restanten van de romaanse kerk zijn verhoogd, aanzienlijk naar het oosten verlengd en van een driezijdige koorsluiting voorzien. De plint van deze uitbreiding laat ook moppenmateriaal zien. Het muurwerk wordt geschoord door steunberen en in elk muurvak staat een groot gotisch spitsboogvenster. De vrij lage 16de-eeuwse zijbeuk waarin aan de oostzijde de consistorie is ondergebracht, bezit veel lagere vensters van dit type.

Het schip en het koor worden inwendig gedekt door een houten tongewelf (1817) op trekbalken met korbelen en muurstijlen. De zijbeuk heeft een half tongewelf. Schip en beuk zijn met elkaar verbonden door spitse scheibogen die op ronde kolommen rusten. In de schipmuur daarboven zijn spitsbogige spaarnissen aangebracht. De preekstoel met klankbord dateert uit het midden van de 17de eeuw. De kerkvoogdijbank in de zijbeuk is van 1744 en kreeg in 1922 een overhuiving. Het orgel is in 1872 gebouwd door Petrus van Oeckelen.

De kerk lijkt op het eerste gezicht een neogotisch bouwwerk uit de 19de eeuw. Dat is het gevolg van de restauratie door Cornelis Peters onder supervisie van de neogotische bouwmeester Petrus Cuypers in 1882-’83. Daarbij zijn schip en koor beklampt met grauwbruine, kleine baksteen. De toren onderging dit lot niet. Deze is met de in 1923 aangebrachte naaldspits de hoogste kerktoren van Drenthe. Hij is rijker versierd dan die van het gotische Drentse type. In de onderste gesloten geleding zit in de westzijde de korfbogige ingang met daarboven een breed spitsboogvenster met een drieledige tracering. De volgende twee geledingen zijn verlevendigd met drie slanke spitsboognissen met zandstenen vorktraceringen. Het schip wordt geleed door tweemaal versneden zware steunberen en in de muren staan spitsboogvensters met vorktracering. Het koor uit de late 14de eeuw is omstreeks 1500 verhoogd waardoor de vensters wat laag in de gevels staan. De consistoriekamer tegen de zuidzijde op de overgang van schip en koor is bij de restauratie van 1962-’66 in historiserende vormen toegevoegd.

Inwendig biedt de kerk een fascinerende ruimte dankzij de overwelving die na de verhoging van het koor omstreeks 1500 is aangebracht, ook over schip en zijbeuken. Het koor heeft een netgewelf over de travee en een stergewelf over de koorsluiting. Schip en zijbeuken hebben een overwelving met kruisribben. In de koorwanden zitten in de onderste zone een fraaie reeks diepe nissen met vormen van spitsbogen en driepasbogen en een van een roosterdeur voorziene sacramentsnis. Het oudste inventarisstuk is de van Bentheimer zandsteen in de eerste helft van de 13de eeuw vervaardigde doopvont met gestileerde leeuwen aan de voet en loofwerken palmetbanden tussen koordbiezen op de kuiprand. De preekstoel in rijpe renaissance uit 1668 heeft getordeerde halfzuilen op de hoeken en vruchtenguirlandes op de panelen. Ook de fraaie avondmaaltafel dateert uit de 17de eeuw. Het orgel, in 1846 gebouwd door J.J. Vollebregt en in 1905 uitgebreid voor een Brabants klooster, is in 1949 in Sleen geplaatst.

