De oorspronkelijk aan Sint-Martinus gewijde kerk staat aan de noordelijke rand van het dorp op een terp. Van de kerk is de oostelijke koorpartij met halfronde apsis waarschijnlijk het oudst. De oostelijke partij dateert uit de tweede helft van de 12de eeuw; het schip is van iets later en mogelijk is toen het koor ook al aanzienlijk in baksteen verhoogd. De toren moet aan het einde van de 13de eeuw zijn verrezen. De muren zijn als kistwerk behandeld: de buitenmuren zijn voornamelijk van tufsteen en de binnenmuren van baksteen, waartussen een vulling van keien, puin en mortel is gestort. Tijdens de restauratie van 1939 tot 1948 waren sporen van rondbogige vensters in de zuidelijke gevel aanleiding om deze te reconstrueren. Ze hebben diepe, schuine dagkanten. In deze zuidelijke gevel is in 1700 een barokke poort toegevoegd: korfbogig met lijstkapitelen en een sluitsteen met een cherubijn.
De poort staat tussen korintische pilasters en onder een kroonlijst met opschrift en datering en heeft een klein segmentvormig timpaan met een palmboom in zandsteen. In de gevels van het koor en de apsis staan rondboogvensters waarbij de geprofileerde dagkanten verrijkt zijn met colonnetten met ringen van roze zandsteen. In de noordelijke koorgevel zitten bovendien laag een nis en een klein venster: mogelijk hagioscopen. In de noordelijke gevel staan drie hooggeplaatste gotische spitsboogvensters die vanzelfsprekend een bakstenen pro filering in de dagkanten bezitten en een stenen gaffeltracering. Meer westelijk staat nog een romaans venster en eronder, om de voorkerk te verlichten, twee segmentvormig gedekte venstertjes. Ook is daar de dichtgemetselde noordelijke ingang te zien, onder een segmentboog en in een spitsboognis.
De toren is aan het einde van de 13de eeuw opgetrokken van gemêleerd rode en gele baksteen; in de oostelijke en noordelijke gevels is ook nog tufsteen verwerkt. De romp is onversierd; de galmgaten bovenin de toren vertellen een merkwaardig verhaal. Er staan namelijk twee reeksen van die gaten boven elkaar wat stellig aangeeft dat de toren eens is verhoogd. Ze zijn licht verschillend van vorm en formaat. Van de twee klokken in de toren is de ene in 1633 gegoten door Andreas Obertin.
Het schip wordt inwendig gedekt door een houten tongewelf. De koortravee heeft een kruisgewelf met rechthoekige ribben en de apsis een koepelgewelf. De overgang van schip naar koor wordt gevormd door een zwaar geprofileerde gordelboog en die naar de apsis door een bescheidener boog die begeleid wordt door slanke colonnetten met ringkapitelen van roze zandsteen die ook de ribben van de apsis ondersteunen. Het koepelgewelf heeft doorhangende bakstenen rondstaafribben waarop bij de restauratie decoraties in velerlei patronen en in de kleuren blauw, rood en oker zijn aangetroffen. Ze zijn opgewerkt en aangevuld. De ribben verzamelen zich boven in een ster en vormen in het midden een neerhangende knoop. Op de drie oostelijke gewelfschelpen is tijdens de restauratie een opmerkelijke schildering aangetroffen, een Majestas Domini, een tronende Christus, in een vierpas met vlechtwerk, omringd door de vier evangelistensymbolen en geflankeerd door vier heiligen. De schildering is in het tweede kwart van de 13de eeuw aangebracht, waarschijnlijk naar een ouder type voorstelling. Christus is afgebeeld als een baardloze jongeman. In de apsismuur zitten enkele nissen, een hagioscoop en een piscina.
In de kerkvloer ligt een collectie gebeeldhouwde grafzerken uit de 16de tot de 18de eeuw, waarvan twee (1541 en 1542) van de vroege renaissancemeester Benedictus Gerbrandtz. voor leden van de familie Walta de hoogtepunten vormen. Ze tonen onder meer maniëristisch beweeglijke mensen tussen de dekkleden rond de wapens. De voorname preekstoel, in 1691 vervaardigd door Agge Monsma, heeft gegroefde korintische zuilen en gekorniste panelen, een rugschot en een fors klankbord. Het doophek uit 1780 heeft fraaie rococo balusters en sierlijke bolle vazen op de hoeken. De twee overhuifde herenbanken bezitten wangen van hetzelfde type als de kerkbanken. De bouw van het monumentale orgel met rugpositief is in 1783 begonnen door G. Heineman en in 1791 door Rudolf Knol voltooid. De orgelkas met beeldengroepen en rijke decoraties is vervaardigd door F. Twentrop en Antonio Solaro.