De kerk, in de middeleeuwen gewijd aan Johannes de Doper, staat met de kloeke zadeldaktoren als indrukwekkend geheel op een verhoogd kerkhof. De toren verrees in de 14de eeuw, heeft vier licht versneden geledingen en is vrij gesloten van karakter. De onderste geleding wordt afgesloten door een rondboogfries, een herinnering aan de romaanse vormentaal. Zowel in de derde als vierde geleding zitten galmgaten, wat erop wijst dat de toren na de bouw nog eens is verhoogd. In de derde geleding staan aan west- en oostzijde twee van deze rondbogige galmgaten in spitsboognissen, met daarboven aan elke zijde enkele gaten. Kerkschip en koor zijn in de 15de eeuw achter deze toren gebouwd, eerst het koor en daarna het schip. Het koor is iets smaller dan het schip en heeft dus hoger opgaande muren en ook de grote spitsboogvensters reiken iets hoger. De bakstenen vorktraceringen in de vensters zijn bij de restauratie (1952-’54) aangebracht. Toen zijn ook de vensters van de driezijdige koorsluiting heropend. De travee-indeling wordt aan de buitenzijde gemarkeerd door eenmaal versneden steunberen die bij het koor wat zwaarder zijn. Deze helpen daardoor mee de spatkrachten van het stenen koorgewelf af te leiden.

Het interieur van het schip is gedekt door een vlak balkenplafond en, het koor heeft een kruisribgewelf en een straalgewelf in de sluiting. In deze sluiting zitten een kleine nis voor liturgisch gebruik, waarschijnlijk een sacramentsnis, en grote spaarnissen onder de vensters. De spaarnissen in de onderste zone van het schip corresponderen niet alle met de venstertraveeën. De doopvont van Bentheimer zandsteen dateert uit de 12de eeuw en is afkomstig uit het Duitse Gildehaus. De kuipwand is versierd met een rondboogfries, een band van ruiten en koordbiezen. Tegen de noordzijde van de triomfboog is de eenvoudige, maar wel deftige preekstoel uit de tweede helft van de 18de eeuw opgesteld. Op de westgalerij is in 1922 een orgel geplaatst dat in 1850 is gebouwd door J. van den Bijlaardt.

De toren, de meest rijk uitgedoste romaanse toren van het Noorden, is in het midden van de 12de eeuw verrezen en aan het einde van deze eeuw kwam ook het schip tot stand. Het rondgesloten koor is omstreeks 1425 vervangen door het huidige, hoge, gotische koor. Tezamen vormen ze een fascinerend complex.

Het onderste gedeelte van de toren is van tufsteen opgetrokken. Na een overgangszone van afwisselende lagen tufsteen en rode baksteen is het hoogste gedeelte volledig van baksteen en daarboven volgt de bekroning door een tentdak. De toren is ongeleed, maar hij kreeg wel een levendige indeling in zones die aan elke zijde variaties vertonen. In het onderste gedeelte staat de segmentvormig gesloten ingang met een fraaie rondbogige omranding met onder meer een tandlijst. Daarboven zit een vrij lage zone van spaarvelden met rondboogfriezen die aan de drie zijden al dan niet door fijne colonnetten ondersteund zijn en waarin kleine vensters staan. De volgende zone heeft aan elke zijde een gepaarde rondboogopening met een deelzuiltje. In de daarboven gelegen zone van tuf- en baksteen heeft de zuidzijde wederom een spaarveld met rondboogfries en colonnetten en twee dubbele openingen met deelzuiltjes. Ook de westzijde heeft deze openingen, maar zonder het spaarveld en de noordzijde heeft slechts één dubbele opening met deelzuiltje. De hoogste, bakstenen, zone heeft aan elke zijde een spaarveld dat aan de west- en oostzijde door een keperfries wordt gedekt en aan de andere zijden door een rondboogfries. Het schip heeft zijn huidige gedaante met kleine romaanse vensters in brede rondboogspaarvelden te danken aan een reconstructie tijdens de restauratie in 1946-’49. Zowel aan de noordals zuidzijde staat een ingang die vergelijkbaar is met die in de toren. Het rijzige koor heeft grote spitsboogvensters en tweemaal versneden steunberen.

Inwendig valt vooral het verschil in lichtval tussen schip en koor op. Het schip is donker en in het hoge koor valt juist veel daglicht naar binnen. Het is een effect dat pas bij de restauratie is ontstaan, omdat toen in het schip de grote gotische vensters ongedaan zijn gemaakt en de kleine hooggeplaatste romaanse vensters zijn gereconstrueerd. Het schip wordt gedekt door een vlakke zoldering met kruiselings geplaatste en op consoles rustende balken. Het hoge koor heeft een overwelving met kruisribben, een gewelf dat bij restauratie is teruggebracht nadat het in 1680 was ingestort. De ribben konden toen weer rusten op bewaard gebleven gebeeldhouwde kraagstenen. Zij hebben voorstellingen van dubbele menselijke koppen en van een os, een leeuw en een mens, die mogelijk de evangelisten Lucas, Marcus en Mattheus symboliseren. Onder de koorvensters zitten diepe spaarnissen. In de noordwand van het koor zit een rechthoekige, in zandsteen omlijste nis, een restant van een sacramentsnis.

De doopvont dateert uit de 13de eeuw en is vervaardigd van Bentheimer zandsteen. De ronde kuip heeft op de rand versieringen van banden met bladranken en palmetten gescheiden door koordbiezen en wordt gedragen door een viertal zittende menselijke figuren met de handen op de knieën. De vont is in 1883 verkocht aan het Drents Museum en is veel later in bruikleen in de oorspronkelijke kerk teruggekeerd. Nog ouder zijn de sarcofaagdeksels die de kerk rijk is. Ze stammen uit de 12de eeuw en vertonen in verschillende figuraties kruisen en krom staven. De preekstoel tegen de noordzijde van de triomfboog is in 1661 vervaardigd in rijpe renaissancevormen met plint en friesstukken met rolwerkcartouches, slanke getordeerde hoekzuiltjes en rijk gesneden toogpanelen.

Het klankbord is later toegevoegd en de trap is van recente datum. Bij de preekstoel staat tegen de noordwand een eenvoudige dubbele herenbank. Ertegenover, tegen de zuidmuur, staat een sierlijke herenbank uit 1762. Deze heeft een rugschot met een kuifstuk dat in rococovormen is gesneden en het alliantiewapen van Joan Gijbelandt en Allegonda van Linthorst bevat. Het orgel op de westgalerij is in 1885 door de gebroeders Van Oeckelen gebouwd. De bij restauratie tegen de noordzijde van het koor toegevoegde consistoriekamer in historiserende vormen huisvest in de kelder een klein klokkengietersmuseum.

Het oudste gedeelte van de Stephanuskerk is de benedenzone van de toren die in de 13de eeuw van grote kloostermoppen is gebouwd. De toren is waarschijnlijk in 1778 in grauwbruine steen verhoogd tot de huidige hoogte en weer later is de ingesnoerde spits erop gekomen. De toren is zonder geleding en vrijwel geheel gesloten opgetrokken, met uitzondering van enkele zeer kleine rondbogige openingen en galmgaten in dezelfde vorm. Wel zit aan de westkant een korfbogige ingang die waarschijnlijk dateert uit de tijd van de torenverhoging. De kerk kwam met het koor met driezijdige sluiting aan het begin van de 15de eeuw tot stand en werd opgetrokken van een kleiner formaat gemêleerd rode baksteen. Vergeleken met andere Drentse, gotische kerken is zij vrij kort en opmerkelijk breed. Het schip is slechts drie traveeën diep waarop zonder een merkbaar koor travee de driezijdige sluiting volgt. Aan de buitenzijde zijn schip en koorsluiting geleed door eenmaal versneden steunberen en de muurvakken zijn geopend met grote spitsboogvensters die tijdens de restauratie van 1935 een bakstenen gaffeltracering kregen. Aan de zuidzijde zit een fraai geprofileerde ingang.

Het interieur wordt gedekt door een vlakke balkenzoldering. In de benedenzone van de wanden zitten diepe spaarnissen en enkele kleine nissen die in de middeleeuwen voor liturgisch gebruik waren. De kerk bezit een 17de-eeuwse avondmaaltafel. De preekstoel met groot klankbord tegen de sluitingswand dateert uit 1778 en heeft enig snijwerk van guirlandes op de hoekpenanten en de panelen. Het orgel is in 1726 gebouwd door Christiaan Müller en Johann Michael Schwartsburg voor de kerk in Beetgum in Friesland. Het instrument is in 1862 door Petrus van Oeckelen naar Westerbork verplaatst. Aan de noord- en zuidwand van het schip hangen schilderijen met vrome taferelen. Het zijn laat-impressionistische gezichten van de kerkgang van vrouwen in traditionele dracht. Het is het werk van Reinhart Dozy (1880-1947), die in Antwerpen en Parijs gestudeerd en gewerkt heeft en in Elp ten noorden van Westerbork een zomerhuis had, waar hij vanaf 1939 ging wonen.

De kerk van Zuidlaren heeft drie duidelijk te onderscheiden delen. Het schip, de toren en het koor. Het schip is grotendeels vóór 1264 totstandgekomen. De muren worden in brede traveeën geleed door uitgemetselde lisenen en in de noord- en zuidmuur zijn duidelijke sporen te zien van rondboogvensters uit de late romaanse periode. In de westelijke travee van de zuidmuur staat een geprofileerde korfbogige ingang en ook in de noordmuur is zo’n exemplaar, maar die is dichtgemetseld. In de zuidmuur is laag bovendien een bouwnaad te zien die het spoor zou kunnen zijn van een hagioscoop. In het muurwerk van dit schip zijn later, vermoedelijk in de 15de eeuw, bescheiden maar wel geprofileerde vensters ingebroken, waarbij die in de westelijke travee kleiner dan de andere zijn.

De toren is omstreeks 1300 verrezen. Be neden staat aan de westzijde een kleine, meervoudig geprofileerde, rondbogige ingang. Het gedeelte in het midden is gevormd met grote spaarvelden, waardoor hoeklisenen zijn gevormd. Halverwege zijn deze velden versierd met tandlijsten en daarboven zitten de galmgaten: aan de west- en oostzijde gepaarde, smalle, spitsbogige in rondboog nissen en aan de noord- en zuidzijde twee rondbogige. Vlak boven de beëindiging van de hoek lisenen loopt een fraai fries van gekruiste rond bogen dat ongetwijfeld de bekroning van de torenromp vormde. De toren is in de 15de eeuw verhoogd en in dit gedeelte zijn opnieuw galmgaten aangebracht. Ze hebben een vergelijkbare vorm, maar zijn daar opgenomen in spitsboognissen. De toren heeft een ingesnoerde spits ter bekroning.

Het hoge koor en een uitbreiding van het lage schip met een halve travee kwamen ter vervanging van het romaanse koor in de 15de eeuw tot stand in laatgotische stijl. De muren worden geschoord door eenmaal versneden beren en rond het koor is ter hoogte van de onderkant van de dorpels een waterlijst van zandsteen aangebracht. In de muurvakken staan zeer grote spitsboogvensters, die bij de restauratie in 1972-’74 de bakstenen traceringen kregen. Aan de zuidzijde staat een ingang in de eerste sluitingswand en aan de noordzijde is de ingang van de koortravee – net als die van het schip – dichtgemetseld. Ze zijn beide korfbogig gesloten.

Het interieur van schip is gedekt met een gedrukt tongewelf van hout. Waarschijnlijk is het ooit in steen overwelfd geweest, want aan beide zijden van de eerste travee bij de orgelgalerij zijn nog muraalbogen in het muurwerk te zien. Het koor kreeg een stenen kruisribgewelf dat in 1648 na ernstige schade tijdens de Tachtigjarige Oorlog is gereconstrueerd. Een gedenksteen herinnert daar aan. Tussen het schip en het koor staat een spitsbogige triomfboog. In het koor zitten onder de vensters diepe spaarnissen. Vooral dankzij het meubilair bezit de kerk een deftige inrichting. Tegen de zuidzijde van de triomfboog is de preekstoel met groot klankbord opgesteld, een in 1675 door Dirck Jans Bijmold rijk gesneden meubel met acanthusblad op de plint, losstaande, gegroefde ionische hoekzuilen en in de paneelvakken festoenen met bloemen en vruchten. Fragmenten van het weggehaalde doophek zijn aan de westzijde van de kerk terug te vinden.

In de kerk staan drie fraaie herenbanken van patricische families. Die tegenover de preekstoel is van de familie Van Selbach uit het einde van de 17de eeuw. In het kuifstuk van het rugschot is het wapen van deze familie opgenomen. In het schip staat tegen de noordwand de monumentale zetel van de familie De Drews die uit het begin van de 18de eeuw stamt. De overhuifde bank van de familie Van Heiden uit de tweede helft van de 18de eeuw is in de koorsluiting geplaatst.

In het koor hangt het kleurige memoriewapen van Alexander Carel van Heiden, drost van Drenthe, overleden in 1776. Het wapen is omhangen met de keten van de orde van Pruisen en wordt gehouden door griffioenen. Het orgel is in 1787 door Abraham Meere gebouwd voor de kerk in Beusichem, is in het midden van de 19de eeuw uitgebreid door A.A. Kuerten en spoedig daarna (1859) door Zuidlaren aangekocht en door Petrus van Oeckelen geplaatst, waarbij hij sierwerken toevoegde.


0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125 | 126 | 127 | 128 | 129 | 130 | 131 | 132 | 133 | 134 | 135 | 136 | 137 | 138 | 139 | 140 | 141 | 142 | 143 | 144 | 145 | 146 | 147 | 148 | 149 | 150 | 151 | 152 | 153 | 154 | 155 | 156 | 157 | 158 | 159 | 160 | 161 | 162 | 163 | 164 | 165 | 166 | 167 | 168 | 169 | 170 | 171 | 172 | 173 | 174 | 175 | 176 | 177 | 178 | 179 | 180 | 181 | 182 | 183 | 184 | 185 | 186 | 187 | 188 | 189 | 190 | 191 | 192 | 193 | 194 | 195 | 196 | 197 | 198 | 199 | 200 | 201 | 202 | 203 | 204 | 205 | 206 | 207 | 208 | 209 | 210 | 211 | 212 | 213 | 214 | 215 | 216 | 217 | 218 | 219 | 220 | 221 | 222 | 223 | 224 | 225 | 226 | 227 | 228 | 229 | 230 | 231 | 232 | 233 | 234 | 235 | 236 | 237 | 238 | 239 | 240 | 241 | 242 | 243 | 244 | 245 | 246 | 247 | 248 | 249 | 250 | 251 | 252 | 253 | 254 | 255 | 256 | 257 | 258 | 259 | 260 | 261 | 262 | 263 | 264 | 265 | 266 | 267 | 268 | 269 | 270 | 271 | 272 | 273 | 274 | 275 | 276 | 277 | 278 | 279 | 280 | 281 | 282 | 283 | 284 | 285 | 286 | 287 | 288 | 289 | 290 | 291 | 292 | 293 | 294 | 295 | 296 |
Nieuwe encyclopedie van Fryslân voor slechts € 29,90 incl. verzenden!

Bijna 8 kilogram aan kennis over Friesland! Wees er snel bij want op is op.

De Nieuwe Encyclopedie van Fryslân is een onmisbare aanvulling in de boekenkast voor iedereen die gek is van Fryslân en meer wil weten van deze provincie. Op 15 september 2016 verscheen de vierdelige encyclopedie die rond de 3000 pagina’s telt, 11.000 trefwoorden bevat en ruim 8 kilo weegt. De encyclopedie staat bomvol actuele kennis over Fryslân en is een echte pageturner geworden.

Voor al diegenen die dit standaardwerk over Fryslân altijd al hadden willen hebben! Nu voor een wel heel speciaal prijsje! Maar let op! Op = Op!